maandag 10 februari 2025

Knut Hamsun • 11 februari 1946

• De Noorse Nobelprijswinnaar Knut Hamsun (1859–1952) werd kort na de oorlog gearresteerd wegens collaboratie met de Duitse bezetter. Langs overwoekerde paden (vertaald door Cora Polet) schreef hij tijdens zijn gevangenschap. Uiteindelijk zou hij veroordeeld worden tot een hoge geldboete.

Het jaar is 1946, 11 februari. Ik ben weer uit de psychiatrische kliniek. Waarmee niet bedoeld is dat ik vrij ben, maar ik kan weer ademhalen. Ademen is in feite het enige wat ik voorlopig kan doen. Ik ben er slecht aan toe. Ik was gezond toen ik erin kwam. Misschien dat ik later nog terugkom op mijn verblijf in de Psychiatrische Kliniek, op de vriendelijke zusters, de hartelijke, goede hoofdzuster, Kerstmis '45, de paden, de wandelingen — dat alles moet wachten. Ik moet op krachten komen. Allereerst moet ik proberen terug te mogen keren naar het bejaardentehuis in Landvik. Het gaat niet gemakkelijk, want het tehuis heeft een nieuwe leiding en mijn oude kamer is bezet door een andere bejaarde, het huis is vol. Politiechef Onsrud uit Arendal deed voor mij wat hij kon en alle mensen in het tehuis werkten eveneens mee, ik werd toegelaten. Hier moest mijn herstel plaatsvinden. Maar ik was niet een van de jongsten meer, het was moeilijk mijn normale leven, dat vier maanden geleden afgebroken was, weer op te nemen. Mijn herstel duurde maanden. Ik weigerde iemand te ontvangen, er kwamen brieven, ik beantwoordde ze niet, ik kon niet. Ik maakte mijn wandelingen door de sneeuwprut, maar daarna beefde ik over mijn hele lichaam. Ik doezelde en sliep veel, zelfs midden overdag als ik in een stoel ging zitten; de mensen zeiden dat dat door zwakte kwam.

[...]

Ook verder probeerde ik orde op zaken te stellen zo goed ik kon, ik kruiste op de kalender belangrijke dagen aan, ik abonneerde me zonder toestemming op een paar kranten, ik herstelde mijn kleren. Het is volop winter, maar de zon schijnt en de dagen worden al langer en langer, we hebben een soort evenaartijd: om zeven uur avondschemer en als het opnieuw zeven uur is dageraad. Dat evenwicht wordt een tijdje aardig gehandhaafd, dan schuift de evenaar op. In die tijd had ik geen zin in lezen. Ik had immers die cultuurgeschiedenis, de bijbel en het boek over Nieuw- Guinea, maar ik werd gauw moe van goede boeken en ik las liever rommel en kranten.

[...]

De dagen verstreken, de maanden verstreken, ik werd niet veel beter. Er sterft iemand in het tehuis, we zitten dik in onze bejaarden, sommige verdwijnen dus, maar andere komen ervoor in de plaats, het maakt op ons achtergeblevenen geen indruk, zo is het nu eenmaal. De sneeuw is weg en het is voorjaar, stukje bij beetje krijg ik meer zin om te werken, maar ik heb er de kracht niet toe. Brieven beant- woord ik nog steeds niet.
De tabak is nu van de bon, maar dat is ook niet om over naar huis te schrijven, nee helemaal niet. Wat wil ik dan, waarom lig ik toch zo dwars? Voorjaar, zomer en alles, maar mijn God wat een mallotige situatie! Ik slijp twee nieuwe potloden met het dolkmes voor een sublieme verklaring, maar die wil maar niet komen. Wat moet ik nu doen ? Ik ben helemaal uit mijn doen, dat is het, ik heb genoeg van mij zelf; ik heb geen wensen, geen interesses, kan geen plezier meer hebben. Vier of vijf zintuigen in een soort schemertoestand en het zesde is me afhandig gemaakt.
Dat heb ik aan de procureur-generaal te danken.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten