dinsdag 5 oktober 2021

Salvador Dalí • 6 oktober 1920

Salvador Dalí was een Spaanse schilder (1904-1989). Na zijn dood werden zijn dagboeken uit 1919-1920 gepubliceerd. Begin oktober 1920 schreef hij in zijn dagboek een aantal herinneringen op aan de voorbije zomer en aan Cadaqués, het vissersdorp waar zijn familie een huis bezat. 

Oktober

Het atelier
In huis is er geen plaats voor mijn atelier. Daarom ging ik er een zoeken in het dorp, niet ver van huis. Het was een grote witgekalkte kamer op de bovenverdieping van een armzalig vissershuisje. Toen ik de eerste keer binnenging, lag het er vol met (...) en vistuig en bergen vuile kleren, er stonden potten met ansjovis, stoelen in de hoeken, fusten wijn. Het plafond dreigde naar beneden te komen. Je zag hier en daar de blauwe hemel door de rieten betengeling heen. Het was heel schilderachtig maar ook heel smerig en een beetje gevaarlijk. Het vertrek werd uitgeruimd en toen ik eenmaal binnen stond nam ik het nauwkeuriger in ogenschouw. Aan de voorkant was een balkon vanwaar je de zee en de hemel zag, een diepblauwe en onbewolkte hemel. Schepen met bolle, door de zon vergeelde zeilen voeren langs en de zwaluwen en andere vogels vlogen uitgelaten kwetterend rond. Ertegenover was een raam met uitzicht op de bergen van Pani en op de voorgrond op tuinen met amandelbomen. Tegen een muur stond een witgekalkt barok altaar waarop ik een doll vol rozemarijn en distels neerzette. In een wormstekige kast bracht ik mijn boeken onder, Baroja, Ruben Dario, Eca de Queiroz, en ook nog een deeltje Kant geloof ik, die ik de hele zomer niet open heb geslagen. Bovendien had ik de hele collectie Gowans bij me en nog een paar boeken met reproducties. Op een tafel, de vaas met kwasten, de doos verf, een vel papier, een inktpot en potlood en een hamer om de stoelen en de spanramen in elkaar te zetten, rollen Ingrespapier en linnen. De grote schildersezel in het midden van het vertrek en de kleine opgehangen aan een spijker. Daarna, daarna, wreef ik me voldaan in de handen en keek ik vertederd dat atelier rond waarvan ik, ook al kende ik hem nog nauwelijks, al begon te houden. Vanaf het balkon, waar een paar pispotten en pannen met peterselie en andere planten stonden, zag je een terras dat was aangelegd op rotsen die de zee instaken. Op dat terras stonden vuurrode geraniums, groeiden tomaten, pompoenen en een vijgeboom, kippen en konijnen renden er vrij rond. Dichterbij was een latwerk met wingerd eromheen dat als hemel diende boven een stenen tafel. Die wingerd klom tot mijn balkon en toonde me zijn stevige bladeren die breed en groen waren ...

De tijd verstreek, de witte muren raakten bedekt met steeds meer doeken... Ik bracht er zoele, rustige, stralende middagen door, schilderend totdat het donker werd en de sterren verschenen. Dat was het moment waarop je heel goed het geruis van de golven over het zand hoorde. De hemel begon te glanzen en achter een paar braamstruiken aan de kant van de bergen klonk schuchter het eerste lied van een krekel en de glimwormen leken groenige sterren. Even later kwam kalm de maan tevoorschijn en hoorde je het plassen, ook rustig, van roeispanen en, wie weet, het ook rustige gesmak van een zoen.

In die ruimte had eerder Ramon Pichot geschilderd. Op de muren zag je figuren van hem. Enkele waren interessant: kletsende katten, priesters en tegen de muur gekwakte verf. Mijn atelier bereik je via een smalle donkere trap. Vroeger moest je door de eetkamer heen, een eetkamer die altijd donker en smerig was; en dan nog door een ondefinieerbaar vertrek met een kam vol haren en een spiegel vol vliegenpoep; daarna kwam je in een hok waar de kippen en konijnen sliepen, en daar zag je een met een roeispaan afgesloten deur, achter die deur was de trap die naar mijn atelier loopt.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten