• Anne Frank (1929-1945) was een Joods meisje dat na haar dood bekend is geworden door het dagboek (Het achterhuis) dat ze schreef tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen ze ondergedoken zat in Amsterdam.
Dinsdag, 1 Augustus 1944
Lieve Kitty,
‘Een bundeltje tegenspraak’ is de laatste zin van mijn vorige brief en de eerste van mijn huidige. ‘Een bundeltje tegenspraak’, kun jij me precies uitleggen wat dat is? Wat betekent tegenspraak? Zoals zovele woorden heeft het twee betekenissen, tegenspraak van buiten en tegenspraak van binnen.
Het eerste is het gewone ‘zich niet neerleggen bij andermans meningen, het zelf beter weten, het laatste woord hebben’, enfin, allemaal onaangename eigenschappen waarom ik bekend sta. Het tweede, daar sta ik niet om bekend, dat is mijn eigen geheim.
Ik heb je al eens meer verteld, dat mijn ziel als het ware in tweeën gesplitst is. De ene kant herbergt mijn uitgelaten vrolijkheid, spotternijen om alles, mijn levenslust en vooral het opvatten van de lichte kant van alles. Daaronder versta ik geen aanstoot nemen aan flirten, een zoen, een omhelzing, een onnette mop. Deze kant zit meestal op de loer en verdringt de andere, die veel mooier, reiner en dieper is. Niet waar, de mooie zijde van Anne kent niemand en daarom kunnen mij ook zo weinig mensen lijden.
Zeker, ik ben een amusante clown voor één middag, dan heeft iedereen weer voor een maand genoeg van me. Eigenlijk precies hetzelfde wat een liefdesfilm voor diepdenkende mensen is, eenvoudig een afleiding, vermaak voor één keer, iets om gauw te vergeten, niet slecht maar nog minder goed. Het is heel naar voor me je dit te moeten vertellen, maar waarom zou ik het niet doen, als ik toch weet dat het de waarheid is? Mijn lichtere oppervlakkige kant zal de diepere altijd te vlug af zijn en daarom steeds overwinnen. Je kunt je niet voorstellen hoe vaak ik niet al geprobeerd heb deze Anne, die maar de helft is van alles wat Anne heet, weg te duwen, lam te slaan, te verbergen: het gaat niet en ik weet ook waarom het niet gaat.
Ik ben erg bang dat allen die me kennen zoals ik altijd ben, zullen ontdekken dat ik een andere kant heb, een mooiere en betere kant. Ik ben bang dat ze met me zullen spotten, me belachelijk en sentimenteel vinden, me niet ernstig nemen. Ik ben gewend niet ernstig genomen te worden, maar alleen de ‘lichte’ Anne is het gewend en kan het verdragen, de ‘zwaardere’ is daarvoor te zwak. Als ik werkelijk eens een kwartier de goede Anne met geweld voor het voetlicht geplaatst heb, dan trekt zij zich als een kruidje roer-me-niet samen, zodra ze moet spreken, laat Anne no 1 aan het woord en is, vóór ik het weet, verdwenen.
In gezelschap is de lieve Anne dus nog nooit, nog niet één keer tevoorschijn gekomen, maar in het alleen-zijn voert zij haast altijd de boventoon. Ik weet precies hoe ik zou willen zijn, hoe ik ook ben ... van binnen, maar helaas, ik ben het enkel voor mezelf. En dat is misschien, neen, heel zeker de reden waarom ik mezelf een gelukkige binnennatuur noem en andere mensen me een gelukkige buitennatuur vinden. Van binnen wijst de reine Anne me de weg, van buiten ben ik niets dan een van uitgelatenheid losgerukt geitje.
Zoals ik al zei, ik voel alles anders aan dan ik het uitspreek en daardoor heb ik de naam van jongensnaloopster, flirt, wijsneus en romannetjesleester gekregen. De vrolijke Anne lacht er om, geeft brutale antwoorden, trekt haar schouders onverschillig op, doet of het haar niets kan schelen, maar o wee, precies omgekeerd reageert de stille Anne. Als ik helemaal eerlijk ben, dan wil ik je wel bekennen, dat het me wel deert, dat ik onnoemelijk veel moeite doe anders te worden, maar dat ik telkens weer tegen sterkere legers vecht.
Het snikt in me: ‘Zie je wel, dat is er van je terecht gekomen: slechte meningen, spottende en verstoorde gezichten, mensen die je antipathiek vinden en dat alles omdat je niet naar de goede raad van je eigen goede helft luistert. Ach, ik zou wel willen luisteren, maar het gaat niet; als ik stil en ernstig ben, denkt iedereen dat het een nieuwe komedie is, en dan moet ik me wel met een grapje er uit redden, om nog maar niet eens te spreken van mijn eigen familie, die beslist denkt dat ik ziek ben, me hoofdpijnpillen en zenuwtabletten laat slikken, me hals en voorhoofd voelt of ik koorts heb, naar mijn ontlasting vraagt en mijn slechte bui becritiseert. Dat houd ik niet vol: als er zo op me gelet wordt, word ik eerst snibbig, dan verdrietig en ten slotte draai ik mijn hart weer om, draai het slechte naar buiten, het goede naar binnen en zoek aldoor naar een middel om te worden, zoals ik zo erg graag zou willen zijn en zoals ik zou kunnen zijn, als ... er geén andere mensen in de wereld zouden wonen.
Je Anne.
woensdag 31 juli 2019
dinsdag 30 juli 2019
Max de Jong • 31 juli 1948
• Max de Jong (1917-1951) was een Nederlandse dichter. Zijn dagboeken zijn gepubliceerd bij Van Oorschot.
Za 31 juli.
Uiteraard in een hopeloze stemming. What to do? De middag niets gedaan. En dat lawaai aan mijn hoofd. Ik zal een kamer moeten vinden, daarzonder wordt al het andere zinloos. [...]
Di 3 aug.
De radio stond te denderen, zodoende weer de straat opgevlucht, alle raamadvertenties zijn uitgeput, wat moet ik nou toch doen, mijn hele goeie leven loopt in de soep door die woningnood, ik moet een lijn trekken maar er is geen lijn. Alles wijst op ondergang.
Wo 4 aug.
Vandaag heeft de radio zestien uur continu aangestaan. Eindelijk, waar ik een maand tegenop heb gezien, zulke gluiperige rotsmoelen zijn het, aangeklopt, om te vragen of de radio een beetje zachter kan. Ze deejen niet open, ze lagen al in bed, door de deur heen wat of er was, jawel, gezegd dat ik dan morgen wel even kwam.
Do 5 aug.
Laat en gedeceptioneerd thuis. Toen even met buren over die radio gepraat, eindelijk. Vriendelijk gesprek, ze zouden er een beetje rekening mee houden, maar waren niet tot feitelijke concessies bereid. Ze hebben een draadje gepikt en hebben geen regelaar en geen verlengsnoer. Het zal nu 's morgens althans iets minder worden. Afwachten of zij nu een regelaar kopen. Anders zelf eentje kopen en aan hun lenen.
Zo 8 aug.
's Morgens al vroeg gewekt door belgetrek, hetgeen zich in de loop van de dag herhaalde. En verder is het jongetje van beneden gisteren jarig geweest. Hij heeft een trommeltje gekregen. Vielleicht trommelt er morgen, auch mich in den Tod hinein.
Za 31 juli.
Uiteraard in een hopeloze stemming. What to do? De middag niets gedaan. En dat lawaai aan mijn hoofd. Ik zal een kamer moeten vinden, daarzonder wordt al het andere zinloos. [...]
Di 3 aug.
De radio stond te denderen, zodoende weer de straat opgevlucht, alle raamadvertenties zijn uitgeput, wat moet ik nou toch doen, mijn hele goeie leven loopt in de soep door die woningnood, ik moet een lijn trekken maar er is geen lijn. Alles wijst op ondergang.
Wo 4 aug.
Vandaag heeft de radio zestien uur continu aangestaan. Eindelijk, waar ik een maand tegenop heb gezien, zulke gluiperige rotsmoelen zijn het, aangeklopt, om te vragen of de radio een beetje zachter kan. Ze deejen niet open, ze lagen al in bed, door de deur heen wat of er was, jawel, gezegd dat ik dan morgen wel even kwam.
Do 5 aug.
Laat en gedeceptioneerd thuis. Toen even met buren over die radio gepraat, eindelijk. Vriendelijk gesprek, ze zouden er een beetje rekening mee houden, maar waren niet tot feitelijke concessies bereid. Ze hebben een draadje gepikt en hebben geen regelaar en geen verlengsnoer. Het zal nu 's morgens althans iets minder worden. Afwachten of zij nu een regelaar kopen. Anders zelf eentje kopen en aan hun lenen.
Zo 8 aug.
's Morgens al vroeg gewekt door belgetrek, hetgeen zich in de loop van de dag herhaalde. En verder is het jongetje van beneden gisteren jarig geweest. Hij heeft een trommeltje gekregen. Vielleicht trommelt er morgen, auch mich in den Tod hinein.
zondag 28 juli 2019
Madame de Sévigné • 29 juli 1676
• Marie de Rabutin-Chantal, Marquise de Sévigné (1626-1696), beter bekend als Madame de Sévigné, behoorde tot de hoge Franse adel en werd als schrijfster bekend door haar brieven, die tot de klassieken in de Franse literatuur worden gerekend. Het fragment is afkomstig uit een brief aan Madame de Grignan. Uit: Brieven (vertaald door Ben Rekers).
Parijs, woensdag 29 juli 1676
Madame de Montespan [de maitresse van koning Lodewijk XIV] sprak me over (het kuuroord) Bourbon en vroeg me te vertellen hoe het mij vergaan was in Vichy. Ze zei me dat Bourbon, in plaats van haar ene knie te genezen, haar pijn aan beide knieën bezorgd had. Ik vond dat ze een heel rechte rug had. Heus, haar schoonheid is verrassend en haar taille is twee maal smaller geworden dan vroeger; daarbij hebben haar teint, haar ogen en haar lippen ook zeker niet ingeboet. Ze was helemaal in Franse geborduurde stof gekleed; in haar kapsel zaten zeer veel krullen en langs beide wangen had ze lokken; op haar hoofd droeg ze zwarte linten en ze had die grote parels van Madame de L’Hospital aan waaraan nog enige diamanten en hangers van grote schoonheid waren toegevoegd en voorts nog twee of drie gouden haarspelden. Kortom ze is een triomfantelijke schoonheid, die aan alle ambassadeurs getoond kan worden. Ze is te weten gekomen dat men zich erover beklaagde dat ze alle Fransen verhinderde om de koning nog te zien, maar ze heeft hem ons nu teruggeschonken zoals je merkt en je kunt je de vreugde van een ieder wel voorstellen nu het hof door haar toedoen weer zo aantrekkelijk is geworden.
Parijs, woensdag 29 juli 1676
Madame de Montespan [de maitresse van koning Lodewijk XIV] sprak me over (het kuuroord) Bourbon en vroeg me te vertellen hoe het mij vergaan was in Vichy. Ze zei me dat Bourbon, in plaats van haar ene knie te genezen, haar pijn aan beide knieën bezorgd had. Ik vond dat ze een heel rechte rug had. Heus, haar schoonheid is verrassend en haar taille is twee maal smaller geworden dan vroeger; daarbij hebben haar teint, haar ogen en haar lippen ook zeker niet ingeboet. Ze was helemaal in Franse geborduurde stof gekleed; in haar kapsel zaten zeer veel krullen en langs beide wangen had ze lokken; op haar hoofd droeg ze zwarte linten en ze had die grote parels van Madame de L’Hospital aan waaraan nog enige diamanten en hangers van grote schoonheid waren toegevoegd en voorts nog twee of drie gouden haarspelden. Kortom ze is een triomfantelijke schoonheid, die aan alle ambassadeurs getoond kan worden. Ze is te weten gekomen dat men zich erover beklaagde dat ze alle Fransen verhinderde om de koning nog te zien, maar ze heeft hem ons nu teruggeschonken zoals je merkt en je kunt je de vreugde van een ieder wel voorstellen nu het hof door haar toedoen weer zo aantrekkelijk is geworden.
Frans W. Saris • 28 juli 1979
• Emeritus hoogleraar natuurkunde Frans W. Saris (1942) stelde zijn inaugurele rede in 1981 samen uit dagboekfragmenten waarin hij laat zien hoe de wetenschap gevormd wordt door mensen, met hun al te menselijke eigenschappen.
zaterdag 28 juli 1979.
Het is 's morgens 5 uur. Ben net in mijn hotel aangekomen. Hele nacht lekker doorgewerkt. Op de Gordon Conferentie oogstten we wel veel bijval met onze kritiek op het smeltmodel, maar toch was bijna niemand geneigd dit model op te geven. Daarom hebben wij de knoop doorgehakt en zijn bij aankomst op IBM gelijk begonnen met het schrijven van een artikel over het plasmamodel. Heb de hele nacht doorgebracht achter een tekstverwerkingsmachine samen met Jim van Vechten en Ellen Yoffa, een post-doc die hier een berekening doet aan laser-ionisatie en opwarmeffecten.
Vroeg aan de computer hoeveel verschillende woorden uit het woordenboek er nodig zijn geweest om dit artikel te schrijven. Het antwoord is: slechts 342. Zo pover is het tot feit versteende kennisbrokje dat wordt toegelaten tot de wetenschappelijke litteratuur.
Om 4 uur dronken wij elkaar toe dat ons artikel maar hoog moge scoren in de Science Citation Index. Hetzij omdat wij een revolutie hebben ontketend in ons vakgebied, hetzij omdat al onze collega's zullen laten zien hoe hun meetresultaten met ons model in tegenspraak zijn.
Toen ik vanmiddag weer op het lab kwam zei Ellen Yoffa plotseling dat ze geen medeauteur wilde zijn omdat ze niet achter al Jims argumenten kan staan. Wat moet ik nu? Kan sommige van Jims argumenten niet eens beoordelen, maar als je als bergbeklimmers over de graat klimt dan maak je je touw toch niet los als je hoogtevrees krijgt? Daarmee breng je niet alleen jezelf in gevaar maar ook de hele groep.
zaterdag 28 juli 1979.
Het is 's morgens 5 uur. Ben net in mijn hotel aangekomen. Hele nacht lekker doorgewerkt. Op de Gordon Conferentie oogstten we wel veel bijval met onze kritiek op het smeltmodel, maar toch was bijna niemand geneigd dit model op te geven. Daarom hebben wij de knoop doorgehakt en zijn bij aankomst op IBM gelijk begonnen met het schrijven van een artikel over het plasmamodel. Heb de hele nacht doorgebracht achter een tekstverwerkingsmachine samen met Jim van Vechten en Ellen Yoffa, een post-doc die hier een berekening doet aan laser-ionisatie en opwarmeffecten.
Vroeg aan de computer hoeveel verschillende woorden uit het woordenboek er nodig zijn geweest om dit artikel te schrijven. Het antwoord is: slechts 342. Zo pover is het tot feit versteende kennisbrokje dat wordt toegelaten tot de wetenschappelijke litteratuur.
Om 4 uur dronken wij elkaar toe dat ons artikel maar hoog moge scoren in de Science Citation Index. Hetzij omdat wij een revolutie hebben ontketend in ons vakgebied, hetzij omdat al onze collega's zullen laten zien hoe hun meetresultaten met ons model in tegenspraak zijn.
Toen ik vanmiddag weer op het lab kwam zei Ellen Yoffa plotseling dat ze geen medeauteur wilde zijn omdat ze niet achter al Jims argumenten kan staan. Wat moet ik nu? Kan sommige van Jims argumenten niet eens beoordelen, maar als je als bergbeklimmers over de graat klimt dan maak je je touw toch niet los als je hoogtevrees krijgt? Daarmee breng je niet alleen jezelf in gevaar maar ook de hele groep.
Nicolaas Beets • 27 juli 1835
• Nicolaas Beets (1814-1903) was een Nederlandse schrijver. In zijn studententijd hield hij van 1833-1836 een dagboek bij.
Haarlem, maandag 27 juli 1835
Aan Kuser gewerkt. Onder anderen een lichteffekt in 't bosch geschetst, zoo als ik telken avond in den Hout bewonder**. 't Is zoo frappant, dat ik er altijd bij stil sta om het te genieten, en altijd opnieuw door de aandoenlijke schoonheid er van geboeid en ontroerd word. 't Is mij een genoegen geweest, het hier van mijn eigen herinnering, zooveel in mij was, te schilderen.
'k Heb het stuk nu tot een 800tal verzen gebracht. Ik denk dat het tot 1200 zal uitdijen, en met de noten en de opdracht een zestal vellen druks beslaan. Voor de opdracht denk ik aan Hasebroek.
Bezoek van Willem Pluygers , die mij zijne benoeming tot Rector der Lat. Sch. te Delft komt meedeelen, en mij een plaats in den caricle aanbiedt waarmede hij nog heden naar Leiden vertrekt. Ik neem die gaarne aan. Drie volle maanden van de plaats afwezig te blijven waar men de overige negen van een jaar doorbrengt is mij te lang; gaarne wil ik eens weêr een dag of drie te Leiden op mijn kamer zijn en de Leidsche Vrienden bezoeken. In zoo goed gezelschap als dat van Pluygers het tochtje te doen is daarbij zeer aanlokkelijk. Een opmerker zooals ik er geen tweede ken.
Leiden, dinsdag 28 juli 1835
Ik ben niettegenstaande mijn onverwacht opdagen met groote hartelijkheid door mijn allerbeste hospita ontvangen, en heb mijn kamer nieuw en net behangen gevonden, waarmeê ik kinderachtig blij ben. 't Ziet er zóo frisch en gezellig uit, dat ik er gaarne een paar wéken zou blijven doorbrengen. Nu blijf ik maar tot morgenavond, genoeg om Hasebroek & Van der Palm te bezoeken, enz.
**
Daar was een lieflijk plekjen in dat bosch:
Een kleine beek doorstroomde er 't wollig mosch;
Een olmboom spreidde, omringd van hazelaren,
Er mild en breed de schaduw van zijn blâren;
De klimop, die nu bloeide, deed zijn tronk
Zoo bladrijk als zijn takken zijn; thands blonk
Zijn schedel van die kroon van bloedrood vuur,
Waarmeê de zon hem cierde in 't avonduur.
Rechts werd de blik door jeugdig groen gestuit;
Links zag men op een laan van linden uit,
Die zuidwaarts 't woud verdeelde, en waar het oog
Het einde niet van zien kon, want zy boog
Zich in 't verschiet; de scheemring vulde haar
Met donkerheid en ernst, behalve waar
Een ander pad, dat zich naar 't westen richtte,
Ze dóórsneed in haar breedte: daar verlichtte
De reeds zoo laag ter kim gedaalde zon
De stammen nog, die zy bereiken kon;
En schiep in dat gebied van duisterheid
Een vak van licht, dat ieder takjen (waar
Haar gloed den omtrek van verscherpte) haar,
In schaduwen verdubbeld uitgespreid
En vèr verlengd, betwistt'e, haar gezag
Ontkennend, by 't verdwijnen van den dag; -
't Was naar de plek, van waar men in de verte
Dien strijd kon zien van licht en donker, dat
Het lieve paar stilzwijgend henentrad,
Er op een bank van zoden nederzat, -
En daar, en toen ontsloot zich Berthaas harte.
Haarlem, maandag 27 juli 1835
Aan Kuser gewerkt. Onder anderen een lichteffekt in 't bosch geschetst, zoo als ik telken avond in den Hout bewonder**. 't Is zoo frappant, dat ik er altijd bij stil sta om het te genieten, en altijd opnieuw door de aandoenlijke schoonheid er van geboeid en ontroerd word. 't Is mij een genoegen geweest, het hier van mijn eigen herinnering, zooveel in mij was, te schilderen.
'k Heb het stuk nu tot een 800tal verzen gebracht. Ik denk dat het tot 1200 zal uitdijen, en met de noten en de opdracht een zestal vellen druks beslaan. Voor de opdracht denk ik aan Hasebroek.
Bezoek van Willem Pluygers , die mij zijne benoeming tot Rector der Lat. Sch. te Delft komt meedeelen, en mij een plaats in den caricle aanbiedt waarmede hij nog heden naar Leiden vertrekt. Ik neem die gaarne aan. Drie volle maanden van de plaats afwezig te blijven waar men de overige negen van een jaar doorbrengt is mij te lang; gaarne wil ik eens weêr een dag of drie te Leiden op mijn kamer zijn en de Leidsche Vrienden bezoeken. In zoo goed gezelschap als dat van Pluygers het tochtje te doen is daarbij zeer aanlokkelijk. Een opmerker zooals ik er geen tweede ken.
Leiden, dinsdag 28 juli 1835
Ik ben niettegenstaande mijn onverwacht opdagen met groote hartelijkheid door mijn allerbeste hospita ontvangen, en heb mijn kamer nieuw en net behangen gevonden, waarmeê ik kinderachtig blij ben. 't Ziet er zóo frisch en gezellig uit, dat ik er gaarne een paar wéken zou blijven doorbrengen. Nu blijf ik maar tot morgenavond, genoeg om Hasebroek & Van der Palm te bezoeken, enz.
**
Daar was een lieflijk plekjen in dat bosch:
Een kleine beek doorstroomde er 't wollig mosch;
Een olmboom spreidde, omringd van hazelaren,
Er mild en breed de schaduw van zijn blâren;
De klimop, die nu bloeide, deed zijn tronk
Zoo bladrijk als zijn takken zijn; thands blonk
Zijn schedel van die kroon van bloedrood vuur,
Waarmeê de zon hem cierde in 't avonduur.
Rechts werd de blik door jeugdig groen gestuit;
Links zag men op een laan van linden uit,
Die zuidwaarts 't woud verdeelde, en waar het oog
Het einde niet van zien kon, want zy boog
Zich in 't verschiet; de scheemring vulde haar
Met donkerheid en ernst, behalve waar
Een ander pad, dat zich naar 't westen richtte,
Ze dóórsneed in haar breedte: daar verlichtte
De reeds zoo laag ter kim gedaalde zon
De stammen nog, die zy bereiken kon;
En schiep in dat gebied van duisterheid
Een vak van licht, dat ieder takjen (waar
Haar gloed den omtrek van verscherpte) haar,
In schaduwen verdubbeld uitgespreid
En vèr verlengd, betwistt'e, haar gezag
Ontkennend, by 't verdwijnen van den dag; -
't Was naar de plek, van waar men in de verte
Dien strijd kon zien van licht en donker, dat
Het lieve paar stilzwijgend henentrad,
Er op een bank van zoden nederzat, -
En daar, en toen ontsloot zich Berthaas harte.
donderdag 25 juli 2019
Dana Constandse • 26 juli 1993
• Dana Constandse (1930-2018) was neerlandica en schrijfster. Uit: Hollands Maandblad.
• deel 1
• deel 2
• deel 3
• deel 4
24/6: Alweer tien dagen later en ik hoor de jongen als ze gevoerd worden: licht getik en een aanhoudend zweverig piepen.
10/7: Ze zijn al zo groot, maar laten zich nog steeds voeren. Hoe dat hoge gepiep in die volwassen lijven om aandacht blijft vragen.
22/7: Drie dagen geleden scharrelde de eerste van de kast. Even op de vloer, via de balustrade weer naar boven. Inmiddels gebruiken ze de bovenkant van de openslaande deuren als zitplek. Alleen voor het voeren gaan ze nog op de kast. Soms vliegen ze daarna in een impuls achter de vertrekkende oudervogel aan, maar nooit verder dan de veranda hiernaast, en schielijk terug.
Als ik wakker word, hoor ik ze al schuifelen. Zo nu en dan kletst een kwak duivepoep op het beton. Dat wordt schrobben.
26/7: Gisteravond allebei op de deur, vanochtend vroeg verdwenen. 's Avonds weer terug. Ze komen alleen nog thuis om te slapen.
5/9: Na 1 augustus bleven ze voorgoed weg. Als ik buiten loop, kijk ik wel naar ze uit. Er zijn erg veel duiven op straat. Soms ligt er eentje platgereden. Ik herken ze niet.
woensdag 24 juli 2019
Simon Vestdijk • 25 juli 1948
• Schrijver Simon Vestdijk (1898-1971) en schrijfster Henriëtte van Eyk (1897-1980)waren smoorverliefd op elkaar en schreven elkaar vele brieven. Hieronder een brief van Vestdijk.
Doorn, 25 juli 1948
LIEF LIBELLETJE,
Ziehier hoe het gedrocht wederom tot schrijven gekomen, van een lief briefje, met nuttige en vermakelijke inlichtingen. Mijn reis (van Amsterdam, na een bezoek aan Henriëtte, naar Doorn] was goed, maar druk; zelfs heb ik van een goederen wagon gebruik gemaakt, die naar visch stonk; dit had het voordeel, dat ik tenminste op mijn eigen koffer kon zitten. Ik werd door slaap geplaagd, maar mijn maag is nu weer heelemaal goed; waarschijnlijk waren de alcohol en de nicotine er niet heelemaal vreemd aan. Dinsdag had ik nogal veel gerookt, om de heele dag wakker te kunnen blijven. In elk geval is het niets alarmeerends.
Ans lijkt mij wel iets beter. Ze onderneemt zelfs kleine wandelingen en zat vandaag veel buiten. Jaloezie etc. natuurlijk nog steeds voorradig! Gelukkig heeft ze een werkster, genaamd Betje, die schuin tegenover ons woont en door de melkvrouw is aangebracht. Dat is tenminste een belangrijk en aangenaam ding, en als ik me niet heel erg vergis, is ook Betje zelf aangenaam, want zij woont naast de groenteboer, en toen ik daar eens kersen haalde in mijn kluizenaarsdagen, heb ik Betje (niet wetend nog, dat het Betje was) bespied, zooals koning David de vrouw van Uria [Bathseba]. Alles in het nette natuurlijk; maar ik vind het nu eenmaal prettiger mollige vormen over een vloer te zien bewegen dan spichtige uitsteeksels.
Verder is hier alles rustig, en warm sinds gisteren. De logée zorgt voor het huishouden, en ik vul de kattenbak; een gunstige verdeeling van werkzaamheden. Vanmiddag was ik weer in het bos van Gimborn, en liep tot aan een punt, waar ik in de verte plotseling een hek hoorde knarsen. Aangezien ik wist, dat dit hek op slot was, kon het niemand anders zijn dan de eigenaar of zoo iemand. Onmiddellijk maakte ik rechtsomkeert en stapte met opgericht hoofd, Lady aan de lijn, het pinetum weer uit. Ik zal mij bij gelegenheid toch eens een kaart aan meten.
Ik zie met verlangen uit naar je brief; dan kan ik weer verder aan mijn spookepistel. Verder werk ik zoo'n beetje aan allerlei dingen tegelijk: roman corrigeeren en voertikken, eerste stuk angst omwerken en zoo, iedere dag een pagina voor het astrologieboekje [Astrologie en wetenschap] en binnenkort zal ik ook wel eer eens een Paroolkroniek moeten samenstellen.
Nu mijn lief kindvrouwtje, hou je heel erg goed; bestrijd de zenuwen niet met valeriaan, maar met verstand en genoeg slaap, en ontvang tot slot een heel heerleger van goed geoefende zoenen op het bekje!
Met allerhartelijkste groeten van je Simon
Doorn, 25 juli 1948
LIEF LIBELLETJE,
Ziehier hoe het gedrocht wederom tot schrijven gekomen, van een lief briefje, met nuttige en vermakelijke inlichtingen. Mijn reis (van Amsterdam, na een bezoek aan Henriëtte, naar Doorn] was goed, maar druk; zelfs heb ik van een goederen wagon gebruik gemaakt, die naar visch stonk; dit had het voordeel, dat ik tenminste op mijn eigen koffer kon zitten. Ik werd door slaap geplaagd, maar mijn maag is nu weer heelemaal goed; waarschijnlijk waren de alcohol en de nicotine er niet heelemaal vreemd aan. Dinsdag had ik nogal veel gerookt, om de heele dag wakker te kunnen blijven. In elk geval is het niets alarmeerends.
Ans lijkt mij wel iets beter. Ze onderneemt zelfs kleine wandelingen en zat vandaag veel buiten. Jaloezie etc. natuurlijk nog steeds voorradig! Gelukkig heeft ze een werkster, genaamd Betje, die schuin tegenover ons woont en door de melkvrouw is aangebracht. Dat is tenminste een belangrijk en aangenaam ding, en als ik me niet heel erg vergis, is ook Betje zelf aangenaam, want zij woont naast de groenteboer, en toen ik daar eens kersen haalde in mijn kluizenaarsdagen, heb ik Betje (niet wetend nog, dat het Betje was) bespied, zooals koning David de vrouw van Uria [Bathseba]. Alles in het nette natuurlijk; maar ik vind het nu eenmaal prettiger mollige vormen over een vloer te zien bewegen dan spichtige uitsteeksels.
Verder is hier alles rustig, en warm sinds gisteren. De logée zorgt voor het huishouden, en ik vul de kattenbak; een gunstige verdeeling van werkzaamheden. Vanmiddag was ik weer in het bos van Gimborn, en liep tot aan een punt, waar ik in de verte plotseling een hek hoorde knarsen. Aangezien ik wist, dat dit hek op slot was, kon het niemand anders zijn dan de eigenaar of zoo iemand. Onmiddellijk maakte ik rechtsomkeert en stapte met opgericht hoofd, Lady aan de lijn, het pinetum weer uit. Ik zal mij bij gelegenheid toch eens een kaart aan meten.
Ik zie met verlangen uit naar je brief; dan kan ik weer verder aan mijn spookepistel. Verder werk ik zoo'n beetje aan allerlei dingen tegelijk: roman corrigeeren en voertikken, eerste stuk angst omwerken en zoo, iedere dag een pagina voor het astrologieboekje [Astrologie en wetenschap] en binnenkort zal ik ook wel eer eens een Paroolkroniek moeten samenstellen.
Nu mijn lief kindvrouwtje, hou je heel erg goed; bestrijd de zenuwen niet met valeriaan, maar met verstand en genoeg slaap, en ontvang tot slot een heel heerleger van goed geoefende zoenen op het bekje!
Met allerhartelijkste groeten van je Simon
dinsdag 23 juli 2019
Jan Bouwer • 24 juli 1944
• De Nederlandse journalist Jan Bouwer zat tijdens de bezetting door de Japanners ondergedoken in Bandoeng. Zijn dagboek uit die tijd is gepubliceerd onder de titel Het vermoorde land.
Maandag, 24 juli [1944]
Het Japanse kabinet van gen. Tojo is afgetreden. Saipan was de steen, waarover het struikelde. De kabinets-crisis is een week geheim gehouden. Vrijdag j.l. werd al een nieuw kabinet gevormd onder gen. Kuniaki Koiso, gouverneur-generaal van het bezette Korea. De portefeuilles van oorlog en marine zijn in handen van maarschalk Hajimo Sugiyama en adm. Mitsumasa Yomi, een oude rot in de Japanse agressie-politiek. De reden die voor het aftreden van het Tojo-kabinet wordt aangevoerd is intensivering van de oorlogsvoering door opneming van sterkere persoonlijkheden in de regering. Ik zou de nieuwe regering liever een 'puinhopen-kabinet' willen noemen. Koiso's voornaamste taak zal het wel worden de ruïnes, die Tojo achterliet, zo goed mogelijk op te ruimen. Het is zeker geen vredes-kabinet, zoals wens-dromers denken. Soekarno stuurde al een telegram aan Koiso om hem de steun van het Indonesische volk toe te zeggen. Opvallend is de zinsnede in de regeringsverklaring, waarin Koiso zegt dat het nieuwe kabinet 'zal streven naar vriendschappelijke betrekkingen met de Sovjet-Unie'.
Er is meer goed nieuws: Amerikaanse troepen zijn op Guam geland.
De hele dag hebben wij moeten vlaggen, omdat 'Zijne Majesteit' de nieuwe Japanse resident van de Preanger zijn funktie aanvaardde. Door een sterke wind heeft onze vlag halfstok gehangen tot een passerende politie-agent ons kwam waarschuwen het euvel te herstellen of anders te worden gearresteerd.
Maandag, 24 juli [1944]
Het Japanse kabinet van gen. Tojo is afgetreden. Saipan was de steen, waarover het struikelde. De kabinets-crisis is een week geheim gehouden. Vrijdag j.l. werd al een nieuw kabinet gevormd onder gen. Kuniaki Koiso, gouverneur-generaal van het bezette Korea. De portefeuilles van oorlog en marine zijn in handen van maarschalk Hajimo Sugiyama en adm. Mitsumasa Yomi, een oude rot in de Japanse agressie-politiek. De reden die voor het aftreden van het Tojo-kabinet wordt aangevoerd is intensivering van de oorlogsvoering door opneming van sterkere persoonlijkheden in de regering. Ik zou de nieuwe regering liever een 'puinhopen-kabinet' willen noemen. Koiso's voornaamste taak zal het wel worden de ruïnes, die Tojo achterliet, zo goed mogelijk op te ruimen. Het is zeker geen vredes-kabinet, zoals wens-dromers denken. Soekarno stuurde al een telegram aan Koiso om hem de steun van het Indonesische volk toe te zeggen. Opvallend is de zinsnede in de regeringsverklaring, waarin Koiso zegt dat het nieuwe kabinet 'zal streven naar vriendschappelijke betrekkingen met de Sovjet-Unie'.
Er is meer goed nieuws: Amerikaanse troepen zijn op Guam geland.
De hele dag hebben wij moeten vlaggen, omdat 'Zijne Majesteit' de nieuwe Japanse resident van de Preanger zijn funktie aanvaardde. Door een sterke wind heeft onze vlag halfstok gehangen tot een passerende politie-agent ons kwam waarschuwen het euvel te herstellen of anders te worden gearresteerd.
zondag 21 juli 2019
Denis Diderot • 22 juli 1773
• Denis Diderot (1713-1784) en Louise Henriëtte Volland (1716-1784) – bijnaam Sophie – hadden ruim twintig jaar een verboden liaison: Volland werd door haar familie afgeschermd van de getrouwde man en vrijdenker Diderot. Veel van zijn hartstocht wist hij echter om te zetten in woorden – in zijn brieven die hij haar schreef. Uit: Brieven aan Sofie (vertaald door Anneke Brassinga).
Den Haag, 22 juli 1773
Hoe beter ik dit land leer kennen, des te meer voel ik me er thuis. Tong, groene haring, tarbot, baars, al wat hier waterfish wordt genoemd is voortreffelijk gezelschap. De wandeldreven zijn bekoorlijk; of de vrouwen kuis zijn weet ik niet; maar met hun grote strohoeden, neergeslagen ogen, en de reusachtige omslagdoeken over de borst zien ze er altijd uit alsof ze van het lof komen of te biecht gaan.
De mannen zijn verstandig; ze hebben een goede hand van zaken; ze zijn doordrongen van republikeinse geest; dat geldt voor zowel de hoogste als de laagste kringen. Ik hoorde een zadel- en gareelmaker zeggen: Mijn dochter moet zo vlug mogelijk van het pensionaat af. Ik vrees dat ze daar iets opdoet van die kruiperige monarchistische ideeën. Het betrof zijn dochter die hij in Brussel liet schoolgaan.
Ik wil niet te veel vertellen. Dat doe ik liever op mijn gemak, aan uw haardvuur gezeten, op de gelukkige dag van ons weerzien; ik hoop dat u uw best zult doen gezond en wel te blijven, omwille van uw vrienden en van mij – want ik ben vastbesloten u lief te hebben, uw en mijn leven lang, en daarom en om nog vele andere redenen hoop ik dat ons leven nog lang mag duren.
Den Haag, 22 juli 1773
Hoe beter ik dit land leer kennen, des te meer voel ik me er thuis. Tong, groene haring, tarbot, baars, al wat hier waterfish wordt genoemd is voortreffelijk gezelschap. De wandeldreven zijn bekoorlijk; of de vrouwen kuis zijn weet ik niet; maar met hun grote strohoeden, neergeslagen ogen, en de reusachtige omslagdoeken over de borst zien ze er altijd uit alsof ze van het lof komen of te biecht gaan.
De mannen zijn verstandig; ze hebben een goede hand van zaken; ze zijn doordrongen van republikeinse geest; dat geldt voor zowel de hoogste als de laagste kringen. Ik hoorde een zadel- en gareelmaker zeggen: Mijn dochter moet zo vlug mogelijk van het pensionaat af. Ik vrees dat ze daar iets opdoet van die kruiperige monarchistische ideeën. Het betrof zijn dochter die hij in Brussel liet schoolgaan.
Ik wil niet te veel vertellen. Dat doe ik liever op mijn gemak, aan uw haardvuur gezeten, op de gelukkige dag van ons weerzien; ik hoop dat u uw best zult doen gezond en wel te blijven, omwille van uw vrienden en van mij – want ik ben vastbesloten u lief te hebben, uw en mijn leven lang, en daarom en om nog vele andere redenen hoop ik dat ons leven nog lang mag duren.
zaterdag 20 juli 2019
Marie Wassiltchikoff • 20 juli 1944
• Tijdens de oorlog was de in Rusland geboren Marie Wassiltchikoff (1917-1978) in dienst bij het Duitse ministerie van Buitenlandse Zaken. Daar raakte ze betrokken bij de samenzwering tegen Hitler, die uiteindelijk op 20 juli 1944 uitmondde in een aanslag op Hitler. De aanloop naar en de nasleep van deze mislukte aanslag beschreef ze van dag tot dag in haar dagboek, dat is gepubliceerd als Berlijns dagboek 1940-1945 (vertaald door Tinke Davids).
Donderdag 20 juli 1944
Terwijl ik [aan de telefoon] wachtte, wendde ik me naar Loremarie, die bij het raam stond; ik vroeg waarom Gottfried zo opgewonden was. Had het misschien te maken met de Konspiration (dat alles met de telefoonhoorn in mijn hand!). Ze fluisterde: 'Ja! Inderdaad! Ze hebben het gedaan. Vanochtend!' Net op dat moment kwam Percy aan de lijn. Nog steeds met de hoorn in mijn hand vroeg ik: 'Dood?' Ze antwoordde: 'Ja, dood!' Ik hing op, greep haar bij de schouders en danste met haar door de kamer. Toen greep ik een stapeltje papieren, die ik in een of andere la duwde, en we haastten ons naar Bahnhof Zoo, na de portier te hebben toegeroepen dat we dienstlich unterwegs waren. Onderweg naar Potsdam fluisterde ze me de bijzonderheden toe, en hoewel de coupé vol was, probeerden we niet eens onze opwinding en vreugde te verbergen.
Graaf Claus Schenck von Stauffenberg, een kolonel bij de Generale Staf, had een bom bij Hitlers voeten geplaatst bij een bespreking in diens hoofdkwartier in Rastenburg, in Oost-Pruisen. De bom was ontploft en Adolf was dood. Stauffenberg had buiten gewacht tot de ontploffing kwam en was, nadat hij Hitler helemaal bebloed op een brancard had zien wegdragen, naar zijn auto gerend, die ergens verborgen had gestaan, en was met zijn adjudant Werner von Haeften naar het vliegveld gereden en teruggevlogen naar Berlijn. In de algemene opschudding had niemand gemerkt dat hij ontkomen was.
Donderdag 20 juli 1944
Terwijl ik [aan de telefoon] wachtte, wendde ik me naar Loremarie, die bij het raam stond; ik vroeg waarom Gottfried zo opgewonden was. Had het misschien te maken met de Konspiration (dat alles met de telefoonhoorn in mijn hand!). Ze fluisterde: 'Ja! Inderdaad! Ze hebben het gedaan. Vanochtend!' Net op dat moment kwam Percy aan de lijn. Nog steeds met de hoorn in mijn hand vroeg ik: 'Dood?' Ze antwoordde: 'Ja, dood!' Ik hing op, greep haar bij de schouders en danste met haar door de kamer. Toen greep ik een stapeltje papieren, die ik in een of andere la duwde, en we haastten ons naar Bahnhof Zoo, na de portier te hebben toegeroepen dat we dienstlich unterwegs waren. Onderweg naar Potsdam fluisterde ze me de bijzonderheden toe, en hoewel de coupé vol was, probeerden we niet eens onze opwinding en vreugde te verbergen.
Graaf Claus Schenck von Stauffenberg, een kolonel bij de Generale Staf, had een bom bij Hitlers voeten geplaatst bij een bespreking in diens hoofdkwartier in Rastenburg, in Oost-Pruisen. De bom was ontploft en Adolf was dood. Stauffenberg had buiten gewacht tot de ontploffing kwam en was, nadat hij Hitler helemaal bebloed op een brancard had zien wegdragen, naar zijn auto gerend, die ergens verborgen had gestaan, en was met zijn adjudant Werner von Haeften naar het vliegveld gereden en teruggevlogen naar Berlijn. In de algemene opschudding had niemand gemerkt dat hij ontkomen was.
donderdag 18 juli 2019
Astolphe Marquis de Custine • 19 juli 1839
• Astolphe Marquis de Custine (1790-1857) was een Franse schrijver die bekend werd, en is gebleven, door zijn in 1843 gepubliceerde reisverslag Lettres de Russie, door Carly Misset en Anton van der Niet vertaald als Brieven uit Rusland.
Sint-Petersburg, 19 juli 1839
Nauwelijks uitgerust van het hofbal, hebben wij gisteren een ander feest gehad in het Michaëlspaleis, bij grootvorstin Helena, de schoonzuster van de keizer.
... Het interieur van de grote balzaal was met sprookjesachtige weelde versierd; vijftienhonderd bakken en bloempotten met de zeldzaamste bloemen vormden een welriekende bosschage. Aan een der zaaleinden zag men te midden van een begroeiing van exotische planten een bassin vol koel en helder water met daarin een onophoudelijk klaterende fontein. Deze waterstralen, verlicht door groepen kaarsen, schitterden als een wolk diamanten en verfristen de lucht die voortdurend in beweging was door enorme van regen vochtige palmtakken en van dauw glinsterende bananenbomen, terwijl de werveling van de wals de parels op de geurende bosschage deed schudden. Het leek wel of al deze vreemde planten, waarvan de wortels schuil gingen onder een tapijt van groen, daar in hun eigen omgeving groeiden, en of de stoet danseressen en dansers uit het noorden als bij toverslag door tropische wouden schreden. Het was niet alleen maar weelde, het was poëzie. De schittering van deze magische zaal werd verhonderdvoudigd door een menigte spiegels zoals ik die nog nooit ergens had gezien. ... Je wist niet waar je was: grenzen waren verdwenen; alles werd ruimte, licht, verguldsel, bloemen, weerspiegeling, verbeelding: de beweging van de menigte en de menigte zelf vermenigvuldigden zich tot in het oneindige. ... Ik heb nooit iets mooiers gezien. … Bewonder dus uit alle macht, zowel wat ik u beschrijf als wat ik u niet kan schilderen.
Sint-Petersburg, 19 juli 1839
Nauwelijks uitgerust van het hofbal, hebben wij gisteren een ander feest gehad in het Michaëlspaleis, bij grootvorstin Helena, de schoonzuster van de keizer.
... Het interieur van de grote balzaal was met sprookjesachtige weelde versierd; vijftienhonderd bakken en bloempotten met de zeldzaamste bloemen vormden een welriekende bosschage. Aan een der zaaleinden zag men te midden van een begroeiing van exotische planten een bassin vol koel en helder water met daarin een onophoudelijk klaterende fontein. Deze waterstralen, verlicht door groepen kaarsen, schitterden als een wolk diamanten en verfristen de lucht die voortdurend in beweging was door enorme van regen vochtige palmtakken en van dauw glinsterende bananenbomen, terwijl de werveling van de wals de parels op de geurende bosschage deed schudden. Het leek wel of al deze vreemde planten, waarvan de wortels schuil gingen onder een tapijt van groen, daar in hun eigen omgeving groeiden, en of de stoet danseressen en dansers uit het noorden als bij toverslag door tropische wouden schreden. Het was niet alleen maar weelde, het was poëzie. De schittering van deze magische zaal werd verhonderdvoudigd door een menigte spiegels zoals ik die nog nooit ergens had gezien. ... Je wist niet waar je was: grenzen waren verdwenen; alles werd ruimte, licht, verguldsel, bloemen, weerspiegeling, verbeelding: de beweging van de menigte en de menigte zelf vermenigvuldigden zich tot in het oneindige. ... Ik heb nooit iets mooiers gezien. … Bewonder dus uit alle macht, zowel wat ik u beschrijf als wat ik u niet kan schilderen.
woensdag 17 juli 2019
W.N.P. Barbellion • 18 juli 1908
• W.N.P. Barbellion (1889-1919) was het pseudoniem van Bruce Frederick Cummings, een Britse natuurvorser. Hij kreeg op jonge leeftijd multiple sclerose, en zou op 30-jarige leeftijd overlijden aan deze ziekte. Zijn dagboeken worden nog steeds gelezen. Het boek is in het Nederlands vertaald (door Harry Oltheten) als Dagboek van een teleurgesteld man.
18 juli
Heb een week kiespijn gehad. Te laf om hem te laten trekken. Vroeg in de morgen op weg naar P. om een stukje te schrijven over de heer Duke, k.c. “King’s council”. Voelde me na een week pijn een beetje wiebelig. Probeerde mezelf de hele treinreis wat op te krikken met het oog op de taak die voor me lag door me het voorbeeld van Zola voor de geest te halen, die pijn doodde met werk. Dus heb ik vandaag de hele dag gepoogd te handelen alsof ik geen pijn had – de ergste van alle pijnen – kiespijn. Tegen de tijd dat ik thuiskwam was ik behoorlijk uitgeput, maar de pijn was echt minder. Dit verschafte me een wild gevoel van vreugde, en, nadat ik me dagen had gehuld in een morose zwijgen, maakte ik ze vanavond bij het avondeten allemaal aan het lachen door er ineens heftig uit te gooien: ‘Ik weet niet of jullie het weten maar ik heb vandaag een gruwelijke dag gehad.’ Ik legde het omstandig uit en ontving de helende zalf van veel sympathie. Ging gelukkig naar bed met een kies die nog steeds pijn deed. Ik ben bang dat ik me nauwelijks aan de strenge Zolaeske spelregels hield door het verhaal van mijn lijden aan de openbaarheid prijs te geven. ... Nee, ik ben geen martelaar of een heilige. Slechts een doodgewone arme drommel die het beroerd heeft.
18 juli
Heb een week kiespijn gehad. Te laf om hem te laten trekken. Vroeg in de morgen op weg naar P. om een stukje te schrijven over de heer Duke, k.c. “King’s council”. Voelde me na een week pijn een beetje wiebelig. Probeerde mezelf de hele treinreis wat op te krikken met het oog op de taak die voor me lag door me het voorbeeld van Zola voor de geest te halen, die pijn doodde met werk. Dus heb ik vandaag de hele dag gepoogd te handelen alsof ik geen pijn had – de ergste van alle pijnen – kiespijn. Tegen de tijd dat ik thuiskwam was ik behoorlijk uitgeput, maar de pijn was echt minder. Dit verschafte me een wild gevoel van vreugde, en, nadat ik me dagen had gehuld in een morose zwijgen, maakte ik ze vanavond bij het avondeten allemaal aan het lachen door er ineens heftig uit te gooien: ‘Ik weet niet of jullie het weten maar ik heb vandaag een gruwelijke dag gehad.’ Ik legde het omstandig uit en ontving de helende zalf van veel sympathie. Ging gelukkig naar bed met een kies die nog steeds pijn deed. Ik ben bang dat ik me nauwelijks aan de strenge Zolaeske spelregels hield door het verhaal van mijn lijden aan de openbaarheid prijs te geven. ... Nee, ik ben geen martelaar of een heilige. Slechts een doodgewone arme drommel die het beroerd heeft.
dinsdag 16 juli 2019
Marina Tsvetajeva • 17 juli 1918
• Marina Tsvetajeva (1892-1941) was een Russische dichteres. (Hier een gedicht van haar, hier nog een). In Ik loop over de sterren (vertaling door Anne Stoffel) zijn dagboekfragmenten van haar opgenomen.
17 juli 1918
TSAAR GEFUSILLEERD
Alja en ik keren terug van een hongertocht langs de mistroostige, mistroostige, mistroostige deuren van de lege boulevards. Een vitrine - het armetierige raampje van een horlogemaker. Tussen de goedkope prullen een enorme zilveren zegelring.
Dan een plein. We staan op de tram te wachten. Regen. En een brutaal jongensachtig hanengekraai: 'Nikolaj Ro-manov gefusilleerd! Nikolaj Romanov gefusilleerd! Nikolaj Romanov gefusilleerd door arbeider Beloborodov!'
Ik kijk naar de mensen die ook op de tram wachten en die het (het!) ook horen. Arbeiders, verfomfaaide intelligentsia, soldaten, vrouwen met kinderen. Niets. Was er maar één! Iets, wat dan ook! Ze kopen de krant, kijken hem vluchtig door, wenden hun ogen er weer van af — waarheen? Gewoon, naar het luchtledig. Of misschien willen ze de tram te voorschijn toveren.
Dan — ik tegen Alja, met gesmoorde, vlakke en luide stem (wie ooit zo sprak, kent dat): 'Alja, ze hebben de Russische tsaar vermoord, Nicolaas n. Bid voor zijn zielenrust!'
En Alja's zorgvuldige drievoudige kruis, met een diepe buiging. (Begeleidende gedachte: jammer dat ze geen jongen is. Die had zijn hoed afgenomen.)
17 juli 1918
TSAAR GEFUSILLEERD
Alja en ik keren terug van een hongertocht langs de mistroostige, mistroostige, mistroostige deuren van de lege boulevards. Een vitrine - het armetierige raampje van een horlogemaker. Tussen de goedkope prullen een enorme zilveren zegelring.
Dan een plein. We staan op de tram te wachten. Regen. En een brutaal jongensachtig hanengekraai: 'Nikolaj Ro-manov gefusilleerd! Nikolaj Romanov gefusilleerd! Nikolaj Romanov gefusilleerd door arbeider Beloborodov!'
Ik kijk naar de mensen die ook op de tram wachten en die het (het!) ook horen. Arbeiders, verfomfaaide intelligentsia, soldaten, vrouwen met kinderen. Niets. Was er maar één! Iets, wat dan ook! Ze kopen de krant, kijken hem vluchtig door, wenden hun ogen er weer van af — waarheen? Gewoon, naar het luchtledig. Of misschien willen ze de tram te voorschijn toveren.
Dan — ik tegen Alja, met gesmoorde, vlakke en luide stem (wie ooit zo sprak, kent dat): 'Alja, ze hebben de Russische tsaar vermoord, Nicolaas n. Bid voor zijn zielenrust!'
En Alja's zorgvuldige drievoudige kruis, met een diepe buiging. (Begeleidende gedachte: jammer dat ze geen jongen is. Die had zijn hoed afgenomen.)
maandag 15 juli 2019
Marie Bashkirtseff • 16 juli 1879
• Marie Bashkirtseff (1858-1884) was een Oekraïense schilderes, die na haar dood — ze overleed aan tbc — vooral bekend is geworden door haar dagboek, dat als Waarom zou ik liegen in het Nederlands vertaald is (door Marianne Kaas).
Woensdag 16 juli. – Ik ben verontrustend futloos; ze zeggen dat tyfoïde koorts zo begint. Ik heb nare dromen. Als ik eens doodging? En het verwondert me hogelijk dat sterven me geen angst aanjaagt. Als er een ander leven is, zal het zeker beter zijn dan het leven dat ik hier op aarde leid. En als er eens niets was na de dood...? Dan is er des te meer reden niets te vrezen en te wensen dat er een einde kwam aan zorgen zonder luister en kwellingen zonder roem. Ik moet mijn testament maken. Om acht uur ’s morgens ga ik aan het werk, en om vijf uur ben ik zo vermoeid dat ik niets meer aan mijn avond heb; ik moet toch mijn testament schrijven.
Woensdag 16 juli. – Ik ben verontrustend futloos; ze zeggen dat tyfoïde koorts zo begint. Ik heb nare dromen. Als ik eens doodging? En het verwondert me hogelijk dat sterven me geen angst aanjaagt. Als er een ander leven is, zal het zeker beter zijn dan het leven dat ik hier op aarde leid. En als er eens niets was na de dood...? Dan is er des te meer reden niets te vrezen en te wensen dat er een einde kwam aan zorgen zonder luister en kwellingen zonder roem. Ik moet mijn testament maken. Om acht uur ’s morgens ga ik aan het werk, en om vijf uur ben ik zo vermoeid dat ik niets meer aan mijn avond heb; ik moet toch mijn testament schrijven.
zondag 14 juli 2019
Hanny Michaelis • 15 juli 1940
• Hanny Michaelis (1922-2007) was een Joodse Nederlandse schrijfster. Haar oorlogsdagboek is onlangs in twee delen verschenen bij Van Oorschot (bezorgd door Nop Maas).
Maandag 15 juli '40 ± 10 uur 's avonds
Ik heb vandaag mijn gedichten weer eens doorgelezen en ik ben daarbij tot de conclusie gekomen, dat ik er precies 20 in 't geheel aan jou heb gewijd. En het leuke is, dat ze een afgerond geheel vormen. Het begint met een klein gedichtje 'Door jou', dat ik in october '38 schreef en dat een vage voorspelling van alles wat er op volgt inhield. En het eindigt met 'Herinnering', dat ik van de winter heb geschreven en waarin ik me bewust maakte, dat ik niet meer verliefd op je was.
Twaalf gedichten heb ik aan Eldert gewijd, drie van de laatste tijd en de rest uit de derde en het begin van de vierde klas. Maai' ik denk, dat er nog heel wat bij zullen komen.
Fritz Loewenberg kan maar aanspraak maken op vijf gedichten en last not least (??) heb ik er nog twee geschreven, die op Thijs waren geïnspireerd. Want je zal het niet geloven (ikzelf geloof het amper!), maar inderdaad, in de periode tijdens en onmiddellijk na het Pinksterkamp waar de 'idylle' begon, was ik wérkelijk verliefd op hem. Later, toen ik hem al beter leerde kennen en zelf ook wat kritischer begon te worden, was de aardigheid er voor mij al heel gauw af.
Maandag 15 juli '40 ± 10 uur 's avonds
Ik heb vandaag mijn gedichten weer eens doorgelezen en ik ben daarbij tot de conclusie gekomen, dat ik er precies 20 in 't geheel aan jou heb gewijd. En het leuke is, dat ze een afgerond geheel vormen. Het begint met een klein gedichtje 'Door jou', dat ik in october '38 schreef en dat een vage voorspelling van alles wat er op volgt inhield. En het eindigt met 'Herinnering', dat ik van de winter heb geschreven en waarin ik me bewust maakte, dat ik niet meer verliefd op je was.
Twaalf gedichten heb ik aan Eldert gewijd, drie van de laatste tijd en de rest uit de derde en het begin van de vierde klas. Maai' ik denk, dat er nog heel wat bij zullen komen.
Fritz Loewenberg kan maar aanspraak maken op vijf gedichten en last not least (??) heb ik er nog twee geschreven, die op Thijs waren geïnspireerd. Want je zal het niet geloven (ikzelf geloof het amper!), maar inderdaad, in de periode tijdens en onmiddellijk na het Pinksterkamp waar de 'idylle' begon, was ik wérkelijk verliefd op hem. Later, toen ik hem al beter leerde kennen en zelf ook wat kritischer begon te worden, was de aardigheid er voor mij al heel gauw af.
August Muls • 14 juli 1917
• August Muls (1878-1958) beheerde samen met zijn broer Henri een mangaanmijn in Georgië, toen hij in 1917 opeens klem kwam te zitten tussen de oprukkende Russische revolutie en de Duitse bezetters. Hij hield in die tijd een dagboek bij.
Zaterdag 14 juli
Mimi komt een dag bij ons doorbrengen. Ze is groot en struis geworden en is reeds een juffrouwtje. Pieter is ze op de weg van Tsjiatoeri gaan afhalen en brengt haar ook tegen de avond terug. Ze is heel lief en vriendelijk.
Ik ga 's namiddags naar Tsjiatoeri om eens Nicolas Avgherino en andere kennissen te bezoeken. Manolopoelo vind ik niet thuis, wel Manuelides, eindelijk Nicolas Avgherino waar ik goed onthaald word, blijf avondmalen en zelfs moet blijven slapen.
Pieter die Mimi naar huis terugbracht, zou me bij Nicolas moeten komen afhalen, maar hij komt niet en later komt het uit dat hij in de afwezigheid van Taburiaux in dezes huis is blijven slapen. Hoe onvoorzichtig! Ook doe ik het hem opmerken.
Zondag 15 juli
Bezoek van vaders graf. Er ligt een bloemtuil die zeker door onze gebuurvrouw gebracht is. Daarna doen we een wandeling rond het dorp. Nicolas gaat regelmatig 's zondags naar Satsjkeri om aankopen te doen, maar buiten een stuk meestal slecht vlees brengt hij weinig aan. Ik doe opmerken dat het mij toeschijnt dat Tsjiatoeri een betere plaats voor aankopen moet zijn dan Satsjkeri: het is veel belangrijker en als centrum moeten er veel meer waren aangebracht worden dan in Satsjkeri. Pieter beweert dat hij vroeger naar Tsjiatoeri ging en nog minder aanbracht. Ik denk dat Pieter zich van alles door de knecht laat wijsmaken, die een bijzonder persoonlijke reden moet hebben om naar Satsjkeri te willen gaan. Ik vind dat hij veel te veel vrijheid en onafhankelijkheid geniet en Pieter hem al eens moest vergezellen, al ware het slechts om een controle op de prijzen te hebben, want die jonge kerel rekent wat hij wil voor zijn aankopen.
Zaterdag 14 juli
Mimi komt een dag bij ons doorbrengen. Ze is groot en struis geworden en is reeds een juffrouwtje. Pieter is ze op de weg van Tsjiatoeri gaan afhalen en brengt haar ook tegen de avond terug. Ze is heel lief en vriendelijk.
Ik ga 's namiddags naar Tsjiatoeri om eens Nicolas Avgherino en andere kennissen te bezoeken. Manolopoelo vind ik niet thuis, wel Manuelides, eindelijk Nicolas Avgherino waar ik goed onthaald word, blijf avondmalen en zelfs moet blijven slapen.
Pieter die Mimi naar huis terugbracht, zou me bij Nicolas moeten komen afhalen, maar hij komt niet en later komt het uit dat hij in de afwezigheid van Taburiaux in dezes huis is blijven slapen. Hoe onvoorzichtig! Ook doe ik het hem opmerken.
Zondag 15 juli
Bezoek van vaders graf. Er ligt een bloemtuil die zeker door onze gebuurvrouw gebracht is. Daarna doen we een wandeling rond het dorp. Nicolas gaat regelmatig 's zondags naar Satsjkeri om aankopen te doen, maar buiten een stuk meestal slecht vlees brengt hij weinig aan. Ik doe opmerken dat het mij toeschijnt dat Tsjiatoeri een betere plaats voor aankopen moet zijn dan Satsjkeri: het is veel belangrijker en als centrum moeten er veel meer waren aangebracht worden dan in Satsjkeri. Pieter beweert dat hij vroeger naar Tsjiatoeri ging en nog minder aanbracht. Ik denk dat Pieter zich van alles door de knecht laat wijsmaken, die een bijzonder persoonlijke reden moet hebben om naar Satsjkeri te willen gaan. Ik vind dat hij veel te veel vrijheid en onafhankelijkheid geniet en Pieter hem al eens moest vergezellen, al ware het slechts om een controle op de prijzen te hebben, want die jonge kerel rekent wat hij wil voor zijn aankopen.
Stijn Streuvels • 13 juli 1917
• Stijn Streuvels (1871–1969) was een Vlaamse schrijver. Tijdens de Eerste Wereldoorlog hield hij een dagboek bij. [Schilderij van Modest Huys].
9 juli 1917
We worden verwittigd dat er morgen om 6 en half controle is voor alle manspersonen van 16 jaar tot 45! Grote angst en onrust bij de mensen die van alles verwachten; meestal wordt er geloofd dat men al het volk dat zich aanbiedt, zal mede nemen en als arbeiders wegvoeren. Er wordt overal besproken wat men best doen zou: gaan of thuisblijven en de meningen zweven tussen die twee uitersten. Er is nog iets bijgekomen, namelijk dat het uitgelekt is: dat de burgemeester zelf (op bevel van de kommandant) de lijst van de 30 opgeëisten heeft opgesteld en geleverd; anderen noemen de schepen, de secretaris en zelfs de veldwachter; vandaar grote ontevredenheid bij de betrokkenen, waaronder de zoon van de schepen en enige boerenzonen! Haat en wraaklust lopen onder het volk.
[...]
12 juli 1917
De opgeëisten die voortvluchtig zijn worden achternagezeten als de wolven en effenaan [telkens] er één uitgehaald wordt of zich aangeeft, leidt men hem in de poort van 't gemeentehuis die voorlopig dient als gevangenis. In die poort gaat het er anders lustig toe; de kerels zitten er te zingen en zottigheid te verrichten en de inwoners brengen hen te eten.
Vandaag worden er bijgebracht van de omliggende gemeenten en daar zoëven gingen er een bende van in de twintig voorbij uit Waarmaarde, tussen vier soldaten, en zij zingen de Vlaamse Leeuw. Een ellendige manier om het Guldensporenfeest te vieren.
En de grote wraakroep blijft gericht tegen de burgemeesters; - in de poort van 't gemeentehuis is men een lied aan 't dichten waaruit ik een reek1 verstaan heb die luidt: We zijn verkocht door een Judas.
13 juli 1917
Om 6 uur komen in bende, zingend de Vlaamse Leeuw, de opgeëiste jongens van Tiegem en trekken hier voorbij naar Otegem.
Hier in 't gemeentehuis gaat de poort open van de peerden-stal en de gevangenen komen op straat. Ze worden in rijen van vier geplaatst en uitgeleid door enige soldaten, trekken zij ook op naar Otegem. Een lange schreeuw, met armgezwaai, is hun afscheidsgroet aan de gemeente. Een boerenwagen is volgeladen met hun pakken. Zusters en lieven doen de jongens uitgeleide, moeders en magen [verwanten] blijven alleen met hun verdriet, staan wenen. En die er minst van al in weten [om geven] zijn de opgeëisten zelf.
Een nieuw drama is afgespeeld en nieuwe slachtoffers van de oorlog wachten hun lot af.
9 juli 1917
We worden verwittigd dat er morgen om 6 en half controle is voor alle manspersonen van 16 jaar tot 45! Grote angst en onrust bij de mensen die van alles verwachten; meestal wordt er geloofd dat men al het volk dat zich aanbiedt, zal mede nemen en als arbeiders wegvoeren. Er wordt overal besproken wat men best doen zou: gaan of thuisblijven en de meningen zweven tussen die twee uitersten. Er is nog iets bijgekomen, namelijk dat het uitgelekt is: dat de burgemeester zelf (op bevel van de kommandant) de lijst van de 30 opgeëisten heeft opgesteld en geleverd; anderen noemen de schepen, de secretaris en zelfs de veldwachter; vandaar grote ontevredenheid bij de betrokkenen, waaronder de zoon van de schepen en enige boerenzonen! Haat en wraaklust lopen onder het volk.
[...]
12 juli 1917
De opgeëisten die voortvluchtig zijn worden achternagezeten als de wolven en effenaan [telkens] er één uitgehaald wordt of zich aangeeft, leidt men hem in de poort van 't gemeentehuis die voorlopig dient als gevangenis. In die poort gaat het er anders lustig toe; de kerels zitten er te zingen en zottigheid te verrichten en de inwoners brengen hen te eten.
Vandaag worden er bijgebracht van de omliggende gemeenten en daar zoëven gingen er een bende van in de twintig voorbij uit Waarmaarde, tussen vier soldaten, en zij zingen de Vlaamse Leeuw. Een ellendige manier om het Guldensporenfeest te vieren.
En de grote wraakroep blijft gericht tegen de burgemeesters; - in de poort van 't gemeentehuis is men een lied aan 't dichten waaruit ik een reek1 verstaan heb die luidt: We zijn verkocht door een Judas.
13 juli 1917
Om 6 uur komen in bende, zingend de Vlaamse Leeuw, de opgeëiste jongens van Tiegem en trekken hier voorbij naar Otegem.
Hier in 't gemeentehuis gaat de poort open van de peerden-stal en de gevangenen komen op straat. Ze worden in rijen van vier geplaatst en uitgeleid door enige soldaten, trekken zij ook op naar Otegem. Een lange schreeuw, met armgezwaai, is hun afscheidsgroet aan de gemeente. Een boerenwagen is volgeladen met hun pakken. Zusters en lieven doen de jongens uitgeleide, moeders en magen [verwanten] blijven alleen met hun verdriet, staan wenen. En die er minst van al in weten [om geven] zijn de opgeëisten zelf.
Een nieuw drama is afgespeeld en nieuwe slachtoffers van de oorlog wachten hun lot af.
donderdag 11 juli 2019
Friedrich Hölderlin • 11 juli 1794
• Het geijkte beeld van de Duitse dichter Friedrich Hölderlin (1770-1843) is dat van een tragische, wereldvreemde en geesteszieke dromer. De brieven in Onder een ijzeren hemel (vertaald door Kester Freriks) corrigeren dit beeld ingrijpend. Hölderlin treedt hierin naar voren als een openhartige, strijdvaardige en scherp analyserende correspondent die ook graag de stormen van zijn hart prijsgeeft. Hij voerde een intensieve correspondentie met zijn vriend, de schrijver en theoloog (en dus blijkbaar ook vertaler) Ludwig Neuffer.
Tussen 10 en 15 juli 1794
Je vertaling van ‘Catilina’ [een werk van de Romeinse geschiedschrijver Sallustius] interesseert me des te meer daar ik de geschiedenis vorig jaar heb gelezen en ze me nog helder voor de geest staat. Het is echt een bezigheid voor het juiste moment. Je hebt gelijk: vertalen is een heilzame gymnastiek voor de taal. Ze wordt fraai en lenig als zij zich op die wijze naar een haar vreemde schoonheid en grootheid, en ook vaak naar vreemde grillen, moet schikken. Maar hoezeer ik je ook bewonder dat je je met zoveel hardnekkigheid oefent in de middelen teneinde je doel te bereiken, toch moet je erop rekenen van mij een brandbrief te ontvangen wanneer je na voltooiing van beide werken die je op het ogenblik onder handen hebt een nieuwe vertaling begint. De taal is orgaan van ons hoofd, ons hart, teken van onze fantasieën, onze ideeën; ons moet zij gehoorzamen. Heeft ze echter te lang in vreemde dienst geleefd dan valt, dunkt me, te vrezen dat ze nooit meer ten volle de vrije, zuivere, door niets anders dan het innerlijk, uitsluitend door het innerlijk gevormde uitdrukking van onze geest wordt.
Tussen 10 en 15 juli 1794
Je vertaling van ‘Catilina’ [een werk van de Romeinse geschiedschrijver Sallustius] interesseert me des te meer daar ik de geschiedenis vorig jaar heb gelezen en ze me nog helder voor de geest staat. Het is echt een bezigheid voor het juiste moment. Je hebt gelijk: vertalen is een heilzame gymnastiek voor de taal. Ze wordt fraai en lenig als zij zich op die wijze naar een haar vreemde schoonheid en grootheid, en ook vaak naar vreemde grillen, moet schikken. Maar hoezeer ik je ook bewonder dat je je met zoveel hardnekkigheid oefent in de middelen teneinde je doel te bereiken, toch moet je erop rekenen van mij een brandbrief te ontvangen wanneer je na voltooiing van beide werken die je op het ogenblik onder handen hebt een nieuwe vertaling begint. De taal is orgaan van ons hoofd, ons hart, teken van onze fantasieën, onze ideeën; ons moet zij gehoorzamen. Heeft ze echter te lang in vreemde dienst geleefd dan valt, dunkt me, te vrezen dat ze nooit meer ten volle de vrije, zuivere, door niets anders dan het innerlijk, uitsluitend door het innerlijk gevormde uitdrukking van onze geest wordt.
maandag 8 juli 2019
Daniël de Moulin • 9 juli 1943
• Daniël de Moulin (1919–2002) was een Nederlandse chirurg en hoogleraar. In 1943 vluchtte hij vanuit Nederland naar Spanje (en verder naar Engeland). Hij hield een dagboek bij, dat is gepubliceerd als: Wij zijn niet bang, tenminste, niet erg.
De volgende morgen werden we laat wakker en wachtten den komst van den gids af, die verscheen in de vorm van een jongen van een jaar of zestien. Om twee uur 's middags braken we op. Lodewijk was een heel eind opgeknapt en met de wetenschap dat we binnen niet te langen tijd in Spanje zouden zijn, land waar we liefderijk ontvangen en verzorgd zouden worden naar iedereen ons met stelligheid meedeelde, maakte dat op dat oogenblik de toekomst hoopvol werd ingezien. Over een paar uur zouden we onbereikbaar zijn voor de vervloekt 'Boches' (tegenwoordig gebruikt men ook wel in Frankrijk de scheldnaam 'les Fritz'). Die middag was de tocht heel aangenaam. Prettige paadjes en het landschap was heel mooi. Het deed denken aan het landschap boven Montreux, maar het was onbewoond. Het eenige leven dat je er zag was een kudde schapen ergens ver weg in een dal. Tegen den avond werden we overgegeven aan een nieuwe gids, een schaapherder, die met een collega in een eenzame hut woonde. Bij die hut aten we een stuk brood. En toen begon de eigenlijke tocht. Hadden we eerst op tamelijk begaanbare paden gelopen, nu werd er tegen steile rotsen opgeklommen en over groote steenhopen geklauterd. Ik had toen voor het eerst de nieuwe schoenen aan die vader voor me aan Jos heeft meegegeven. Die schoenen zijn in een nacht volkomen versleten en kapot-gegaan. Een schoen is dwars doormidden gebroken. Kloesje liep op lage heeren molières die ze op de Goujauderie had gekregen. Die waren al niet te best meer, dus ze begon al direct met ellende. Haar schoenen waren na een paar uur al stuk en ze heeft toen de tocht verder moeten maken op gymnastiekschoenen die een van de Franschen haar leende. De tocht die we die nacht maakten was afgrijselijk. We gleden over gletschers en kropen heele uren over groote steenhopen waar het ontzettend moeilijk was je evenwicht te bewaren. Soms liep je weer tot aan je knieën door de sneeuw. En alles in het pikdonker. Je kon werkelijk geen hand voor oogen zien. De gids die de tocht op klompen maakte, liep met een reuzenvaart voorop en hanteerde een zaklantaarn van Lodewijk. Kloesje liep bij hem en werd gelukkig goed door hem geholpen. Maar de gids had haast en jakkerde ons maar door. Rust kregen we bijna niet. Waren we met veel moeite een steile berg opgeklommen, dan zagen we voor ons een diep dal met aan de overkant weer net zoo'n steile berg, waar we ook weer over moesten. Het was wanhopig. We moesten voort, anders hadden we het niet gehaald hoogstwaarschijnlijk. En we liepen voort, struikelend en vallend, onze handen openhalend en onze knieën bont en blauw vallend. Een keer slaakte een van de Franschen een doordringende gil en verdween met geruisen van vallende steenen in den afgrond waar we vlak langs liepen. Die gil ging door merg en been en is een van de akeligste geluiden die ik ooit gehoord heb. We riepen zijn naam, maar kregen geen antwoord. Voorzichtig bogen we ons over den rand en schenen met de zaklantaarn in de afgrond waarvan we de diepte niet konden raden. Tot onze groote verlichting zagen we hem eenige meters beneden ons liggen, en gelukkig nog levend en heel. Hij was op zijn hoofd gevallen en iets versuft, maar verder mankeerde hij niets. Dat was een groote verlichting. Stel je voor dat hij zijn been of zoo gebroken had. De ellende zou niet te overzien zijn geweest. De tocht werd voortgezet, klauterend en vallend over rotsen waar maar geen eind aan kwam, wadend door ijskoude beekjes, Van tijd tot tijd zakte Lodewijk in elkaar. Dan wachtte het gezelschap even, maar we moesten voort, steeds maar verder. Dan krabbelde hij op en strompelde mee. Het was een onbeschrijfelijke nachtmerrie. Kloesje hield zich kranig. Eindelijk, tegen het aanbreken van den dag, wees de gids ons de laatste berg waar we tegen op moesten klimmen om in Spanje te komen. Een gletscher vormde de weg. We waren werkelijk meer dood dan levend toen we eindelijk boven op de heuvel waren, waar de Spaansche grens liep. 'L'Espagne, la liberté!' Het was toen 9 juli van het jaar 1943.
De volgende morgen werden we laat wakker en wachtten den komst van den gids af, die verscheen in de vorm van een jongen van een jaar of zestien. Om twee uur 's middags braken we op. Lodewijk was een heel eind opgeknapt en met de wetenschap dat we binnen niet te langen tijd in Spanje zouden zijn, land waar we liefderijk ontvangen en verzorgd zouden worden naar iedereen ons met stelligheid meedeelde, maakte dat op dat oogenblik de toekomst hoopvol werd ingezien. Over een paar uur zouden we onbereikbaar zijn voor de vervloekt 'Boches' (tegenwoordig gebruikt men ook wel in Frankrijk de scheldnaam 'les Fritz'). Die middag was de tocht heel aangenaam. Prettige paadjes en het landschap was heel mooi. Het deed denken aan het landschap boven Montreux, maar het was onbewoond. Het eenige leven dat je er zag was een kudde schapen ergens ver weg in een dal. Tegen den avond werden we overgegeven aan een nieuwe gids, een schaapherder, die met een collega in een eenzame hut woonde. Bij die hut aten we een stuk brood. En toen begon de eigenlijke tocht. Hadden we eerst op tamelijk begaanbare paden gelopen, nu werd er tegen steile rotsen opgeklommen en over groote steenhopen geklauterd. Ik had toen voor het eerst de nieuwe schoenen aan die vader voor me aan Jos heeft meegegeven. Die schoenen zijn in een nacht volkomen versleten en kapot-gegaan. Een schoen is dwars doormidden gebroken. Kloesje liep op lage heeren molières die ze op de Goujauderie had gekregen. Die waren al niet te best meer, dus ze begon al direct met ellende. Haar schoenen waren na een paar uur al stuk en ze heeft toen de tocht verder moeten maken op gymnastiekschoenen die een van de Franschen haar leende. De tocht die we die nacht maakten was afgrijselijk. We gleden over gletschers en kropen heele uren over groote steenhopen waar het ontzettend moeilijk was je evenwicht te bewaren. Soms liep je weer tot aan je knieën door de sneeuw. En alles in het pikdonker. Je kon werkelijk geen hand voor oogen zien. De gids die de tocht op klompen maakte, liep met een reuzenvaart voorop en hanteerde een zaklantaarn van Lodewijk. Kloesje liep bij hem en werd gelukkig goed door hem geholpen. Maar de gids had haast en jakkerde ons maar door. Rust kregen we bijna niet. Waren we met veel moeite een steile berg opgeklommen, dan zagen we voor ons een diep dal met aan de overkant weer net zoo'n steile berg, waar we ook weer over moesten. Het was wanhopig. We moesten voort, anders hadden we het niet gehaald hoogstwaarschijnlijk. En we liepen voort, struikelend en vallend, onze handen openhalend en onze knieën bont en blauw vallend. Een keer slaakte een van de Franschen een doordringende gil en verdween met geruisen van vallende steenen in den afgrond waar we vlak langs liepen. Die gil ging door merg en been en is een van de akeligste geluiden die ik ooit gehoord heb. We riepen zijn naam, maar kregen geen antwoord. Voorzichtig bogen we ons over den rand en schenen met de zaklantaarn in de afgrond waarvan we de diepte niet konden raden. Tot onze groote verlichting zagen we hem eenige meters beneden ons liggen, en gelukkig nog levend en heel. Hij was op zijn hoofd gevallen en iets versuft, maar verder mankeerde hij niets. Dat was een groote verlichting. Stel je voor dat hij zijn been of zoo gebroken had. De ellende zou niet te overzien zijn geweest. De tocht werd voortgezet, klauterend en vallend over rotsen waar maar geen eind aan kwam, wadend door ijskoude beekjes, Van tijd tot tijd zakte Lodewijk in elkaar. Dan wachtte het gezelschap even, maar we moesten voort, steeds maar verder. Dan krabbelde hij op en strompelde mee. Het was een onbeschrijfelijke nachtmerrie. Kloesje hield zich kranig. Eindelijk, tegen het aanbreken van den dag, wees de gids ons de laatste berg waar we tegen op moesten klimmen om in Spanje te komen. Een gletscher vormde de weg. We waren werkelijk meer dood dan levend toen we eindelijk boven op de heuvel waren, waar de Spaansche grens liep. 'L'Espagne, la liberté!' Het was toen 9 juli van het jaar 1943.
zondag 7 juli 2019
Nico Keuning • 8 juli 2004
• Neerlandicus en biograaf Nico Keuning (1952) hield een dagboek bij toen hij schreef aan de biografie van Bob den Uyl. Fragmenten daaruit zijn gepubliceerd in Biografie Bulletin.
Donderdag 8 juli
Gisteravond ‘Bewogen leven’ op België 2, afl. ‘Ik was de secretaresse van Hitler’. In 2001 keek de toen 81-jarige Traudl Junge (haar man kwam in 1943 om het leven boven Frankrijk, als ik het wel heb) terug op haar tijd als secretaresse van Hitler. Ik keek vanuit bed en viel na een half uur in slaap. ‘Net als Bob indertijd,’ realiseerde ik me vanmorgen. Ook hij is tijdens haar geratel in slaap gevallen. Maar het verschil is dat Bob in levenden lijve tegenover haar in haar flat zat, in München (reisgenoot Peter Flik vertelde het me). Ik zat te zappen en kwam midden in de aankondiging terecht. Goed dat ik haar heb gezien, en gehoord vooral.
Donderdag 8 juli
Gisteravond ‘Bewogen leven’ op België 2, afl. ‘Ik was de secretaresse van Hitler’. In 2001 keek de toen 81-jarige Traudl Junge (haar man kwam in 1943 om het leven boven Frankrijk, als ik het wel heb) terug op haar tijd als secretaresse van Hitler. Ik keek vanuit bed en viel na een half uur in slaap. ‘Net als Bob indertijd,’ realiseerde ik me vanmorgen. Ook hij is tijdens haar geratel in slaap gevallen. Maar het verschil is dat Bob in levenden lijve tegenover haar in haar flat zat, in München (reisgenoot Peter Flik vertelde het me). Ik zat te zappen en kwam midden in de aankondiging terecht. Goed dat ik haar heb gezien, en gehoord vooral.
Cees Nooteboom • 7 juli 1966
• Cees Nooteboom (1933) is een Nederlandse schrijvers. Reisjournalen van zijn hand zijn verschenen in Een ochtend in Bahia.
Bréhat
Bretagne, juli 1966. Op een middag ben ik met het bootje naar Bréhat gegaan. Er heen varend, kijkend naar die huizen die ik elke dag vanuit de ramen van mijn hotel had gezien als schimmen, en die nu groter werden en werkelijke huizen dacht ik aan wat Pavese zegt in een van zijn romans, dat elk huis, elk erf, elk terras iets voor iemand betekend moet hebben - en dat de gedachte aan zoveel vervlogen leven, zoveel in de leegte van de nacht zonder een spoor verdwenen herinneringen eigenlijk verdrietiger is dan de dood zelf. Toen ik aankwam begon het zachtjes te regenen. Er waren erg veel bloemen en zelfs palmen en hoge, volle zomerse bomen, het hele eiland heeft iets weelderigs en niet van het noorden, het is er stil, wat wind, de zee, geen auto's, en er wordt een stil leven geleid. Ik liep het eiland over, verdwaalde, zag drie nonnen in het wit naar een boom zwaaien, liep door toch ineens kaal, schots land naar de punt waar schapen stonden te schreeuwen tegen de zee en de zee zwart water omhoogsmeet tegen een gele rots met een lege vuurtoren.
Op het kerkhof was het stiller. Zoals altijd in zulke kleine, besloten gemeenschappen was iedereen familie van elkaar, ze lagen ook ingewikkeld bij elkaar in de graven die trouwens allemaal door vader en later door zoon le Meur gebeiteld waren, het kostte een hele tijd om alles uit te zoeken. Clémence Lehegarat en Aristide le Gall leefden elk maar een paar dagen, maar degenen die daar verdriet over gehad hadden waren er ook al niet meer, want het was in een andere eeuw. En wat is er nog over van de herinnering aan luitenant Charles Guyomard, verdwenen op 25 april 1918 te Hanovard en Sancerre op de leeftijd van 28 jaar. Zou nu zesenzeventig geweest zijn, drie jaar ouder dan de Gaulle. En als ik daar nu eens gelezen had luitenant Charles de Gaulle, hoe zou de wereld er dan uitzien? En is dat nu het veelbesproken lot? Veel minder beroemd dan Henri ligt er trouwens, tegen de muur van de kerk, uit de wind, Auguste Matisse 1866-1931, schilder van het departement van marine, wat dat dan ook geweest mag zijn, en lid van maatschappij van Franse schilders, en zijn zoon Eric ligt er bij, gefusilleerd door de Duitsers op 1 augustus 1942. Stilte, staat er achter, ‘hij rust!’ De Duitsers hebben er trouwens meer sporen nagelaten, zoals overal in Frankrijk, waar het een zoveel meer pathetisch accent krijgt door de herhaling. Al die waanzinnige monumenten van '70, van 14-18, de opstellingen met wapperende vlaggen, volle Franse maagden, heldhaftige groeperingen, met daaronder steeds onversierd, de koude afrekening, de boekhouding van de dood. Ook hier, op dit minieme eiland was er geen ontsnappen aan, en omdat het allemaal zeelui waren wordt het reliëf in het kerkportaal een stuk oorlogsgeschiedenis: ‘zij zijn het heil geweest’ staat erboven, en dat betekent dat ze gesneuveld zijn in België, op de zeeën van China, in Dixmude, bij de Dardanellen, op de Noordzee, op Korfoe, in Tahure, Verdun. Een huilende moeder, dezelfde van altijd, staat bij het kruis, maar wat waart er hier nog van rond, nu, veertig jaar later, van die afgrijselijke dode met zijn veel meer dan miljoen hoofden, waarvan dit maar één afrekening is, een stenen bladzij op de muur geplakt, waarop ik namen lees, elke naam een onzichtbare oude man. Bij het hek nog een laatste graf, van Ie docteur Wilborts, mort à Buckenwald, met een k, 1885-1944. En in de Paris-Match van die week foto's van de nieuwe nazi-beweging.
Bréhat
Bretagne, juli 1966. Op een middag ben ik met het bootje naar Bréhat gegaan. Er heen varend, kijkend naar die huizen die ik elke dag vanuit de ramen van mijn hotel had gezien als schimmen, en die nu groter werden en werkelijke huizen dacht ik aan wat Pavese zegt in een van zijn romans, dat elk huis, elk erf, elk terras iets voor iemand betekend moet hebben - en dat de gedachte aan zoveel vervlogen leven, zoveel in de leegte van de nacht zonder een spoor verdwenen herinneringen eigenlijk verdrietiger is dan de dood zelf. Toen ik aankwam begon het zachtjes te regenen. Er waren erg veel bloemen en zelfs palmen en hoge, volle zomerse bomen, het hele eiland heeft iets weelderigs en niet van het noorden, het is er stil, wat wind, de zee, geen auto's, en er wordt een stil leven geleid. Ik liep het eiland over, verdwaalde, zag drie nonnen in het wit naar een boom zwaaien, liep door toch ineens kaal, schots land naar de punt waar schapen stonden te schreeuwen tegen de zee en de zee zwart water omhoogsmeet tegen een gele rots met een lege vuurtoren.
Op het kerkhof was het stiller. Zoals altijd in zulke kleine, besloten gemeenschappen was iedereen familie van elkaar, ze lagen ook ingewikkeld bij elkaar in de graven die trouwens allemaal door vader en later door zoon le Meur gebeiteld waren, het kostte een hele tijd om alles uit te zoeken. Clémence Lehegarat en Aristide le Gall leefden elk maar een paar dagen, maar degenen die daar verdriet over gehad hadden waren er ook al niet meer, want het was in een andere eeuw. En wat is er nog over van de herinnering aan luitenant Charles Guyomard, verdwenen op 25 april 1918 te Hanovard en Sancerre op de leeftijd van 28 jaar. Zou nu zesenzeventig geweest zijn, drie jaar ouder dan de Gaulle. En als ik daar nu eens gelezen had luitenant Charles de Gaulle, hoe zou de wereld er dan uitzien? En is dat nu het veelbesproken lot? Veel minder beroemd dan Henri ligt er trouwens, tegen de muur van de kerk, uit de wind, Auguste Matisse 1866-1931, schilder van het departement van marine, wat dat dan ook geweest mag zijn, en lid van maatschappij van Franse schilders, en zijn zoon Eric ligt er bij, gefusilleerd door de Duitsers op 1 augustus 1942. Stilte, staat er achter, ‘hij rust!’ De Duitsers hebben er trouwens meer sporen nagelaten, zoals overal in Frankrijk, waar het een zoveel meer pathetisch accent krijgt door de herhaling. Al die waanzinnige monumenten van '70, van 14-18, de opstellingen met wapperende vlaggen, volle Franse maagden, heldhaftige groeperingen, met daaronder steeds onversierd, de koude afrekening, de boekhouding van de dood. Ook hier, op dit minieme eiland was er geen ontsnappen aan, en omdat het allemaal zeelui waren wordt het reliëf in het kerkportaal een stuk oorlogsgeschiedenis: ‘zij zijn het heil geweest’ staat erboven, en dat betekent dat ze gesneuveld zijn in België, op de zeeën van China, in Dixmude, bij de Dardanellen, op de Noordzee, op Korfoe, in Tahure, Verdun. Een huilende moeder, dezelfde van altijd, staat bij het kruis, maar wat waart er hier nog van rond, nu, veertig jaar later, van die afgrijselijke dode met zijn veel meer dan miljoen hoofden, waarvan dit maar één afrekening is, een stenen bladzij op de muur geplakt, waarop ik namen lees, elke naam een onzichtbare oude man. Bij het hek nog een laatste graf, van Ie docteur Wilborts, mort à Buckenwald, met een k, 1885-1944. En in de Paris-Match van die week foto's van de nieuwe nazi-beweging.
Frans Lion Cachet • 6 juli 1896
• Frans Lion Cachet (1835-1899) was een Nederlandse predikant en schrijver. In 1896 bracht hij een jaar door in Indonesië, en hield toen een dagboek/reisjournaal bij.
Maandag, 6 Juli, ongeveer 2.30, begaven wij ons weder op reis. Ons reisplan luidde: Maandagavond tot naar Bandar Sidajoe, en daar vernachten; Dinsdag Kendil bezoeken, en 's avonds doorrijden naar Soerdjå; Woensdag Banaran bezoeken en terug naar Bandar; Donderdag naar Poerbå en logeeren te Kasso; om dan D.V. Vrijdag terug te zijn te Pekalongan. Tot naar Bandar Sidajoe zouden wij gebruik maken van een rijtuig, en daar zouden rijpaarden ons wachten voor de reis tot naar Kasso. Nachtverblijf zouden wij vinden in pesanggrahans. En alles dus geregeld zijnde, gingen wij, ongeveer 2.30, in een gehuurde ‘Deeleman’ met twee paarden, op weg.
In vliegendste vaart ging het door, tot een weinig voorbij Tjiloeloek, doch toen, bij het stijgen van het terrein, verminderden onze paarden hun spoed. Arme, magere dieren, wier Inlandsche drijver van geen medelijden wist. Een regenbui van zweepslagen viel voortdurend op hen neder, zoodra zij het minste teeken gaven van niet snel voort te kunnen, totdat eindelijk gebeurde, waartegen ik onophoudelijk gewaarschuwd had, dat zij bleven ‘staan’. En nu ving het tobben aan, tot wij, in het duister, Bandar Sidajoe bereikten, waar wij even stil hielden bij den Controleur, den heer Abell, die mij, schoon zijn echtgenoote onwel was, een kamer aanbood en ons tot den avondmaaltijd noodigde. Onwillig om hem moeite te geven, bedankten wij beleefd, en begaven ons naar de tegenoverliggende pesanggrahan, waar wij goede kamers vonden en wel geherbergd werden. Straks, terwijl wij ons eenvoudig maal, uit Pekalongan medegebracht, gebruikten, kwam een bediende met een keurig souper in een aantal schotels, door Mevrouw Abell uit de Kontroleuran toegezonden. Het was waarlijk meer dan vriendelijk. Na het avondeten ging Br. Horstman, die over koude klaagde (de therm, stond op 75 Fahr.!), naar zijn kamer; doch de avond was mij te schoon, de atmosfeer te verkwikkelijk, de sterrenhemel te prachtig, alles in de natuur, zoo plechtig-rustig, zong zulk een sweet lullaby, dat ik niet aanstonds zijn voorbeeld kon volgen. Trouwens: men behoeft toch ook niet te slapen, om te rusten.
Maandag, 6 Juli, ongeveer 2.30, begaven wij ons weder op reis. Ons reisplan luidde: Maandagavond tot naar Bandar Sidajoe, en daar vernachten; Dinsdag Kendil bezoeken, en 's avonds doorrijden naar Soerdjå; Woensdag Banaran bezoeken en terug naar Bandar; Donderdag naar Poerbå en logeeren te Kasso; om dan D.V. Vrijdag terug te zijn te Pekalongan. Tot naar Bandar Sidajoe zouden wij gebruik maken van een rijtuig, en daar zouden rijpaarden ons wachten voor de reis tot naar Kasso. Nachtverblijf zouden wij vinden in pesanggrahans. En alles dus geregeld zijnde, gingen wij, ongeveer 2.30, in een gehuurde ‘Deeleman’ met twee paarden, op weg.
In vliegendste vaart ging het door, tot een weinig voorbij Tjiloeloek, doch toen, bij het stijgen van het terrein, verminderden onze paarden hun spoed. Arme, magere dieren, wier Inlandsche drijver van geen medelijden wist. Een regenbui van zweepslagen viel voortdurend op hen neder, zoodra zij het minste teeken gaven van niet snel voort te kunnen, totdat eindelijk gebeurde, waartegen ik onophoudelijk gewaarschuwd had, dat zij bleven ‘staan’. En nu ving het tobben aan, tot wij, in het duister, Bandar Sidajoe bereikten, waar wij even stil hielden bij den Controleur, den heer Abell, die mij, schoon zijn echtgenoote onwel was, een kamer aanbood en ons tot den avondmaaltijd noodigde. Onwillig om hem moeite te geven, bedankten wij beleefd, en begaven ons naar de tegenoverliggende pesanggrahan, waar wij goede kamers vonden en wel geherbergd werden. Straks, terwijl wij ons eenvoudig maal, uit Pekalongan medegebracht, gebruikten, kwam een bediende met een keurig souper in een aantal schotels, door Mevrouw Abell uit de Kontroleuran toegezonden. Het was waarlijk meer dan vriendelijk. Na het avondeten ging Br. Horstman, die over koude klaagde (de therm, stond op 75 Fahr.!), naar zijn kamer; doch de avond was mij te schoon, de atmosfeer te verkwikkelijk, de sterrenhemel te prachtig, alles in de natuur, zoo plechtig-rustig, zong zulk een sweet lullaby, dat ik niet aanstonds zijn voorbeeld kon volgen. Trouwens: men behoeft toch ook niet te slapen, om te rusten.
vrijdag 5 juli 2019
Thomas Mann • 5 juli 1953
• Thomas Mann (1875-1955) was een Duitse schrijver. Hij hield zijn leven lang een dagboek bij. Het fragment hieronder is vertaald door Gerda Meijerink.
Erlenbach, zondag 5 juli 53
Goed geslapen. Het weer nevelig bedekt en altijd naar regen neigend, maar zacht. - Tussen de brieven een goed geschreven brief van Dr. Mampell in Beatenberg. - Werk aan hoofdstuk, met tegenzin en gevoel van zwakte. Ging 's middags K. een stuk tegemoet. Middageten met Moni. Hevig onweer met luide explosies vlak in de buurt hield me uit m'n middagslaap. Daarna interviewster Isolani over portrettekenaars. Een brief van de uitgeverij van de Unesco in Wenen. Opdracht wegens een politiek moraliserend voorwoord bij ‘De kunstenaar en de samenleving’ bracht me in een woedende opwinding. Bij het avondeten helaas Ida Herz. Kon niet eten. Liet haar de prijs- en eredocumenten zien die in de woonkamer liggen en liet K. uit ‘Sforza del Destino’ spelen. Ging naar boven voordat K. haar wegbracht en las in ‘Verloren Illusies’. Nam wat in en vond rust voor de nacht, die het beste deel van de dag is geworden. Zo is het wanneer je jezelf overleeft. Wagner schreef toen hij bijna 70 was zijn laatste werk, de Parsifal, en stierf niet lang daarna. Ik heb ongeveer op dezelfde leeftijd het werk van de uiterste consequentie, de Faustus, geschreven, eindwerk in ieder opzicht, maar ik leef verder. ‘Der Erwählte’, nog vol charme, en ‘Die Betrogene’ zijn reeds over de rand groeiende nakomelingen, al niet meer noodzakelijk. Wat ik nu leid, is een na-leven, dat vergeefs poogt een produktieve steun te vinden. De ‘Krull’ op te vatten als een Faust die beëindigd behoort te worden, is nauwelijks mogelijk. Nog te leven is foutief, vooral omdat ik foutief leef. Eten is me een last en een plaag. Mijn enige genot is roken en koffie drinken, wat beide schadelijk is. Overigens is het voorovergebogen zitten aan de schrijftafel eveneens schadelijk. Ik mis de sofahoek van mijn kamer in Pacific Palisades, waar het late taalspel van de ‘Erwählte’ mijn ochtenden zin gaf. -
Erlenbach, zondag 5 juli 53
Goed geslapen. Het weer nevelig bedekt en altijd naar regen neigend, maar zacht. - Tussen de brieven een goed geschreven brief van Dr. Mampell in Beatenberg. - Werk aan hoofdstuk, met tegenzin en gevoel van zwakte. Ging 's middags K. een stuk tegemoet. Middageten met Moni. Hevig onweer met luide explosies vlak in de buurt hield me uit m'n middagslaap. Daarna interviewster Isolani over portrettekenaars. Een brief van de uitgeverij van de Unesco in Wenen. Opdracht wegens een politiek moraliserend voorwoord bij ‘De kunstenaar en de samenleving’ bracht me in een woedende opwinding. Bij het avondeten helaas Ida Herz. Kon niet eten. Liet haar de prijs- en eredocumenten zien die in de woonkamer liggen en liet K. uit ‘Sforza del Destino’ spelen. Ging naar boven voordat K. haar wegbracht en las in ‘Verloren Illusies’. Nam wat in en vond rust voor de nacht, die het beste deel van de dag is geworden. Zo is het wanneer je jezelf overleeft. Wagner schreef toen hij bijna 70 was zijn laatste werk, de Parsifal, en stierf niet lang daarna. Ik heb ongeveer op dezelfde leeftijd het werk van de uiterste consequentie, de Faustus, geschreven, eindwerk in ieder opzicht, maar ik leef verder. ‘Der Erwählte’, nog vol charme, en ‘Die Betrogene’ zijn reeds over de rand groeiende nakomelingen, al niet meer noodzakelijk. Wat ik nu leid, is een na-leven, dat vergeefs poogt een produktieve steun te vinden. De ‘Krull’ op te vatten als een Faust die beëindigd behoort te worden, is nauwelijks mogelijk. Nog te leven is foutief, vooral omdat ik foutief leef. Eten is me een last en een plaag. Mijn enige genot is roken en koffie drinken, wat beide schadelijk is. Overigens is het voorovergebogen zitten aan de schrijftafel eveneens schadelijk. Ik mis de sofahoek van mijn kamer in Pacific Palisades, waar het late taalspel van de ‘Erwählte’ mijn ochtenden zin gaf. -
woensdag 3 juli 2019
Klaartje de Zwarte-Walvisch • 4 juli 1943
• Klaartje de Zwarte-Walvisch (1911-1943) werd begin 1943 gevangen gezet in kamp Vught. Later werd ze overgebracht naar Westerbork , en ten slotte omgebracht in Sobibor. Van de eerste maanden van haar gevangenschap hield ze een dagboek bij.
4 juli
Aankomst op Westerbork
Hoe een geheel andere aankomst ondervond ik hier in vergelijking met de aankomst destijds in Vught. Op het perron stonden mannen en vrouwen ons op te wachten en dag te zwaaien. Iets wat ons zeer vertrouwelijk aandeed. Mannen en vrouwen tezamen. Dit was iets waaraan wij Vughtenaren niet meer gewend waren. De eerste indruk die ik van Westerbork kreeg, was zeer zeker niet de slechtste. Ik had zelfs het gevoel weer in de bewoonde wereld teruggekeerd te zijn. In werkelijkheid was dat natuurlijk helemaal niet het geval, want ik kwam van het ene kamp in het andere. Maar nooit had ik sterker het gevoel gehad uit een concentratiekamp te zijn gekomen. Geen schreeuwers, geen NSB-sters die ons opjoegen en afsnauwden, maar behoorlijke mensen die heel vriendelijk voor ons waren en onmiddellijk bereid te helpen daar waar het nodig was. We werden nog eens netjes opgesteld in rijen van vijf en toen gingen we naar de registratie. Ik maakte de opmerking ik dat ik nog wel eens geregistreerd wilde worden, want dat zoiets in lange tijd niet gebeurd was. Ik had werkelijk nog succes ook, want de marechaussees die ons begeleid hadden, begonnen erom te lachen. Zij namen hartelijk afscheid van ons en terwijl hij me de hand drukte, wenste hij me een spoedig weerzien in Amsterdam: 'Wat naïef bent u nog,' antwoordde ik. Maar hij zei dat hij het werkelijk meende, 'Dan zal ik u maar geloven,' riep ik nog terug. Gelukkig, de reis was tenminste achter de rug. Einde van de eerste etappe.
4 juli
Aankomst op Westerbork
Hoe een geheel andere aankomst ondervond ik hier in vergelijking met de aankomst destijds in Vught. Op het perron stonden mannen en vrouwen ons op te wachten en dag te zwaaien. Iets wat ons zeer vertrouwelijk aandeed. Mannen en vrouwen tezamen. Dit was iets waaraan wij Vughtenaren niet meer gewend waren. De eerste indruk die ik van Westerbork kreeg, was zeer zeker niet de slechtste. Ik had zelfs het gevoel weer in de bewoonde wereld teruggekeerd te zijn. In werkelijkheid was dat natuurlijk helemaal niet het geval, want ik kwam van het ene kamp in het andere. Maar nooit had ik sterker het gevoel gehad uit een concentratiekamp te zijn gekomen. Geen schreeuwers, geen NSB-sters die ons opjoegen en afsnauwden, maar behoorlijke mensen die heel vriendelijk voor ons waren en onmiddellijk bereid te helpen daar waar het nodig was. We werden nog eens netjes opgesteld in rijen van vijf en toen gingen we naar de registratie. Ik maakte de opmerking ik dat ik nog wel eens geregistreerd wilde worden, want dat zoiets in lange tijd niet gebeurd was. Ik had werkelijk nog succes ook, want de marechaussees die ons begeleid hadden, begonnen erom te lachen. Zij namen hartelijk afscheid van ons en terwijl hij me de hand drukte, wenste hij me een spoedig weerzien in Amsterdam: 'Wat naïef bent u nog,' antwoordde ik. Maar hij zei dat hij het werkelijk meende, 'Dan zal ik u maar geloven,' riep ik nog terug. Gelukkig, de reis was tenminste achter de rug. Einde van de eerste etappe.
dinsdag 2 juli 2019
John Bake • 3 juli 1830
• John Bake (1787-1864) was een Nederlandse classicus en filoloog. In 1830 maakte hij een reis naar Duitsland en Zwitserland, die hij beschreef in brieven aan zijn vrouw, die zijn te lezen als een reisdagboek.
3 juli.
Het was vanmorgen heerlijk weer. Mijn slaapkamer was een hoekkamertje. Uit mijn bed zag ik op het meer en de fraaie platanenallee. Na het ontbijt stapten wij te 7 uur in een gehuurde boot met drie roeiers. Zo gingen wij het meer verder op naar Como. Het meer overtreft zeker alles wat wij van dien aard in Zwitserland gezien hebben in verscheidenheid, rijkdom en smaak van architectuur en in volkrijkheid. Het is betoverend, omdat men door de veelvuldige krommingen van het meer telkens iets nieuws ziet. Onder andere zijn wij afgestapt aan de Villa Pliniana. De naam is ontleend aan het feit dat Plinius in de tweede eeuw van onze tijdrekening reeds de merkwaardige bron heeft beschreven, die zich hier bevindt. Zijn brief daarover hebben wij nog onder zijn geschriften en een Italiaanse vertaling daarvan is op steen geplaatst in de corridor van deze villa. Het voormalig (thans onbewoond) prachtig gebouw rijst uit het meer op tegen de flauw glooiende berg aan. Behalve de antieke zalen en galerijen vertoont men die bron, die op regelmatige tijden, namelijk om de twee uur, eb en vloed geeft. Toen wij erbij kwamen begon juist de vloed en zagen wij het water uit de diepe grot opkomen. Dan ziet men hoe een forse waterval onder het paleis door in het meer neerstort. Achter het gebouw is de tuin met terrassen, met heerlijke cipressen, acacia's, oranjebomen, moerbei- en vijgebomen fraai bezet. Van daar gingen wij aan de overzijde de Villa d'Este zien. Deze ligt allerschoonst, ook vlak aan het meer. Het paleis is vorstelijk, maar modern en in een prachtige Italiaanse smaak. Alle kamers in fresco heerlijk geschilderd, zelfs stenen mozaïekvloeren, zoals men elders houten geparketteerde vloeren heeft. Dit zou u alles, om de vreemde luxe zeer frapperen. Er is ook een zeer lief theater in het gebouw, vrij wat mooier dan te Schwetzingen. Deze villa werd enige tijd geleden bewoond door de prinses Caroline van Engeland, waarover dat wonderlijke proces is geweest wegens haar wangedrag. Eindelijk kwamen wij te twee uur te Como en vonden goede kamers in de Albergo dell'Angiola, met uitzicht op het meer. Wanneer wij samen reizen zullen wij het meer van hier af bevaren. In Como zelf is niets merkwaardigs. Wij hebben best gedineerd, koffie gedronken en spoedig ben ik de stad gaan doorwandelen. De Domkerk is fraai. De meeste winkelstraten zijn met arcades. Dat is, men wandelt onder de tweede verdiepingen der huizen.
In een koffiehuis zit men onder de arcades, dus gedekt en toch in de lucht en op straat. Voor 8 stuivers Hollands geld hebben wij met ons drieën heerlijk ijs gebruikt. Onze thee en brood staan gereed en wij gaan vroeg naar bed, om morgen te 5 uur naar Milaan te rijden. Zoudt gij wel zeggen, dat men hier nu aan de laatste herenboontjes is? Vijgen eten wij op het dessert. Adieu, tot morgen.
3 juli.
Het was vanmorgen heerlijk weer. Mijn slaapkamer was een hoekkamertje. Uit mijn bed zag ik op het meer en de fraaie platanenallee. Na het ontbijt stapten wij te 7 uur in een gehuurde boot met drie roeiers. Zo gingen wij het meer verder op naar Como. Het meer overtreft zeker alles wat wij van dien aard in Zwitserland gezien hebben in verscheidenheid, rijkdom en smaak van architectuur en in volkrijkheid. Het is betoverend, omdat men door de veelvuldige krommingen van het meer telkens iets nieuws ziet. Onder andere zijn wij afgestapt aan de Villa Pliniana. De naam is ontleend aan het feit dat Plinius in de tweede eeuw van onze tijdrekening reeds de merkwaardige bron heeft beschreven, die zich hier bevindt. Zijn brief daarover hebben wij nog onder zijn geschriften en een Italiaanse vertaling daarvan is op steen geplaatst in de corridor van deze villa. Het voormalig (thans onbewoond) prachtig gebouw rijst uit het meer op tegen de flauw glooiende berg aan. Behalve de antieke zalen en galerijen vertoont men die bron, die op regelmatige tijden, namelijk om de twee uur, eb en vloed geeft. Toen wij erbij kwamen begon juist de vloed en zagen wij het water uit de diepe grot opkomen. Dan ziet men hoe een forse waterval onder het paleis door in het meer neerstort. Achter het gebouw is de tuin met terrassen, met heerlijke cipressen, acacia's, oranjebomen, moerbei- en vijgebomen fraai bezet. Van daar gingen wij aan de overzijde de Villa d'Este zien. Deze ligt allerschoonst, ook vlak aan het meer. Het paleis is vorstelijk, maar modern en in een prachtige Italiaanse smaak. Alle kamers in fresco heerlijk geschilderd, zelfs stenen mozaïekvloeren, zoals men elders houten geparketteerde vloeren heeft. Dit zou u alles, om de vreemde luxe zeer frapperen. Er is ook een zeer lief theater in het gebouw, vrij wat mooier dan te Schwetzingen. Deze villa werd enige tijd geleden bewoond door de prinses Caroline van Engeland, waarover dat wonderlijke proces is geweest wegens haar wangedrag. Eindelijk kwamen wij te twee uur te Como en vonden goede kamers in de Albergo dell'Angiola, met uitzicht op het meer. Wanneer wij samen reizen zullen wij het meer van hier af bevaren. In Como zelf is niets merkwaardigs. Wij hebben best gedineerd, koffie gedronken en spoedig ben ik de stad gaan doorwandelen. De Domkerk is fraai. De meeste winkelstraten zijn met arcades. Dat is, men wandelt onder de tweede verdiepingen der huizen.
In een koffiehuis zit men onder de arcades, dus gedekt en toch in de lucht en op straat. Voor 8 stuivers Hollands geld hebben wij met ons drieën heerlijk ijs gebruikt. Onze thee en brood staan gereed en wij gaan vroeg naar bed, om morgen te 5 uur naar Milaan te rijden. Zoudt gij wel zeggen, dat men hier nu aan de laatste herenboontjes is? Vijgen eten wij op het dessert. Adieu, tot morgen.
Gustave Flaubert • 2 juli 1870
• De eindeloos aan zijn zinnen sleutelende kluizenaar Gustave Flaubert (1821-1880) en de veel extravertere en vlot schrijvende George Sand (1804-1876) waren in veel opzochten elkaars tegenpolen, maar ze onderhielden lange tijd een vriendschap in brieven. Onderstaande brief schreef Flaubert aan Sand. Uit Wij moeten lachen en huilen (vertaald door Edu Borger).
Croisset, 2 juli 1870 zaterdagavond
De dood van Barbès heeft me heel verdrietig gestemd, vanwege u! We hebben allebei onze sterfgevallen te betreuren. Wat een stoet van doden, het laatste jaar! Ik ben er helemaal suf van, alsof iemand me met een stok op mijn hoofd heeft geslagen. Waar ik somber van word (want we betrekken alles op onszelf) is de afschuwelijke eenzaamheid waarin ik leef. Ik heb niemand meer, letterlijk niemand om mee te praten! […] De arme Edmond de Goncourt is bij familie in Champagne. Hij heeft me beloofd aan het eind van de maand hier te komen. Ik geloof niet dat de hoop zijn broer [Jules] in een betere wereld terug te zien hem troost voor het feit dat hij hem in deze wereld verloren heeft!
Men stelt zich bij die kwestie van de onsterfelijkheid met mooie woorden tevreden. Want het gaat erom te weten te komen of het ik blijft bestaan. Een bevestigend antwoord lijkt me een aanmatiging van onze hoogmoed. Een protest van onze zwakheid tegen de eeuwige orde. De dood heeft ons wellicht niet meer geheimen te onthullen dan het leven?
Wat een noodlottig jaar! Ik heb het gevoel dat ik in de Woestijn verdwaald ben. En ik verzeker u, dierbare geëerde collega, dat ik me niettemin dapper gedraag! En dat ik me geweldig inspan om stoïcijns te blijven. Maar mijn arme brein is bij tijden verzwakt. [...] Ik omhels u zoals ik van u houd, dat wil zeggen heel stevig.
Croisset, 2 juli 1870 zaterdagavond
De dood van Barbès heeft me heel verdrietig gestemd, vanwege u! We hebben allebei onze sterfgevallen te betreuren. Wat een stoet van doden, het laatste jaar! Ik ben er helemaal suf van, alsof iemand me met een stok op mijn hoofd heeft geslagen. Waar ik somber van word (want we betrekken alles op onszelf) is de afschuwelijke eenzaamheid waarin ik leef. Ik heb niemand meer, letterlijk niemand om mee te praten! […] De arme Edmond de Goncourt is bij familie in Champagne. Hij heeft me beloofd aan het eind van de maand hier te komen. Ik geloof niet dat de hoop zijn broer [Jules] in een betere wereld terug te zien hem troost voor het feit dat hij hem in deze wereld verloren heeft!
Men stelt zich bij die kwestie van de onsterfelijkheid met mooie woorden tevreden. Want het gaat erom te weten te komen of het ik blijft bestaan. Een bevestigend antwoord lijkt me een aanmatiging van onze hoogmoed. Een protest van onze zwakheid tegen de eeuwige orde. De dood heeft ons wellicht niet meer geheimen te onthullen dan het leven?
Wat een noodlottig jaar! Ik heb het gevoel dat ik in de Woestijn verdwaald ben. En ik verzeker u, dierbare geëerde collega, dat ik me niettemin dapper gedraag! En dat ik me geweldig inspan om stoïcijns te blijven. Maar mijn arme brein is bij tijden verzwakt. [...] Ik omhels u zoals ik van u houd, dat wil zeggen heel stevig.
Abonneren op:
Posts (Atom)