zondag 10 februari 2019

Rutger Kopland -- 10 februari 1996

Rutger Kopland (1934-2012) was een Nederlandse dichter en hoogleraar. In 1996 gaf hij na zijn emeritaat colleges over poëzie in enige Oost-Europese landen. Hij hield over die periode een dagboek bij dat is gepubliceerd als Jonge sla in het Oosten. Het onderstaande fragment beschrijft de eesrte dag van zijn verblijf in St. Petersburg en Tartu.

10 februari 1996
Halfzeven sta ik voor een raam in de Jordaan. Het sneeuwt. Over een paar uur ben ik in St. Petersburg. De wereld is nog moeilijk te begrijpen. Ik moet iets doen.
Om kwart voor acht staan wij, mijn vrouw en ik, aan balie tien op Schiphol. Het meisje achter haar computer blijkt al helemaal op ons te hebben gerekend. En bij het instappen in het vliegtuig alweer zo'n lieve vrouw. Ook daar was op ons gerekend. Ik begin weer vertrouwd te raken met de wereld.
Om drie uur landen we in St. Petersburg, een stil vliegveldje, te vergelijken met vliegveld Eelde. Hier en daar staan wat besneeuwde toestellen van Aeroflot in de sneeuw. Door de verlaten aankomsthal vliegen wat vogeltjes, het ruikt naar vreemde sigaretten, overal staan Camelasbakken, knarsend zet zich een bagageband in beweging, door een poort met versleten flappen komt onze koffer, rustig, alsof hij nog slaapt. Door luidsprekers komt pittige Amerikaanse muziek, bij de uitgang worden we verwelkomd door lieve Nederlands sprekende Russinnen, die ons met een roestig volkswagenbusje met zware klappen over het verwoeste wegdek naar ons hotel brengen, waar wij met dollars een kamer betalen met Philips televisie, gedesinfecteerd bad, en uitzicht op de Neva.
Mijn vrouw en ik gaan wandelen, maar het is snerpend koud, min twintig graden Celsius en oostenwind bij heldere hemel. Ook al zijn we gekleed als Michelinmannetjes — nog nooit heb ik in mijn leven zoveel kleren aangehad — we moeten terug, terug naar de kamer van het hotel. Ik zit in een vlekkerige fauteuil, met een glaasje Bokma van Schiphol, te kijken. De verkeersweg voor het hotel langs de Neva: een stroom van geblutste, dikke rookwolken producerende Amerikaanse, Franse, Duitse, Japanse, Italiaanse, Russische auto's, die in Nederland allang gestorven zouden zijn. Alsof een autokerkhof tot leven is gewekt. En daarachter de Neva, vlekkeloos wit gevroren, het oorlogsschip de Aurora, de dageraad van de oktoberrevolutie, de eindeloze, statig bebouwde oevers. Die winterse ansichtkaart uit St. Petersburg.
Op weg naar een maaltijd dwalen we door ons honderden meters lange hotel. Het is zo'n vijfentwintig jaar oud en de architectuur is het produkt van wat de Russen de Repressance stijl noemen. De mens moet zich hier zeer klein voelen omdat de Staat zo groot is. Wat ons betreft lukt dat aardig. De hallen op de begane grond en de eerste verdieping zijn ongeveer zo groot als een voetbalveld, de plafonds zo hoog als die van een bovenmaatse sporthal. De verdiepingen zijn verbonden met het soort trappen vanwaar men parades afneemt. Het gebouw is leeg, schaars verlicht, hier en daar staan gigantische plastic fauteuils waar waarschijnlijk nog nooit iemand in heeft gezeten. Aan het eind van onze tocht belanden we in een duister restaurant, de tafels zijn chique gedekt, maar op één na onbezet. De wanden zijn van spiegelglas, waardoor de leegte zich verdubbelt. Uit luidsprekers komt Russische Amerikaanse muziek. Maar we hebben honger en blijven. Goed gegeten trouwens, met dollars betaald.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten