20 Januari.
Ontzettend was de gebeurtenis, die ons in den loop van deze week heeft getroffen. Nog op den vorigen Zondag zaten wij recht genoegelijk bij Mama. Het was familiedag. In langen tijd had ik Mama zoo vrolijk niet gezien. Dinsdag was het mijn verjaardag, een lang vooruitgeziene en verwachte dag, waarop ik volgens vroegere afspraken na eene voorlezing van van Hall over de Improvisatie, in de Hollandsche Maatschappij (voor het eerst in het openbaar) improviseeren zou. Ik had mij bijzonder veel genoegen van dezen dag voorgesteld. Doch de verwachting dezelve geheel aan vriendschap en liefde te wijden, kon ik niet geheel vervullen. Vele kleine tegenheden ontstonden; een storm, die het IJ beroerde, en het water over het gewone peil deed rijzen, gevoegd bij allerdroevigst weder, maakte een kontrast met de rozenvormige verwachtingen wegens dezen dag. Eindelijk brak het middaguur aan. Da Costa en zijne vrouw, en Retemeijer kwamen bij ons dineren, ook Mama, die dezen dag zeer opgeruimd scheen en met welgevallen naar alles luisterde. Eindelijk gingen wij in hooge verwachting naar den Doelen. De zaal was vol, zoo het scheen, van de eerste personen van de stad, wat kunde of aanzien betrof.
Ik ging in de binnenkamer bij van Hall, en wij beraadslaagden over de wijze hoe de keuze en loterij der onderwerpen best in te richten. Eindelijk keerde ik in de zaal terug, waar, behalve alle mijne vrienden, zich een recht talrijke schaar vereenigd had. De zaal was schoon verlicht, en wezenlijke lust beving mij aldaar te improviseeren. Van Hall begint, doch heeft nauw twee bladzijden gelezen of eensklaps ontstaat een sterke beweging aan die zijde van het gezelschap, alwaar Mama en Caroline zaten. Nog eenige oogenblikken verliepen er, eer ik met de ware oorzaak bekend werd. Onze goede Moeder was op eens inééngezakt en werd in de nabij zijnde kamer eerst op stoelen, naderhand op den kanapé gelegd. Een gelukkige braking scheen goede uitzichten te geven. Men sprak slechts van flauwte, en ik ging zelfs weder in de zaal, in de verwachting, dat zich misschien alles nog beteren mocht. Doch te vergeefs. Weldra terug geroepen, zag ik Haakman en Thijssen, naderhand Luber, die het geval ten hoogste bedenkelijk vonden. Van Hall las zijne verhandeling over de Improvisatie voor. Eenige woorden ter mijner eer en ter gelegenheid van de gebeurtenis gezegd, sloten de vergadering.
‘De leden en gasten trokken af, doch even akelig bleven de omstandigheden voor ons. Een aderlating was van geen bijzonder nut geweest, en weldra bemerkten wij, dat de aanval inderdaad een beroerte, en lamheid aan de eene zijde niet te ontkennen was...... 's Nachts te half één lag onze goede moeder in haar eigen bed, dat haar sterfbed worden moest. Ontzettend waren de dagen van Woensdag, Donderdag en Vrijdag. Innerlijke presentie van geest was er, vooral in de twee eerste dagen, doch bijna volkomen gebrek aan kracht om zich uit te drukken. Eenige woorden, de begeerte om weer thuis te komen, de herkenning van kinderen en nabestaanden, de uitdrukking vragen derwijze van het woord Improviseeren; dit hoorden wij nog in den eersten nacht, maar verder ging het verergerend... Vrijdag eindigde de strijd in een zacht ontslapen....... Bij meerder kalmte hoop ik de trekken van het karakter dezer beste vrouw, die ik zoo hartelijk bemind heb, nog nader te ontwikkelen...... Het sterfhuis was inderdaad een huis des vredes.’
Willem de Clercq (1795-1844) was bankier, dichter en voorman van het protestantse Réveil in Nederland. Zijn dagboeken vormden de basis voor Naar zijn dagboek.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten