• De Franse dichteres Louise Colet (1810-1876) had lange tijd een verhouding met schrijver Gustave Flaubert (1821-1880), die haar vele, vele brieven schreef. Het bovenstaande fragment is afkomstig uit Colets dagboek, en is opgenomen in Gustave Flaubert: De kluizenaar en zijn muze. Brieven aan Louise Colet [vertaald door Edu Borger].
21 november 1851
Gruwelijke nacht van zondag op maandag, het idee om hem [Gustave Flaubert] liever te vermoorden dan hem naar een andere vrouw te zien lopen. Tot vier uur 's ochtends de meest lugubere plannen overwogen. Alleen thuis gebleven om hem te ontvangen, 's avonds mijn dochter naar onderwijzeres gestuurd. Gestoken in een fluwelen japon, de dolk. Om negen uur belt hij eindelijk aan. Ik doe mijn gezicht in de plooi, wat heeft: het voor zin? Du Camp heeft gelijk, hij is een apart wezen en misschien een non-wezen; ik had het intuïtief aangevoeld: dat plechtige besluit dat hij zou nemen had alleen maar te maken met de vraag of hij al of niet zou publiceren en of hij naar Parijs zou komen.
Dat laatste heeft hij een jaar uitgesteld. Tot het zo ver is gaat hij werken. Hij was lief en teder voor me, maar zorgzaam en toegewijd, dat zal hij nooit zijn. 218-2016>
donderdag 20 november 2025
woensdag 19 november 2025
Ursula von Kardorff • 20 november 1942
• Ursula von Kardorff (1911-1988) was een Duits schrijfster en journaliste. Gedurende de oorlogsjaren hield ze een dagboek bij, dat in het Nederlands is vertaald als Gebombardeerd dagboek. Vertaling Tinke Davids.
20 november 1942 -- Gisteren, toen het schemerde, werd er gebeld. Buiten twee gedaanten die aarzelend binnenkomen, in het licht van de gang zie ik dat ze de jodenster dragen. Het zijn familieleden van een koopman in Breslau, die een schilderij van Papa had dat ze nu willen verkopen omdat ze geld nodig hebben. We geven ze eerst maar eens te eten. Langzaam ontdooien ze. Het is onbeschrijflijk wat die mensen moeten doormaken. Ze willen, vlak voordat ze opgehaald worden, onderduiken, hun ster afdoen en als slachtoffers van bombardementen in het Rijnland onderdak zoeken. Natuurlijk koopt Papa dat schilderij, ik geloof dat ze niet alleen de materiële hulp nodig hebben, maar ook een zekere troost. Wij geven hun Engelse boeken te leen. Mensonwaardig dat je alleen in het verborgene kunt helpen, dat je niet openlijk met hen mag rondlopen, als je vrijheid je lief is. Ben blij dat al onze joodse vrienden al jaren geleden zijn geëmigreerd en zich in veiligheid bevinden. Papa zou dat op den duur niet hebben verdragen.
22 november 1942 -- Op de redactie een sombere bespreking over Afrika. Pogingen van de afdeling politiek om in hun commentaren iets te laten doorschemeren hebben meestal een averechts effect. De lezer merkt er niets van, maar het Promi eens te meer. Jürgen schrijft uit Perpignan: De bevolking had zijn soldaten vriendelijk ontvangen. Aan een jonge boer had hij gevraagd of hij liever door de Engelsen bezet was, of door de Duitsers: `Pourvu qu'on nous donne du pain, ça m'est bien égal. Zo wijs als de Grootinquisiteur bij Dostojevski toch is!
's Avonds gegeten bij een Zwitserse diplomaat. De laatste keer dat ik daar nog aan meedoe, hoezeer het materiële genot ook lokt. Het gevaar voor spionnen bij ontvangsten ten huize van buitenlanders is te groot, en voor louter conversatie ben ik niet meer bruikbaar.
Op de redactie is Dettmann terug uit Afrika. Zijn nieuws is uiterst pessimistisch. De landing van de geallieerden is op vier plaatsen gelukt. Bovendien in Rusland een doorbraak aan de Don. Zou het nu sneller gaan?
23 november 1942 -- Martin Raschke las me zijn jongste manuscript voor. `Dialogen in het Oosten', intelligent, koel, tot in het kleinste detail bijgevijld -- maar waarom doet het me niets?
Tot in de nacht veldpostpakjes voor Kerstmis ingepakt. Aan Jürgen en Eberhard Urach doosjes sigaretten gestuurd waar ik van binnen een foto van mezelf in heb geplakt. Misschien dat ze dat leuk vinden omdat ze het niet verwachten. Eberhard zal het zwaar hebben, bij de Kaukasus, want daar schijnt het gevaarlijk te worden.
In Das Reich een artikel, `Gespräche, Gerüchte, Urteile', dat over die avond bij ons gaat, zonder ons met name te noemen.
De gouwleiders staan nu rechtstreeks onder bevel van Bormann en hebben de pathetische titel `Reichsverteidigungs-Kommissare' gekregen.157-2014>
20 november 1942 -- Gisteren, toen het schemerde, werd er gebeld. Buiten twee gedaanten die aarzelend binnenkomen, in het licht van de gang zie ik dat ze de jodenster dragen. Het zijn familieleden van een koopman in Breslau, die een schilderij van Papa had dat ze nu willen verkopen omdat ze geld nodig hebben. We geven ze eerst maar eens te eten. Langzaam ontdooien ze. Het is onbeschrijflijk wat die mensen moeten doormaken. Ze willen, vlak voordat ze opgehaald worden, onderduiken, hun ster afdoen en als slachtoffers van bombardementen in het Rijnland onderdak zoeken. Natuurlijk koopt Papa dat schilderij, ik geloof dat ze niet alleen de materiële hulp nodig hebben, maar ook een zekere troost. Wij geven hun Engelse boeken te leen. Mensonwaardig dat je alleen in het verborgene kunt helpen, dat je niet openlijk met hen mag rondlopen, als je vrijheid je lief is. Ben blij dat al onze joodse vrienden al jaren geleden zijn geëmigreerd en zich in veiligheid bevinden. Papa zou dat op den duur niet hebben verdragen.
22 november 1942 -- Op de redactie een sombere bespreking over Afrika. Pogingen van de afdeling politiek om in hun commentaren iets te laten doorschemeren hebben meestal een averechts effect. De lezer merkt er niets van, maar het Promi eens te meer. Jürgen schrijft uit Perpignan: De bevolking had zijn soldaten vriendelijk ontvangen. Aan een jonge boer had hij gevraagd of hij liever door de Engelsen bezet was, of door de Duitsers: `Pourvu qu'on nous donne du pain, ça m'est bien égal. Zo wijs als de Grootinquisiteur bij Dostojevski toch is!
's Avonds gegeten bij een Zwitserse diplomaat. De laatste keer dat ik daar nog aan meedoe, hoezeer het materiële genot ook lokt. Het gevaar voor spionnen bij ontvangsten ten huize van buitenlanders is te groot, en voor louter conversatie ben ik niet meer bruikbaar.
Op de redactie is Dettmann terug uit Afrika. Zijn nieuws is uiterst pessimistisch. De landing van de geallieerden is op vier plaatsen gelukt. Bovendien in Rusland een doorbraak aan de Don. Zou het nu sneller gaan?
23 november 1942 -- Martin Raschke las me zijn jongste manuscript voor. `Dialogen in het Oosten', intelligent, koel, tot in het kleinste detail bijgevijld -- maar waarom doet het me niets?
Tot in de nacht veldpostpakjes voor Kerstmis ingepakt. Aan Jürgen en Eberhard Urach doosjes sigaretten gestuurd waar ik van binnen een foto van mezelf in heb geplakt. Misschien dat ze dat leuk vinden omdat ze het niet verwachten. Eberhard zal het zwaar hebben, bij de Kaukasus, want daar schijnt het gevaarlijk te worden.
In Das Reich een artikel, `Gespräche, Gerüchte, Urteile', dat over die avond bij ons gaat, zonder ons met name te noemen.
De gouwleiders staan nu rechtstreeks onder bevel van Bormann en hebben de pathetische titel `Reichsverteidigungs-Kommissare' gekregen.157-2014>
dinsdag 18 november 2025
Leonard Nolens • 19 november 1992
• Leonard Nolens (1947) is dichter. Zijn verzamelde dagboeken (1979-2007) zijn verschenen onder de titel Dagboek van een dichter (2009).
Missenburg, donderdag 19 november 1992
'Als je ouder wordt raak je gehecht aan simpele, heldere vormen en duidelijke expressies. Als je jong bent en vol energie, dan wil je ingewikkelde composities maken. Als je ouder wordt, zie je steeds meer dat veel complexiteit overbodig is, niet strikt noodzakelijk. Als de Franse dichter Arthur Rimbaud niet zo jong was gestorven, had hij misschien gedichten geschreven die nog maar een paar woorden bevatten.' (De Grieks-Franse componist en architect Xenakis in een interview.)
Amsterdam-Antwerpen, dinsdag 24 november 1992
Het gedicht is niet gemaakt van woorden, maar van wat de woorden tegen elkaar zeggen en met elkaar doen. Neem nu een orkest. Je hebt zestig uitstekende musici die samen een partituur kunnen verknoeien, of zestig middelmatige muzikanten die een zeer geslaagd klankbeeld produceren. De dichter is geen zanger of instrumentalist, maar een dirigent die zijn orkestleden - zijn woorden - zorgvuldig en liefdevol kiest en van een afstand aan het werk zet.
Het gedicht is niet gemaakt van woorden, zoals passie niet gemaakt is van twee mensen, maar van wat tussen die beiden gebeurt. Een saaie man en een lelijke vrouw: welk vuur kan tussen die twee niet op gaan laaien als de sterren gunstig staan. Zo gaat het ook met twee gewone, ogenschijnlijk saaie en lelijke, versleten woorden. Geef hun de juiste plaats, en ze verrichten wonderen.
In al zijn vanzelfsprekendheid blijft het toch een verbijsterend feit: dat alle mannen negen maanden lang in het lichaam van een vrouw hebben geleefd. Hoe anders zou de wereld eruitzien als ook het omgekeerde kon.
O, dat elkaar bewieroken! Om toch maar niet zelf in een kwade reuk te komen staan!237-2018>
Missenburg, donderdag 19 november 1992
'Als je ouder wordt raak je gehecht aan simpele, heldere vormen en duidelijke expressies. Als je jong bent en vol energie, dan wil je ingewikkelde composities maken. Als je ouder wordt, zie je steeds meer dat veel complexiteit overbodig is, niet strikt noodzakelijk. Als de Franse dichter Arthur Rimbaud niet zo jong was gestorven, had hij misschien gedichten geschreven die nog maar een paar woorden bevatten.' (De Grieks-Franse componist en architect Xenakis in een interview.)
Amsterdam-Antwerpen, dinsdag 24 november 1992
Het gedicht is niet gemaakt van woorden, maar van wat de woorden tegen elkaar zeggen en met elkaar doen. Neem nu een orkest. Je hebt zestig uitstekende musici die samen een partituur kunnen verknoeien, of zestig middelmatige muzikanten die een zeer geslaagd klankbeeld produceren. De dichter is geen zanger of instrumentalist, maar een dirigent die zijn orkestleden - zijn woorden - zorgvuldig en liefdevol kiest en van een afstand aan het werk zet.
Het gedicht is niet gemaakt van woorden, zoals passie niet gemaakt is van twee mensen, maar van wat tussen die beiden gebeurt. Een saaie man en een lelijke vrouw: welk vuur kan tussen die twee niet op gaan laaien als de sterren gunstig staan. Zo gaat het ook met twee gewone, ogenschijnlijk saaie en lelijke, versleten woorden. Geef hun de juiste plaats, en ze verrichten wonderen.
In al zijn vanzelfsprekendheid blijft het toch een verbijsterend feit: dat alle mannen negen maanden lang in het lichaam van een vrouw hebben geleefd. Hoe anders zou de wereld eruitzien als ook het omgekeerde kon.
O, dat elkaar bewieroken! Om toch maar niet zelf in een kwade reuk te komen staan!237-2018>
maandag 17 november 2025
Wim Kan • 18 november 1968
• Wim Kan (1911-1983) was cabaretier. Zijn dagboeken zijn te lezen bij de dbnl.
Maandagmorgen 18 november
Met Ol naar ‘En ik dan’ van Annie Schmidt geweest met Mary en Joan Remmelts en nog drie mensen in De la Mar. Avond aan avond uitverkocht! Stelde me er niet zo geweldig veel van voor, maar het werd een grandioze verrassing. Een uiterst knap geschreven en geconstrueerd blijspel. Doet me denken aan de beste Franse blijspelen uit de tijd van Cor Ruys. Zo geschreven dat alles en iedereen aan zijn trekken komt. Spelers, publiek en auteur. Af en toe en het derde en laatste bedrijf ontroerde het me ook nog. Annie's grote kant is iets heel serieus en ernstig opbouwen en er dan telkens iets gewoon heel menselijks doorheen gooien (is hier ergens een pleetje), waardoor dreigende ernst ineens omslaat in gewoon theaterplezier. Honderd jaar, nee, twee duizend jaar theater trekt hier voorbij. Een oeroude wet wordt in toepassing gebracht en het succes is, ook in 1968, overrompelend. Daar ga je nou met al je verhalen over toneelvernieuwing en de jeugd wil wat anders.
Al met al een heerlijke, verrassende avond gehad. Wel natuurlijk weer steeds jaloers en steeds denkend: ik wou dat Annie eens iets voor mij schreef, zodat ik alleen maar hoefde te spelen en niet steeds ‘eigenlijk’ zou moeten schrijven.453-2019>
Maandagmorgen 18 november
Met Ol naar ‘En ik dan’ van Annie Schmidt geweest met Mary en Joan Remmelts en nog drie mensen in De la Mar. Avond aan avond uitverkocht! Stelde me er niet zo geweldig veel van voor, maar het werd een grandioze verrassing. Een uiterst knap geschreven en geconstrueerd blijspel. Doet me denken aan de beste Franse blijspelen uit de tijd van Cor Ruys. Zo geschreven dat alles en iedereen aan zijn trekken komt. Spelers, publiek en auteur. Af en toe en het derde en laatste bedrijf ontroerde het me ook nog. Annie's grote kant is iets heel serieus en ernstig opbouwen en er dan telkens iets gewoon heel menselijks doorheen gooien (is hier ergens een pleetje), waardoor dreigende ernst ineens omslaat in gewoon theaterplezier. Honderd jaar, nee, twee duizend jaar theater trekt hier voorbij. Een oeroude wet wordt in toepassing gebracht en het succes is, ook in 1968, overrompelend. Daar ga je nou met al je verhalen over toneelvernieuwing en de jeugd wil wat anders.
Al met al een heerlijke, verrassende avond gehad. Wel natuurlijk weer steeds jaloers en steeds denkend: ik wou dat Annie eens iets voor mij schreef, zodat ik alleen maar hoefde te spelen en niet steeds ‘eigenlijk’ zou moeten schrijven.453-2019>
zondag 16 november 2025
Hans Muis • 17 november 1944
• Hans Muis (1919-?) werd op 17 november 1944 tijdens een razzia opgepakt en naar Duitsland gestuurd om daar te werken. Tijdens zijn tewerkstelling daar hield hij een dagboek bij.
De eerste dag: 17 Nov.
Dit was de nootlottige datum.
’s Morgens om ± 7 uur werden we opgeschrikt in kamp Vollenhove, het kampterrein was aan alle zijden afgezet, zodat er weinig kans op ontsnapping bestond.
We hadden juist gegeten en wilden de laarzen aantrekken om naar het werk te gaan, toen iemand, die zich naar zijn werk aan de Smederij wou begeven, bij ons de kamer kwam binnen vliegen, op de voet gevolgd door een S.D.man met zijn automatische pistool in de aanslag.
Eén van mijn collega’s kreeg nog een klap met dit pistool tegen zijn schouder en het volgende moment liepen we reeds met opgeheven handen het kamp uit, de brug over, naar de school in Vollenhove. Iedere 10 à 20 m. stonden wachtposten opgesteld, terwijl ook de school, waar toen nog weinig slachtoffers waren, onder zware bewaking stond.
We hadden niet de gelegenheid gehad, om ook maar het minste mee te nemen, zodat ik op de klompen, zonder pet en overjas de emotievolle tocht begon.
De meeste jongens, die later van hun werk werden opgepikt stonden er trouwens precies zo voor, ook zij hadden alles moeten achterlaten.
In de school aangekomen, werden we zwaar gecontroleerd door speciale vaklui, die bijna dwars door je heen keken, terwijl ze met hun grote mond je direct onder hypnose probeerden te brengen, zodat onze eerste indrukken al niet erg opwekkend waren.
Onderwijl worden steeds meer mannen binnengebracht, eerst uit kamp Kadoelen, later gevolgd door Ramspol, Ens, enz. De stemming die toch al slecht was, daalde nog aanzienlijk, toen in de loop van de middag verschillende vrouwen en meisjes in de school kwamen, om naar familieleden of kennissen te zoeken. ’s Avonds kwamen er enkele heren van de Directie met het bericht, dat zoveel mogelijk de namen genoteerd moesten worden, waarna men proberen zou, althans een gedeelte dat moeilijk te missen was vrij te krijgen. De gehele avond waren we met z’n vieren hieraan bezig, het werd erg bemoeilijkt doordat er geen licht aanwezig was.
In deze tussentijd waren alle lokalen natuurlijk reeds vol, zodat we probeerden, om in de koude tochtige gang nog wat te slapen. Er heerste een onbeschrijflijke vervuiling, doordat de school natuurlijk niet berekend was op een dergelijke volksmenigte.
Van slapen kwam natuurlijk practisch niets, wij zaten langs beide kanten van de gang en moesten de knieën opgetrokken houden, om telkens mensen te laten passeren.
248-2012>
Dit was de nootlottige datum.
’s Morgens om ± 7 uur werden we opgeschrikt in kamp Vollenhove, het kampterrein was aan alle zijden afgezet, zodat er weinig kans op ontsnapping bestond.
We hadden juist gegeten en wilden de laarzen aantrekken om naar het werk te gaan, toen iemand, die zich naar zijn werk aan de Smederij wou begeven, bij ons de kamer kwam binnen vliegen, op de voet gevolgd door een S.D.man met zijn automatische pistool in de aanslag.
Eén van mijn collega’s kreeg nog een klap met dit pistool tegen zijn schouder en het volgende moment liepen we reeds met opgeheven handen het kamp uit, de brug over, naar de school in Vollenhove. Iedere 10 à 20 m. stonden wachtposten opgesteld, terwijl ook de school, waar toen nog weinig slachtoffers waren, onder zware bewaking stond.
We hadden niet de gelegenheid gehad, om ook maar het minste mee te nemen, zodat ik op de klompen, zonder pet en overjas de emotievolle tocht begon.
De meeste jongens, die later van hun werk werden opgepikt stonden er trouwens precies zo voor, ook zij hadden alles moeten achterlaten.
In de school aangekomen, werden we zwaar gecontroleerd door speciale vaklui, die bijna dwars door je heen keken, terwijl ze met hun grote mond je direct onder hypnose probeerden te brengen, zodat onze eerste indrukken al niet erg opwekkend waren.
Onderwijl worden steeds meer mannen binnengebracht, eerst uit kamp Kadoelen, later gevolgd door Ramspol, Ens, enz. De stemming die toch al slecht was, daalde nog aanzienlijk, toen in de loop van de middag verschillende vrouwen en meisjes in de school kwamen, om naar familieleden of kennissen te zoeken. ’s Avonds kwamen er enkele heren van de Directie met het bericht, dat zoveel mogelijk de namen genoteerd moesten worden, waarna men proberen zou, althans een gedeelte dat moeilijk te missen was vrij te krijgen. De gehele avond waren we met z’n vieren hieraan bezig, het werd erg bemoeilijkt doordat er geen licht aanwezig was.
In deze tussentijd waren alle lokalen natuurlijk reeds vol, zodat we probeerden, om in de koude tochtige gang nog wat te slapen. Er heerste een onbeschrijflijke vervuiling, doordat de school natuurlijk niet berekend was op een dergelijke volksmenigte.
Van slapen kwam natuurlijk practisch niets, wij zaten langs beide kanten van de gang en moesten de knieën opgetrokken houden, om telkens mensen te laten passeren.
248-2012>
J.F.S. Domela Nieuwenhuis Nyegaard • 16 november 1914
• J.F.S. Domela Nieuwenhuis Nyegaard (1900-1944) was politicus en later verzetsstrijder. In zijn jonge jaren hield hij een dagboek bij.
MAANDAG 16 NOVEMBER 1914
Er gebeurde niets bijzonders. Woensdag wordt mijn zitkamertje in orde gemaakt. Ik ben zoo blij. Ik heb ook een huissleutel sinds enige tijd. Er waren veel Duitschers in de stad.
Ik moest een boek koopen Tables/ Sables de Yénélon, maar kon ze nergens vinden. Morgen ga ik eens bij Tavernier kijken. Alles gaat zijn gang en ik verveel mij dood. Ik haakte niet.
153-2012>
Er gebeurde niets bijzonders. Woensdag wordt mijn zitkamertje in orde gemaakt. Ik ben zoo blij. Ik heb ook een huissleutel sinds enige tijd. Er waren veel Duitschers in de stad.
Ik moest een boek koopen Tables/ Sables de Yénélon, maar kon ze nergens vinden. Morgen ga ik eens bij Tavernier kijken. Alles gaat zijn gang en ik verveel mij dood. Ik haakte niet.
153-2012>
Marcel Proust • 15 november 1895
• Uit een brief van Marcel Proust (1871-1922) aan componist en dirigent Reynaldo Hahn, die enige jaren zijn minnaar was. Uit: Brieven 1885-1905 (vertaald door Joyce & Co).
Vrijdag 15 november 1895
Gisteren bij de Daudets gegeten met mijn kleine genstilis [Reynaldo Hahn], M. de Goncourt, Coppée, M.Philipe, M.Vacquès. Met droefheid geconstateerd: 1ste het afgrijselijke materialisme dat zo vreemd is bij 'weldenkende' lieden. Men verklaart het karakter, het genie, uit de fysieke gewoontes of de afkomst. Verschillen tussen Musset, Baudelaire en Verlaine verklaard door de kwaliteit van de soort alcohol die zij dronken, het karakter van deze of gene door zijn ras (antisemitisme). Het meest verbazingwekkend nog bij Daudet, een zuivere, briljante kop zelfs ondanks de duisterheden en de schommelingen van zijn zenuwen, een kleine ster op zee. […] 2de Niemand van hen [...] begrijpt iets van gedichten. Een vergelijking van Daudet tussen Musset en Baudelaire gaat ongeveer net zo op als wanneer je tegen iemand zou zeggen die Madame Straus noch mijn conciërge kent: 'Madame Straus heeft donker haar, donkere ogen, een beetje dikke neus, rode lippen, een behoorlijk mooi figuur' – en over mijn conciërge hetzelfde, en die iemand zou dan zeggen: 'Maar ze lijken op elkaar!' Inderdaad kan een zekere uitgebluste redekunst Musset, vanuit het gezichtspunt van zijn compositie, op één lijn met Baudelaire plaatsen, ofschoon zij ongeveer even veel met elkaar gemeen hebben als Bossuet met Murger. Iemand die nog nooit de zee gezien heeft en aan wie je je indrukken zou vertellen, zou kunnen denken dat zij hetzelfde is als een achtbaan. 410-2019>
Vrijdag 15 november 1895
Gisteren bij de Daudets gegeten met mijn kleine genstilis [Reynaldo Hahn], M. de Goncourt, Coppée, M.Philipe, M.Vacquès. Met droefheid geconstateerd: 1ste het afgrijselijke materialisme dat zo vreemd is bij 'weldenkende' lieden. Men verklaart het karakter, het genie, uit de fysieke gewoontes of de afkomst. Verschillen tussen Musset, Baudelaire en Verlaine verklaard door de kwaliteit van de soort alcohol die zij dronken, het karakter van deze of gene door zijn ras (antisemitisme). Het meest verbazingwekkend nog bij Daudet, een zuivere, briljante kop zelfs ondanks de duisterheden en de schommelingen van zijn zenuwen, een kleine ster op zee. […] 2de Niemand van hen [...] begrijpt iets van gedichten. Een vergelijking van Daudet tussen Musset en Baudelaire gaat ongeveer net zo op als wanneer je tegen iemand zou zeggen die Madame Straus noch mijn conciërge kent: 'Madame Straus heeft donker haar, donkere ogen, een beetje dikke neus, rode lippen, een behoorlijk mooi figuur' – en over mijn conciërge hetzelfde, en die iemand zou dan zeggen: 'Maar ze lijken op elkaar!' Inderdaad kan een zekere uitgebluste redekunst Musset, vanuit het gezichtspunt van zijn compositie, op één lijn met Baudelaire plaatsen, ofschoon zij ongeveer even veel met elkaar gemeen hebben als Bossuet met Murger. Iemand die nog nooit de zee gezien heeft en aan wie je je indrukken zou vertellen, zou kunnen denken dat zij hetzelfde is als een achtbaan. 410-2019>
donderdag 13 november 2025
Omer Karel De Laey • 14 november 1903
• Omer Karel De Laey (1876-1909) was een Vlaamse literator. In 1903 hield hij een dagboek bij tijdens een reis door Italië.
Firenze, 14 November.
't Is Zaterdag avond en, op de bergen, over den Arno, binglen de klokken, met hun zingende stemmen, om ter luidst, lijk de straatjongens, die gazetten roepen, door de Via Calzaioli. Langs de rivier, staan al de vensters rood in licht, omhooge, tot op de zolders en, omleege, tot diep in den groengrauwen waterspiegel. Door de portiek, op het einde der Uffiziegalerie, kijkt de toren van het palazzo Vecchio uit, rilde lijk de mast van een schuite. Met een beetje inbeelding erbij en het Firenze van Dante's tijd rijst op, tusschen deze dikgebulte marmerblokken. Ik kom terug, voor de tweede maal, uit het Uffizi-museum en alhoewel links of rechts aangetrokken, door honderden ander merkweerdigheden, keer ik immer naar dezelfde zaal, bij Boticelli's en Fra Lippi's O.L. Vrouwen. Deze twee meesters namen van de oudheid juist zooveel, als ik er van zou wenschen. Alhoewel met den vorm der ideaalste schoonheid versmolten hebben zij hun innige pietas bewaard en, Boticelli's Venus blijft een christene Maagd. Sanzio bezit de eerste hoedanighied reeds in minder mate en Tiziano is dweersch door een heiden. Fra Angelico's coloriet heeft iets buitengewoons, maar zijn stijve, strenge, niet voorname figuren bevallen mij min. Gisteren heb ik de Accademia delle belle arti bezocht en daar, in donker en koude gebouwen, al de voorloopers van Fra Lippi overzien. Deze groote Oostersche figuren staan mij niet aan: zij verwekken eerder een gevoel van benauwdheid dan van poesia. In de heerlijke galerie Pitti bewonderde ik boven alles de Judith van Cristofano Allori, zoowel om teekening als om kleur, want nooit zag men een oranje-geel kleed dat met meer zachtheid over groen, wit, blauw en bruin een harmonische wemeling goot. Nergens beter dan in Firenze, straalt het verschil door, tusschen kunst en virtuositeit. Er zijn vroegere en hedendaagsche Italiaansche beeldhouwers, die, in ten uiterst gedreven beweging, de ouden overtreffen. Maar zij hebben slechts dit bovenmenschelijk geweld, dat één der bestanddeelen van het schoone uitmaakt, ontwikkeld en de ander hierdoor verwaarloosd en zij vallen alzoo, buiten het eeuwig noodzakelijk evenwicht. Nochtans, van de zoogezegde rustige schoonheid der Mediceische Venus of van den waterachtigen Apollo uit de Tribuna, begrijp ik niets. De grieksche Slijper, in deze zaal, bevredigt mij veel meer, omdat hij, nedergehukt met zijn realistischen kop omhooge, zijn gruwelijk mes, zoodanig over den steen wrijft, dat een snijdende zindering u door het lijf loopt.259-2018>
Firenze, 14 November.
't Is Zaterdag avond en, op de bergen, over den Arno, binglen de klokken, met hun zingende stemmen, om ter luidst, lijk de straatjongens, die gazetten roepen, door de Via Calzaioli. Langs de rivier, staan al de vensters rood in licht, omhooge, tot op de zolders en, omleege, tot diep in den groengrauwen waterspiegel. Door de portiek, op het einde der Uffiziegalerie, kijkt de toren van het palazzo Vecchio uit, rilde lijk de mast van een schuite. Met een beetje inbeelding erbij en het Firenze van Dante's tijd rijst op, tusschen deze dikgebulte marmerblokken. Ik kom terug, voor de tweede maal, uit het Uffizi-museum en alhoewel links of rechts aangetrokken, door honderden ander merkweerdigheden, keer ik immer naar dezelfde zaal, bij Boticelli's en Fra Lippi's O.L. Vrouwen. Deze twee meesters namen van de oudheid juist zooveel, als ik er van zou wenschen. Alhoewel met den vorm der ideaalste schoonheid versmolten hebben zij hun innige pietas bewaard en, Boticelli's Venus blijft een christene Maagd. Sanzio bezit de eerste hoedanighied reeds in minder mate en Tiziano is dweersch door een heiden. Fra Angelico's coloriet heeft iets buitengewoons, maar zijn stijve, strenge, niet voorname figuren bevallen mij min. Gisteren heb ik de Accademia delle belle arti bezocht en daar, in donker en koude gebouwen, al de voorloopers van Fra Lippi overzien. Deze groote Oostersche figuren staan mij niet aan: zij verwekken eerder een gevoel van benauwdheid dan van poesia. In de heerlijke galerie Pitti bewonderde ik boven alles de Judith van Cristofano Allori, zoowel om teekening als om kleur, want nooit zag men een oranje-geel kleed dat met meer zachtheid over groen, wit, blauw en bruin een harmonische wemeling goot. Nergens beter dan in Firenze, straalt het verschil door, tusschen kunst en virtuositeit. Er zijn vroegere en hedendaagsche Italiaansche beeldhouwers, die, in ten uiterst gedreven beweging, de ouden overtreffen. Maar zij hebben slechts dit bovenmenschelijk geweld, dat één der bestanddeelen van het schoone uitmaakt, ontwikkeld en de ander hierdoor verwaarloosd en zij vallen alzoo, buiten het eeuwig noodzakelijk evenwicht. Nochtans, van de zoogezegde rustige schoonheid der Mediceische Venus of van den waterachtigen Apollo uit de Tribuna, begrijp ik niets. De grieksche Slijper, in deze zaal, bevredigt mij veel meer, omdat hij, nedergehukt met zijn realistischen kop omhooge, zijn gruwelijk mes, zoodanig over den steen wrijft, dat een snijdende zindering u door het lijf loopt.259-2018>
woensdag 12 november 2025
Walter Kempowski u.a. • 13 november 1989
Na de dood van schrijver Walter Kempowski werd een manuscript voor het boek Whispering. Ein kollektives Tagebuch von 1989* gevonden, waarin dagboekfragmenten van verschillende min of meer bekende Duitsers een beeld moesten gaan schetsen van de bewogen dagen na de val van de Berlijnse muur (9 november 1989). Hieronder een aantal dagboekfragmenten van 13 november.
• Over de auteurs.
Christoph Hein, Ostberlin
Die DDR-Zeitungen, neuerdings ab 7 Uhr morgens überall ausverkauft, drängen auf Interviews, mehrere Verlage verlangen jetzt Manuskripte. In den vergangenen Jahren ließen sie mich in Ruhe arbeiten. Eine kostbare Ruhe ist dahin. Am ersten Wochenende mit geöffneter Grenze waren eine Million DDR-Bürger im Westen. Ein Verkehrschaos überall, die Autos stauten sich den ganzen Tag über auf einer Länge von 30 bis 60 km, nur die Fußgänger kamen voran.
Gertrud Fussenegger
Wer weiß, zu welchen wahnsinnigen Reaktionen ein angeschlagener Machtstaat fähig ist. Noch bleibt bei aller Zuversicht ein mulmiges Gefühl im Hintergrund.
Paul Kersten, Hamburg
Auf der Rückfahrt von der Ostsee über die Autobahn wieder die vielen Trabis und Wartburgs mit den neugierigen Besuchern aus der DDR (seit zwei Tagen sind die Grenzen offen). Ich muß erst mal ein Gefühl von Scham und Verlegenheit überwinden, bis ich den Menschen in den Autos zuwinke. Die müssen sich doch vorkommen wie die Affen im Käfig, die man begafft. Die meisten grüßen zurück. Tränenkloß im Hals.
Peter Rühmkorf, Hamburg
Großes Besucherwochenende, nicht ohne Rührung zu betrachten gewesen, aber die Springer-Blätter berauben einen augenblicklich jedes vaterländischen Mitgefühls. In der Welt Walter Görlitz, daß "der 9. November bisher für Deutsche kein Freudentag war". Dabei primo, daß am 9.11.1918 Willem Zwo abdanken und zum Holzhacken abschieben mußte.
Armin Mueller-Stahl, Baltimore
Irgendein Dichter der DDR, kann man in der New York Times lesen, verkündet, daß er ein Privilegierter im Arbeiter- und Bauernstaat gewesen sei. Diese Mitteilung scheint den Amerikanern wichtig genug, um sie über den Atlantik zu hieven. Ein Privilegierter? Nanu, nanu, nanu! Und nun haben sie dem Dichter die Mauer vor der Nase weggerissen. Berufsschädigend. So schöne Privilegien im Eimer, so schön leicht verdiente Westknete. Es war doch eine Frage der Knete. Die Jubeldichter kriegten Ost-, die Dissidichter Westknete.
Wulf Kirsten, Weimar
das rad der geschichte dreht sich mit einem schwung, der atemberaubend ist. es wirbelt die menschen auf, die sich an stickluft und kirchhofsruhe gewöhnt hatten. es hilft nun gar nichts mehr, immer nur dagegen gewesen zu sein und sich immer fein brav herausgehalten zu haben. eine unsanfte umschichtung nach einem dammbruch oder erdbeben. jeder muß sich bequemen, bewegen, neue positionen beziehen. viele wenden sich einfach um 180° - wie es halt bei einer "wende" geboten scheint. sich wenden und winden heißt das gebot der stunde. in ungarn gibt es 52 parteien, mir sind hier schon 15 bürgerbewegungen zuviel, die sich auf die rangeleien eines wahlkampfes einrichten.
Jürgen Lodemann
An den Monitor-Moderator
Nun bin ich aber neugierig, wie Sie reagieren werden auf die Äußerung des Dr. Kohl, die Sie wohl ebenfalls zunächst nur sprachlos machte, nämlich seine Feststellung, wieviel "Leid wir uns gegenseitig angetan haben". Dafür, daß unser Historiker und Kanzler durchschaut, wie sehr und wie oft uns die Polen gequält, geteilt, vergast etc. haben, dafür verdient der Mann nun wirklich jeden Ehrendoktor (schauen Sie sich's noch mal an, er sagte tatsächlich"gegenseitig"!)
Felix Mitterer, München
Ich glaube, daß sich die Situation in diesen Institutionen in den letzten zehn Jahren etwas gebessert hat. Weil es ja nicht nur die Literatur gibt, die ja recht wenig bewirkt, vielleicht ein Nachdenken am Abend noch, sondern auch andere Leute, die draußen im Leben kämpfen für den Fortschritt, also dafür, daß diese verkrusteten Dinge aufgebrochen werden, überall, ob das jetzt Gefängnis betrifft, Psychiatrie, auch Pflegeheime usw. Da haben in den letzten zehn, fünfzehn Jahren Leute dran gearbeitet, die Zustände zu verbessern, und vor allem haben Betroffene auch daran gearbeitet.
Walter Kempowski, Nartum
Bild: Guten Morgen, Deutschland / Es war ein schönes Wochenende
Neues Deutschland: Politbüro des ZK der SED schlägt außerordentlichen Parteitag vor / Weiteres Telefongespräch Egon Krenz - Helmut Kohl
TV: Eine Apothekenhelferin aus Potsdam hat nur einen einzigen Wunsch: einmal nach Tirol, wo vor jedem Fenster Blümchen sind. /
"Gehen Sie morgen wieder zur Arbeit?" fragt einer dieser bescheuerten Reporter, ich glaub' es war Engert. "Aba klar!" / In Lübeck in der Fußgängerzone protestieren nur die westdeutschen Penner: "Alles von unserm Geld!" / Ein junger Westdeutscher in Hof: Nein, es gefalle ihm nicht, es sei zu voll in der Stadt. Er habe sich schlafen gelegt, ihn interessierten die Zonenleute nicht. / Der Parteivorstand in Rostock ist geschlossen zurückgetreten. Selbst das machen sie "geschlossen". / Ein Ostmann regte sich über "die Diskriminierung der Ostmark" auf, sie hätten doch auch hart gearbeitet. / Auf den Brücken winken die Westdeutschen den Zurückfahrenden nach, Transparente: Auf Wiedersehen. / Kerzen. / Drei Millionen waren über Sonntag im Westen.
Traurige Rückkehr von "Ausreisern", wie die Grünen sie nennen. Sie "bekunden Rückkehrwilligkeit".
Veränderte Lage, Heimweh, enttäuschte Erwartung seien Motive.
Kohl in Polen: Das verfallene Kreisau. Die Polen hatten keine Ahnung von der Bedeutung des Ortes. Nun wollen sie wieder Geld. Daß sie riesige Ländereien, ganze Städte und Dörfer kassiert haben, wird nicht erwähnt. Stettin, Breslau ... nicht erwähnenswert.
"Wohnraumvergabepläne", ein schönes DDR-Wort.
Ein Pastor aus Biestow kam zu Besuch. - Biestow!
---------
* Whispering. Ein kollektives Tagebuch von 1989: Auszügen aus einem unveröffentlichten Manuskript des Schriftstellers Walter Kempowski. Bekannte Persönlichkeiten gewähren Einblicke in ihre Gedankenwelt während der bewegenden November-Tage von 1989.159-2016>
• Over de auteurs.
Christoph Hein, Ostberlin
Die DDR-Zeitungen, neuerdings ab 7 Uhr morgens überall ausverkauft, drängen auf Interviews, mehrere Verlage verlangen jetzt Manuskripte. In den vergangenen Jahren ließen sie mich in Ruhe arbeiten. Eine kostbare Ruhe ist dahin. Am ersten Wochenende mit geöffneter Grenze waren eine Million DDR-Bürger im Westen. Ein Verkehrschaos überall, die Autos stauten sich den ganzen Tag über auf einer Länge von 30 bis 60 km, nur die Fußgänger kamen voran.
Gertrud Fussenegger
Berliner MauerDieter Wellershoff, Köln
Mit Tränen
überschwemmt
die Mauer,
an der so lange
geschossen wurde und gestorben.
Gestorben nämlich von beiden,
Opfern und Schützen,
von diesen
einen langen Tod.
Wer weiß, zu welchen wahnsinnigen Reaktionen ein angeschlagener Machtstaat fähig ist. Noch bleibt bei aller Zuversicht ein mulmiges Gefühl im Hintergrund.
Paul Kersten, Hamburg
Auf der Rückfahrt von der Ostsee über die Autobahn wieder die vielen Trabis und Wartburgs mit den neugierigen Besuchern aus der DDR (seit zwei Tagen sind die Grenzen offen). Ich muß erst mal ein Gefühl von Scham und Verlegenheit überwinden, bis ich den Menschen in den Autos zuwinke. Die müssen sich doch vorkommen wie die Affen im Käfig, die man begafft. Die meisten grüßen zurück. Tränenkloß im Hals.
Peter Rühmkorf, Hamburg
Großes Besucherwochenende, nicht ohne Rührung zu betrachten gewesen, aber die Springer-Blätter berauben einen augenblicklich jedes vaterländischen Mitgefühls. In der Welt Walter Görlitz, daß "der 9. November bisher für Deutsche kein Freudentag war". Dabei primo, daß am 9.11.1918 Willem Zwo abdanken und zum Holzhacken abschieben mußte.
Armin Mueller-Stahl, Baltimore
Irgendein Dichter der DDR, kann man in der New York Times lesen, verkündet, daß er ein Privilegierter im Arbeiter- und Bauernstaat gewesen sei. Diese Mitteilung scheint den Amerikanern wichtig genug, um sie über den Atlantik zu hieven. Ein Privilegierter? Nanu, nanu, nanu! Und nun haben sie dem Dichter die Mauer vor der Nase weggerissen. Berufsschädigend. So schöne Privilegien im Eimer, so schön leicht verdiente Westknete. Es war doch eine Frage der Knete. Die Jubeldichter kriegten Ost-, die Dissidichter Westknete.
Wulf Kirsten, Weimar
das rad der geschichte dreht sich mit einem schwung, der atemberaubend ist. es wirbelt die menschen auf, die sich an stickluft und kirchhofsruhe gewöhnt hatten. es hilft nun gar nichts mehr, immer nur dagegen gewesen zu sein und sich immer fein brav herausgehalten zu haben. eine unsanfte umschichtung nach einem dammbruch oder erdbeben. jeder muß sich bequemen, bewegen, neue positionen beziehen. viele wenden sich einfach um 180° - wie es halt bei einer "wende" geboten scheint. sich wenden und winden heißt das gebot der stunde. in ungarn gibt es 52 parteien, mir sind hier schon 15 bürgerbewegungen zuviel, die sich auf die rangeleien eines wahlkampfes einrichten.
Jürgen Lodemann
An den Monitor-Moderator
Nun bin ich aber neugierig, wie Sie reagieren werden auf die Äußerung des Dr. Kohl, die Sie wohl ebenfalls zunächst nur sprachlos machte, nämlich seine Feststellung, wieviel "Leid wir uns gegenseitig angetan haben". Dafür, daß unser Historiker und Kanzler durchschaut, wie sehr und wie oft uns die Polen gequält, geteilt, vergast etc. haben, dafür verdient der Mann nun wirklich jeden Ehrendoktor (schauen Sie sich's noch mal an, er sagte tatsächlich"gegenseitig"!)
Felix Mitterer, München
Ich glaube, daß sich die Situation in diesen Institutionen in den letzten zehn Jahren etwas gebessert hat. Weil es ja nicht nur die Literatur gibt, die ja recht wenig bewirkt, vielleicht ein Nachdenken am Abend noch, sondern auch andere Leute, die draußen im Leben kämpfen für den Fortschritt, also dafür, daß diese verkrusteten Dinge aufgebrochen werden, überall, ob das jetzt Gefängnis betrifft, Psychiatrie, auch Pflegeheime usw. Da haben in den letzten zehn, fünfzehn Jahren Leute dran gearbeitet, die Zustände zu verbessern, und vor allem haben Betroffene auch daran gearbeitet.
Walter Kempowski, Nartum
Bild: Guten Morgen, Deutschland / Es war ein schönes Wochenende
Neues Deutschland: Politbüro des ZK der SED schlägt außerordentlichen Parteitag vor / Weiteres Telefongespräch Egon Krenz - Helmut Kohl
TV: Eine Apothekenhelferin aus Potsdam hat nur einen einzigen Wunsch: einmal nach Tirol, wo vor jedem Fenster Blümchen sind. /
"Gehen Sie morgen wieder zur Arbeit?" fragt einer dieser bescheuerten Reporter, ich glaub' es war Engert. "Aba klar!" / In Lübeck in der Fußgängerzone protestieren nur die westdeutschen Penner: "Alles von unserm Geld!" / Ein junger Westdeutscher in Hof: Nein, es gefalle ihm nicht, es sei zu voll in der Stadt. Er habe sich schlafen gelegt, ihn interessierten die Zonenleute nicht. / Der Parteivorstand in Rostock ist geschlossen zurückgetreten. Selbst das machen sie "geschlossen". / Ein Ostmann regte sich über "die Diskriminierung der Ostmark" auf, sie hätten doch auch hart gearbeitet. / Auf den Brücken winken die Westdeutschen den Zurückfahrenden nach, Transparente: Auf Wiedersehen. / Kerzen. / Drei Millionen waren über Sonntag im Westen.
Traurige Rückkehr von "Ausreisern", wie die Grünen sie nennen. Sie "bekunden Rückkehrwilligkeit".
Veränderte Lage, Heimweh, enttäuschte Erwartung seien Motive.
Kohl in Polen: Das verfallene Kreisau. Die Polen hatten keine Ahnung von der Bedeutung des Ortes. Nun wollen sie wieder Geld. Daß sie riesige Ländereien, ganze Städte und Dörfer kassiert haben, wird nicht erwähnt. Stettin, Breslau ... nicht erwähnenswert.
"Wohnraumvergabepläne", ein schönes DDR-Wort.
Ein Pastor aus Biestow kam zu Besuch. - Biestow!
---------
* Whispering. Ein kollektives Tagebuch von 1989: Auszügen aus einem unveröffentlichten Manuskript des Schriftstellers Walter Kempowski. Bekannte Persönlichkeiten gewähren Einblicke in ihre Gedankenwelt während der bewegenden November-Tage von 1989.159-2016>
dinsdag 11 november 2025
Jan Wolkers • 12 november 1972
• Jan Wolkers (1925-2007) was een Nederlandse schrijver en kunstenaar. De dagboeken die hij in de jaren '70 bijhield zijn vrijwel allemaal uitgegeven.
ZONDAG 12 NOVEMBER 1972
'De Verboden Vrucht'.
De douche is koud. Als je moet is het lekker. Je gloeit erna als een glimworm. Om één uur komen de jongens en gaan we naar Leiden naar de Lakenhal. Eerst de schilderijen. Herken veel van vroeger. Uit 1943 toen ik hier vaak kwam. Het drieluik van Cornelis Engebrechtsz vooral, met het magere lijk van Adam waaruit een boompje groeit op een apart paneeltje onder het middenpaneel. Het drieluik van Lucas van Leyden. Al die mollige naakte wijven die aan hun haren, door duivelse monsters met hangtieten en soms een gezicht op hun buik met lekkende tong uit hun mond, naar de hel worden gesleept.
Maak thuis een heerlijke kapucijnerschotel met lofsla, uitgebakken bacon, gebakken ham en uien. Begin aan 'De Verboden Vrucht'. 'Het Niet Zijn' komt later.
MAANDAG 13 NOVEMBER 1972
Hevige storm. Het grofdennetje is op het balkon omgewaaid. Arie Boon zal wel uitgevaren zijn, want er is een boot bij Texel gestrand. Bij Rottum is windkracht 12. Gaan even naar de tuintjes. Er staat weer een huisje te koop. Gaan even kijken. Leuke tuin. Gaan erop inschrijven.
Nadat ik Maria en Karina naar Engels heb gebracht ga ik snel werken aan 'De Verboden Vrucht'. Krijg het bijna af.
Na Engels, als we Maria naar huis hebben gebracht, gaan we naar de verjaardag van Florrie Hillenius. Weer dezelfde mensen als andere jaren. Alleen zijn prof. Frijda en Nellie Frijda er. Frijda vindt mijn Seiko-horloge erg mooi en wil de hele avond met me ruilen, zodat hij met die knots van mij om zijn pols loopt. Verhaal over prof die enorme rotzooi op zijn bureau maakt, en als hij er geen wijs meer uit kan worden, er kranten over uitspreidt en aan een nieuwe laag begint.577-2019>
ZONDAG 12 NOVEMBER 1972
'De Verboden Vrucht'.
De douche is koud. Als je moet is het lekker. Je gloeit erna als een glimworm. Om één uur komen de jongens en gaan we naar Leiden naar de Lakenhal. Eerst de schilderijen. Herken veel van vroeger. Uit 1943 toen ik hier vaak kwam. Het drieluik van Cornelis Engebrechtsz vooral, met het magere lijk van Adam waaruit een boompje groeit op een apart paneeltje onder het middenpaneel. Het drieluik van Lucas van Leyden. Al die mollige naakte wijven die aan hun haren, door duivelse monsters met hangtieten en soms een gezicht op hun buik met lekkende tong uit hun mond, naar de hel worden gesleept.
Maak thuis een heerlijke kapucijnerschotel met lofsla, uitgebakken bacon, gebakken ham en uien. Begin aan 'De Verboden Vrucht'. 'Het Niet Zijn' komt later.
MAANDAG 13 NOVEMBER 1972
Hevige storm. Het grofdennetje is op het balkon omgewaaid. Arie Boon zal wel uitgevaren zijn, want er is een boot bij Texel gestrand. Bij Rottum is windkracht 12. Gaan even naar de tuintjes. Er staat weer een huisje te koop. Gaan even kijken. Leuke tuin. Gaan erop inschrijven.
Nadat ik Maria en Karina naar Engels heb gebracht ga ik snel werken aan 'De Verboden Vrucht'. Krijg het bijna af.
Na Engels, als we Maria naar huis hebben gebracht, gaan we naar de verjaardag van Florrie Hillenius. Weer dezelfde mensen als andere jaren. Alleen zijn prof. Frijda en Nellie Frijda er. Frijda vindt mijn Seiko-horloge erg mooi en wil de hele avond met me ruilen, zodat hij met die knots van mij om zijn pols loopt. Verhaal over prof die enorme rotzooi op zijn bureau maakt, en als hij er geen wijs meer uit kan worden, er kranten over uitspreidt en aan een nieuwe laag begint.577-2019>
maandag 10 november 2025
Albert Camus • 11 november 1942
• Albert Camus (1913-1960) was een Franse schrijver. Zijn 'carnets' werden vertaald onder de titel Dagboek.
11 november. Als ratten!
Vanmorgen is alles overdekt met rijp, de hemel flonkert achter de guirlandes en de serpentines van een vlekkeloze kermis. Wanneer om tien uur de zon warm begint te worden, weerklinkt buiten alom de kristallijnen muziek van een dooilucht: een licht geknetter als zuchten de bomen, het vallen van de rijp op de grond als het geluid van witte insekten die op elkaar gegooid worden, late bladeren die onophoudelijk afvallen onder het gewicht van het ijs en op de grond nauwelijks meer opveren als vederlichte knekels. Overal in het rond vervluchtigen de kleine dalen en de heuvels in nevel. Wanneer je wat langer blijft kijken, bemerk je dat dit landschap door het verlies van al zijn kleuren opeens oud geworden is. Het is een heel oud land dat op één enkele morgen door duizenden jaren heen voor ons oog opduikt... Die uitloper van het gebergte, bedekt met bomen en heide, doemt op als een boeg bij de samenvloeiing van twee stromen. Door de eerste zonnestralen ontdaan van zijn rijp, blijft hij het enige wat leeft in dit landschap, zo wit als de eeuwigheid. Op die plaats spannen althans de onverstaanbare stemmen van de twee bergstromen samen tegen de grenzeloze stilte die hen omringt. Maar allengs gaat het lied van het water uit zichzelf op in het landschap. Zonder dat het iets aan kracht verliest, wordt het toch stil. En af en toe is het nodig dat er drie rook-kleurige kraaien overvliegen om weer enig teken van leven in de lucht te brengen.
Van de top van de boeg, waar ik zit, volg ik deze bewegingloze vaart door het land der onaandoenlijkheid. Niet minder dan heel de natuur en deze witte vrede die de winter schenkt aan de al te vurige harten — om dit hart, verteerd door een bittere liefde, tot bedaren te brengen. Ik kijk naar het licht dat in de hemel aanzwelt en zich uitbreidt als een loochening van de voortekenen des doods. Eindelijk een spoor van toekomst, daar boven mij tot wie alles thans spreekt van verleden. Zwijg, long! Vul je met die lijkwitte en ijskoude lucht die je kracht moet schenken. Wees stil. Dat ik niet langer noodgedwongen moet luisteren naar je trage tering — en dat ik me eindelijk wend naar...
130-2012>
11 november. Als ratten!
Vanmorgen is alles overdekt met rijp, de hemel flonkert achter de guirlandes en de serpentines van een vlekkeloze kermis. Wanneer om tien uur de zon warm begint te worden, weerklinkt buiten alom de kristallijnen muziek van een dooilucht: een licht geknetter als zuchten de bomen, het vallen van de rijp op de grond als het geluid van witte insekten die op elkaar gegooid worden, late bladeren die onophoudelijk afvallen onder het gewicht van het ijs en op de grond nauwelijks meer opveren als vederlichte knekels. Overal in het rond vervluchtigen de kleine dalen en de heuvels in nevel. Wanneer je wat langer blijft kijken, bemerk je dat dit landschap door het verlies van al zijn kleuren opeens oud geworden is. Het is een heel oud land dat op één enkele morgen door duizenden jaren heen voor ons oog opduikt... Die uitloper van het gebergte, bedekt met bomen en heide, doemt op als een boeg bij de samenvloeiing van twee stromen. Door de eerste zonnestralen ontdaan van zijn rijp, blijft hij het enige wat leeft in dit landschap, zo wit als de eeuwigheid. Op die plaats spannen althans de onverstaanbare stemmen van de twee bergstromen samen tegen de grenzeloze stilte die hen omringt. Maar allengs gaat het lied van het water uit zichzelf op in het landschap. Zonder dat het iets aan kracht verliest, wordt het toch stil. En af en toe is het nodig dat er drie rook-kleurige kraaien overvliegen om weer enig teken van leven in de lucht te brengen.
Van de top van de boeg, waar ik zit, volg ik deze bewegingloze vaart door het land der onaandoenlijkheid. Niet minder dan heel de natuur en deze witte vrede die de winter schenkt aan de al te vurige harten — om dit hart, verteerd door een bittere liefde, tot bedaren te brengen. Ik kijk naar het licht dat in de hemel aanzwelt en zich uitbreidt als een loochening van de voortekenen des doods. Eindelijk een spoor van toekomst, daar boven mij tot wie alles thans spreekt van verleden. Zwijg, long! Vul je met die lijkwitte en ijskoude lucht die je kracht moet schenken. Wees stil. Dat ik niet langer noodgedwongen moet luisteren naar je trage tering — en dat ik me eindelijk wend naar...
130-2012>
zondag 9 november 2025
Thomas Rosenlöcher • 8 november 1989
• Thomas Rosenlöcher (1947-2022) is een (Oost-)Duitse schrijver en dichter (en vertaler Nederlands). Zijn Dagboek uit Dresden (vertaling: Mike Schellekens) stamt uit de maanden voor de val van de Berlijnse muur.
8 november
Gisteren is de regering afgetreden. De tijd die zolang stil stond is in een stroomversnelling geraakt, alsof ze de verloren 40 jaar weer wil inhalen. In heel het land staan zetels op omvallen en worden er berouwvol haren uitgetrokken.
Als we het plotseling gewonnen gemak maar niet toch nog moeten betalen: dat zou tegen de onzinnigheid van de geschiedenis zijn.
[9 november valt de muur]
10 november
Het ontzettend idiote bericht, weer 's ochtends vroeg, terwijl ik nog met met ohropax ver-pax-te oren op mijn kermisbed in de huiskamer lig: de grenzen zijn open! Lief dagboek, ik weet niet meer wat ik moet zeggen. Ik weet echt niet meer wat ik moet zeggen. Ik loop met betraande ogen door de keuken te ijsberen, en heb niet eens een ui waaraan ik de plotselinge tranenstroom zou kunnen wijten.
11 november
Nadat Doornroosje wakker was gekust, ontwaakten de majesteiten en de ‘...gehele hofhouding en ze keken elkaar met grote ogen aan. En de paarden buiten stonden op en gingen met hun hoofd staan schudden; de jachthonden begonnen te springen en te kwispelstaarten; de duiven op het dak haalden hun koppetje vanonder hun vleugels te voorschijn, keken rond en vlogen de wijde wereld in’... en zelfs de vliegen op de muur waren verbaasd waarom ze zo lang hadden geslapen. 563-2019>
8 november
Gisteren is de regering afgetreden. De tijd die zolang stil stond is in een stroomversnelling geraakt, alsof ze de verloren 40 jaar weer wil inhalen. In heel het land staan zetels op omvallen en worden er berouwvol haren uitgetrokken.
Als we het plotseling gewonnen gemak maar niet toch nog moeten betalen: dat zou tegen de onzinnigheid van de geschiedenis zijn.
[9 november valt de muur]
10 november
Het ontzettend idiote bericht, weer 's ochtends vroeg, terwijl ik nog met met ohropax ver-pax-te oren op mijn kermisbed in de huiskamer lig: de grenzen zijn open! Lief dagboek, ik weet niet meer wat ik moet zeggen. Ik weet echt niet meer wat ik moet zeggen. Ik loop met betraande ogen door de keuken te ijsberen, en heb niet eens een ui waaraan ik de plotselinge tranenstroom zou kunnen wijten.
11 november
Nadat Doornroosje wakker was gekust, ontwaakten de majesteiten en de ‘...gehele hofhouding en ze keken elkaar met grote ogen aan. En de paarden buiten stonden op en gingen met hun hoofd staan schudden; de jachthonden begonnen te springen en te kwispelstaarten; de duiven op het dak haalden hun koppetje vanonder hun vleugels te voorschijn, keken rond en vlogen de wijde wereld in’... en zelfs de vliegen op de muur waren verbaasd waarom ze zo lang hadden geslapen. 563-2019>
Hans Crombag • 10 november 1976
• Hans Crombag (1935) was de eerste hoogleraar rechtspsychologie in de Lage Landen. Gisteren bevat dagboekfragmenten uit de periode 1971-1979 van hem.
10-11-1976 Vandaag bezoek aan Queensgate Campus en ik ontdek dat Holly Bank Campus maar vijf à tien procent van de polytechnic vormt. De Queensgate Campus is vlak bij het centrum van Huddersfield en er wordt koortsachtig gebouwd. 's Middags 'Information processing in mathematics'. Dat ging naar mijn gevoel erg goed; was er vanmorgen bij het doornemen van mijn notities erg onzeker over. Ging dus goed en werd ook opgenomen op video, waarvan ik na afloop een stukje heb teruggezien. Het staat er goed op. Ik werd geïnstrueerd dat ik bij de cassière van de 'crefectory' moest zeggen dat ik 'on college hospitality' ben. Ik vergiste mij en deelde haar mee dat ik `on college charity' was.
11-11-1976 Vanmorgen naar Bradford om Ruth Beard op te zoeken. Ruth is nog steeds dezelfde en slecht te verstaan. Vanmiddag het college over 'medical diagnosis'. Goed verlopen maar klein publiek. Vanavond aardig gesprek met groep studenten uit de Volksrepubliek China. Hen uitgehoord over onderwijs en juridisch systeem in China en mij laten uithoren over Nederland. Erg vriendelijke jongens bij wie ik mij uitstekend thuis voelde, al had de mij aangeboden thee weinig smaak. Een van hen beriep zich af en toe op 'the masses of the people', wat de anderen even grappig leken te vinden als ik. Allemaal hebben ze deelgenomen aan de culturele revolutie. Op weg naar Bradford zag ik de reclamespreuk waarmee een whiskeymerk werd aanbevolen: 'Makes bagpipes sound like music). Zouden ze die slogan ook in Schotland gebruiken?
12-11-1976 Vanmiddag mijn verhaal over het oplossen van casusposities voor een verrassend groot gehoor. Ik voelde mij weinig geïnspireerd maar bracht het er niet beroerd af. Vanavond uit eten met Brian Grant en morgen naar York.
Wiesje gebeld en gehoord dat Carolijn deze week op het Maredijkje door een stel jongens is lastiggevallen. Kind overstuur en Wiesje ook. Zoiets gebeurt altijd als je er niet bent. Ik ben na deze week moe, waarvan is mij niet helemaal duidelijk. In dit land (Engeland) heerst extreem pessimisme en niemand schijnt te geloven dat de economie zich weer kan herstellen. Men wacht op een catastrofe. In menig opzicht is dit land verouderd in vergelijking met Nederland, veel ziet er versleten en ouderwets uit.
10-11-1976 Vandaag bezoek aan Queensgate Campus en ik ontdek dat Holly Bank Campus maar vijf à tien procent van de polytechnic vormt. De Queensgate Campus is vlak bij het centrum van Huddersfield en er wordt koortsachtig gebouwd. 's Middags 'Information processing in mathematics'. Dat ging naar mijn gevoel erg goed; was er vanmorgen bij het doornemen van mijn notities erg onzeker over. Ging dus goed en werd ook opgenomen op video, waarvan ik na afloop een stukje heb teruggezien. Het staat er goed op. Ik werd geïnstrueerd dat ik bij de cassière van de 'crefectory' moest zeggen dat ik 'on college hospitality' ben. Ik vergiste mij en deelde haar mee dat ik `on college charity' was.
11-11-1976 Vanmorgen naar Bradford om Ruth Beard op te zoeken. Ruth is nog steeds dezelfde en slecht te verstaan. Vanmiddag het college over 'medical diagnosis'. Goed verlopen maar klein publiek. Vanavond aardig gesprek met groep studenten uit de Volksrepubliek China. Hen uitgehoord over onderwijs en juridisch systeem in China en mij laten uithoren over Nederland. Erg vriendelijke jongens bij wie ik mij uitstekend thuis voelde, al had de mij aangeboden thee weinig smaak. Een van hen beriep zich af en toe op 'the masses of the people', wat de anderen even grappig leken te vinden als ik. Allemaal hebben ze deelgenomen aan de culturele revolutie. Op weg naar Bradford zag ik de reclamespreuk waarmee een whiskeymerk werd aanbevolen: 'Makes bagpipes sound like music). Zouden ze die slogan ook in Schotland gebruiken?
12-11-1976 Vanmiddag mijn verhaal over het oplossen van casusposities voor een verrassend groot gehoor. Ik voelde mij weinig geïnspireerd maar bracht het er niet beroerd af. Vanavond uit eten met Brian Grant en morgen naar York.
Wiesje gebeld en gehoord dat Carolijn deze week op het Maredijkje door een stel jongens is lastiggevallen. Kind overstuur en Wiesje ook. Zoiets gebeurt altijd als je er niet bent. Ik ben na deze week moe, waarvan is mij niet helemaal duidelijk. In dit land (Engeland) heerst extreem pessimisme en niemand schijnt te geloven dat de economie zich weer kan herstellen. Men wacht op een catastrofe. In menig opzicht is dit land verouderd in vergelijking met Nederland, veel ziet er versleten en ouderwets uit.
Friedrich Nietzsche • 9 november 1868
• Uit een dolenthousiaste brief van de jonge Friedrich Nietszsche (1844-1900) aan zijn vriend en collega-wetenschapper Erwin Rohde. Opgenomen in
Afgemat als een eendagsvlieg bij avond. Een selectie uit de brieven 1858-1879 (vertaald door Hans Driessen).
Leipzig, 9 november 1868
Toen ik thuiskwam, lag er een aan mij geadresseerd briefje met daarop deze korte notitie: ‘Als je Richard Wagner wilt leren kennen, kom dan om kwart voor 4 in café Théâtre. Windisch.’ Dit nieuwtje bracht me – neem me niet kwalijk! – danig van mijn stuk, zodat ik de gebeurtenissen van zopas helemaal vergat en volkomen van de kook raakte. […] Ik word aan Richard voorgesteld en spreek in het kort mijn waardering voor hem uit: hij wil heel precies weten hoe ik met zijn muziek vertrouwd ben geraakt, scheldt vreselijk op alle uitvoeringen van zijn opera’s, met uitzondering van de beroemde in München en drijft de spot met de dirigenten [...] Voor en na het eten speelde Wagner, en wel alle belangrijke passages uit Die Meistersinger, waarbij hij alle stemmen imiteerde en zeer uitgelaten was. Het is namelijk een wonderbaarlijk levendige en vurige man, die heel snel praat, heel komisch is en een besloten gezelschap als dit heel vrolijk maakt. Ondertussen had ik een lang gesprek met hem over Schopenhauer, en je voelt wel welk een genot het voor me was hem met een onbeschrijflijke warmte over deze te horen praten, wat hij aan hem te danken had, dat hij de enige filosoof was die het wezen van de muziek had begrepen [...] Aan het eind van de avond [...] drukte hij me heel hartelijk de hand en nodigde mij heel vriendelijk uit hem te komen bezoeken om muziek en filosofie te bedrijven.306-2017>
Leipzig, 9 november 1868
Toen ik thuiskwam, lag er een aan mij geadresseerd briefje met daarop deze korte notitie: ‘Als je Richard Wagner wilt leren kennen, kom dan om kwart voor 4 in café Théâtre. Windisch.’ Dit nieuwtje bracht me – neem me niet kwalijk! – danig van mijn stuk, zodat ik de gebeurtenissen van zopas helemaal vergat en volkomen van de kook raakte. […] Ik word aan Richard voorgesteld en spreek in het kort mijn waardering voor hem uit: hij wil heel precies weten hoe ik met zijn muziek vertrouwd ben geraakt, scheldt vreselijk op alle uitvoeringen van zijn opera’s, met uitzondering van de beroemde in München en drijft de spot met de dirigenten [...] Voor en na het eten speelde Wagner, en wel alle belangrijke passages uit Die Meistersinger, waarbij hij alle stemmen imiteerde en zeer uitgelaten was. Het is namelijk een wonderbaarlijk levendige en vurige man, die heel snel praat, heel komisch is en een besloten gezelschap als dit heel vrolijk maakt. Ondertussen had ik een lang gesprek met hem over Schopenhauer, en je voelt wel welk een genot het voor me was hem met een onbeschrijflijke warmte over deze te horen praten, wat hij aan hem te danken had, dat hij de enige filosoof was die het wezen van de muziek had begrepen [...] Aan het eind van de avond [...] drukte hij me heel hartelijk de hand en nodigde mij heel vriendelijk uit hem te komen bezoeken om muziek en filosofie te bedrijven.306-2017>
donderdag 6 november 2025
Allen Ginsberg • 7 november 1962
Nov 7 —
Last nite Tues (puja) nite at Nimtallah Burning Ghat — a few black skulls in the woodpile — Pouring white fat (ghee) into the flames, it burns brighter and sparks shoot out, the body burns faster — an old man wrapped in white carried in on a wood woven-string couch — thin caved-cheek bony forehead — and a little girl lying on the woodpile, her mother wrapped in white collapsed, singing a psalm, on the ground nearby.
Over the Wall in the gathering ground of ganja saddhus, a huge midnight circle, many crosslegged men with pipes, cymbals clanging, a drum, and two men dressed in women's veils and saris, whirling like dervishes, a few boys in blue shirts whirling against them — occasionaly rhythmic shuddering of the hips, and crawling crab-legged on the ground pumping pelvis back & forth between different circles of devotees under different trees — all joining in waves and diminishing separately again — Sat down with a saddhu in orange robes and pufted his pipe.
Allen Ginsberg (1926-1997) was een Amerikaanse dichter en schrijver. In zijn Indian Journals doet hij verslag van zijn verblijf in India in '62/'63.122-2012>
Last nite Tues (puja) nite at Nimtallah Burning Ghat — a few black skulls in the woodpile — Pouring white fat (ghee) into the flames, it burns brighter and sparks shoot out, the body burns faster — an old man wrapped in white carried in on a wood woven-string couch — thin caved-cheek bony forehead — and a little girl lying on the woodpile, her mother wrapped in white collapsed, singing a psalm, on the ground nearby.
Over the Wall in the gathering ground of ganja saddhus, a huge midnight circle, many crosslegged men with pipes, cymbals clanging, a drum, and two men dressed in women's veils and saris, whirling like dervishes, a few boys in blue shirts whirling against them — occasionaly rhythmic shuddering of the hips, and crawling crab-legged on the ground pumping pelvis back & forth between different circles of devotees under different trees — all joining in waves and diminishing separately again — Sat down with a saddhu in orange robes and pufted his pipe.
Allen Ginsberg (1926-1997) was een Amerikaanse dichter en schrijver. In zijn Indian Journals doet hij verslag van zijn verblijf in India in '62/'63.122-2012>
woensdag 5 november 2025
Alfred Kazin • 6 november 1956
• Alfred Kazin (1915-1998) was een Amerikaanse schrijver en criticus. Delen uit zijn dagboeken zijn gepubliceerd als Alfred Kazin's Journals.
November 6,1956
[...] Look at us now, this week of murder and bloodshed unspeakable in the world — in Hungary and Egypt. We all go on planning things, planning so comfortably and idyllically, thinking about our souls and the progress of our culture and our lives, and all the while these tremendous human forces working in and around us, working us, if not as the Marxists say, completely, still so smashingly that it's both a comedy and a horror to realize for one single moment, when we pick ourselves up dazedly from the floor, that all our thoughts about and from ourselves consistently miss the dynamic, historical element that has put us where we are. [...]
This week of Egypt and Hungary has brought me back to my historical sense, to my sense of life as a process, as action: to the tragedy that we begin to recognize as soon as we see that the will is certainly not absolute.167-2016>
November 6,1956
[...] Look at us now, this week of murder and bloodshed unspeakable in the world — in Hungary and Egypt. We all go on planning things, planning so comfortably and idyllically, thinking about our souls and the progress of our culture and our lives, and all the while these tremendous human forces working in and around us, working us, if not as the Marxists say, completely, still so smashingly that it's both a comedy and a horror to realize for one single moment, when we pick ourselves up dazedly from the floor, that all our thoughts about and from ourselves consistently miss the dynamic, historical element that has put us where we are. [...]
This week of Egypt and Hungary has brought me back to my historical sense, to my sense of life as a process, as action: to the tragedy that we begin to recognize as soon as we see that the will is certainly not absolute.167-2016>
dinsdag 4 november 2025
William Soutar • 5 november 1937
• Bij de Schotse dichter William Soutar (1898-1943) werd op jonge leeftijd de ziekte van Bechterew geconstateerd. De laatste veertien jaar van zijn leven was hij aan zijn bed gekluisterd. In die periode hield hij een dagboek bij, waaruit gedeelten zijn gepubliceerd onder de titel Diaries of a dying man (Nederlandse vertaling (van Harry Oltheten): Dagboek van een stervende).
dinsdag 2 november
Je hoeft er niet op te hopen dat je de hoofdwortel van het nationalisme kunt isoleren, hij zit te diep verankerd in het onderbewustzijn. Maar soms voelt het alsof een deel van jezelf tot bloei is gekomen door de kracht die omhoogkomt langs een vezel van deze wortel. Je begint je bewuster te worden van de atavistische inslag van je wezen. Het leven barst nog steeds uit de humus van het verleden en prikkelt de vertakkingen van je bloed. Ik ervaar dit vooral op het gebied van de taal. Het Engels gaat me niet natuurlijk af; ik gebruik het 'bewust', zelfs in gesprekken. Het kost me altijd een bepaalde moeite mijn woorden te vinden en het komt vaak voor dat ik voortploeter alsof ik me bedien van een vreemde taal. Het is of je uit het verleden opduikt met slechts een fragmentarische herinnering aan je moedertaal en dit gebroken taaltje voortdurend een obstakel blijft bij het vloeiend gebruik van je 'moderne' taal.
vrijdag 5 november
Nu je terug kunt kijken op een periode van vele jaren schrik je van de vergankelijkheid van de jeugd. De mijne was vanzelfsprekend onnatuurlijk kort; en van deze afstand kan ik me slechts één jaar voor de geest halen waarvan ik kan beweren - 'Toen wist ik volledig wat het was om jong te zijn.' Dat was mijn achttiende jaar; de schaduw van de oorlog was nog niet zo tot me doorgedrongen. Ik was een van de rapsten op de Academie, een van de sterksten, de eerste van mijn jaar in de meeste onderdelen, ik schreef gedichten, ik was verliefd, ik was populair in het klaslokaal en op het sportveld, nooit meer heb ik de volheid van het leven zo ervaren, alleen bij vlagen.162-2014>
dinsdag 2 november
Je hoeft er niet op te hopen dat je de hoofdwortel van het nationalisme kunt isoleren, hij zit te diep verankerd in het onderbewustzijn. Maar soms voelt het alsof een deel van jezelf tot bloei is gekomen door de kracht die omhoogkomt langs een vezel van deze wortel. Je begint je bewuster te worden van de atavistische inslag van je wezen. Het leven barst nog steeds uit de humus van het verleden en prikkelt de vertakkingen van je bloed. Ik ervaar dit vooral op het gebied van de taal. Het Engels gaat me niet natuurlijk af; ik gebruik het 'bewust', zelfs in gesprekken. Het kost me altijd een bepaalde moeite mijn woorden te vinden en het komt vaak voor dat ik voortploeter alsof ik me bedien van een vreemde taal. Het is of je uit het verleden opduikt met slechts een fragmentarische herinnering aan je moedertaal en dit gebroken taaltje voortdurend een obstakel blijft bij het vloeiend gebruik van je 'moderne' taal.
vrijdag 5 november
Nu je terug kunt kijken op een periode van vele jaren schrik je van de vergankelijkheid van de jeugd. De mijne was vanzelfsprekend onnatuurlijk kort; en van deze afstand kan ik me slechts één jaar voor de geest halen waarvan ik kan beweren - 'Toen wist ik volledig wat het was om jong te zijn.' Dat was mijn achttiende jaar; de schaduw van de oorlog was nog niet zo tot me doorgedrongen. Ik was een van de rapsten op de Academie, een van de sterksten, de eerste van mijn jaar in de meeste onderdelen, ik schreef gedichten, ik was verliefd, ik was populair in het klaslokaal en op het sportveld, nooit meer heb ik de volheid van het leven zo ervaren, alleen bij vlagen.162-2014>
maandag 3 november 2025
Louis-Ferdinand Céline • 4 november 1932
• Louis-Ferdinand Céline (1894-1961) was een Franse schrijver. Uit een brief aan Erika Irrgang, opgenomen in Brieven aan vriendinnen (vertaald door Jan Versteeg).
4 november 1932
Ik zal je op de ‘Monde’ abonneren en vervolgens naarmate het geld binnenkomt op andere kranten. Ik ben heel blij met je succes. Je bent een prima dapper kind – een beetje pervers en dat is juist heel goed – maar je moet het wel logisch aanpakken – om een genie te zijn moet je dwaasheid en doortraptheid in je verenigen. Sexueel moet je ronduit pervers worden. Dat zal je ver brengen en dan raak je meteen bevrijd van neiging tot romantiek, de ergste zwakheid van vrouwen – speciaal in Duitsland. Leg je erop toe de liefde 'van achteren' te bedrijven. Dat stemt mannen tot grote tevredenheid en je riskeert er niets bij. Van voren, dat is een plaag. Pas op! Pas ontzettend op! Mijn boek wordt door de kritiek hevig aangevallen én heel vleiend besproken. Ze kramen vooral een hoop onzin uit. Fransen zijn niet zo lyrisch - Duitsers zullen het denk ik beter begrijpen. We zullen tenslotte wel zien. Uiteindelijk is dat nauwelijks van belang. Na tien jaar is een boek nog meer verouderd dan de Krant van Gisteren! Hoe levend het ook geweest is. Alles gaat dood. Stel je goed teweer Erika. Ik verheug me erop je spoedig te zien. 414-2018>
4 november 1932
Ik zal je op de ‘Monde’ abonneren en vervolgens naarmate het geld binnenkomt op andere kranten. Ik ben heel blij met je succes. Je bent een prima dapper kind – een beetje pervers en dat is juist heel goed – maar je moet het wel logisch aanpakken – om een genie te zijn moet je dwaasheid en doortraptheid in je verenigen. Sexueel moet je ronduit pervers worden. Dat zal je ver brengen en dan raak je meteen bevrijd van neiging tot romantiek, de ergste zwakheid van vrouwen – speciaal in Duitsland. Leg je erop toe de liefde 'van achteren' te bedrijven. Dat stemt mannen tot grote tevredenheid en je riskeert er niets bij. Van voren, dat is een plaag. Pas op! Pas ontzettend op! Mijn boek wordt door de kritiek hevig aangevallen én heel vleiend besproken. Ze kramen vooral een hoop onzin uit. Fransen zijn niet zo lyrisch - Duitsers zullen het denk ik beter begrijpen. We zullen tenslotte wel zien. Uiteindelijk is dat nauwelijks van belang. Na tien jaar is een boek nog meer verouderd dan de Krant van Gisteren! Hoe levend het ook geweest is. Alles gaat dood. Stel je goed teweer Erika. Ik verheug me erop je spoedig te zien. 414-2018>
zondag 2 november 2025
Thomas Mann • 3 november 1948
• Thomas Mann (1875-1955) was een van de allergrootste Duitse schrijvers. In zijn dagboeken documenteerde hij objectief en in telegramstijl zijn leven en gedachtes. In de jaren veertig woonde hij in de Verenigde Staten, aan de Californische kust. Gedeeltes uit zijn dagboeken uit die tijd zijn in het Nederlands vertaald (door Paul Beers) in Duitsland heeft me nooit met rust gelaten. Amerikaans dagboek 1940-1948.
Pacific Palisades, dinsdag 2 november 1948
Helder, koel weer. Ontbijt op het terras. Onmiddellijk daarna naar het stembureau gereden, waar wij met verdeelde rollen onze burgerplicht vervulden: K. stemde voor Truman, ik voor Wallace. [...] Vol afkeer over het gebruikelijke verkiezingsgedoe op de radio de hele avond, de complete mislukking van de 3de partij [Wallace]. Close race nog steeds tussen Dewey en Truman zonder beslissing tot laat in de avond. Geërgerd en oververmoeid.
Pacific Palisades, woensdag 3 november 1948
Onrustige nacht. Vroeg wakker. De race nog onbeslist 's morgens, omdat de uitslagen van Illinois en Ohio nog onbekend waren. Maar Truman in het voordeel. Nederlaag en blamage van de ellendige Gallup, die door de radio om commentaar werd gevraagd. Wallace rond 1 miljoen stemmen, de helft ervan in New York. Ze hebben Trumans zege niet verhinderd, die ons tegen 10 door Markuse gemeld werd. Dewey stuurt hem gelukwens-telegram. Dat het land Republikeins is, de verkiezing van de onbeduidende Dewey volkomen onvermijdelijk – alles gelogen, in het bijzonder door Gallupp, die geen statisticus is, maar een fascistische propagandist. [...] Op de buitenlandse politiek kan deze uitslag, die een Democratisch presidentschap en een Democratisch Congreß brengt, toch ook niet helemaal zonder invloed blijven. Marshall kondigt, zogenaamd onafhankelijk van de verkiezing, zijn aftreden aan. Zal Truman de moed hebben zich ook van de andere fascistische larven om hem heen te ontdoen. Zal de macht van de bankiers en generaals verdwijnen en zal er met het verlangen van het volk naar vrede rekening gebonden worden? – Ben toch gelukkig over de wending, waarvan de mogelijkheid ons uit het hoofd was gepraat, en blij dat het opkomen voor Wallace, een gewetensnoodzaak, niet het slechte ten goede is gekomen. [...] Luisterde ’s avonds met genoegen naar 'Harold in Italy’, een mooi werk. 268-2018>
Pacific Palisades, dinsdag 2 november 1948
Helder, koel weer. Ontbijt op het terras. Onmiddellijk daarna naar het stembureau gereden, waar wij met verdeelde rollen onze burgerplicht vervulden: K. stemde voor Truman, ik voor Wallace. [...] Vol afkeer over het gebruikelijke verkiezingsgedoe op de radio de hele avond, de complete mislukking van de 3de partij [Wallace]. Close race nog steeds tussen Dewey en Truman zonder beslissing tot laat in de avond. Geërgerd en oververmoeid.
Pacific Palisades, woensdag 3 november 1948
Onrustige nacht. Vroeg wakker. De race nog onbeslist 's morgens, omdat de uitslagen van Illinois en Ohio nog onbekend waren. Maar Truman in het voordeel. Nederlaag en blamage van de ellendige Gallup, die door de radio om commentaar werd gevraagd. Wallace rond 1 miljoen stemmen, de helft ervan in New York. Ze hebben Trumans zege niet verhinderd, die ons tegen 10 door Markuse gemeld werd. Dewey stuurt hem gelukwens-telegram. Dat het land Republikeins is, de verkiezing van de onbeduidende Dewey volkomen onvermijdelijk – alles gelogen, in het bijzonder door Gallupp, die geen statisticus is, maar een fascistische propagandist. [...] Op de buitenlandse politiek kan deze uitslag, die een Democratisch presidentschap en een Democratisch Congreß brengt, toch ook niet helemaal zonder invloed blijven. Marshall kondigt, zogenaamd onafhankelijk van de verkiezing, zijn aftreden aan. Zal Truman de moed hebben zich ook van de andere fascistische larven om hem heen te ontdoen. Zal de macht van de bankiers en generaals verdwijnen en zal er met het verlangen van het volk naar vrede rekening gebonden worden? – Ben toch gelukkig over de wending, waarvan de mogelijkheid ons uit het hoofd was gepraat, en blij dat het opkomen voor Wallace, een gewetensnoodzaak, niet het slechte ten goede is gekomen. [...] Luisterde ’s avonds met genoegen naar 'Harold in Italy’, een mooi werk. 268-2018>
Paul Verlaine • 2 november 1892
• Op uitnodiging van een aantal Nederlandse bewonderaars bracht de Franse dichter Paul Verlaine (1844-1896) van 2 tot 14 november 1892 een bezoek aan Nederland. Hij hield lezingen in Den Haag (waar Henriette van der Schalk haar toekomstige echtgenoot Richard Roland Holst leerde kennen) en in Amsterdam. Toen hij weer terug was in Frankrijk schreef hij Quinze jours en Hollande, een soort van (ongedateerd) dagboek, dat door Karel Jonckheere in het Nederlands is vertaald als Twee weken Holland.
Gij liet me uw verlangen kennen een geschreven relaas van mijn Hollandse reis te lezen. Hier dan, in enkele bladzijden, die ik zo gevuld mogelijk wil maken.
Uitgenodigd door een groep artiesten en letterkundigen ginds bij hen een reeks lezingen te houden, ben ik gaarne op hun wens ingegaan, daar ik sinds lang nieuwsgierig was naar dit land, door een ondankbare Voltaire, die er lichamelijk en geestelijk te gast was, aangeklaagd als overlopend van ‘kanalen, eenden en canaille’ [Frans: canals, canards, canaille], - land, dat ik op mijn beurt vanzelfsprekend overal verklaar met kanalen en eenden, maar met nog meer erfelijk talent en aanwezige overgeleverde geschiedenis.
Op 2 november 1892, precies op Allerzielen, goed voorteken, vertrok ik uit de Gare du Nord, dank zij fondsen, die bij mirakel uit Nederland waren overgewaaid, in een speciale eerste-klassewagen, zij het niet als soeverein, dan toch als nog uiterst toonbare prins: paneelspiegels, mahoniehouten tabletten om op te klappen bij noenmaal, avondeten, enz. Onnodig, vermoed ik, u het trieste landschap van de Parijse omgeving te beschrijven, behalve voor Saint-Denis met zijn eertijds koninklijke, nog altijd goddelijke kloosterkerk, en zijn 's zomers vrij mooie eilandjes, maar in deze kwijnende herfst, vervelend zonder end. En dan maar fabrieken van ik weet niet wat, loodsen, hokken, krotten, afbraak, tot wat dient het allemaal? Opgevolgd door wat landelijke rust na twintig kilometer eerder matige vaart. Maar ginds reeds draaien echt bewerkte velden voor, autentieke bomen schuiven voorbij, zwenken weg om plaats te maken, ongeveer na een uur, voor het station van Creil, helemaal omringd door nieuwsoortige fabrieken op deze lijn, plateelbakkerijen, ketelmakerijen, zuiver- en ontsmettingsmachines, denk ik, te midden van een bijna aanvaardbare buiten.
Zodra hij Creil heeft verlaten, bolt de trein met volle wielen door tot in Saint-Quentin: de opeenvolgende landschappen, door de nevels van deze tijd van 't jaar verwaasd, trekken onverschillig voorbij, als in een droom die goed is noch slecht, terwijl de telegraafdraden afwisselend op- en neergaan en de palen met hun isoleerpotjes, als bij pelgrimsstaven, magere door kinderen opgezette speelkaarten schijnen, gereed om te worden omvergeblazen. De witte pluim uit de lokomotief, de enige zo te zeggen, maar dan een mooie, uit onze effen geschaafde maatschappij, ontplooit zich lief en zwierig boven en over de wentelende streek.
Afwisselend, als ge wilt, mag het trajekt van de sneltrein heten tussen Creil en Saint-Quentin: ruime, aaneengesloten landouwen zonder verveling tenzij voor het vleselijk oog, alleszins niet voor het geestelijke of, zeg ik liever, het sociale? Want ze spreken deze velden, als één grote en forse kultuur, die op dit moment nagenoeg bestaat uit lange voren, wachtend op de uittocht van de winter om te groenen, en op die van de lente, als groen, om op te rijzen tot halm en aar. Langzamerhand wordt het land zwarter, zeldzame bomen staan zich te wringen en verschrompelen tot verminkte geraamten. Rokende fabrieken, zwart, en daar hebben we de baksteen! De baksteen van het Noorden, zich ophopend, bloedrood, tot geweldige of belachelijke bouwsels voor industrieel nut. In de verten, hoge sombere, bijna onheilspellende schouwen met het trage stijgen van ontrolde vlokken, - om dan als roeten slangen recht te staan, de nakende geboorte voorspellend van de mijnstreken... - ‘Saint-Quentin! Twintig minuten stilstand!’
Dit wordt geroepen door een bediende in donkergroene geribde jas, die de Engelsen corduroy heten, met blinkende zwartleren pet en de koperomrande klep van de Compagnie du Nord, in de langzame, zachte, vette en koppige uitspraak van de Picardiërs (met Picardiër bedoel ik een bewoner van het gebied gelegen tussen Amiens en Duinkerke, meer niet, -Duinkerks gaat over in Vlaams). O dit accent! Ch'l' acchin! Onlangs las ik een trouwens uitstekend geschreven artikel over Desrousseaux, de in gewesttaal schrijvende Rijselse dichter, de terecht beroemde auteur van het meesterlijk gedicht, één gratie en weemoed, P'tiot Quinquin, dat ginds, vooral ginds het accent, overwegend in de streektaal, mat en dof klinkt. Dof? zeker, - welke ernstige gewesttaal is het niet, opgedrongen door de gebukte, letterlijk neerdrukkende arbeid op het veld? Maar mat? Ha, neen! En verder, wat er ook van zij, deze gewestspraak heeft Marceline Desbordes-Valmore ongetwijfeld gekend, gekregen, gesproken...
Maar ik ben reeds aan het afwijken, denk ik, zelfs aan het afdwalen om niet te zeggen uitweiden, en ik zit nog niet eens tussen een lamp en een glas suikerwater. Gij vraagt me geen lezing, gij wilt een reisverslag. Ik herneem dus, vooruit, rijden maar!
Laten we echter toch maar, eer de wagens voor het buitenland aan het schokken gaan, het profiel van de stad groeten, met haar prachtige van ver massief aandoende basiliek, dit dank zij de afwezigheid van elke toren, van elk torentje, - en de Aisne, zeer mooi in haar loop. En langzaam zet de trein zich in beweging, zwaarweg, om de voorsteden met de lage, witgekalkte huisjes aan elkaar te rijgen, terwijl het ganse kindervolkje op de drempel komt gelopen om de ‘ijzerweg’ te zien voorbijrijden, ‘smoutstuiten’ te eten en zich de vlaskop te krabben, - of de pikdonkere bos, want dit is het gebied waar ‘jaren aan een stuk vurig Kastillië neerstreek’.
Wat die Spanjolen betreft, ons opgedrongen gasten eeuwenlang, laten we op de drempel van het vaderland een groet brengen aan deze nooit van glorie gespeende en zo beproefde vlakten, waar, na enkele heldhaftige inspanningen, na vier, vijf en zes generaties afstand, wel Frankrijks moed, opgezweept tot het krankzinnige toe, zou ten ondergaan, niet echter zijn eer, om de duivel niet! Groeten we een laatste maal Saint-Quentin, dat, parallel met ons Parijs Buzenval, de laatste donderslagen van dit onweer hoorde, die gemene oorlog van 1870-71!
Niets meldenswaardigs tot aan de Belgische grens, behalve een onbeduidende bijzonderheid: de telegraafpalen zijn geen lange staken meer, maar staan kegelvormig gesplitst en hellen achterwaarts over. Dit keer alsof het om de benen ging van strakzatte reuzen, die om zichzelf draaien en op het punt staan te vallen. Deze waggelende gezellen moeten mij gezelschap houden tot in Den Haag en, iets later, tot in Leiden en Amsterdam.221-2017>
Gij liet me uw verlangen kennen een geschreven relaas van mijn Hollandse reis te lezen. Hier dan, in enkele bladzijden, die ik zo gevuld mogelijk wil maken.
Uitgenodigd door een groep artiesten en letterkundigen ginds bij hen een reeks lezingen te houden, ben ik gaarne op hun wens ingegaan, daar ik sinds lang nieuwsgierig was naar dit land, door een ondankbare Voltaire, die er lichamelijk en geestelijk te gast was, aangeklaagd als overlopend van ‘kanalen, eenden en canaille’ [Frans: canals, canards, canaille], - land, dat ik op mijn beurt vanzelfsprekend overal verklaar met kanalen en eenden, maar met nog meer erfelijk talent en aanwezige overgeleverde geschiedenis.
Op 2 november 1892, precies op Allerzielen, goed voorteken, vertrok ik uit de Gare du Nord, dank zij fondsen, die bij mirakel uit Nederland waren overgewaaid, in een speciale eerste-klassewagen, zij het niet als soeverein, dan toch als nog uiterst toonbare prins: paneelspiegels, mahoniehouten tabletten om op te klappen bij noenmaal, avondeten, enz. Onnodig, vermoed ik, u het trieste landschap van de Parijse omgeving te beschrijven, behalve voor Saint-Denis met zijn eertijds koninklijke, nog altijd goddelijke kloosterkerk, en zijn 's zomers vrij mooie eilandjes, maar in deze kwijnende herfst, vervelend zonder end. En dan maar fabrieken van ik weet niet wat, loodsen, hokken, krotten, afbraak, tot wat dient het allemaal? Opgevolgd door wat landelijke rust na twintig kilometer eerder matige vaart. Maar ginds reeds draaien echt bewerkte velden voor, autentieke bomen schuiven voorbij, zwenken weg om plaats te maken, ongeveer na een uur, voor het station van Creil, helemaal omringd door nieuwsoortige fabrieken op deze lijn, plateelbakkerijen, ketelmakerijen, zuiver- en ontsmettingsmachines, denk ik, te midden van een bijna aanvaardbare buiten.
Zodra hij Creil heeft verlaten, bolt de trein met volle wielen door tot in Saint-Quentin: de opeenvolgende landschappen, door de nevels van deze tijd van 't jaar verwaasd, trekken onverschillig voorbij, als in een droom die goed is noch slecht, terwijl de telegraafdraden afwisselend op- en neergaan en de palen met hun isoleerpotjes, als bij pelgrimsstaven, magere door kinderen opgezette speelkaarten schijnen, gereed om te worden omvergeblazen. De witte pluim uit de lokomotief, de enige zo te zeggen, maar dan een mooie, uit onze effen geschaafde maatschappij, ontplooit zich lief en zwierig boven en over de wentelende streek.
Afwisselend, als ge wilt, mag het trajekt van de sneltrein heten tussen Creil en Saint-Quentin: ruime, aaneengesloten landouwen zonder verveling tenzij voor het vleselijk oog, alleszins niet voor het geestelijke of, zeg ik liever, het sociale? Want ze spreken deze velden, als één grote en forse kultuur, die op dit moment nagenoeg bestaat uit lange voren, wachtend op de uittocht van de winter om te groenen, en op die van de lente, als groen, om op te rijzen tot halm en aar. Langzamerhand wordt het land zwarter, zeldzame bomen staan zich te wringen en verschrompelen tot verminkte geraamten. Rokende fabrieken, zwart, en daar hebben we de baksteen! De baksteen van het Noorden, zich ophopend, bloedrood, tot geweldige of belachelijke bouwsels voor industrieel nut. In de verten, hoge sombere, bijna onheilspellende schouwen met het trage stijgen van ontrolde vlokken, - om dan als roeten slangen recht te staan, de nakende geboorte voorspellend van de mijnstreken... - ‘Saint-Quentin! Twintig minuten stilstand!’
Dit wordt geroepen door een bediende in donkergroene geribde jas, die de Engelsen corduroy heten, met blinkende zwartleren pet en de koperomrande klep van de Compagnie du Nord, in de langzame, zachte, vette en koppige uitspraak van de Picardiërs (met Picardiër bedoel ik een bewoner van het gebied gelegen tussen Amiens en Duinkerke, meer niet, -Duinkerks gaat over in Vlaams). O dit accent! Ch'l' acchin! Onlangs las ik een trouwens uitstekend geschreven artikel over Desrousseaux, de in gewesttaal schrijvende Rijselse dichter, de terecht beroemde auteur van het meesterlijk gedicht, één gratie en weemoed, P'tiot Quinquin, dat ginds, vooral ginds het accent, overwegend in de streektaal, mat en dof klinkt. Dof? zeker, - welke ernstige gewesttaal is het niet, opgedrongen door de gebukte, letterlijk neerdrukkende arbeid op het veld? Maar mat? Ha, neen! En verder, wat er ook van zij, deze gewestspraak heeft Marceline Desbordes-Valmore ongetwijfeld gekend, gekregen, gesproken...
Maar ik ben reeds aan het afwijken, denk ik, zelfs aan het afdwalen om niet te zeggen uitweiden, en ik zit nog niet eens tussen een lamp en een glas suikerwater. Gij vraagt me geen lezing, gij wilt een reisverslag. Ik herneem dus, vooruit, rijden maar!
Laten we echter toch maar, eer de wagens voor het buitenland aan het schokken gaan, het profiel van de stad groeten, met haar prachtige van ver massief aandoende basiliek, dit dank zij de afwezigheid van elke toren, van elk torentje, - en de Aisne, zeer mooi in haar loop. En langzaam zet de trein zich in beweging, zwaarweg, om de voorsteden met de lage, witgekalkte huisjes aan elkaar te rijgen, terwijl het ganse kindervolkje op de drempel komt gelopen om de ‘ijzerweg’ te zien voorbijrijden, ‘smoutstuiten’ te eten en zich de vlaskop te krabben, - of de pikdonkere bos, want dit is het gebied waar ‘jaren aan een stuk vurig Kastillië neerstreek’.
Wat die Spanjolen betreft, ons opgedrongen gasten eeuwenlang, laten we op de drempel van het vaderland een groet brengen aan deze nooit van glorie gespeende en zo beproefde vlakten, waar, na enkele heldhaftige inspanningen, na vier, vijf en zes generaties afstand, wel Frankrijks moed, opgezweept tot het krankzinnige toe, zou ten ondergaan, niet echter zijn eer, om de duivel niet! Groeten we een laatste maal Saint-Quentin, dat, parallel met ons Parijs Buzenval, de laatste donderslagen van dit onweer hoorde, die gemene oorlog van 1870-71!
Niets meldenswaardigs tot aan de Belgische grens, behalve een onbeduidende bijzonderheid: de telegraafpalen zijn geen lange staken meer, maar staan kegelvormig gesplitst en hellen achterwaarts over. Dit keer alsof het om de benen ging van strakzatte reuzen, die om zichzelf draaien en op het punt staan te vallen. Deze waggelende gezellen moeten mij gezelschap houden tot in Den Haag en, iets later, tot in Leiden en Amsterdam.221-2017>
Gerard Bilders • 1 november 1862
• Gerard Bilders (1838-1865) was een Nederlandse schilder. Zijn brieven en dagboek zijn te lezen bij de dbnl.
November.
- Ik heb gezegd, dat ik meer vreesde dan hoopte. Ik geloof echter niet, dat het waar is. Een juist evenwigt tusschen hoop en vrees bestaat ook niet en ik meen zelfs, dat de eerste steeds sterker is en de laatste doet zwijgen. Indien het omgekeerd ware, zou het leven mij veel ondragelijker zijn. In wat duistere verschieten ik mij verbeeld te turen, altijd breekt de zon der hoop door en schenkt de overwinning aan het licht op de schaduw. De hoop is de drijfveer mijner meeste handelingen; de gedachte aan welslagen zit voor bij alles wat ik onderneem. Ware dit niet het geval, dan handelde ik niet. De vrees staat tusschen de hoop en de zekerheid; zij is het negatieve, het doodende beginsel. Een gestadig vreezen zou alles stremmen, alles in den mensch doen stilstaan. De hoop daarentegen is met het leven één; het gansche leven is hopen en falen, hopen en slagen. Door de vrees wordt de hoop een teugel aangelegd; gene is heilzaam, omdat ze de verwachtingen in hare te snelle vaart matigt, deze, omdat zij de slagen des tegenspoeds en der teleurstelling minder zwaar doet treffen. Als vernietigend beginsel is de vrees een noodig gif, dat te sterken bloei belet, de schaduw, die den zonnegloed tempert. Die echter te veel in die schaduw zat, zou nimmer rijpen. Daarom is mistrouwen op de toekomst een ziekelijke toestand, eene zwakheid, eene lafhartigheid, geen bewijs van levenswijsheid. Het is ook meer een rouwkleed, dat men omgehangen heeft, dan ware smart, die in het hart zetelt. Dat mistrouwen praat men zich voor het grootste gedeelte aan en is het gevolg van verkeerde redenering. Hoop en vertrouwen bestaan altijd van zelf, komen ongeroepen, zijn de goede engelen, die ons van nature ter zijde staan. Men kan twijfelen, ontmoedigd zijn, vreezen, maar eindelijk komt de hoop in al haren glans en hare liefelijkheid, en verdrijft de duisternis; bij haar vriendelijk licht vangt men op nieuw aan te handelen, en met de veerkracht komen ook de lust en de moed weder boven.278-2018>
November.
- Ik heb gezegd, dat ik meer vreesde dan hoopte. Ik geloof echter niet, dat het waar is. Een juist evenwigt tusschen hoop en vrees bestaat ook niet en ik meen zelfs, dat de eerste steeds sterker is en de laatste doet zwijgen. Indien het omgekeerd ware, zou het leven mij veel ondragelijker zijn. In wat duistere verschieten ik mij verbeeld te turen, altijd breekt de zon der hoop door en schenkt de overwinning aan het licht op de schaduw. De hoop is de drijfveer mijner meeste handelingen; de gedachte aan welslagen zit voor bij alles wat ik onderneem. Ware dit niet het geval, dan handelde ik niet. De vrees staat tusschen de hoop en de zekerheid; zij is het negatieve, het doodende beginsel. Een gestadig vreezen zou alles stremmen, alles in den mensch doen stilstaan. De hoop daarentegen is met het leven één; het gansche leven is hopen en falen, hopen en slagen. Door de vrees wordt de hoop een teugel aangelegd; gene is heilzaam, omdat ze de verwachtingen in hare te snelle vaart matigt, deze, omdat zij de slagen des tegenspoeds en der teleurstelling minder zwaar doet treffen. Als vernietigend beginsel is de vrees een noodig gif, dat te sterken bloei belet, de schaduw, die den zonnegloed tempert. Die echter te veel in die schaduw zat, zou nimmer rijpen. Daarom is mistrouwen op de toekomst een ziekelijke toestand, eene zwakheid, eene lafhartigheid, geen bewijs van levenswijsheid. Het is ook meer een rouwkleed, dat men omgehangen heeft, dan ware smart, die in het hart zetelt. Dat mistrouwen praat men zich voor het grootste gedeelte aan en is het gevolg van verkeerde redenering. Hoop en vertrouwen bestaan altijd van zelf, komen ongeroepen, zijn de goede engelen, die ons van nature ter zijde staan. Men kan twijfelen, ontmoedigd zijn, vreezen, maar eindelijk komt de hoop in al haren glans en hare liefelijkheid, en verdrijft de duisternis; bij haar vriendelijk licht vangt men op nieuw aan te handelen, en met de veerkracht komen ook de lust en de moed weder boven.278-2018>
Abonneren op:
Reacties (Atom)





















