zondag 2 november 2025

Thomas Mann • 3 november 1948

Thomas Mann (1875-1955) was een van de allergrootste Duitse schrijvers. In zijn dagboeken documenteerde hij objectief en in telegramstijl zijn leven en gedachtes. In de jaren veertig woonde hij in de Verenigde Staten, aan de Californische kust. Gedeeltes uit zijn dagboeken uit die tijd zijn in het Nederlands vertaald (door Paul Beers) in Duitsland heeft me nooit met rust gelaten. Amerikaans dagboek 1940-1948.

Pacific Palisades, dinsdag 2 november 1948
Helder, koel weer. Ontbijt op het terras. Onmiddellijk daarna naar het stembureau gereden, waar wij met verdeelde rollen onze burgerplicht vervulden: K. stemde voor Truman, ik voor Wallace. [...] Vol afkeer over het gebruikelijke verkiezingsgedoe op de radio de hele avond, de complete mislukking van de 3de partij [Wallace]. Close race nog steeds tussen Dewey en Truman zonder beslissing tot laat in de avond. Geërgerd en oververmoeid.

Pacific Palisades, woensdag 3 november 1948
Onrustige nacht. Vroeg wakker. De race nog onbeslist 's morgens, omdat de uitslagen van Illinois en Ohio nog onbekend waren. Maar Truman in het voordeel. Nederlaag en blamage van de ellendige Gallup, die door de radio om commentaar werd gevraagd. Wallace rond 1 miljoen stemmen, de helft ervan in New York. Ze hebben Trumans zege niet verhinderd, die ons tegen 10 door Markuse gemeld werd. Dewey stuurt hem gelukwens-telegram. Dat het land Republikeins is, de verkiezing van de onbeduidende Dewey volkomen onvermijdelijk – alles gelogen, in het bijzonder door Gallupp, die geen statisticus is, maar een fascistische propagandist. [...] Op de buitenlandse politiek kan deze uitslag, die een Democratisch presidentschap en een Democratisch Congreß brengt, toch ook niet helemaal zonder invloed blijven. Marshall kondigt, zogenaamd onafhankelijk van de verkiezing, zijn aftreden aan. Zal Truman de moed hebben zich ook van de andere fascistische larven om hem heen te ontdoen. Zal de macht van de bankiers en generaals verdwijnen en zal er met het verlangen van het volk naar vrede rekening gebonden worden? – Ben toch gelukkig over de wending, waarvan de mogelijkheid ons uit het hoofd was gepraat, en blij dat het opkomen voor Wallace, een gewetensnoodzaak, niet het slechte ten goede is gekomen. [...] Luisterde ’s avonds met genoegen naar 'Harold in Italy’, een mooi werk.

Paul Verlaine • 2 november 1892

• Op uitnodiging van een aantal Nederlandse bewonderaars bracht de Franse dichter Paul Verlaine (1844-1896) van 2 tot 14 november 1892 een bezoek aan Nederland. Hij hield lezingen in Den Haag (waar Henriette van der Schalk haar toekomstige echtgenoot Richard Roland Holst leerde kennen) en in Amsterdam. Toen hij weer terug was in Frankrijk schreef hij Quinze jours en Hollande, een soort van (ongedateerd) dagboek, dat door Karel Jonckheere in het Nederlands is vertaald als Twee weken Holland.

Gij liet me uw verlangen kennen een geschreven relaas van mijn Hollandse reis te lezen. Hier dan, in enkele bladzijden, die ik zo gevuld mogelijk wil maken.
Uitgenodigd door een groep artiesten en letterkundigen ginds bij hen een reeks lezingen te houden, ben ik gaarne op hun wens ingegaan, daar ik sinds lang nieuwsgierig was naar dit land, door een ondankbare Voltaire, die er lichamelijk en geestelijk te gast was, aangeklaagd als overlopend van ‘kanalen, eenden en canaille’ [Frans: canals, canards, canaille], - land, dat ik op mijn beurt vanzelfsprekend overal verklaar met kanalen en eenden, maar met nog meer erfelijk talent en aanwezige overgeleverde geschiedenis.

Op 2 november 1892, precies op Allerzielen, goed voorteken, vertrok ik uit de Gare du Nord, dank zij fondsen, die bij mirakel uit Nederland waren overgewaaid, in een speciale eerste-klassewagen, zij het niet als soeverein, dan toch als nog uiterst toonbare prins: paneelspiegels, mahoniehouten tabletten om op te klappen bij noenmaal, avondeten, enz. Onnodig, vermoed ik, u het trieste landschap van de Parijse omgeving te beschrijven, behalve voor Saint-Denis met zijn eertijds koninklijke, nog altijd goddelijke kloosterkerk, en zijn 's zomers vrij mooie eilandjes, maar in deze kwijnende herfst, vervelend zonder end. En dan maar fabrieken van ik weet niet wat, loodsen, hokken, krotten, afbraak, tot wat dient het allemaal? Opgevolgd door wat landelijke rust na twintig kilometer eerder matige vaart. Maar ginds reeds draaien echt bewerkte velden voor, autentieke bomen schuiven voorbij, zwenken weg om plaats te maken, ongeveer na een uur, voor het station van Creil, helemaal omringd door nieuwsoortige fabrieken op deze lijn, plateelbakkerijen, ketelmakerijen, zuiver- en ontsmettingsmachines, denk ik, te midden van een bijna aanvaardbare buiten.

Zodra hij Creil heeft verlaten, bolt de trein met volle wielen door tot in Saint-Quentin: de opeenvolgende landschappen, door de nevels van deze tijd van 't jaar verwaasd, trekken onverschillig voorbij, als in een droom die goed is noch slecht, terwijl de telegraafdraden afwisselend op- en neergaan en de palen met hun isoleerpotjes, als bij pelgrimsstaven, magere door kinderen opgezette speelkaarten schijnen, gereed om te worden omvergeblazen. De witte pluim uit de lokomotief, de enige zo te zeggen, maar dan een mooie, uit onze effen geschaafde maatschappij, ontplooit zich lief en zwierig boven en over de wentelende streek.

Afwisselend, als ge wilt, mag het trajekt van de sneltrein heten tussen Creil en Saint-Quentin: ruime, aaneengesloten landouwen zonder verveling tenzij voor het vleselijk oog, alleszins niet voor het geestelijke of, zeg ik liever, het sociale? Want ze spreken deze velden, als één grote en forse kultuur, die op dit moment nagenoeg bestaat uit lange voren, wachtend op de uittocht van de winter om te groenen, en op die van de lente, als groen, om op te rijzen tot halm en aar. Langzamerhand wordt het land zwarter, zeldzame bomen staan zich te wringen en verschrompelen tot verminkte geraamten. Rokende fabrieken, zwart, en daar hebben we de baksteen! De baksteen van het Noorden, zich ophopend, bloedrood, tot geweldige of belachelijke bouwsels voor industrieel nut. In de verten, hoge sombere, bijna onheilspellende schouwen met het trage stijgen van ontrolde vlokken, - om dan als roeten slangen recht te staan, de nakende geboorte voorspellend van de mijnstreken... - ‘Saint-Quentin! Twintig minuten stilstand!’

Dit wordt geroepen door een bediende in donkergroene geribde jas, die de Engelsen corduroy heten, met blinkende zwartleren pet en de koperomrande klep van de Compagnie du Nord, in de langzame, zachte, vette en koppige uitspraak van de Picardiërs (met Picardiër bedoel ik een bewoner van het gebied gelegen tussen Amiens en Duinkerke, meer niet, -Duinkerks gaat over in Vlaams). O dit accent! Ch'l' acchin! Onlangs las ik een trouwens uitstekend geschreven artikel over Desrousseaux, de in gewesttaal schrijvende Rijselse dichter, de terecht beroemde auteur van het meesterlijk gedicht, één gratie en weemoed, P'tiot Quinquin, dat ginds, vooral ginds het accent, overwegend in de streektaal, mat en dof klinkt. Dof? zeker, - welke ernstige gewesttaal is het niet, opgedrongen door de gebukte, letterlijk neerdrukkende arbeid op het veld? Maar mat? Ha, neen! En verder, wat er ook van zij, deze gewestspraak heeft Marceline Desbordes-Valmore ongetwijfeld gekend, gekregen, gesproken...

Maar ik ben reeds aan het afwijken, denk ik, zelfs aan het afdwalen om niet te zeggen uitweiden, en ik zit nog niet eens tussen een lamp en een glas suikerwater. Gij vraagt me geen lezing, gij wilt een reisverslag. Ik herneem dus, vooruit, rijden maar!

Laten we echter toch maar, eer de wagens voor het buitenland aan het schokken gaan, het profiel van de stad groeten, met haar prachtige van ver massief aandoende basiliek, dit dank zij de afwezigheid van elke toren, van elk torentje, - en de Aisne, zeer mooi in haar loop. En langzaam zet de trein zich in beweging, zwaarweg, om de voorsteden met de lage, witgekalkte huisjes aan elkaar te rijgen, terwijl het ganse kindervolkje op de drempel komt gelopen om de ‘ijzerweg’ te zien voorbijrijden, ‘smoutstuiten’ te eten en zich de vlaskop te krabben, - of de pikdonkere bos, want dit is het gebied waar ‘jaren aan een stuk vurig Kastillië neerstreek’.

Wat die Spanjolen betreft, ons opgedrongen gasten eeuwenlang, laten we op de drempel van het vaderland een groet brengen aan deze nooit van glorie gespeende en zo beproefde vlakten, waar, na enkele heldhaftige inspanningen, na vier, vijf en zes generaties afstand, wel Frankrijks moed, opgezweept tot het krankzinnige toe, zou ten ondergaan, niet echter zijn eer, om de duivel niet! Groeten we een laatste maal Saint-Quentin, dat, parallel met ons Parijs Buzenval, de laatste donderslagen van dit onweer hoorde, die gemene oorlog van 1870-71!

Niets meldenswaardigs tot aan de Belgische grens, behalve een onbeduidende bijzonderheid: de telegraafpalen zijn geen lange staken meer, maar staan kegelvormig gesplitst en hellen achterwaarts over. Dit keer alsof het om de benen ging van strakzatte reuzen, die om zichzelf draaien en op het punt staan te vallen. Deze waggelende gezellen moeten mij gezelschap houden tot in Den Haag en, iets later, tot in Leiden en Amsterdam.

Gerard Bilders • 1 november 1862

Gerard Bilders (1838-1865) was een Nederlandse schilder. Zijn brieven en dagboek zijn te lezen bij de dbnl.

November.
- Ik heb gezegd, dat ik meer vreesde dan hoopte. Ik geloof echter niet, dat het waar is. Een juist evenwigt tusschen hoop en vrees bestaat ook niet en ik meen zelfs, dat de eerste steeds sterker is en de laatste doet zwijgen. Indien het omgekeerd ware, zou het leven mij veel ondragelijker zijn. In wat duistere verschieten ik mij verbeeld te turen, altijd breekt de zon der hoop door en schenkt de overwinning aan het licht op de schaduw. De hoop is de drijfveer mijner meeste handelingen; de gedachte aan welslagen zit voor bij alles wat ik onderneem. Ware dit niet het geval, dan handelde ik niet. De vrees staat tusschen de hoop en de zekerheid; zij is het negatieve, het doodende beginsel. Een gestadig vreezen zou alles stremmen, alles in den mensch doen stilstaan. De hoop daarentegen is met het leven één; het gansche leven is hopen en falen, hopen en slagen. Door de vrees wordt de hoop een teugel aangelegd; gene is heilzaam, omdat ze de verwachtingen in hare te snelle vaart matigt, deze, omdat zij de slagen des tegenspoeds en der teleurstelling minder zwaar doet treffen. Als vernietigend beginsel is de vrees een noodig gif, dat te sterken bloei belet, de schaduw, die den zonnegloed tempert. Die echter te veel in die schaduw zat, zou nimmer rijpen. Daarom is mistrouwen op de toekomst een ziekelijke toestand, eene zwakheid, eene lafhartigheid, geen bewijs van levenswijsheid. Het is ook meer een rouwkleed, dat men omgehangen heeft, dan ware smart, die in het hart zetelt. Dat mistrouwen praat men zich voor het grootste gedeelte aan en is het gevolg van verkeerde redenering. Hoop en vertrouwen bestaan altijd van zelf, komen ongeroepen, zijn de goede engelen, die ons van nature ter zijde staan. Men kan twijfelen, ontmoedigd zijn, vreezen, maar eindelijk komt de hoop in al haren glans en hare liefelijkheid, en verdrijft de duisternis; bij haar vriendelijk licht vangt men op nieuw aan te handelen, en met de veerkracht komen ook de lust en de moed weder boven.

donderdag 30 oktober 2025

Arthur Lehning • 31 oktober 1936

Arthur Lehning (1899-2000) was een Nederlandse anarchist, publicist en vertaler. Toen in 1936 de Spaanse burgeroorlog begon, sloot hij zich aan bij de Catalaanse anarchisten. Hij hield over die tijd een dagboek bij.

31 oktober Zaterdagmorgen 7 uur ■ Een heerlijke dag, over Barcelona ligt een waas, met scherpe zon. Veel geslapen heb ik niet... Het is vreemd helemaal niet te weten wat er aan de hand is nu ...

Zaterdag 31-X-36 ■ Dit was een dolle en wat verschrikkelijke nacht - ik dacht werkelijk je niet meer terug te zien. Wij waren allen wat in een paniekstemming. In enkele uren was deze stad op voet van oorlog en de Confederación te wapen. De kust ten zuiden van Port-Bou was gebombardeerd, en men vermoedde hier, dat troepen geland waren (en ik dacht: Italiaanse). In een enkel uur was heel Barcelona in oorlogstoestand en duizenden op weg naar de kust. Het was bijna een tweede 19de Juli. Maar daar wij een bombardement verwachtten was het weinig amusant... Ik denk ± Woensdag hier te vertrekken. Ik kom snel van Parijs naar Amsterdam. Ik wil alleen Alexander en Nikolajewski zien.

woensdag 29 oktober 2025

Raymond Queneau • 30 oktober 1940

Raymond Queneau (1903-1976) was een Frans schrijver, dichter, dramaturg en wiskundige. Notities en fragmenten uit zijn dagboeken zijn opgenomen in Mijn moeder zong (vertaling door Jan Pieter van der Sterre).

30 oktober 1940
Ik klop aan bij bakkerij Queneau. Een jonge vrouw komt opendoen. Ik vind dat mijn nicht er een stuk jonger uitziet, twaalf jaar heb ik haar niet gezien. Mijn neef wordt wakker gemaakt. Hij komt. Ik denk mijn vader te zien, maar dan tien jaar jonger, dezelfde puilende ogen, dezelfde politieke bezieling, dezelfde taal. En ik ben verbaasd dat mijn nicht niet aardiger tegen me doet. Ik durf niet te veel vragen te stellen. Bij het weggaan wil ik mijn nicht een complimentje maken omdat ze zo jong is gebleven; maar ik kom er niet goed uit en zeg alleen: 'Tot ziens, lieve nicht.' Afgezien daarvan vertelt Edmond leuke verhalen. Ook hij heeft astma; zit in de familie.
Vervolgens wandeling rue de Flandre.
Thuisgekomen ruim ik brieven op. Ik vind er een terug van mijn vader uit maart van dit jaar, waarin hij me meldt dat mijn nicht overleden is. En dat ik Edmond moet condoleren. Wie was die jonge vrouw dan? Een jongere zuster van de ander? Een nieuwe vrouw?
Ik heb ze beslist niet op een rijtje, zoals mijn vader zegt. Dat herinnert me eraan dat ik bij Domela binnenstapte terwijl ik van plan was naar Hartung te gaan. Twee jaar geleden ongeveer. Geloof ik.


• De dagboeken van Raymond Queneau (1903-1976) vormden als het ware het achterhoofd van de schrijver, een opslagplaats met zeer uiteenlopende voorraden, waarin hij verwerkte wat hij las (veel) en beleefde (minder veel).

dinsdag 28 oktober 2025

Paul Léautaud • 29 oktober 1933

Paul Léautaud (1872-1956) was een Franse schrijver. Onderstaand fragment komt uit Particulier dagboek 1933.

Zondag 29 oktober 1933. - Vanochtend een briefje van M.D. waarin zij voorstelt woensdagavond of zaterdag van de komende week bij haar te komen. Deksels! Wat een behoefte.
Gelukkige vrouwen, die maar hun mond hoeven open te doen. Ik heb haar net gisteravond een brief geschreven om haar op de hoogte te stellen van mijn dentale ongelukje, en gezegd dat ik niet weet of ik mij de komende tijd zal durven vertonen. Aan de andere kant zou de terugkeer van de 'Gesel' best deze week kunnen zijn. Zij heeft het in haar laatste brief over woensdagochtend. Ik moet een volgende brief afwachten om te weten wat ik moet doen. Donderdagavond met M.D. bij mij thuis, heb ik, ik weet niet meer hoe ik ertoe kwam, het voorbeeld aangehaald van mijn vader in zijn goede dagen, als hij met twee vrouwen tegelijk de liefde bedreef, en met elk drie of vier keer achter elkaar. Zij had de vrijmoedigheid - die zeldzaam is bij vrouwen - om toe te geven dat dat heel plezierig moet zijn (voor een vrouw), omdat het een heel plezierige gewaarwording is (de Gesel heeft me dat al gezegd) te voelen dat een man ejaculeert. Nou en of! Net zoals voor ons om de vrouw die wij liefkozen verschillende keren achter elkaar te zien klaarkomen.

Dinsdag 31 oktober. - Ik trof de 'Gesel' thuis aan toen ik kwam om te lunchen. Vanochtend teruggekeerd, zonder dat ze mij wilde lastig vallen met het verzoek haar van de trein te halen. Ik moet morgen de middag bij haar doorbrengen, ik ben nauwelijks in vorm.
Ik heb dus aan M.D. geschreven dat ik de zaterdag kies, tenzij ik bij mijn terugkomst 'een... dringende "liefdesverklaring" zou vinden'. Ik heb niets gevonden. Maar ik zal morgenochtend iets krijgen.
Ik sta er mooi op, met twee vrouwen die ik moet bevredigen.
De dingen komen altijd te laat. Dat is op alle gebieden zo.
De 'Gesel' begon trouwens met het afratelen van haar argwanende opmerkingen over mijn kuisheid tijdens haar afwezigheid.

maandag 27 oktober 2025

Danièle Sallenave • 28 oktober 1990

Danièle Sallenave (1940) is een Franse schrijfster en journaliste. Gepasseerd station (vertaald door Rosalie Siblesz) bevat dagboeknotities uit de periode 1990-1991.

[28 oktober 1990]
Vijftig jaar. Precies midden in de nacht, midden op die lijn. midden tijdens die overgang waar ik tegen opzie, werd ik wakker. Absoluut overtuigd (gevoel dat sindsdien volkomen is weggezakt) dat het afgelopen is, dat alles voorbij is. Alsof opeens een stem me zei: je tijd is op.
En toch, het gevoel dat ik kerngezond ben, in de kracht van mijn leven, zonder een rimpel, zonder een teken van verval. Maar dat is nog erger; het is alsof ik levend in de dood en de afwezigheid van tijd wordt gestort; levend in de vlammenzee of liever de gletsjer van de dood terechtkom. De Grieken hadden de mythe van Tithonos uitgevonden, aan wie de goden onsterfelijkheid hadden geschonken, maar vergeten waren daarbij de eeuwige jeugd te geven. Wij in deze tijd kennen het omgekeerde: de mogelijkheid lange tijd jong te blijven maar zonder onsterfelijkheid. Hij was een Seniele Onsterfelijke; wij zijn Eeuwige Pubers, die op een dag worden verrast door de dood. Vroeger hadden de 'ouden' tenminste niet veel meer aan de aarde toe te vertrouwen. Wij worden in één klap van alles beroofd, ook al zijn we oud. Ongeschonden, maar toch oud en niet minder verdoemd. Moderne hel.


zondag 26 oktober 2025

Margaretha Ferguson • 27 oktober 1960

Margaretha Ferguson (1920-1992) was een Nederlandse 'Indische' schrijfster. Dagboeknotities van haar zijn gepubliceerd onder de titel Brief aan niemand.

4 augustus 1960
We kregen bezoek van een collega van Alexander, en diens vrouw. Het gesprek kwam op de wreedheden in Kongo. Ik zei: 'Ja, maar de Duitsers, dat is toch een blank volk, die waren ook niet mis!' 'O...maar de Duitsers, die deden het alleen tegen de jóden!' Later kwam de toelichting dat die dus niet zo maar in het wilde weg wreed waren, maar gericht, in tegenstelling tot de barbarij van gekleurde rassen. Indonesiërs, negers. 'Nu mijn dochter wat meer in Engeland komt,' zei mevrouw, 'merken we dat die Engelsen helemaal niet zulke vreselijke mensen zijn als we altijd gedacht hebben, het valt best mee.. .ik ben altijd pro-Duits geweest, had daar familie, kwam er van kindsbeen af...'
'Dat is nu juist het góéde,' zei ik, 'als je de mensen van dichtbij meemaakt heb je minder kans dat je van bovenaf zo wordt opgehitst...' en dit had ik willen uitbreiden tot: Russen, Kongolezen, Indonesiërs, Chinezen! Het wordt een steeds klemmender probleem: van die aardige, charmante mensen die crypto-fascist blijken te zijn.

27 oktober 1960
Ingrid was uit eten bij een klasgenootje van het Montessori-Lyceum wier ouders van adel zijn: gepolitoerde tafel, kristal, kaarsen (niet eens een officieel diner), het dertienjarige broertje zat naast Ingrid in een keurig pak, en begon keurig met haar te converseren. Ingrid vond het zeer deftig waardoor ze zich niet helemaal op haar gemak voelde maar toch alles heel gezellig, ontspannen ook, ondanks dure gasten. Ingrid kon, gelukkig zonder veel opzien te baren, een fazant (waarschijnlijk zelf gejaagd door de heer des huizes) laten voorbijgaan, gesprek: 'nee - je hebt hem niet door de kop geschoten, je moet ze toch eigenlijk meteen door de kop schieten - was laatst ook zo met mijn patrijs weet je wel, schoot ik ook niet door de kop - bij die poot is nog wat bloed, lekker' (of iets in die geest, het is haast niet te geloven!). Ingrid zei, 'toen werd ik wel even...' Volkomen primitieven op dat gebied, mensen die zó beschaafd zijn (werkelijk, ze hebben in hun deftigheid ook veel menselijke waardigheid en warmte). Onze verhouding ten opzichte van vlees en beest eten is toch blijkbaar iets dat je hebt of niet!

Een buurvrouw over het boek Exodus: 'we vinden het maar zeer matig — ik zei tegen mijn man, eigenlijk moesten we die Engelsen dus haten maar dat kunnen we niet - dus de Polen dan maar! Die Polen hebben zich zo vreselijk misdragen ten aanzien van de joden, nee, dat zo'n heel volk dat doet.. .die Polen en die Russen, verschrikkelijk!' Ik werd gewoon ijskoud bij het aanschouwen van het mechanisme, hoe men opzettelijk (omdat men zo graag haatmotieven heeft tegenover volkeren achter het IJzeren Gordijn) iets aangrijpt om voluit te kunnen haten, wat tegenover de Engelsen (onze Engelsen) nu eenmaal niet mogelijk is!
Sluiers, sluiers, vale modderige nevels, verstikkend. Als er oorlog komt pleeg ik denkelijk zelfmoord - omdat ik niet mee wil doen.

Hugo van Ryck • 26 oktober 1561

Journaal van Hugo en Cornelis van Ryck betreffende hun reis naar Jeruzalem is een reisdagboek van de Delftse bierbrouwer Hugo van Ryck, die op 10 mei 1561 met zijn zoon Cornelis uit Delft voor een pelgrimstocht naar Jeruzalem vertrok en op 26 maart 1562 in zijn vaderstad terugkeerde. Op 25 oktober waren ze op Cyprus aangekomen.

[25 oktober 1561]
Den XXVen octobry syn wy nae middage gecomen tot Salinis [plaats op Cyprus] opte ree waer dat leggen 5 groote Veneetsche scepen, daer een onder was daer 2 trompetten ende claretten [soort trompetten] op waeren die ons triumphelicken eerden met speele doen wy daer verby seylden met onsse ra fock, ende wy schooten dry stucken [geschut?] off.

[26 oktober 1561]
Den XXVIen octobry soe voeren wy smorgens mette gondel naer tlant. Doe wy op een boechscoot ant lant quamen, ginck die lant zee soe holl soe dat wy weder sceep mosten. Ende naer middage voeren wy weder naer tlant ende mosten noch weder keren.

[27 oktober 1561]
Den XXVIIen octobry syn wy smorgens voor de son metten grooten boot gelyck ant lant gevaeren ende syn voorts te voete gegaen te Salinis twelck is anderhalff Lombaertsche mylen vander zee, ende syn daer in een herberge gegaen ende hebben selffs te mart gegaen ende bleven daer totten avont ende syn gegaen alden nacht naer Famegusto mits hebbende een convoyer die wy gaven onder ons elven 2 moetssenegro [Venetiaanse zilveren munt].

[28 oktober 1561]
Den XXVIIIen octobrij syn wy smorgens mette son gecomen binnen Famegusto ende syn gelogeert tot [een] boscieter genaemt meester Maerten vander Gues in Zeelant, ende heeft oock gewoent te Delfft voerden brant inde Seven sterre, welcke ons seyde dat hy uuyt Nederlant geweest hadde 44 jaeren, ende wy hebben dien dach aldaer gerus[t].

Ferdinand Gregorovius • 24 oktober 1867

Ferdinand Gregorovius (1821-1891) was een Duitse schrijver en historicus, gespecialiseerd in de geschiedenis van Rome. Hij verbleef vaak in die stad; zijn dagboeken zijn gepubliceerd als Römische Tagebücher. In oktober 1867 rukte Garibaldi op naar Rome, maar slaagde er toen nog niet in de stad in te nemen.

Vertaling onderaan

Rom, 24. Oktober
Die Nacht war ruhig. Eisenbahnzüge gingen hin und her – wahrscheinlich kamen Truppen in die Stadt. Wir sind ganz in Dunkelheit. Keine Depeschen, keine Nachrichten. Nichts vom Kommen der Franzosen, noch von dem der Italiener. Doch scheinen die Banden stark auf Rom zu drängen. Sie sollen schon bei Acqua Acetosa liegen, wo gestern abend ein Kampf stattgefunden haben soll. Ich ging heute in der Frühe nach Popolo. Viel Volk stand dort: Zuaven und Reiterei waren aufmarschiert; sie zogen durchs Tor hinaus; man sagte, nach Acqua Acetosa. Große Aufregung in der Stadt. Es ist ein Glück, daß ich nicht mehr am sechsten Bande zu schreiben habe. Ich kann mir mit dem siebenten Zeit lassen und habe in diesen Wochen auch Band I und II für die zweite Auflage beinahe fertig gemacht.

Rom, 25. Oktober
Die Unruhen haben sich gestern abend wiederholt. Man warf Petarden, welche Vorbeigehende entweder töteten oder verwundeten. Man schoß auf den Posten am Platz Pellegrino, worauf die Häuser durchsucht und viele Personen verhaftet wurden. Heute früh sah ich im Corso einen wohlgekleideten Herrn von vier Soldaten abführen.
Es ist nachts 9 Uhr – ich höre Petarden knallen. Der Himmel ist hell und klar. Unten liegt das große Rom, wie ein Fieberkranker – es sind Zuckungen der Geschichte. Dort liegt finster der Vatikan; das Verderben pocht an seine Pforte. Was mag der Papst tun? – er betet –, er soll ruhig und gefaßt sein. Es ist der Todeskampf der weltlichen Kirche. Ihre Haltung in dieser Stunde ist achtunggebietend. Wieder Petardenschüsse.
Heute wurde der Belagerungszustand über Rom verhängt, auch die Entwaffnung anbefohlen.
Die Freischaren sind unterdeß von den Mauern abgeschlagen oder abgezogen. Die Bande auf Monte Parioli unter Enrico Cairoli, welcher tapfer kämpfend gefallen ist, war wenig mehr als 100 Mann stark. Diese Vorgänge hielten Rom zwei Tage lang in solcher Aufregung, daß der geringste Zufall, wie gestern das Entspringen eines Gefangenen, Tausende in Flucht durch die Straßen trieb. Im Volk ging die Rede, daß 8000 Garibaldiner die Stadt umzingelten. Als ich gestern am Palast Rondanini stand, um Verwundete hereinbringen zu sehen, während Militär die Straße sperrte, sagte mir eine Frau mit sichtbarer Freude: »Die Garibaldiner sind schon in der Villa Borghese.« Die Banden sind fort, doch auf wie lange?
Heute sagte mir Schlözer, daß ihm Antonelli erklärt habe, alles sei eine abgekartete Komödie, die er vorausgesehen; die Garibaldische Bewegung nehme überhand; Namen bedeutender Menschen tauchten schon unter den Freischaren auf, so Graf Valentini, Graf Colloredo aus Udine, beide gefangen.
Hundert Gerüchte gehen durch die Stadt; an jedem Tag, ja zu jeder Stunde werden die Italiener angemeldet, aber sie kommen nicht.
Ich war heute nachmittags vor die Porta Nomentana gegangen. Der Weg dort ist wieder bis Ave Maria frei. Ich sah an der Barrikade bauen; vier Reihen Schanzkörbe übereinander, mit zwei Schießscharten für Kanonen. Dann ging ich an das verschlossene Tor der Salara. Es ist von innen mit Erde verschüttet.
Ich höre viele Petarden und Flintenschüsse, während ich dies schreibe. Man sagt mir, daß in Trastevere gekämpft wird.


Ongecorrigeerde vertaling door ChatGPT.

Rome, 24 oktober

De nacht was rustig. Treinen reden heen en weer – waarschijnlijk kwamen er troepen de stad binnen. We zitten volledig in het donker. Geen telegrammen, geen nieuws. Geen bericht over de komst van de Fransen, noch van die van de Italianen. Toch lijkt het erop dat de benden sterk op Rome aandringen. Ze zouden al bij Acqua Acetosa liggen, waar gisteravond een gevecht zou hebben plaatsgevonden.

Vanmorgen vroeg ging ik naar de Piazza del Popolo. Er stond veel volk; zouaven en cavalerie waren opgesteld. Ze trokken door de poort naar buiten – men zei: naar Acqua Acetosa. Grote opwinding in de stad.

Het is een geluk dat ik niet meer aan het zesde deel hoef te schrijven. Ik kan met het zevende mijn tijd nemen, en in de afgelopen weken heb ik ook de delen I en II voor de tweede druk bijna voltooid.


Rome, 25 oktober

De onrusten van gisteravond hebben zich herhaald. Er werden rotjes (petarden) gegooid, die voorbijgangers doodden of verwondden. Er werd geschoten op de wachtpost bij het Piazza Pellegrino, waarop de huizen werden doorzocht en vele personen gearresteerd.

Vanmorgen zag ik op de Corso hoe een welgeklede heer door vier soldaten werd afgevoerd.

Het is negen uur ’s avonds – ik hoor de petarden knallen. De hemel is helder en klaar. Daar beneden ligt het grote Rome, als een koortsige zieke – het zijn de stuiptrekkingen van de geschiedenis. Daar ligt donker de Vaticaanse stad; het verderf klopt aan haar poorten. Wat zal de paus doen? – Hij bidt –, men zegt dat hij kalm en beheerst is. Dit is de doodsstrijd van de wereldlijke kerk. Haar houding in dit uur dwingt respect af.
Weer klinken petardenschoten.

Vandaag is de staat van beleg over Rome uitgeroepen, ook is bevolen dat men de bevolking moet ontwapenen.

De vrijwilligerseenheden zijn intussen van de muren teruggeslagen of afgetrokken. De bende op Monte Parioli, onder leiding van Enrico Cairoli, die dapper strijdend is gesneuveld, telde nauwelijks meer dan honderd man.

Deze gebeurtenissen hebben Rome twee dagen lang in zo’n staat van opwinding gehouden, dat het kleinste voorval – zoals gister het ontsnappen van een gevangene – duizenden mensen in paniek door de straten deed vluchten. Onder het volk ging het gerucht dat achtduizend Garibaldianen de stad omsingelden.

Toen ik gister bij het Palazzo Rondanini stond, waar gewonden werden binnengebracht terwijl het leger de straat afsloot, zei een vrouw mij met zichtbare vreugde: “De Garibaldianen zijn al in de Villa Borghese.” De benden zijn nu weg – maar voor hoe lang?

Vandaag vertelde Schlözer mij dat Antonelli hem had uitgelegd dat alles een in scène gezette komedie was, die hij had voorzien. De Garibaldibeweging breidt zich uit; namen van vooraanstaande personen duiken al op onder de vrijwilligers – zoals graaf Valentini en graaf Colloredo uit Udine, beiden gevangen genomen.

Honderd geruchten gaan door de stad; elke dag, ja elk uur, worden de Italianen verwacht – maar ze komen niet.

Vanmiddag ging ik naar buiten, tot bij de Porta Nomentana. De weg is daar weer vrij tot Ave Maria. Ik zag dat men er aan een barricade bouwde: vier rijen aarden manden op elkaar, met twee schietgaten voor kanonnen. Daarna ging ik naar de gesloten Porta Salaria. Die is aan de binnenkant met aarde dichtgestort.

Terwijl ik dit schrijf, hoor ik weer veel petarden en geweerschoten. Men zegt dat er in Trastevere gevochten wordt.

donderdag 23 oktober 2025

Grete Lainer (?) • 24 oktober 191?

• Het onderstaande fragment is afkomstig uit het anonieme Tagebuch eines halbwüchsigen Mädchens (Engelse vertaling: A Young Girl's Diary), dat in 1919 (met een voorwoord van Sigmund Freud) werd uitgegeven. Het dagboek wordt wel toegeschreven aan ene Grete Lainer. In de onderstaande fragmenten is ze een jaar of veertien.

Vertaling onderaan

22. Oktober: Wir haben kaum Zeit zum Lernen vor Aufregung. Die Mama der Hella hat voriges Jahr zu Weihnachten mehrere Romane von Geyerstamm bekommen und neulich liegt einer auf dem Tisch und wie ihre Mama draußen ist, blättert die Hella schnell und liest den Titel Frauenmacht!!! [van Gustaf af Geijerstam] Wie ihre Mama fertig war, schaut sie, wohin sie ihn im Bücherkasten stellt und jetzt lesen wir ihn. Einfach großartig! Ich kann die ganze Nacht nicht schlafen; die Signe, die er so liebt und die ihn doch betrügt. Wir haben so geweint, daß wir nicht weiterlesen konnten. Und das Mädchen, das Gretchen, das so an ihrem Papa hängt; ja, ich kann das großartig begreifen, daß sie immer Angst hat, ihr Papa könnte diese ekelhafte Person, die Frau Elise heiraten, die doch so schon einen Mann hat. Und wie sie dann stirbt, Gott, daß ist so gräßlich und so schön, daß wir es dreimal hintereinander lasen. Ich hatte neulich ganz rote Augen vor lauter Weinen, so daß die Tante dann sagte, ich dürfe nicht soviel lernen; sie glaubt nämlich, die Hella und ich lernen Literatur miteinander. Gott, das Lernen ist einem schrecklich, wenn man solche Bücher liest.

 24. Oktober: Wenn ich den Papa anschaue, muß ich immer an den Roman Frauenmacht denken; natürlich abgesehen von der Signe. Die Hella hofft noch etwas zu erwischen, aber es geht nicht so einfach, weil ihre Mama doch leicht draufkommen kann, da sie immer sehr vielen bekannten Damen Bücher leiht. Das gäbe einen Riesenskandal. Das Buch vom Brüderchen verlangen wir uns nicht, da wird nicht besonders viel drinstehen; aber ein Roman heißt Komödie der Ehe, das muß herrlich sein; den müssen wir unbedingt lesen.

Ongecorrigeerde vertaling door ChatGPT

22 oktober
We hebben nauwelijks tijd om te leren van pure opwinding. De moeder van Hella heeft vorig jaar met Kerstmis een aantal romans van Geyerstam gekregen, en laatst lag er eentje op tafel. Toen haar moeder even weg was, bladerde Hella er snel in en las de titel: “Vrouwenmacht!!!” (van Gustaf af Geijerstam). Toen haar moeder klaar was, keek ze waar ze het boek in de kast zette — en nu zijn wij het aan het lezen. Gewoonweg schitterend!
Ik kon de hele nacht niet slapen; die Signe, die hij zo liefheeft en die hem toch bedriegt. We hebben zó gehuild dat we niet verder konden lezen. En dat meisje, Gretchen, dat zó aan haar vader gehecht is — ja, ik kan dat zo goed begrijpen, dat ze voortdurend bang is dat haar vader die walgelijke vrouw, mevrouw Elise, zal trouwen, die nota bene al een man heeft. En wanneer ze dan sterft — God, dat is zó vreselijk en zó mooi tegelijk, dat we het drie keer achter elkaar hebben gelezen. Laatst had ik helemaal rode ogen van het vele huilen, zodat tante zei dat ik niet zoveel mocht leren; ze denkt namelijk dat Hella en ik samen literatuur aan het studeren zijn. God, leren is verschrikkelijk moeilijk als je zulke boeken leest.

24 oktober
Telkens als ik naar papa kijk, moet ik aan de roman Vrouwenmacht denken — natuurlijk afgezien van die Signe.
Hella hoopt nog iets te pakken te krijgen, maar dat is niet zo eenvoudig, omdat haar moeder er makkelijk achter kan komen; ze leent namelijk altijd heel veel boeken uit aan haar kennissen. Dat zou een enorm schandaal worden.
Het boek van haar broertje vragen we niet te leen, daar zal niet zoveel bijzonders in staan; maar er is een roman die Komedie van het huwelijk heet — dat moet heerlijk zijn, die móeten we absoluut lezen.

woensdag 22 oktober 2025

Anonieme operaliefhebber • 23 oktober 1933

Uit: Operntagebuch einen anonymen Opernfans. Wiener Staatsoper 1933-1936.

vertaling onderaan

23.10.1933 Madame Butterfly
Dieses Mal hat es Hr. Alwin nicht so eilig. Fr. Gerhart (Chochosan) ist sehr herzig und auch stimmlich gut. (Bei der Arien hat sie Applaus.) Besonders lieb ist sie im Briefduett. Hr.Hammes (Sharpless) ist steif, die Rolle liegt ihm auch stimmlich nicht. Hr. Zimmermann sehr gut zu dem Ensemble.

23.10.1934 Traviata
Dirigent: Hr. Reichenberger. Fr. Gerhart (Violetta) ist viel besser als das letzte Mal; anfangs spielt sie auch ziemlich kokett. Hr. Kullmann (Alfred) weinte beim Singen besonders stark. Wundervoll sang Hr. Domgraf-Faßbänder (George Germont).

23.10.1935 Don Juan
Die Aufführung ist nicht so übel. Fr. Nemeth (Donna Anna) singt am Schluß die Arie sehr schön; manchmal schreit sie zu viel. Fr. Perras (Zerline) ist reizend, singt sehr lieb und schön. Hr. Jerger (Don Juan) ist wunderbar. Hr. Maikl (Octavio) singt wunderschön, er ist unverwüstlich. Hr. Vogl ist ein guter Leporello.


Ongecorrigeerde vertaling door ChatGPT

23 oktober 1933 – Madame Butterfly
Deze keer heeft de heer Alwin niet zo’n haast. Mevrouw Gerhart (Chochosan) is erg innemend en ook vocaal goed. (Bij de aria kreeg ze applaus.) Vooral in het briefduet is ze heel lief. De heer Hammes (Sharpless) is wat stijf; de rol past hem ook vocaal niet zo goed. De heer Zimmermann past heel goed bij het ensemble.

23 oktober 1934 – La Traviata
Dirigent: de heer Reichenberger. Mevrouw Gerhart (Violetta) is veel beter dan de vorige keer; in het begin speelt ze ook vrij koket. De heer Kullmann (Alfred) huilde opvallend veel tijdens het zingen. De heer Domgraf-Faßbänder (Giorgio Germont) zong schitterend.

23 oktober 1935 – Don Juan (Don Giovanni)
De opvoering is niet slecht. Mevrouw Németh (Donna Anna) zingt de slotaria heel mooi, al schreeuwt ze soms te veel. Mevrouw Perras (Zerlina) is bekoorlijk, zingt heel lief en mooi. De heer Jerger (Don Juan) is geweldig. De heer Maikl (Octavio) zingt prachtig — hij is onverwoestbaar. De heer Vogl is een goede Leporello.

dinsdag 21 oktober 2025

An Rutgers van der Loeff-Basenau • 22 oktober 1974

An Rutgers van der Loeff-Basenau (1910-1990) was een Nederlandse kinderboekenschrijfster. In 1974 hield zij op verzoek van NRC Handelsblad een 'Hollands Dagboek' bij.

Zondag [20 oktober]
Thijmstroop, aspirine, druiven, warme doeken, dampo, tempozakdoekjes, gloeiende thee met citroen en o hemel dit prachtige middel: grote lepel knoflookpoeder, honing en brandewijn. De samenkomst met Astrid Lindgren waar ik me zo op had verheugd, mis ik vanavond. Rillend diep onder de dekens. En ik had zo graag weer eens een woordje Zweeds gesproken.

Maandag [21 oktober]
Nog geen hoofd om de datum te bedenken. In bed getracht te bedenken wat ik morgen zal zeggen op die persconferentie ter gelegenheid van Astrid Lindgrens nieuwe boek De Gebroeders Leeuwenhart. De meest wezenlijke zaken komen hier aan bod: leven en dood, goed en kwaad, vrijheid en tirannie, moed, verraad, trouw - alles in een superieure sprookjessfeer, met bijna visionaire beelden in een eenvoudige taal. Meesterlijk. Maar ik moet ook iets zeggen over kinderliteratuur in het algemeen. M'n hoofd is dof. Telefoontje naar Tiel dat ik onmogelijk handtekeningen kan komen zetten vanavond in hun cultureel centrum de Agnietenhof. Spijt me.

Dinsdag [22 oktober]
Bij het opstaan zie ik door het raam dat de tuinhulp de macleya's wil opruimen. Niet doen, roep ik gauw. 't Is waar dat het blad lelijk verdord is, maar die hoge ijle zaadpluimen staan nog zo prachtig. Bibberig kleed ik me aan. Naar die lunch ga ik niet. Persconferentie 3 uur. Stokpaardje bereden: Bruggen slaan vanaf de kleuterboekjes naar de volwassen literatuur met gebruikmaking van de kostelijke prentenboeken, de ruimste keus van kinderverhalen en jeugdromans. De wakkeren zullen zelf onderscheid gaan maken. En dan hebben we lezers gekweekt, kinderen geholpen hun kritisch vermogen te scherpen, hun verbeeldingskracht te sterken.
Astrid Lindgren bleek een enig mens. Ze vroeg me naar mijn Gideons Reizen. 'k Moest vertellen dat wegens omvang en kostbare illustraties de vierde druk tegen de dertig gulden zou moeten kosten. Niet haalbaar. Zij schudde haar geestige kop. (Bij mezelf denk ik: als een boekenclub eens insprong). Tja, wat heb je er aan dat minister Klompé op gezag van de jury Staatsprijs '66 dit boek klassiek noemde, als het niet herdrukt kan worden? Vanavond vier Woerdenaars op bezoek: twee docenten, twee leerlingen. Wensen te spreken over Mens of Wolf. Hun eigen woorden: nu hadden ze een écht fijn boek gelezen (accent niet van mij). En nu wilden ze weten in hoever het verhaal authentiek is. Ik kon ze vertellen dat het zeer authentiek is. Geen duimwerk. Wel een hevig je inleven in gegeven situaties. Ik probeer in te slapen met de gedachte: 'k wil over mijn tuin schrijven. (Dat wordt ook geen duimwerk.) De macleya's schieten me weer te binnen. Gelukkig staan ze er nog met hun hoge zaadpluimen.

maandag 20 oktober 2025

Koningin Victoria • 21 oktober 1875

Koningin Victoria (1819-1901): More leaves from the journal of a life in the Highlands, from 1862 to 1882

AI-vertaling onderaan

 Highland Funeral.

Thursday October 21, 1875.
Much grieved at its being a worse day than ever for the funeral of Brown's father, which sad ceremony was to take place to-day. The rain is hopeless — the ninth day! Quite unheard of ! I saw good Brown a moment before breakfast ; he was low and sad, and then going off to Micras. At twenty minutes to twelve drove with Beatrice and Janie Ely to Micras. As we drove up (unfortunately raining much) we met Dr. Robertson, and all along near the house were numbers of people — Brown told me afterwards he thought above a hundred. All my keepers, Mitchell the blacksmith (from Clachanturn), Symon, Grant, Brown's five uncles, Leys, Thomson (postmaster), and the forester, people below Micras and in Aberarder, and my people ; Heale, Lohlein (returned this day from a week's leave), Cowley Jarrett, Ross and Collins (sergeant footman), Brown and his four brothers, including Donald (who only arrived last night, and went to the Bush, his brother William's farm), took us to the kitchen, where was poor dear old Mrs. Brown sitting near the fire and much upset, but still calm and dignified; Mrs. William Brown was most kind and helpful, and the old sister-in-law and her daughter ; also the Hon. M. West, Mr. Sahl, Drs. Marshall and Profeit, Mr. Begg, and Dr. Robertson, who came in later. The sons, and a few whom Brown sent out of the kitchen, were in the other small room, where was the coffin. A small passage always divides the kitchen and the sitting- room in this old sort of farmhouse, in front of which is the door — the only door. Mr. Campbell, the minister of Crathie, stood in the passage at the door, every one else standing close outside. As soon as he began his prayer, poor dear old Mrs. Brown got up and came and stood near me — able to hear, though, alas ! not to see — and leant on a chair during- the very impressive prayers, which Mr. Campbell gave admirably. When it was over, Brown came and begged her to go and sit down while they took the coffin away, the brothers bearing it. Every one went out and followed, and we also hurried out and just saw them place the coffin in the hearse, and then we moved on to a hillock, whence we saw the sad procession wending its way sadly down. The sons were there, whom I distinguished easily from their being near good Brown, who wore his kilt walking near the hearse. All walked, except our gentlemen, who drove. It fortunately ceased raining just then. I went back to the house, and tried to soothe and comfort dear old Mrs. Brown, and gave her a mourning brooch with a little bit of her husband's hair which had been cut off yester- day, and I shall give a locket to each of the sons.
When the coffin was being taken away, she sobbed bitterly.
We took some whisky and water and cheese, according to the universal Highland custom, and then left, begging the dear old lady to bear up. I told her the parting was but for a time. We drove quickly on, and saw them go into the kirk-yard, and through my glasses I could see them carry the coffin in. I was grieved I could not be in the kirkyard.
Saw my good Brown at a little before two. He said all had gone off well, but he seemed very sad ; he had to go back to Micras to meet all the family at tea. All this was terribly trying for the poor dear old widow, but could not be avoided. Already, yesterday morning, she had several of the wives and neighbours to tea. Every one was very kind and full of sympathy, and Brown was greatly gratified by the respect shown to him and his family to-day.


Ongecorrigeerde vertaling door ChatGPT
Hoogland-begrafenis

Donderdag 21 oktober 1875.
Zeer bedroefd dat het vandaag nog slechter weer is dan ooit voor de begrafenis van Browns vader, die droevige plechtigheid die vandaag zou plaatsvinden. De regen is uitzichtloos — de negende dag al! Volkomen ongehoord! Ik zag de goede Brown even vóór het ontbijt; hij was neerslachtig en bedroefd, en vertrok toen naar Micras. Om twintig voor twaalf reed ik met Beatrice en Janie Ely naar Micras. Terwijl we omhoog reden (helaas regende het hard), ontmoetten we Dr. Robertson, en overal in de buurt van het huis stonden veel mensen — Brown vertelde me later dat het er meer dan honderd waren.

Al mijn jachtopzieners waren er, Mitchell de smid (van Clachanturn), Symon, Grant, Browns vijf ooms, Leys, Thomson (de postmeester) en de boswachter, mensen uit Micras en Aberarder, en mijn personeel; Heale, Lohlein (vandaag teruggekeerd van een week verlof), Cowley Jarrett, Ross en Collins (sergeant-lakei), Brown en zijn vier broers, waaronder Donald (die pas gisteravond aankwam en naar de boerderij van zijn broer William, de Bush, ging). Zij brachten ons naar de keuken, waar de arme, dierbare oude mevrouw Brown bij het vuur zat — zeer aangedaan, maar toch kalm en waardig. Mevrouw William Brown was bijzonder vriendelijk en behulpzaam, evenals de oude schoonzuster en haar dochter; ook aanwezig waren de Hon. M. West, de heer Sahl, de dokters Marshall en Profeit, de heer Begg en Dr. Robertson, die later binnenkwam.

De zonen, en enkelen die Brown uit de keuken had laten gaan, bevonden zich in het andere kleine kamertje waar de kist stond. Een smalle gang scheidt altijd de keuken van de zitkamer in dit soort oude boerderijen; aan de voorkant is de deur — de enige deur. Ds. Campbell, de predikant van Crathie, stond in de gang bij de deur, en iedereen stond dicht buiten. Zodra hij begon met bidden, stond de arme, dierbare oude mevrouw Brown op en kwam dicht bij mij staan — in staat om te horen, al kon ze helaas niet zien — en leunde op een stoel tijdens de zeer indrukwekkende gebeden, die ds. Campbell voortreffelijk uitsprak.

Toen het voorbij was, kwam Brown haar smeken om weer te gaan zitten terwijl ze de kist wegnamen — de broers droegen haar. Iedereen ging naar buiten en volgde, en wij haastten ons ook naar buiten en zagen nog net hoe ze de kist in de lijkwagen plaatsten. Daarna gingen we naar een heuveltje, vanwaar we de droevige stoet langzaam zagen wegtrekken. De zonen waren erbij; ik kon ze gemakkelijk onderscheiden omdat ze dicht bij de goede Brown liepen, die zijn kilt droeg en naast de lijkwagen liep. Iedereen liep, behalve onze heren, die reden. Gelukkig hield het net toen op met regenen.

Ik ging terug naar het huis en probeerde de dierbare oude mevrouw Brown te troosten en te bemoedigen, en gaf haar een rouwbroche met een klein beetje van het haar van haar overleden man, dat gisteren was afgeknipt. Ik zal elk van de zonen een medaillon geven. Toen de kist werd weggedragen, snikte ze hevig.

We namen wat whisky met water en kaas, volgens het algemene gebruik in de Hooglanden, en vertrokken daarna, terwijl we de lieve oude dame vroegen sterk te blijven. Ik zei haar dat het afscheid slechts tijdelijk was. We reden snel verder en zagen hoe ze het kerkhof binnengingen, en door mijn verrekijker kon ik zien hoe ze de kist naar binnen droegen. Het bedroefde mij dat ik niet op het kerkhof kon zijn.

Ik zag mijn goede Brown even vóór twee uur. Hij zei dat alles goed was verlopen, maar hij leek zeer verdrietig; hij moest terug naar Micras om de hele familie bij de thee te ontmoeten. Dit alles was buitengewoon zwaar voor de arme, dierbare oude weduwe, maar was onvermijdelijk. Al gisterenmorgen had ze verschillende vrouwen en buren bij de thee. Iedereen was heel vriendelijk en vol medeleven, en Brown was diep geraakt door het respect dat hem en zijn familie vandaag werd betoond.

zondag 19 oktober 2025

Hans Warren • 20 oktober 1947

Hans Warren (1921-2001) was een Nederlandse schrijver. Zijn dagboeken zijn in vele delen gepubliceerd als 'Geheim dagboek'.
20 oktober was zijn verjaardag.

20 okt. - 13.10 u. - Moet de hele dag werken, stralend weer. Koud, maar een puur blauwe hemel, prikkelend helle zon en kraaienzwermen die als zwarte vlokjes luid kakelend en krassend naar het Zuiden trekken.
Op het bureau dacht niemand aan mijn verjaardag behalve Mina'tje Minderhout. Ze had op de kleuterschool een leeslegger voor me gemaakt van lichtgroen papier, daar franje aangeknipt en er groene, paarse en oranje figuurtjes opgeplakt. Ik heb haar en haar broertje Cor toen mijn hele stempelvoorraad plus -kussen en vellen papier gegeven om lekker te knoeien, ze hadden de dag van hun leven.
Toen ik over het dorpsplein liep zongen de kinderen op school keihard: 'Er is er een jarig vandaag' en ik werd uitgeleid door 'Hij leve lang hoera!'. Dat stemde me goed, al was het niet voor mij bestemd.
Nachtvogels is af, ik heb het vanmorgen gepost. Of ik de f 1500,— ooit krijg? Ik zit volkomen op zwart sperma.
Ik heb een maximum aan feiten en gegevens in het korte boek verwerkt, en alles verteld in een, hoop ik, niet al te hinderlijke praatvaarstijl die 'men' graag aantreft in dat soort populariserende natuurgeschriften.
Oma is gekomen voor mijn verjaardag, ik kreeg van haar Le Malentendu en Caligula van Camus. Snel doorgevlogen, eerste indruk: L.M. wat topzwaar, Claudel-achtig; C. subliem, met Sartre-trekken. C. lijkt me een meesterwerk, L.M. een interessante mislukking.

An Rutgers van der Loeff-Basenau • 19 oktober 1974

An Rutgers van der Loeff-Basenau (1910-1990) was een Nederlandse kinderboekenschrijfster. In 1974 hield zij op verzoek van NRC Handelsblad een 'Hollands Dagboek' bij.

Zaterdag [19 oktober]
De griep heeft me te pakken. Ben in bed gekropen. Erger me aan de vlaamse gaaien die nog voortdurend strootjes uit ons dak komen pikken. Of misschien zoeken ze insecten? Ben wakker geworden uit een koortsdroom: de nok van ons dak zat vol zwarte diakonessen. Griezelig. Hoe anders dan de brave werkelijkheid van laatst: 48 a.s. onderwijzeresjes uit Frankfort kwamen in een lange, lange rij over ons natte tuinpaadje, vóór en achter een diakones, zwarte paraplu boven witte gesteven kap. Omdat ik zo'n menigte niet iets kan schenken, liet ik ze elk een appel plukken van onze rijk beladen boom. Onbespoten? Jazeker. En ze zetten er hun tanden in. Binnen hield 'die Frau Rutgers' een hakkelige Duitse conférence en er bleven in elk geval 48 lekkere klokhuizen over voor onze ganzen. Nu, in mijn bed, hoor ik die twee kwaad gakkeren. Ze willen graan. Rolfje gaat het ze geven. Daarna brengt Mick hem naar de trein.

Zondag [20 oktober]
Thijmstroop, aspirine, druiven, warme doeken, dampo, tempozakdoekjes, gloeiende thee met citroen en o hemel dit prachtige middel: grote lepel knoflookpoeder, honing en brandewijn. De samenkomst met Astrid Lindgren waar ik me zo op had verheugd, mis ik vanavond. Rillend diep onder de dekens. En ik had zo graag weer eens een woordje Zweeds gesproken.

E. du Perron • 18 oktober 1936

• De Nederlandse schrijver E. du Perron (1899-1940) publiceerde in 1939 Scheepsjournaal van Arthur Ducroo, een ietwat gefictionaliseerd journaal van een bootreis die hij maakte in 1936. Du Perron-biograaf Kees Snoek schrijft er hier meer over.

18 October.
Port Saïd, gelukkig kort; om het kruit en de torpedo's moeten wij ook hier buiten de haven blijven. Plezier van voor het eerst weer tropenkleren aan te trekken (hoewel in Parijs gekocht), maar ik had er mij te veel van voorgesteld en het was meteen weer voorbij. De passagiers krijgen als gewoonlijk ruzie met de kooplieden, de sloep moet wachten voor diverse haken en ogen die aan de rand van het water nog moeten worden losgerukt. Een verkoper van rahat-loekoem ['Turks fruit'], wiens voornaamste argument bestaat uit ‘zèg, meneer!’ druipt van 2 shilling af tot een kwartje en staat verbijsterd als men hem vraagt: ‘Wat doet je denken dat ik dat eten wil?’ Tenslotte is het ook geen vraag en het antwoord kan men zichzelf geven: hij denkt dat men het eten wil omdat het nog maar een kwartje kost, wat duivel! Hij is beledigd als ik hem zeg, dat ik toch niet wil: ‘Yes, yes, thanks!’ zegt hij met een patriarchen-uitdrukking (gesloten oogleden) op zijn tronie van oude rover.
De hele middag trekken wij door het Suez-kanaal; wij moeten telkens stoppen voor grotere boten die voorbij moeten, waaronder groen-en-witte italiaanse, propvol soldaten, voor het vervolg van de walgelijke abessijnse verovering. Bij avond wordt het aardig, als men zo vlakbij verlichte treintjes ziet rennen, een heel eind evenwijdig met ons. Ik loop nu over het dek met de juwelier. Hij klaagt over de hollandse dame die bij hem aan tafel zit en die de boot niet goed genoeg voor haar vindt; en ze had direct aangekondigd dat ze de hele reis door zou kankeren: ‘Nou, wat voor indruk maakt dat nou! En ze is zo sarcastisch; nou, sarcasme en ik, hè! Ze heeft laatst tegen ons ook wat gezegd; ja, en ik had wel wat teruggezegd, maar ik heb het niet goed verstaan. Als ik het maar goed verstaan had!’
[...]

donderdag 16 oktober 2025

Matthijs Vermeulen • 17 oktober 1944

Matthijs Vermeulen (1888-1967) was een Nederlandse componist en muziekcriticus. Toen zijn vrouw in augustus 1944 in het ziekenhuis werd opgenomen, ging hij haar briefjes schrijven, en hij ging daarmee door nadat ze korte tijd daarop overleden was. Ze laten zich lezen als een dagboek en zijn gepubliceerd als Het enige hart.

Dinsdag 17 okt. 1944
Tweemaal, na zondag, heb ik in de ochtendschemering je bezoek tevergeefs verwacht en verlangd. Toen je klaarblijkelijk wegbleef, heb ik beide keren, bij wijze van proef, getracht mij je tegenwoordigheid te suggereren door de zo intens mogelijke evocatie van gelukkige uren welke wij samen beleefden, en van jouw gestalten in die gelukkige uren. Ik ben er niet in geslaagd om van de sterke aandoeningen welke deze voorstellingen in mij opwekten, een gewaarwording van aanwezigheid te maken. Integendeel. Hoe reëler mij het beeld werd dat ik uit het verleden ophaalde, des te scherper was ik mij bewust van zijn onwerkelijkheid en van zijn verwijdering in het heden. De kwaliteit van het geluk dat je nabijheid van zondag mij verschafte en dat ik ondervond of ondervind bij evocaties van voorheen, verschilt bovendien essentieel. Bij t ene zweefde ik, bij 't andere klampte ik mij vast. Het ene droeg mij gevleugeld omhoog, het andere hield mij gekluisterd. Bij 't ene was het hart vol en bevredigd, bij 't andere leeg en ongerust. Je kwam dus zelf, die zondagochtend. En zo wens ik het, zo wil ik het: dat alles mij voortaan komt van jou, door jou.

woensdag 15 oktober 2025

Fritzi Harmsen van Beek • 16 oktober 1944

Fritzi ten Harmsen van der Beek (1927-2009) was een Nederlandse schrijfster. In haar jeugd hield ze enige tijd een dagboek bij.

16 october
Ik ben van Gorter’s Mei verrukt en zoek naar een omkleding van mijn motief, zoals hij dat vond, zo stralend en helder, zo weinig dubbelzinnig en toch zo onbegrijpbaar.
Ik voel dat ik nu een vers kan maken, want het moet, het is nodig om met mezelf tot mezelf te komen. Alles is nu zo onduidelijk.
Gaan dat wat moet en dat wat wil niet samen?
Ik weet het niet. Ik geloof het.
Wie kent de stilte van een eenzaam huis
waarom de wind waait en waarin geen thuis
te vinden was, voor niemand, zodat stil
de diepe stilte is en niet wijken wil.
Zo moet dit gedicht voortgaan, mooi, vooral mooi moet het blijven. Dit maakte ik nog:
Dragen niet onze hoofden kronen
van hemelgoud
en zullen wij dan niet wonen
waar mist ophoudt
en door de wolk gordijnen
zonnen en manen schijnen
tot ook dat, ophoudt.
... daar liggen bedolven
onder de golven
mijn dromerijken van weleer...
meer nog, dat de moeite niet waard is.

Dit zal groeien tot een werk waarin ik Jan* alles kan zeggen zoals ik het bedoel.
Maar er valt niets te zeggen, zelden eigenlijk heb ik me zo dicht bij hem gevoeld, gisteren toen wij samen stonden voor iets wat wij nog niet begrijpen konden.

Laat ik niet vergeten op te schrijven dat hert eerste gedicht dat ik hierin op schreef, niet mooi is. Het is een rijm, en dan zelfs nog een slecht rijm. Het maakt me naar als ik het lees.
[...]

* Haar jeugdliefde Jan Hooglandt, de latere directeur van de Hoogovens. Lees meer hier.

dinsdag 14 oktober 2025

Sergej Prokofjev • 15 oktober 1913

15 October
Sergej Prokofjev (1891-1953) was een Russische musicus en componist. Hij hield een groot deel van zijn leven een dagboek bij.

I asked to be woken at half past eight and pressed on with the ballet. I decided to compose it in five to six weeks and then to notate it at record speed. The work is going extremely well, although my English is suffering in consequence and I did not learn all my vocabulary for Miss Isaacs today. I spent the evening with Bashkirov, who has been trying to telephone me for three days without success and had come to the conclusion that I was angry with him. He was very taken with the subject of the ballet, and promised to think about it himself, letting his imagination run over the details. He took me home afterwards.

maandag 13 oktober 2025

Randy Newman • 14 oktober 1994

Randy Newman (1943) is een Amerikaanse zanger. In 1994 hield hij een 'Hollands Dagboek' bij.

Vrijdag 14 oktober
Tot mijn leedwezen blijkt men waar ook in Nederland nauwelijks respons te geven op de liedjes uit Trouble In Paradise en Land Of Dreams, al had ik dat natuurlijk kunnen verwachten, want die albums hebben slechts een tiende verkocht van Sail Away, Good Old Boys en Little Criminals. Toch lijken die latere platen me zuiver muzikaal gezien ontegenzeglijk beter, waarbij ik mezelf als tekstdichter scherper en trefzekerder dan vroeger vind. Wel gebruik ik bij het schrijven nog steeds dezelfde basistechniek: ik voer een verteller ten tonele die zichzelf minder goed kent dan de luisteraar over hem aan de weet zal komen.

Doorgaans draait het om behoorlijk onbetrouwbare, vaak leugenachtige en steevast ongevoelige typen, die beduidend slechter van aard zijn dan het gros van de mensheid. Mijn empathie met dergelijke personages moet men echter niet verslijten voor sympathie, laat staan dat men mij met die figuren mag vereenzelvigen. Ik ben althans bij mijn weten geen wreed, bitter en cynisch man, hoogstens overdreven pessimistisch, zij het desondanks verre van ongelukkig. Ik mag niet klagen over hoe mijn leven tot dusver is verlopen. Hoewel ik het betreur dat ik niet harder heb gewerkt, hoef ik me voor de kwaliteit van mijn muziek zeker niet te schamen.

Schuldgevoelens op het persoonlijke vlak ken ik evenmin, al zal ik het tot in lengte van dagen smerig en gemeen van mezelf blijven vinden dat ik mijn liefhebbende vrouw heb verlaten voor een ander met wie het toch nooit iets zou worden. Inmiddels staan we echter weer op goede voet met elkaar en ze is zelfs bevriend geraakt met mijn tweede echtgenote. Als vader heb ik het er in zoverre niet slecht van afgebracht dat de drie jongens voorbeeldig zijn opgegroeid, terwijl ook met de twee baby’s alles in orde lijkt. Had iemand me twintig jaar geleden dit leven in het vooruitzicht gesteld, ik zou er ogenblikkelijk voor hebben getekend.

zondag 12 oktober 2025

Lord Byron • 13 oktober 1811

George Gordon Byron (1788–1824), beter bekend als Lord Byron, was een Engels schrijver en dichter. Byrons reputatie berust niet alleen op zijn geschriften, maar ook op zijn leven vol aristocratische excessen, enorme schulden en talrijke liefdesaffaires. Lady Caroline Lamb noemde hem "mad, bad, and dangerous to know". Zijn brieven en dagboeken zijn integraal gepubliceerd.  De Nederlandse vertaling verscheen in Brieven en dagboeken (vertaald door Joop van Helmond). Het fragment hieronder komt uit een brief die hij schreef aan zijn vriend Francis Hodgson.

13 oktober 1811
Wanneer ben je in Cambridge? Ik meen dat je tussen neus en lippen zei dat je vriend Bland uit Holland terug is. Ik heb altijd groot respect gehad voor zijn gaven, en voor alles wat ik heb vernomen over zijn karakter; maar van mij weet hij geloof ik niets, behalve dat hij tien maanden achter elkaar mijn zesdeklasrepetities heeft aangehoord, met een gemiddelde van twee regels per ochtend, en nooit foutloos. Ik moest aan hem en zijn 'Slaven' denken toen ik tussen Kaap Matapan en St. Angelo en zijn Eiland Kithira voer en betreurde voortdurend de ontstentenis van de Anthology. Ik neem aan dat hij nu Vondel, de Nederlandse Shakespeare, en 'Gysbert van Amstel' zal vertalen dat zich gemakkelijk op ons toneel voegt zoals het er nu voor staat; en ik neem aan dat hij het Nederlandse gedicht heeft gelezen, waarin de liefde van Pyramus en Thisbe wordt vergeleken met het lijdensverhaal van Christus; en tevens de liefde van Lucifer voor Eva, en andere soorten van literatuur uit de Lage Landen. Je zult me wel voor gek verslijten dat ik deze dingen aanroer, maar het staat zwart op wit en hoog aangeschreven op de oevers van alle grachten van Amsterdam tot Alkmaar.

Samuel Pepys • 12 oktober 1666

• De Engelsman Samuel Pepys (1633-1703) hield negen jaar (in geheimschrift) een dagboek bij, waarin hij op ongedwongen toon noteerde wat hij zoal meemaakte, van zijn moeilijkheden met de stoelgang en zijn amoureuze escapades tot allerlei zaken van landsbelang. Een selectie is in vertaling (van Heleen ten Holt) verschenen als Geheim dagboek van een puritein.

Pepys [spreek uit 'pieps'] had bij de Grote brand van Londen van begin september zijn familie zijn goud laten begraven in de tuin (alsmede zijn parmezaanse kaas), maar toen hij het op 10 oktober weer wilde opgraven, kostte het grote moeite alle munten weer terug te vinden. Op 11 oktober zocht hij verder.

11 oktober 1666
Zodra het licht werd op. Will Hewer en ik zijn meteen met emmers en een zeef de tuin in gegaan; we hebben alle aarde uit de kuil verzameld en naar een van de priëlen gebracht; daar hebben we de emmers met aarde gezeefd, net als ze in andere delen van de wereld doen om diamanten te zoeken. Tot onze grote tevredenheid zijn er (nadat we al verscheidene emmers geleegd hadden zonder iets te vinden) ten slotte met veel moeite nog vierendertig munten bijgekomen, zodat er nu nog maar twintig ontbreken. Mijn vader heeft beloofd dat hij ook nog eens zal zoeken; hij vond het allemaal heel erg, de arme man, maar ik heb hem verzekerd dat ik best tevreden ben en dat is ook zo. Het gaf me zelfs een zeker plezier te bedenken dat het bijna evenveel moeite kost je geld te bewaren als het te verdienen.

12 oktober 1666
Vanmiddag om vijf uur waren we weer thuis. Heb het goud gelukkig veilig hierheen gekregen. Toen ik thuiskwam, hoorde ik dat vandaag de begrafenis van sir William Batten was. Hij is van hieruit met zowat tweehonderd volgkoetsen naar Walthamstow gebracht en daar begraven.

Paul Léautaud • 11 oktober 1919

Paul Léautaud (1872-1956) was een Franse schrijver. Hij hield een 'literair dagboek' bij, over alles behalve zijn verhoudingen met verschillende vrouwen, en een 'particulier dagboek', dat juist daarover ging. Dit fragment komt uit Particulier dagboek 1917-1924 (vertaald door Pieter Beek).

Vrijdag 10 oktober.- Nog iets grappigs: Mijnheer... wilde tijdens het middageten met alle geweld weten wie toch eigenlijk de vrouw met de volmaakte borsten uit mijn laatste artikel is. Ik had zin om hem te antwoorden: 'Je zou gek opkijken als ik je dat zou zeggen.' Ik heb echter genoegen genomen met de mededeling, dat ik op dat punt niet uit de school wil klappen. Ik vraag me af wat Madame P..., die al verscheidene maanden in huis is, van dit alles denkt. Ze heeft er heel zeker met Madame H... over gesproken en misschien heeft ze al het nodige in de gaten. Vrouwelijke intuïtie!

Zaterdag 11 oktober. - Nog steeds geen antwoord van Madame... Misschien heeft ze mijn brief vanochtend pas gekregen. Ik heb haar zo-even geschreven en haar mijn plannen voorgelegd - om twee reizen te maken, waardoor ik vier dagen en twee halve dagen bij haar zou kunnen zijn, met de opmerking dat ik er vast op reken dat ze ja zal zeggen. Wanneer ik me zo eens bekijk op dit ogenblik, nu ik bijna achtenveertig levensjaren achter de rug heb, dan ben ik nog even gek en even opgewonden bij het idee dat ik haar daarginds ga opzoeken, als drie jaar geleden, in 1915. Ik ben geneigd om over dit alles te zeggen: helaas! want eigenlijk is het helemaal niet komisch dat zoveel vernederingen, zoveel onenigheden en zoveel desillusies niets van mijn vuur gedoofd hebben. Wat zal me daarginds nu weer te wachten staan? Misschien de meest vervelende dingen, zodat de weinige prettige ogenblikken me duur te staan zullen komen? Welk teken van haar liefde geeft ze me eigenlijk buiten het liefdesspel? Tijdens haar jaarlijkse afwezigheid is ze nog geen enkele keer op het idee gekomen om me eens iets hartelijks te schrijven, al was dat nog zo banaal, zoiets als het volgende; mijn liefste, wees maar niet bedroefd, langzaam maar zeker verstrijken de dagen... Niets van dit alles! En dan te bedenken dat ik op het ogenblik, bij het idee dat ik haar daarginds zal gaan opzoeken, niet alleen tril van verlangen, maar ook van emotie.

donderdag 9 oktober 2025

Peter Matthiessen • 10 oktober 1973

Peter Matthiessen (1927-2014) was een Amerikaanse schrijver. In De Sneeuwluipaard (vertaling Victor Verduin) doet hij verslag van een trektocht door de Himalaya.

10 oktober 1973
Ik wacht en kijk naar het noorden; mijn instinct zegt me dat ik doodstil moet blijven staan. Wolkenmist, sneeuw, absolute stilte, absolute eenzaamheid: uitgestorvenheid. Dan opent zich plotseling, in de diepe rust, het wolkendek en onthult de uitgestrekte sneeuwvelden van de Dhaulagiri. Ik haal adem, de mist sluit zich weer en alles is verdwenen niets! Onwillekeurig maak ik een kleine buiging. We banen ons door de natte sneeuw een pad naar beneden en bereiken een boomgrens van kleine ceders. Tegen de schemering komen we op een holle, toendra-achtige bergweide, die vlak genoeg is om er een tent op te zetten. Als het donker is, trekken de wolken op: op een hoogte van 3750 meter zijn we omringd door glanzende gletsjers. De vijf toppen van de Dhaulagiri blinken aan het zwarte firmament en boven al deze blankheid staat een zilveren maan, de volle maan van oktober, de maand dat de lotus in bloei staat.

woensdag 8 oktober 2025

Koos van Zomeren • 9 oktober 2004

Koos van Zomeren (1946) is een Nederlandse schrijver. In Nog in morgens gemeten werkt hij dagboekaantekeningen uit 2003/2004 uit.

9 oktober. In een kaaswinkel in de Elandstraat in Den Haag. We hadden poffertjes gegeten op Kijkduin en wilden iets hartigs. Een stuk kaas dan maar? Ik gaf Stanley aan Iris en liep naar binnen - en even later weer naar buiten. 'Dat duurt me te lang.' Toen we wegliepen, begon de kaashandelaar verwoed op het raam te tikken. Hij gebaarde: kom terug, kom onmiddellijk terug jullie! Zijn verhaal is ongetwijfeld: de mensen hebben tegenwoordig geen twee minuten geduld meer. En het mijne? Toen ik erover nadacht - een reeks van kleine impulsen. Om te beginnen had hij allemaal Amsterdammer in de vitrine liggen. Oud, pittig-belegen, jong-belegen, roomkaas - allemaal Amsterdammer, en ik vind Amsterdammer in relatie tot kaas geen aantrekkelijk begrip. Toen begon de winkelier een man te helpen die wat in de winkel liep rond te scharrelen. Op een of andere manier had ik niet het gevoel dat die man vóórging. En die wilde gebrande amandelen. De winkelier liep naar de notenbak bij het raam en begon iets te zeggen over de kwaliteit van zijn amandelen. Toen wist ik opeens: ik heb helemaal geen zin in kaas. Het vertrek uit de winkel had daarna inderdaad iets van een ontsnapping.


Elandstraat met kaasboer in Den Haag

dinsdag 7 oktober 2025

Adriaan Morriën • 8 oktober 1950

Adriaan Morriën (1912-2002) was een Nederlandse schrijver. In Plantage Muidergracht zijn ook dagboeknotities van hem opgenomen.

8 oktober 1950
Ik moet voor Libertinage een stukje over Hans Lodeizen schrijven, een moeilijke opgave omdat ik allerlei bijzonderheden, zoals zijn homoseksualiteit en zijn verhouding tot zijn vader, buiten beschouwing moet laten. En het zijn juist deze bijzonderheden die in de korte tijd dat ik hem heb gekend, zijn leven stempelden tot wat het was. [...] Hij probeerde mij en Guus altijd met hem mee te krijgen, om in de stad ergens te gaan eten of een borrel te drinken. Hij was buitengewoon gul, met een jeugdige gulheid, waarin de gever plezier heeft, die geen filosofische of filantropische rechtvaardiging nodig heeft, maar eerder het karakter droeg van een levenskunst, een sport, een voorliefde voor decor, of het ontbreken daarvan. Zijn gulheid kan, geloof ik, ook niet los worden gezien van zijn verhouding tot zijn vader. Hij gaf, lijkt het mij, het geld van zijn vader zo graag uit om het eenvoudig niet al te lang in zijn zak te hoeven hebben. Hij heeft het zijn vader altijd kwalijk genomen, dat die hem niet met rust liet en zijn gang liet gaan. Voor hem was het voldoende dat zijn vader een belangrijk zakenman was geworden. Zichzelf had hij de rol van het potverteren toebedeeld. Ik moest hem meer dan eens beletten dat hij mij het geld eenvoudig in de zak stopte. De laatste keer dat ik hem vóór zijn dood heb gezien, lukte mij dat niet.

maandag 6 oktober 2025

Victor Hugo • 7 oktober 1870

Victor Hugo (1802–1885) was een Frans schrijver, dichter, essayist en staatsman. Vertaalde dagboekfragmenten van hem zijn gepubliceerd als Zelf gezien.

7 oktober
Toen ik vanochtend over de boulevard de Clichy dwaalde, zag ik aan het eind van een straat die naar Montmartre leidde, een ballon. Ik liep erheen. Een tamelijk grote menigte stond bij een grote, vierkante open plek, die omsloten werd door de steile wanden van Montmartre. Op die open plek werden drie ballonnen opgeblazen, een grote, een middelgrote en een kleine. De grote was geel, de middelgrote wit, de kleine geel met rood geribd.
In de menigte werd gefluisterd: 'Gambetta gaat zo dadelijk vertrekken!' En inderdaad ontwaarde ik te midden van een groepje mensen, naast de gele ballon, in een dikke overjas, een pet van otterbont op het hoofd, Gambetta. [...] Hij stapte in de ballon, en zijn tas werd door een jonge man, de ballonvaarder, aan de touwen boven Gambetta's hoofd vastgemaakt. Het was halfelf. Het was een mooie dag; een zwakke zuidenwind, een zachte herfstzon. Plotseling steeg de gele ballon op met drie mannen erin, onder wie Gambetta. Daarna de witte, ook met drie mannen; één van hen zwaaide met de tricolore. Onder Gambetta's ballon wapperde een blauw-wit-rode wimpel. 'Leve de Republiek!' werd er geroepen.
De twee ballons stegen op, de witte hoger dan de gele, en daarna zagen we ze dalen. Ze wierpen ballast uit, maar ze bleven dalen. Ze verdwenen achter de Butte Montmartre. Waarschijnlijk zijn ze neergekomen op het open veld bij Saint-Denis. Ze waren te zwaar beladen, of er was te weinig wind.

zondag 5 oktober 2025

Marjan Berk • 6 oktober 1983

Marjan Berk (1932) is een Nederlandse actrice en schrijfster. In 1983 hield ze voor NRC Handelsblad een 'Hollands Dagboek' bij.

Donderdag
De wekker start om 7 uur. Ik moet om 8.30 op een scholengemeenschap in Amersfoort 'de Schothorst', vier uur lesgeven. De pijn in arm en rug bereikt het punt 'ondragelijk'. Pillen geslikt, heet bad genomen, vriendin belt om aan te bieden me te rijden. God is soms werkelijk meesterlijk in het zorgen van details. Een beetje als Dopy Jopie laat ik me door Nanneke naar de school vervoeren, waar ik met veel koffie in staat ben te starten. Buitengewoon geanimeerde ochtend. Pijn gewoon vergeten door woeste discussies over Centrumpartij en Turken, die je zouden verkrachten. Blijkt iedere keer weer, dat de kwaliteit van het vermogen tot discussiëren van zo'n stel kinderen staat en valt met de kwaliteit van de docent Nederlands.
's Middags in het Burgerziekenhuis bij dokter V. injectie gehaald, die mij even twaalf uur geheel plat legt, iets wat langzaam dringend noodzakelijk werd in verband met ontsteking, die door al dat werk er niet bepaald op vooruitging. Apropos! Bij die lezingachtige lessen op scholen vraag ik altijd, wie er een dagboek bijhouden! Vooral de meiden, ja eigenlijk alleen de meiden doen dat nogal eens. Ik schat het percentage zo ongeveer ruwweg op 10 procent!

Gerald Ford • 5 oktober 1975


Scanned from the President's Daily Diary Collection (Box 78) at the Gerald R. Ford Presidential Library. THE DAILY DIARY OF PRESIDENT GERALD R. FORD, OCTOBER 5, 1975 

• 9:02 The President had breakfast.
• 9:59 - 10:07 The President talked with Secretary of the Treasury William E. Simon.
• 10:10 The President had lunch.
• 10:58 The President went to the Oval Office.
• 11:30 The President went to the Cabinet Room. 
• 12:02 The President was telephoned by Vice President of U.S. Steel William G. Whyte. The call was not completed.
• 1:18 The President went to the South Grounds of the White House.
• 1:18 - 1:37 The President motored from the South Grounds to Burning Tree Country Club, Burdet and River Roads; Bethesda, Maryland.
• 1:55 - 6:10 The President played golf with: Melvin R. Laird, Senior Counsellor for National and International Affairs, Reader's Digest magazine, Washington, D.C. John W. Byrnes, former Congressman (R-Wisconsin) Congressman John J. Rhodes (R-Arizona)
• 6:10 The President returned to his motorcade.
• 6:11 - 6:36 The President motored from Burning Tree Country Club to the South Grounds of the White House. 
• 6:38 The President returned to the Oval Office.
• 6:42 - 6:49 The President talked with Secretary Simon.
• 7:21 - 7:26 The President talked with Mr. Whyte.
• 7:34 - 7:35 The President talked with the First Lady. 
• 8:06 The President returned to the second floor Residence.
• 8:16 - 8:17 The President talked with his son, Jack.
• 8:30 The President had dinner with: The First Lady,  Jack Ford.
• 9:17 The President returned tot the Oval Office.
• 10:20 Te President returned tot the second floor Residence.
• 10:25 - 10:45 The President talked with his daughter-in-law, Gayle.
• 10:51 The President telephoned his daughter, Susan. The call was not completed.
• 10:58 The President telephoned his son, Steve. The call was not completed.
• 11:09 - 11:33  The President talked with James E. Brown, Manager for Public and Customer relations and Aerospace Group Executive for Thiokol Corporation, Promontory, Utah.