• Maurits Wagenvoort (1856-1944) was een nederlandse schrijver, die in 1903 op zoek ging naar wat er nog over was van de Nederlandse kolonie in het Turkse Smyrna.
1 Februari 1904.
Vandaag had ik een oogenblik, waarop ik mijn lachen wel kon houden. Ik raakte op straat bekneld tusschen een ‘araba’ en een muur: nog èèn seconde, nog èèn draaie en het manshooge wiel zou mijn karkas hebben plat gedrukt. Nu kwam ik er af met een gescheurde jasmouw. Het eerst wat ik deed was den ‘arabadsji’ een slag met mijn stok op zijn kop te geven, die hem scheel deed zien. Intusschen was ik er een half-uur van streek van.
donderdag 31 januari 2019
woensdag 30 januari 2019
Frans Kellendonk -- 30 januari 1979
• De Nederlandse schrijver Frans Kellendonk (1951-1990) vond zijn dagboeken niet het publiceren waard, maar De Revisor publiceerde er wel een selectie uit.
30 januari 1979
Gisterenavond wezen eten bij Wim Bergmans en Gerard Reve die bij hem logeert. Reve is inmiddels een toch al wat oudere man - gedrongen, met een buikje dat tamelijk hoog op zijn maag zit - schitterende indringende groene ogen, die niet best blijken te zien (voortdurend op zoek naar zijn bril) en die grijze wenkbrauwen en donkerblond grijs doorschoten haar. Spijkerbroek van ouderwetse snit. Gebreid wollen vest, donkerblauw. Hij heeft de neiging naar je te kijken als je niet naar hem kijkt en als je hem vervolgens aankijkt zijn ogen niet af te wenden. Scherpe neus. Dronk veel wijn, toch wel twee flessen al met al, en rookte ook behoorlijk. We aten in de schil gekookte aardappelen (waarvan je prachtige bolussen kan draaien, verzekerde hij me), wortelen en gebakken mosselen, waarbij vooral het vocht niet verloren mocht gaan. Reve moest zoutloos eten. In het begin van de avond was hij vol degelijk advies: dat het heel normaal was jaren stil te liggen na een jubelend ontvangen debuut, dat je je niet, of zo weinig mogelijk, moest inlaten met talentloze mediagieren, contracten moest afsluiten voor vijf jaar die dan per drie jaar stilzwijgend verlengd moesten worden. Ressentiment tegen Nederlandse ambtenaren, die het je zo lastig mogelijk proberen te maken. [...] Vertelde dat hij erelid was van de Bond van Ouden van Dagen. Zeer dominerende man, alle tegenwerpingen werden aangehoord en genegeerd - hij is niet geïnteresseerd in wat zijn beweringen ongelovigen zou kunnen maken. Vertelde dat hij veel 19de eeuws Engels las (wist veel over Dickens te vertellen), ook Zola (de ellenlange architectuurbeschrijvingen sloeg hij over) en Victor Hugo (die onterecht in de verguishoek terecht was gekomen). Nabokov vond hij een briljante ijdeltuit - Onder professoren was het beste boek van Hermans (! - overigens een door en door slecht mens) - het centrale probleem bij Hermans was identiteit. Bij ‘de grote schrijver’ (zijn benaming voor zichzelf) verlossing; bij Wolkers agressie tegen alles wat zijn kutbevrediging in de weg staat. De jongste schrijvers bleek hij niet te kennen. Bewonderde ook Bellow (overigens was Herzog het laatste boek dat hij van hem gelezen had), Humboldt's Gift en Henderson the Rain King kende hij niet). Proust moest hij nog steeds lezen. Engels was zijn ‘tweede moedertaal’, zei hij, maar zijn uitspraak was slecht.
Verder vertelde hij over zijn moeilijkheden om een visum te krijgen voor een halfjaar Indonesië. Hij was er onlangs op bezoek geweest met Matroosje Vos (Joop Schafthuizen), ‘Ons Indië’. Vertelde over de schoonheid van Javaanse Jongens (hield meer van wat vrouwelijke jonge jongens de laatste tijd) en een verhaal, dat ik niet door mocht brieven, over het miskennen van een in matrozenpak gestoken jongetje dat bij uitpakking een veertienjarig meisje bleek te zijn en toen uit mededogen toch werd genomen (hij wist nog wel hoe het moest, ook al was het twintig jaar geleden). Afkeer van negers (er waren uitzonderingen) en Arabieren (een minderwaardig volk).
Het gesprek werd serieuzer naarmate de avond vorderde. Hij leest de laatste tijd veel Schopenhauer, Die Welt als Wille und Vorstellung - en ondanks het feit dat Schopenhauer geen christen was heeft hij toch de beste verdediging geleverd voor de christelijke wereldbeschouwing (leest ook veel vergelijkende godsdienstwetenschap). Kwam te spreken over een bloem in Zuid-Amerika die slechts één dag in het jaar bloeit en een vlindertje dat juist op die dag geslachtsrijp wordt en een meelballetje in die bloem deponeert en zo ook die bloem bevrucht. Overduidelijk Gods werk, zei hij. Wim zei dat er duizenden van die gevallen zijn en dat ze eerder op een aanpassingsvermogen dan dat ze op Gods plan wijzen. Sprak over beesten: slangen, hagedissen, beesten in Artis.
Reve leest behalve Schopenhauer ook Jung en parapsychologie (zo verzekerde Wim me) - hij schijnt die boeken te spellen.
Bekende dat het geïsoleerd leven met de ongeletterde, maar slimme Matroos voor hem moeilijk viel en dat hij erover dacht een huis in Gent te kopen. Afzondering is voor schrijven wel noodzakelijk, beweerde hij, maar niet wanneer je jong bent. Hij had inmiddels zoveel meegemaakt dat hij geen kansen meer nodig had.
Een in zichzelf opgesloten man - zijn gezicht wordt erg verlegen wanneer hij lacht. Overigens kijkt hij stuurs.
Bij zijn eigen werk was de compositie, de spanningsboog, altijd het probleem zei hij en hij meende in Oud en Eenzaam voor het eerst een geslaagde vorm gevonden te hebben.
30 januari 1979
Gisterenavond wezen eten bij Wim Bergmans en Gerard Reve die bij hem logeert. Reve is inmiddels een toch al wat oudere man - gedrongen, met een buikje dat tamelijk hoog op zijn maag zit - schitterende indringende groene ogen, die niet best blijken te zien (voortdurend op zoek naar zijn bril) en die grijze wenkbrauwen en donkerblond grijs doorschoten haar. Spijkerbroek van ouderwetse snit. Gebreid wollen vest, donkerblauw. Hij heeft de neiging naar je te kijken als je niet naar hem kijkt en als je hem vervolgens aankijkt zijn ogen niet af te wenden. Scherpe neus. Dronk veel wijn, toch wel twee flessen al met al, en rookte ook behoorlijk. We aten in de schil gekookte aardappelen (waarvan je prachtige bolussen kan draaien, verzekerde hij me), wortelen en gebakken mosselen, waarbij vooral het vocht niet verloren mocht gaan. Reve moest zoutloos eten. In het begin van de avond was hij vol degelijk advies: dat het heel normaal was jaren stil te liggen na een jubelend ontvangen debuut, dat je je niet, of zo weinig mogelijk, moest inlaten met talentloze mediagieren, contracten moest afsluiten voor vijf jaar die dan per drie jaar stilzwijgend verlengd moesten worden. Ressentiment tegen Nederlandse ambtenaren, die het je zo lastig mogelijk proberen te maken. [...] Vertelde dat hij erelid was van de Bond van Ouden van Dagen. Zeer dominerende man, alle tegenwerpingen werden aangehoord en genegeerd - hij is niet geïnteresseerd in wat zijn beweringen ongelovigen zou kunnen maken. Vertelde dat hij veel 19de eeuws Engels las (wist veel over Dickens te vertellen), ook Zola (de ellenlange architectuurbeschrijvingen sloeg hij over) en Victor Hugo (die onterecht in de verguishoek terecht was gekomen). Nabokov vond hij een briljante ijdeltuit - Onder professoren was het beste boek van Hermans (! - overigens een door en door slecht mens) - het centrale probleem bij Hermans was identiteit. Bij ‘de grote schrijver’ (zijn benaming voor zichzelf) verlossing; bij Wolkers agressie tegen alles wat zijn kutbevrediging in de weg staat. De jongste schrijvers bleek hij niet te kennen. Bewonderde ook Bellow (overigens was Herzog het laatste boek dat hij van hem gelezen had), Humboldt's Gift en Henderson the Rain King kende hij niet). Proust moest hij nog steeds lezen. Engels was zijn ‘tweede moedertaal’, zei hij, maar zijn uitspraak was slecht.
Verder vertelde hij over zijn moeilijkheden om een visum te krijgen voor een halfjaar Indonesië. Hij was er onlangs op bezoek geweest met Matroosje Vos (Joop Schafthuizen), ‘Ons Indië’. Vertelde over de schoonheid van Javaanse Jongens (hield meer van wat vrouwelijke jonge jongens de laatste tijd) en een verhaal, dat ik niet door mocht brieven, over het miskennen van een in matrozenpak gestoken jongetje dat bij uitpakking een veertienjarig meisje bleek te zijn en toen uit mededogen toch werd genomen (hij wist nog wel hoe het moest, ook al was het twintig jaar geleden). Afkeer van negers (er waren uitzonderingen) en Arabieren (een minderwaardig volk).
Het gesprek werd serieuzer naarmate de avond vorderde. Hij leest de laatste tijd veel Schopenhauer, Die Welt als Wille und Vorstellung - en ondanks het feit dat Schopenhauer geen christen was heeft hij toch de beste verdediging geleverd voor de christelijke wereldbeschouwing (leest ook veel vergelijkende godsdienstwetenschap). Kwam te spreken over een bloem in Zuid-Amerika die slechts één dag in het jaar bloeit en een vlindertje dat juist op die dag geslachtsrijp wordt en een meelballetje in die bloem deponeert en zo ook die bloem bevrucht. Overduidelijk Gods werk, zei hij. Wim zei dat er duizenden van die gevallen zijn en dat ze eerder op een aanpassingsvermogen dan dat ze op Gods plan wijzen. Sprak over beesten: slangen, hagedissen, beesten in Artis.
Reve leest behalve Schopenhauer ook Jung en parapsychologie (zo verzekerde Wim me) - hij schijnt die boeken te spellen.
Bekende dat het geïsoleerd leven met de ongeletterde, maar slimme Matroos voor hem moeilijk viel en dat hij erover dacht een huis in Gent te kopen. Afzondering is voor schrijven wel noodzakelijk, beweerde hij, maar niet wanneer je jong bent. Hij had inmiddels zoveel meegemaakt dat hij geen kansen meer nodig had.
Een in zichzelf opgesloten man - zijn gezicht wordt erg verlegen wanneer hij lacht. Overigens kijkt hij stuurs.
Bij zijn eigen werk was de compositie, de spanningsboog, altijd het probleem zei hij en hij meende in Oud en Eenzaam voor het eerst een geslaagde vorm gevonden te hebben.
maandag 28 januari 2019
Ted Hughes -- 29 januari 1985
• Ted Hughes (1930-1998) was een Britse dichter en echrtgenoot van Sylvia Plath. Voordat hij werd gevraagd de nieuwe Britse Poet Laureate te worden, gold Philip Larkin (1922-1985) als de grote favoriet voor die functie, maar deze weigerde om gezondheidsredenen (en overleed niet lang daarna). Uit: Ik wil nooit vergeven worden (vertaald door Nelleke van Maaren).
Begin 1985
Die benoeming tot Poet Laureate was heel merkwaardig. Toen we terugkwamen uit Egypte zat ik in zo’n half verdoofde toestand na de reis een enorme stapel post door te nemen en vond een brief van Downing Street 10, waarin werd gevraagd of ik de brief van Maggie Thatcher had ontvangen en zo ja, of ik dan alsjeblieft antwoord wilde geven, in negatieve of positieve zin. [...] Thatchers brief aan mij was gepost op de dag dat we naar Egypte vertrokken, maar omdat we op een vrijdag terugkwamen, had ik het weekend om erover na te denken. Toen eenmaal tot me doordrong: ja, ik was werkelijk gevraagd, veronderstelde ik dat Larkin gevraagd moest zijn en geweigerd had. Dat maakte mijn positie ingewikkeld. Ik voelde er weinig voor te worden geconfronteerd met een veelheid van maffe probleempjes die hij zo verstandig was geweest om te weigeren. Anderzijds leek zijn algemene, universele nee me niet zo bewonderenswaardig, & het was in zekere zin een aantrekkelijk idee om datgene waarvoor hij was teruggedeinsd, in een groot voordeel voor mij te veranderen. [...] Er schoot me steeds de regel uit King Lear te binnen waarin de Franse koning van mening verandert over Cordelia – ‘Als de wet het toelaat raap ik op wat weggeworpen is.’ [...] Dus maandagochtend belde ik op en zei ja. Sindsdien loop ik rond in een vreemd waas – een soort slaapwandelende langzame vlucht. Misschien heeft het iets te maken met het besef dat ik een van mijn moeders wildste dromen verwezenlijk.
Begin 1985
Die benoeming tot Poet Laureate was heel merkwaardig. Toen we terugkwamen uit Egypte zat ik in zo’n half verdoofde toestand na de reis een enorme stapel post door te nemen en vond een brief van Downing Street 10, waarin werd gevraagd of ik de brief van Maggie Thatcher had ontvangen en zo ja, of ik dan alsjeblieft antwoord wilde geven, in negatieve of positieve zin. [...] Thatchers brief aan mij was gepost op de dag dat we naar Egypte vertrokken, maar omdat we op een vrijdag terugkwamen, had ik het weekend om erover na te denken. Toen eenmaal tot me doordrong: ja, ik was werkelijk gevraagd, veronderstelde ik dat Larkin gevraagd moest zijn en geweigerd had. Dat maakte mijn positie ingewikkeld. Ik voelde er weinig voor te worden geconfronteerd met een veelheid van maffe probleempjes die hij zo verstandig was geweest om te weigeren. Anderzijds leek zijn algemene, universele nee me niet zo bewonderenswaardig, & het was in zekere zin een aantrekkelijk idee om datgene waarvoor hij was teruggedeinsd, in een groot voordeel voor mij te veranderen. [...] Er schoot me steeds de regel uit King Lear te binnen waarin de Franse koning van mening verandert over Cordelia – ‘Als de wet het toelaat raap ik op wat weggeworpen is.’ [...] Dus maandagochtend belde ik op en zei ja. Sindsdien loop ik rond in een vreemd waas – een soort slaapwandelende langzame vlucht. Misschien heeft het iets te maken met het besef dat ik een van mijn moeders wildste dromen verwezenlijk.
zondag 27 januari 2019
Brian Eno -- 28 januari 1995
• Brian Eno (1948) is een Britse muzikant, producer en kunstenaar. Hij publiceerde een dagboek over het jaar 1995, onder de titel A Year with Swollen Appendices.
28 January
I’m finding myself increasingly coming to resent artists and their daft conceits, Internetters and their stupid gadgetry. Dear Juan (Arzubialde) invited me to Bilbao, and A. arranged for Stewart to go too. The idea was to look at some sites for an installation. Picked up at Bilbao by deputation of sweet Spanish men with strong breath. One of them laid straight into S. (as Godfather of The Well) with tortuous accounts of baud rates and net-surfing. Anyway, to truly fantastic restaurant (Marinaro) in Laredo - where the proprietor very kindly gave me a 1954 Vina Real out of goodness of his heart (I had asked how much such a bottle might cost). Huge meal: wine and all (at 3.30 p.m.).
On to Santander, discussing Real World [A proposal for a future theme park instigated by Peter Gabriel] with Juan, and then a mysterious journey round harbour facilities. ‘Why am I here?’ says a voice deep in my limbic system. The same voice began positively screaming upon our arrival at the oil refinery (turned out to be an olive oil refinery!), when we were thrust into a room of mayors and lawyers and PR men and architects and asked to help design the proposed ‘Data Centre’ on the promenade. This was interspersed by a largely incomprehensible presentation (projected from a laptop, of course) and booklet (all Photoshop-designed - overlays, fades, etc. - and the only thing you really needed, the maps, unreadably minute) - both astonishing triumphs of form over content.
Taken somewhat by surprise, we started by saying that data, as such, is not that interesting. Stewart said that installations that depend on cutting-edge technology are fine the first year, out of date the second, and embarrassing for ever afterwards, and that, on a promenade, people would prefer to walk. S. and I pushed the theme ‘Im prove the promenade’, while I silently fumed at poor Juan for being dropped into this. Still, they seemed pleased that we’d come down ‘for the people’. Later discovered that there had been a big rift within the council between the Internetters and the architects, and that we - hired in by the Internetters - had inadvertently supported the architects.
Another enormous and delicious meal. Must improve my Spanish. To bed at 1.30
28 January
I’m finding myself increasingly coming to resent artists and their daft conceits, Internetters and their stupid gadgetry. Dear Juan (Arzubialde) invited me to Bilbao, and A. arranged for Stewart to go too. The idea was to look at some sites for an installation. Picked up at Bilbao by deputation of sweet Spanish men with strong breath. One of them laid straight into S. (as Godfather of The Well) with tortuous accounts of baud rates and net-surfing. Anyway, to truly fantastic restaurant (Marinaro) in Laredo - where the proprietor very kindly gave me a 1954 Vina Real out of goodness of his heart (I had asked how much such a bottle might cost). Huge meal: wine and all (at 3.30 p.m.).
On to Santander, discussing Real World [A proposal for a future theme park instigated by Peter Gabriel] with Juan, and then a mysterious journey round harbour facilities. ‘Why am I here?’ says a voice deep in my limbic system. The same voice began positively screaming upon our arrival at the oil refinery (turned out to be an olive oil refinery!), when we were thrust into a room of mayors and lawyers and PR men and architects and asked to help design the proposed ‘Data Centre’ on the promenade. This was interspersed by a largely incomprehensible presentation (projected from a laptop, of course) and booklet (all Photoshop-designed - overlays, fades, etc. - and the only thing you really needed, the maps, unreadably minute) - both astonishing triumphs of form over content.
Taken somewhat by surprise, we started by saying that data, as such, is not that interesting. Stewart said that installations that depend on cutting-edge technology are fine the first year, out of date the second, and embarrassing for ever afterwards, and that, on a promenade, people would prefer to walk. S. and I pushed the theme ‘Im prove the promenade’, while I silently fumed at poor Juan for being dropped into this. Still, they seemed pleased that we’d come down ‘for the people’. Later discovered that there had been a big rift within the council between the Internetters and the architects, and that we - hired in by the Internetters - had inadvertently supported the architects.
Another enormous and delicious meal. Must improve my Spanish. To bed at 1.30
Rutka Laskier -- 26 januari 1943
• Rutka Laskier (1929-1943) was een Pools meisje dat in een Duits concentratiekamp om het leven kwam. Ze hield in de laatste maanden van haar leven een dagboek bij.
's Ochtends - 26 I 43 Dinsdag
Micka is weer met de nodige nieuwtjes gekomen. 'Iemand' heeft tegen haar gezegd dat ik mijn haren voor Janek heb geknipt, dat ik voor Janek zijden kousen draag enzovoort. Een botte leugen. Alsof ik iets om hem geef* Als ik Tusia ooit nog eens op straat tegenkom zal ik haar vragen wie haar toestemming heeft gegeven om dit soort roddels rond te strooien, en ik zal daarbij niet verzuimen een incidentje te noemen dat plaatsvond in de nacht van 2 op 3 januari. Ik wil haar mondje snoeren met die ontmoetingen. Ik ben benieuwd wat het zal opleveren. Vandaag ga ik naar de fotograaf. Ik laat voor 5 mark zes foto's maken, op rekening van het loon dat onderweg is.
's Ochtends - 26 I 43 Dinsdag
Micka is weer met de nodige nieuwtjes gekomen. 'Iemand' heeft tegen haar gezegd dat ik mijn haren voor Janek heb geknipt, dat ik voor Janek zijden kousen draag enzovoort. Een botte leugen. Alsof ik iets om hem geef* Als ik Tusia ooit nog eens op straat tegenkom zal ik haar vragen wie haar toestemming heeft gegeven om dit soort roddels rond te strooien, en ik zal daarbij niet verzuimen een incidentje te noemen dat plaatsvond in de nacht van 2 op 3 januari. Ik wil haar mondje snoeren met die ontmoetingen. Ik ben benieuwd wat het zal opleveren. Vandaag ga ik naar de fotograaf. Ik laat voor 5 mark zes foto's maken, op rekening van het loon dat onderweg is.
donderdag 24 januari 2019
Selma Lagerlöf -- 25 januari 1873
• Selma Lagerlöf (1858-1940) was een Zweedse schrijfster. Als 14-jarige hield ze tijdens een verblijf bij familie in Stockholm een dagboek bij.
zaterdag, 25 januari / In de salon bij oom Oriel
Er zijn verscheidene dagen voorbijgegaan, zonder dat ik tijd had om in mijn dagboek te schrijven. Ik moet zeggen, dat ik 't ook wel druk heb. Elke dag tussen tien en twaalf uur moet ik op de gymnastiek zijn, drie uren in de week heb ik Engelse les en twee keer een half uur pianoles. En tante is er heel precies op dat ik goed oefen, en als ik naar mevrouw H**** ga, vraagt ze of ik mijn les goed ken.
Maar vandaag ben ik vroeger dan gewoonlijk opgestaan, om wat te kunnen schrijven. Ik ben in de salon gaan zitten, omdat daar 's morgens vóór 't ontbijt niemand is; ik vind het ook prettig om hier te zitten omdat het hier zo mooi is.
Als ik nu de waarheid moet zeggen - en ik merk, dat het niet prettig is om een dagboek te schrijven, als je niet de waarheid zegt - dan had ik wel tijd gehad, gisteravond bijvoorbeeld, maar er was iets gebeurd waarover ik me schaam, als ik het moet vertellen. Ik kan mezelf niet recht begrijpen, 't Is net of ik zo kwaad en onhandelbaar geworden ben, dat ik mezelf niet in toom kan houden, en dat kon ik tot nu toe toch meestal wel. Elke avond als Elin en Allan naar bed zijn, gaan tante en ik in de salon zitten. Tante breit een sjaal en ik haak een tussenzetsel. We lezen niet voor, maar tante vertelt mij lange verhalen over mensen, die zij in Stockholm heeft ontmoet, en dat vind ik erg leuk. Soms komt oom Oriel ook in de salon zitten en rookt dan uit zijn lange pijp, lezend in de 'Nya Dagligt Allehanda'. Af en toe zit oom te glimlachen terwijl hij leest, en dan weten wij, tante en ik, dat de redacteur iets lelijks heeft gezegd over de liberalen, want de liberalen zijn de slechtste mensen die oom kent. Donderdagavond kwam oom ook bij de lamp zitten, niet met de krant, maar met een boek van klein formaat, maar tamelijk dik. Ik vroeg me juist af wat het wel voor een boek kon zijn, dat oom z'n krant er voor vergat, toen hij ophield met lezen en naar mij keek.
'Dit boek mag jij niet lezen', zei hij, 'denk er om'.
Ja, ik beloofde erom te zullen denken, en verder werd er niet over gesproken.
Maar gistermorgen, juist toen ik voor de piano was gaan zitten om mijn les in te studeren, kwamen oom en tante binnen. En oom was zo druk aan 't praten, dat hij niet lette op mij, die daar zat te zwoegen op de Czerny-etudes, maar aan tante vertelde hoe een Fransman, die een moordaanslag beraamd had op Lodewijk XIII, geradbraakt en gemarteld was in tegenwoordigheid van het hof en het hele volk.
Ik bleef natuurlijk doorspelen, maar ik kon er niets aan doen, dat ik een deel van wat oom vertelde kon horen. Het meeste hoorde ik vanzelfsprekend niet, maar daardoor werd ik juist zo geweldig nieuwsgierig om te weten hoe dat in z'n werk gegaan was. En het ergst van alles was, dat ik bedacht dat het in een boek stond, waar ik niet aan mocht komen.
En dat zou ik ook niet gedaan hebben, nee, dat zou ik beslist niet gedaan hebben, als ik echt mijzelf geweest was; want al heb ik veel gebreken, wanneer ik iets beloofd heb, dan wil ik me daaraan houden.
Gewoonlijk als ik om twaalf uur van de gymnastiek kom, ga ik een poosje op de sofa in de slaapkamer liggen; maar gisteren kreeg de slaapkamer een grote beurt en zei tante, dat ik op de sofa in ooms kamer mocht gaan liggen, omdat oom was uitgegaan. En toen ik dat deed, zag ik op 't zelfde moment dat ik me uitstrekte het kleine dikke boek op de étagère liggen, vlak onder mijn bereik. Toen pakte ik het boek en deed het open, want daar stak toch geen kwaad in: even te zien wat voor boek het was. Ik zag dat het een Frans geschiedenisboek was, en toen vond ik het wel wat kinderachtig van oom om mij dat te verbieden om te lezen, want geschiedenis mag toch iedereen lezen. Zo begon ik het boek door te bladeren, en juist toen ik de plaats gevonden had van de marteling, hoorde ik de deur van de vestibule. Maar ik ben immers zo opvallend suf en onnozel tegenwoordig, dat ik er helemaal niet aan dacht dat het oom kon zijn, die thuis kwam, maar doorlas. Het volgende ogenblik stond oom op de drempel, - en ik lag daar te lezen in het verboden boek! Zo iets verschrikkelijks geloof ik niet dat me ooit is overkomen, in mijn hele leven .
Ik sprong op, legde het boek weg en vroeg oom om vergiffenis. Ik was zo ontzettend nieuwsgierig geweest om te weten welk boek ik niet mocht lezen.
Oom werd niet zo erg boos op me, 'Ik begrijp, dat jij er eentje bent die niet kan ademhalen zonder een boek onder je neus te hebben', zei hij. 'Nu moeten voortaan de boeken maar achter slot, dan kun je Walter Scott lezen zoveel je wilt, en laat je de andere boeken met rust'. Dat was erg lief gezegd van oom, en ik dankte hem zo vriendelijk als ik kon. Maar toch schaam ik me zo ontzettend. Ik krijg een kleur als oom maar naar me kijkt, want hij kan immers niet anders denken dan dat ik altijd zo ongehoorzaam ben, en dat niemand ook maar enigszins kan vertrouwen op wat ik heb beloofd. Hij kan ïmmers niet weten dat ik een verandering heb ondergaan en zodoende niet meer mezelf ben.
zaterdag, 25 januari / In de salon bij oom Oriel
Er zijn verscheidene dagen voorbijgegaan, zonder dat ik tijd had om in mijn dagboek te schrijven. Ik moet zeggen, dat ik 't ook wel druk heb. Elke dag tussen tien en twaalf uur moet ik op de gymnastiek zijn, drie uren in de week heb ik Engelse les en twee keer een half uur pianoles. En tante is er heel precies op dat ik goed oefen, en als ik naar mevrouw H**** ga, vraagt ze of ik mijn les goed ken.
Maar vandaag ben ik vroeger dan gewoonlijk opgestaan, om wat te kunnen schrijven. Ik ben in de salon gaan zitten, omdat daar 's morgens vóór 't ontbijt niemand is; ik vind het ook prettig om hier te zitten omdat het hier zo mooi is.
Als ik nu de waarheid moet zeggen - en ik merk, dat het niet prettig is om een dagboek te schrijven, als je niet de waarheid zegt - dan had ik wel tijd gehad, gisteravond bijvoorbeeld, maar er was iets gebeurd waarover ik me schaam, als ik het moet vertellen. Ik kan mezelf niet recht begrijpen, 't Is net of ik zo kwaad en onhandelbaar geworden ben, dat ik mezelf niet in toom kan houden, en dat kon ik tot nu toe toch meestal wel. Elke avond als Elin en Allan naar bed zijn, gaan tante en ik in de salon zitten. Tante breit een sjaal en ik haak een tussenzetsel. We lezen niet voor, maar tante vertelt mij lange verhalen over mensen, die zij in Stockholm heeft ontmoet, en dat vind ik erg leuk. Soms komt oom Oriel ook in de salon zitten en rookt dan uit zijn lange pijp, lezend in de 'Nya Dagligt Allehanda'. Af en toe zit oom te glimlachen terwijl hij leest, en dan weten wij, tante en ik, dat de redacteur iets lelijks heeft gezegd over de liberalen, want de liberalen zijn de slechtste mensen die oom kent. Donderdagavond kwam oom ook bij de lamp zitten, niet met de krant, maar met een boek van klein formaat, maar tamelijk dik. Ik vroeg me juist af wat het wel voor een boek kon zijn, dat oom z'n krant er voor vergat, toen hij ophield met lezen en naar mij keek.
'Dit boek mag jij niet lezen', zei hij, 'denk er om'.
Ja, ik beloofde erom te zullen denken, en verder werd er niet over gesproken.
Maar gistermorgen, juist toen ik voor de piano was gaan zitten om mijn les in te studeren, kwamen oom en tante binnen. En oom was zo druk aan 't praten, dat hij niet lette op mij, die daar zat te zwoegen op de Czerny-etudes, maar aan tante vertelde hoe een Fransman, die een moordaanslag beraamd had op Lodewijk XIII, geradbraakt en gemarteld was in tegenwoordigheid van het hof en het hele volk.
Ik bleef natuurlijk doorspelen, maar ik kon er niets aan doen, dat ik een deel van wat oom vertelde kon horen. Het meeste hoorde ik vanzelfsprekend niet, maar daardoor werd ik juist zo geweldig nieuwsgierig om te weten hoe dat in z'n werk gegaan was. En het ergst van alles was, dat ik bedacht dat het in een boek stond, waar ik niet aan mocht komen.
En dat zou ik ook niet gedaan hebben, nee, dat zou ik beslist niet gedaan hebben, als ik echt mijzelf geweest was; want al heb ik veel gebreken, wanneer ik iets beloofd heb, dan wil ik me daaraan houden.
Gewoonlijk als ik om twaalf uur van de gymnastiek kom, ga ik een poosje op de sofa in de slaapkamer liggen; maar gisteren kreeg de slaapkamer een grote beurt en zei tante, dat ik op de sofa in ooms kamer mocht gaan liggen, omdat oom was uitgegaan. En toen ik dat deed, zag ik op 't zelfde moment dat ik me uitstrekte het kleine dikke boek op de étagère liggen, vlak onder mijn bereik. Toen pakte ik het boek en deed het open, want daar stak toch geen kwaad in: even te zien wat voor boek het was. Ik zag dat het een Frans geschiedenisboek was, en toen vond ik het wel wat kinderachtig van oom om mij dat te verbieden om te lezen, want geschiedenis mag toch iedereen lezen. Zo begon ik het boek door te bladeren, en juist toen ik de plaats gevonden had van de marteling, hoorde ik de deur van de vestibule. Maar ik ben immers zo opvallend suf en onnozel tegenwoordig, dat ik er helemaal niet aan dacht dat het oom kon zijn, die thuis kwam, maar doorlas. Het volgende ogenblik stond oom op de drempel, - en ik lag daar te lezen in het verboden boek! Zo iets verschrikkelijks geloof ik niet dat me ooit is overkomen, in mijn hele leven .
Ik sprong op, legde het boek weg en vroeg oom om vergiffenis. Ik was zo ontzettend nieuwsgierig geweest om te weten welk boek ik niet mocht lezen.
Oom werd niet zo erg boos op me, 'Ik begrijp, dat jij er eentje bent die niet kan ademhalen zonder een boek onder je neus te hebben', zei hij. 'Nu moeten voortaan de boeken maar achter slot, dan kun je Walter Scott lezen zoveel je wilt, en laat je de andere boeken met rust'. Dat was erg lief gezegd van oom, en ik dankte hem zo vriendelijk als ik kon. Maar toch schaam ik me zo ontzettend. Ik krijg een kleur als oom maar naar me kijkt, want hij kan immers niet anders denken dan dat ik altijd zo ongehoorzaam ben, en dat niemand ook maar enigszins kan vertrouwen op wat ik heb beloofd. Hij kan ïmmers niet weten dat ik een verandering heb ondergaan en zodoende niet meer mezelf ben.
woensdag 23 januari 2019
Frank Meyrink -- 24 januari 1991
• Frank Meyrink beschrijft in zijn dagboek (Gottliebs dood) de laatste jaren uit het leven van de beroemde pedagoog, cultuurfilosoof, architect, dichter en regisseur Johann Gottlieb Freudenacker (1915-1992) - die nooit bestaan heeft. En Frank Meyrink is een pseudoniem van de in 1964 geboren schrijver Leonard Beuger. Het boek is gemodelleerd naar Eckermann's Gespräche mit Goethe.
Donderdag 24 januari 1991
‘Hoe komt het eigenlijk,’ vroeg Gottlieb, die ik vanmiddag tussen zijn boeken trof – maar ik weet niet naar aanleiding van welke lectuur – , ‘dat mensen slechtheid, zwakheid, egoïsme et cetera vergoelijkend “menselijk” noemen, en niet zelden verontwaardigd raken als het goede, het verhevene als normaal wordt voorgesteld?’
‘Gaat dat niet minstens al op Goethe terug, althans zijn Faust?’ vroeg ik, maar Gottlieb hechtte geen aandacht aan mijn woorden.
‘Ach,’ antwoordde hij mistroostig, ‘de mensen zijn zo vol wantrouwen ten opzichte van zichzelf dat ze elkaar niet eens meer “u” durven noemen, en in verlegenheid geraken wanneer iemand hén eerbiedig aanspreekt.’
Donderdag 24 januari 1991
‘Hoe komt het eigenlijk,’ vroeg Gottlieb, die ik vanmiddag tussen zijn boeken trof – maar ik weet niet naar aanleiding van welke lectuur – , ‘dat mensen slechtheid, zwakheid, egoïsme et cetera vergoelijkend “menselijk” noemen, en niet zelden verontwaardigd raken als het goede, het verhevene als normaal wordt voorgesteld?’
‘Gaat dat niet minstens al op Goethe terug, althans zijn Faust?’ vroeg ik, maar Gottlieb hechtte geen aandacht aan mijn woorden.
‘Ach,’ antwoordde hij mistroostig, ‘de mensen zijn zo vol wantrouwen ten opzichte van zichzelf dat ze elkaar niet eens meer “u” durven noemen, en in verlegenheid geraken wanneer iemand hén eerbiedig aanspreekt.’
dinsdag 22 januari 2019
Helena Morley -- 23 januari 1893
• Helena Morley (pseudoniem van Alice Dayrell Caldeira Brant, 1880-1970) woonde als jong meisje in Brazilië en hield gedurende haar middelbareschooljaren een dagboek bij.
Monday, January 23
Yesterday I had a terrible scare. They're saying in Boa Vista that there's a very dangerous thief in the neighborhood who's already been in Diamantina and the soldiers couldn't catch him. He kills people in order to rob them and when the soldiers come, if he's in a house, he turns himself into a broom or a chair or some-thing; if he's outdoors he turns into an ant-hill. Everybody's terrified. Last night papa was at Uncle Joaozinho's on the other side of the ravine, and we were all asleep, when a dog barked. Mama ran to the door of our cabin and began to shriek, "Joaozinho! Captain Gasparino! Seu Joao Roberto!" We all woke up and ran to the door to see what it was. She screamed at Renato, "Run to Joaozinho's house and call the sheriff and the soldiers there!" She screamed this. Our mouths feil open; we thought she'd gone crazy. Then she whispered, "Shut your mouths and I'll explain." And she told us that the man who turns into an ant-hill was close by, because the dog had barked, and she was afraid he was after my father to try to get diamonds. She screamed those names loudly so that the thief would think those men were at Uncle Joaozinho's house and run away. Papa arrived a little later and he thought that mama's idea was very funny.
Monday, January 23
Yesterday I had a terrible scare. They're saying in Boa Vista that there's a very dangerous thief in the neighborhood who's already been in Diamantina and the soldiers couldn't catch him. He kills people in order to rob them and when the soldiers come, if he's in a house, he turns himself into a broom or a chair or some-thing; if he's outdoors he turns into an ant-hill. Everybody's terrified. Last night papa was at Uncle Joaozinho's on the other side of the ravine, and we were all asleep, when a dog barked. Mama ran to the door of our cabin and began to shriek, "Joaozinho! Captain Gasparino! Seu Joao Roberto!" We all woke up and ran to the door to see what it was. She screamed at Renato, "Run to Joaozinho's house and call the sheriff and the soldiers there!" She screamed this. Our mouths feil open; we thought she'd gone crazy. Then she whispered, "Shut your mouths and I'll explain." And she told us that the man who turns into an ant-hill was close by, because the dog had barked, and she was afraid he was after my father to try to get diamonds. She screamed those names loudly so that the thief would think those men were at Uncle Joaozinho's house and run away. Papa arrived a little later and he thought that mama's idea was very funny.
maandag 21 januari 2019
Ernst Heldring -- 22 januari 1928
• Ernst Heldring (1871-1954) was een Nederlandse reder, bankier en politicus. Zijn dagboeken zijn te lezen bij de dbnl.
22 januari 1928
Het doet aangenaam aan onder de actrices den laatsten tijd eenige op te merken die goed en beschaafd spelen. Nel Stants in St. Joan [van Bernard Shaw], Vera Bondam en Minny ten Hove, die beiden uitstekend in Het Spel van Liefde en List van Marivaux zijn. Mevrouw Royaards4 is van ouds een beschaafd element, maar beperkt in haar kunst. Onze tooneelspelers zijn daarentegen òf stijve klazen òf burgerlijke drukdoeners, behalve enkelen in volksrollen als Louis de Vries. Musch in nog wel meer hoedanigheden, mits niet als heer - in welken tijd ook - spelende. De uitspraak is bij velen beter dan vroeger, toen plat de verhevenste rollen belachelijk maakte, maar in de plaats daarvoor treedt nog al wat aanstellerij of charge. Royaards is onuitstaanbaar, Van Dalsum trekt gezichten als de maskers, waarmede hij gaarne speelt. Bouwmeester - hoog ten hemel verheven - legde het er altijd dik op en trok de massa door melodramatiek of door knipoogjes tegen het publiek. De recensenten zijn op deze punten zeer lankmoedig of bemerken zelven deze tekortkomingen niet.
22 januari 1928
Het doet aangenaam aan onder de actrices den laatsten tijd eenige op te merken die goed en beschaafd spelen. Nel Stants in St. Joan [van Bernard Shaw], Vera Bondam en Minny ten Hove, die beiden uitstekend in Het Spel van Liefde en List van Marivaux zijn. Mevrouw Royaards4 is van ouds een beschaafd element, maar beperkt in haar kunst. Onze tooneelspelers zijn daarentegen òf stijve klazen òf burgerlijke drukdoeners, behalve enkelen in volksrollen als Louis de Vries. Musch in nog wel meer hoedanigheden, mits niet als heer - in welken tijd ook - spelende. De uitspraak is bij velen beter dan vroeger, toen plat de verhevenste rollen belachelijk maakte, maar in de plaats daarvoor treedt nog al wat aanstellerij of charge. Royaards is onuitstaanbaar, Van Dalsum trekt gezichten als de maskers, waarmede hij gaarne speelt. Bouwmeester - hoog ten hemel verheven - legde het er altijd dik op en trok de massa door melodramatiek of door knipoogjes tegen het publiek. De recensenten zijn op deze punten zeer lankmoedig of bemerken zelven deze tekortkomingen niet.
zondag 20 januari 2019
George Gissing -- 21 januari 1888
• George Gissing (1857-1903) was een Britse schrijver. Zijn treurige leven wordt uit de doeken gedaan door Geerten Meijsing in Tirade, aan de hand van dagboekfragmenten van Gissing.
Zat. 21 januari [1888]. Niet helemaal zes bladzijden. Wat flesjes bier gekocht in de hoop dat ik beter kan slapen als ik wat drink voor ik naar bed ga.
Zon. 22 januari. Bij Roberts. - Hoofdpijn gekregen van het bier. Duidelijk onbruikbaar. Zal een glas warm water proberen voor het slapengaan. Lees nog steeds “M. Antoine”. [Een verhaal van George Sand, “Le Péché de M. Antoine”.]
Maan. 23 januari. Een verknoeide dag. Dat plotselinge onvermogen om te werken dat mij vaak overvalt, bijna altijd zeker vlak voor een verandering in mijn dagindeling (morgen de laatste les van Graham). De poging tot schrijven opgegeven zodra ik ervoor ging zitten. Moet geen thee meer drinken; ik geloof waarachtig dat die verantwoordelijk is voor mijn trage spijsvertering, constipatie etc. Heb een idee voor mijn dagindeling die woensdag moet ingaan. In Forsters Dickens gelezen, een boek dat ik voortdurend oppak om me te stimuleren als het werk stilligt. - De hele dag uitnemend weer; warm en zonnig. Knoppen gezien aan de takken van de bomen toen ik afgelopen zondagmiddag door het park liep. - Rugpijn; ongetwijfeld het resultaat van mijn bad gisteravond. Durf niet elders een bad te nemen, toch loop ik er thuis altijd een kou van op. - Ook gemelijk geworden doordat ik Ierse stoofschotel had voor het avondeten. Er zijn nog maar weinig dingen die ik ongestraft kan eten.
Zat. 21 januari [1888]. Niet helemaal zes bladzijden. Wat flesjes bier gekocht in de hoop dat ik beter kan slapen als ik wat drink voor ik naar bed ga.
Zon. 22 januari. Bij Roberts. - Hoofdpijn gekregen van het bier. Duidelijk onbruikbaar. Zal een glas warm water proberen voor het slapengaan. Lees nog steeds “M. Antoine”. [Een verhaal van George Sand, “Le Péché de M. Antoine”.]
Maan. 23 januari. Een verknoeide dag. Dat plotselinge onvermogen om te werken dat mij vaak overvalt, bijna altijd zeker vlak voor een verandering in mijn dagindeling (morgen de laatste les van Graham). De poging tot schrijven opgegeven zodra ik ervoor ging zitten. Moet geen thee meer drinken; ik geloof waarachtig dat die verantwoordelijk is voor mijn trage spijsvertering, constipatie etc. Heb een idee voor mijn dagindeling die woensdag moet ingaan. In Forsters Dickens gelezen, een boek dat ik voortdurend oppak om me te stimuleren als het werk stilligt. - De hele dag uitnemend weer; warm en zonnig. Knoppen gezien aan de takken van de bomen toen ik afgelopen zondagmiddag door het park liep. - Rugpijn; ongetwijfeld het resultaat van mijn bad gisteravond. Durf niet elders een bad te nemen, toch loop ik er thuis altijd een kou van op. - Ook gemelijk geworden doordat ik Ierse stoofschotel had voor het avondeten. Er zijn nog maar weinig dingen die ik ongestraft kan eten.
Boudewijn Büch -- 20 januari 1998
• Boudewijn Büch was een Nederlandse schrijver en programmamaker. Een boekenkast op reis is zijn 'persoonlijke kroniek' over 1998.
20 januari
Ontwaak met de Pretoria News en lees daar dat Carl Perkins – voor mij nog steeds de uitvinder van de rock-’n-roll en schrijver van dat fabuleuze Blue suede shoes (1955) – op 65-jarige leeftijd overleden is. Ik heb hem de afgelopen jaren tientallen keren laten bellen voor een televisie-interview, maar hij had steeds hartklachten of was net bezig van kanker te genezen. Gelukkig heb ik hem jaren geleden één keer geïnterviewd op een country-muziekfesitival voor de radio en toen bleek mijn held een schat van een man te zijn. Het doet mij wat, vooral ook omdat een van zijn elpees (ik heb er nog steeds geen cd-versie van gezien) op mijn toptien aller tijden van de popmuziek staat. Carl dood. Jammer dat ik niet thuis ben. Ik zou de hele dag zijn muziek draaien en een zwarte band om de arm dragen, zoals ik indertijd ook deed toen Elvis overleden was. Ik wil een gedicht over Carl schrijven. Dat móét!
[Büch over Perkins in zijn boek Rock 'n' Roll]
20 januari
Ontwaak met de Pretoria News en lees daar dat Carl Perkins – voor mij nog steeds de uitvinder van de rock-’n-roll en schrijver van dat fabuleuze Blue suede shoes (1955) – op 65-jarige leeftijd overleden is. Ik heb hem de afgelopen jaren tientallen keren laten bellen voor een televisie-interview, maar hij had steeds hartklachten of was net bezig van kanker te genezen. Gelukkig heb ik hem jaren geleden één keer geïnterviewd op een country-muziekfesitival voor de radio en toen bleek mijn held een schat van een man te zijn. Het doet mij wat, vooral ook omdat een van zijn elpees (ik heb er nog steeds geen cd-versie van gezien) op mijn toptien aller tijden van de popmuziek staat. Carl dood. Jammer dat ik niet thuis ben. Ik zou de hele dag zijn muziek draaien en een zwarte band om de arm dragen, zoals ik indertijd ook deed toen Elvis overleden was. Ik wil een gedicht over Carl schrijven. Dat móét!
[Büch over Perkins in zijn boek Rock 'n' Roll]
woensdag 16 januari 2019
C. Buddingh' -- 17 januari 1968
• C. Buddingh' (1918-1985) was schrijver en dichter. Hij publiceerde vijf boeken met dagboeknotities.
17-1
Er zijn mensen wie de mislukking naar het hoofd gestegen is.
Een paar boeken uitzoekend, die ik dubbel heb en die ik morgenavond aan Gerard wil geven, zie ik - wat ik weer totaal was vergeten - dat Somerset Maugham in de inleiding tot A Writer's Notebook over Jules Renard en diens Journal schrijft. Hij moet niet zo erg veel van Renard hebben, omdat deze ‘creativiteit’ zou missen en ‘creativiteit’, blijkt al heel spoedig, is voor Maugham het verzinnen van verhaaltjes. Poil de Carotte wil hij half-schoorvoetend dan nog wel accepteren, maar Renards andere romans zijn volgens hem ‘either fragments of autobiography or are compiled from the careful notes he took of people with whom he was thrown into close contact and can hardly be counted as novels at all.’ Als men zo redeneert, is Komedianten trokken voorbij een beter boek dan Si le grain ne meurt, en Jouhandeau, die nooit ook maar iets heeft kunnen - of willen - verzinnen, ja, wat? Misschien wel helemaal geen schrijver en zeker niet zo'n coryfee natuurlijk als Maugham zelf, die ook wel nooit beweerd heeft ‘to create something out of nothing’, maar, voegt hij er dan fier aan toe: ‘I have exercised imagination, invention and a sense of the dramatic to make it something of my own.’ Van a tot z typisch de redenering waarmee tweederangs auteurs altijd weer komen aandragen. Ik merk dat ik me de laatste tijd steeds meer begin te ergeren aan bepaalde lieden en Somerset Maugham is er daar een van. Zijn verwaten opmerkingen bijv. over Henry James (waar hij 25 keer uit kon) in An Introduction to Modern English and American Literature.
18-1
De bediende gisteren in de woninginrichtingszaak, toen ik naar een vloerkleed was wezen kijken dat Stientje er gezien had en mijn naam en adres opgaf: ‘Als ik zo vrij mag zijn... is u van de Forsyte Sage?’
17-1
Er zijn mensen wie de mislukking naar het hoofd gestegen is.
Een paar boeken uitzoekend, die ik dubbel heb en die ik morgenavond aan Gerard wil geven, zie ik - wat ik weer totaal was vergeten - dat Somerset Maugham in de inleiding tot A Writer's Notebook over Jules Renard en diens Journal schrijft. Hij moet niet zo erg veel van Renard hebben, omdat deze ‘creativiteit’ zou missen en ‘creativiteit’, blijkt al heel spoedig, is voor Maugham het verzinnen van verhaaltjes. Poil de Carotte wil hij half-schoorvoetend dan nog wel accepteren, maar Renards andere romans zijn volgens hem ‘either fragments of autobiography or are compiled from the careful notes he took of people with whom he was thrown into close contact and can hardly be counted as novels at all.’ Als men zo redeneert, is Komedianten trokken voorbij een beter boek dan Si le grain ne meurt, en Jouhandeau, die nooit ook maar iets heeft kunnen - of willen - verzinnen, ja, wat? Misschien wel helemaal geen schrijver en zeker niet zo'n coryfee natuurlijk als Maugham zelf, die ook wel nooit beweerd heeft ‘to create something out of nothing’, maar, voegt hij er dan fier aan toe: ‘I have exercised imagination, invention and a sense of the dramatic to make it something of my own.’ Van a tot z typisch de redenering waarmee tweederangs auteurs altijd weer komen aandragen. Ik merk dat ik me de laatste tijd steeds meer begin te ergeren aan bepaalde lieden en Somerset Maugham is er daar een van. Zijn verwaten opmerkingen bijv. over Henry James (waar hij 25 keer uit kon) in An Introduction to Modern English and American Literature.
18-1
De bediende gisteren in de woninginrichtingszaak, toen ik naar een vloerkleed was wezen kijken dat Stientje er gezien had en mijn naam en adres opgaf: ‘Als ik zo vrij mag zijn... is u van de Forsyte Sage?’
dinsdag 15 januari 2019
Max Brod -- 16 januari 1918
• Uit een brief van de Oostenrijkse schrijver Max Brod (1884-1968) aan Franz Kafka (1883-1924). De twee vrienden schreven elkaar tussen 1904 en 1924, het jaar van Kafka’s dood, vele brieven, die laten zien hoe hun “geestelijke en literaire ontwikkeling vervlochten was met de dramatische gebeurtenissen van hun tijd”. Uit: Een vriendschap in brieven (vertaald door Willem van Toorn).
16 januari 1918
Mijn probleem is niet dat ik omwille van de literatuur deze vrouw heb gekozen en nu omwille van Palestina een andere nodig heb — Veel eenvoudiger! Veel lichamelijker! — Het is in een van de overigens vele mogelijke versimpelingen zo: mijn Vrouw is niet mijn erotische type. In geestelijk opzicht niet, want daarin is zij de vrouw die behoefte heeft aan leiding en iemand om op te steunen, terwijl ik behoefte heb aan een leidster. En in het lichamelijke al helemaal niet. Het lichamelijke hangt bovendien als al te teer, al te breekbaar op een of andere manier samen met het geestelijke.
[Het is zo dat] bepaalde op zichzelf zeer hoogstaande, maar toch secundaire eigenschappen mij aan haar bonden en vandaag nog met zo’n ongehoorde kracht aan haar binden, dat ik mij nooit en te nimmer kan losscheuren. – Het gevolg hiervan is een bandeloos seksueel leven dat mij eindeloos pijnigt, onrustig maakt en mij het opstijgen boven het niveau dat ik nu bereikt heb eenvoudigweg onmogelijk maakt. – Ik weet dat ik nu alleen verder kan komen als ik eindelijk in het erotische rust vind, volledige vrede, waar ook kinderen bij horen, – en ik weet dat de andere vrouw alles heeft wat ik daarvoor nodig heb en zolang ik me herinner in wensdromen voor mij heb gezien [...]
Maar het is een onmogelijkheid bij mijn vrouw weg te gaan.
16 januari 1918
Mijn probleem is niet dat ik omwille van de literatuur deze vrouw heb gekozen en nu omwille van Palestina een andere nodig heb — Veel eenvoudiger! Veel lichamelijker! — Het is in een van de overigens vele mogelijke versimpelingen zo: mijn Vrouw is niet mijn erotische type. In geestelijk opzicht niet, want daarin is zij de vrouw die behoefte heeft aan leiding en iemand om op te steunen, terwijl ik behoefte heb aan een leidster. En in het lichamelijke al helemaal niet. Het lichamelijke hangt bovendien als al te teer, al te breekbaar op een of andere manier samen met het geestelijke.
[Het is zo dat] bepaalde op zichzelf zeer hoogstaande, maar toch secundaire eigenschappen mij aan haar bonden en vandaag nog met zo’n ongehoorde kracht aan haar binden, dat ik mij nooit en te nimmer kan losscheuren. – Het gevolg hiervan is een bandeloos seksueel leven dat mij eindeloos pijnigt, onrustig maakt en mij het opstijgen boven het niveau dat ik nu bereikt heb eenvoudigweg onmogelijk maakt. – Ik weet dat ik nu alleen verder kan komen als ik eindelijk in het erotische rust vind, volledige vrede, waar ook kinderen bij horen, – en ik weet dat de andere vrouw alles heeft wat ik daarvoor nodig heb en zolang ik me herinner in wensdromen voor mij heb gezien [...]
Maar het is een onmogelijkheid bij mijn vrouw weg te gaan.
maandag 14 januari 2019
Otti Anz -- 15 januari 1904
• Otti Anz (1876-1945) was een Duitse die veel in het buitenland gewoond heeft. Van haar verblijf in China (1903-1912) hield ze een fragmentarisch dagboek bij.
Den 15. Jan 1904
Weihnachten ist vorüber; ich kann kaum erinnern je ein so reizendes Fest erlebt zu haben, wie dieses erste hier im fremden Lande, zugleich das erste als Frau. Am 22. Dez. morgens, als ich gedankenversunken am Strand spazierenging und wenig Auge für das schöne Schauspiel hatte, das der weit hinausgefrorene Schaum und Schlick bot, hörte ich hinter mir ein bekanntes Flöten und sah, mich umwendend meinen Walter, ein Blatt Papier in der erhobenen Hand, eiligen Schrittes auf mich zukommen. Es war ein Telegramm, ich riss es auf:
Peter meldete seine Ankunft für den nächsten Tag in Tsingtau. Mit unartikulierten Freudelauten flog ich meinem Gatten an den Hals, der nicht wusste, ob er sich mehr über mein Glück oder das Kommen des fast unbekannten Schwagers freuen sollte.
Am nächsten Morgen fuhr ich nach Tsingtau. Der erste Zug kommt erst um 10 Uhr an, der Dampfer war schon um 7 Uhr dagewesen. Ich suchte meinen Bruder durch die ganze Stadt, setzte alle möglichen Menschen in Bewegung, bis ich ihn schließlich vom Hotel aus auf der Straße erspähte. Der Augenblick als wir uns beide lachend auf der Straße entgegenstürzten und nach ¾ Jahren “ein Wiedersehen in Australien“ feierten, werden wir beide nicht vergessen.
Wir haben dann im Hotel so gelacht und gescherzt, dass wir es schließlich für besser hielten, einen kleinen Spaziergang zu machen, um den verwunderten Blicken zu entgehen. In Tsangkou am Bahnhof erwartete uns W. Die beiden großen übermütigen Jungens waren gleich die besten Freunde. Ein Kuli trug Peter seinen Koffer nach, den er beinah am Bahnhof in Tsingtau vergessen hätte, wie er auch sämtliche Schirme und Handschuhe im Hotel zurücklassen wollte, nachdem er noch eben mit Genugtuung festgestellt hatte, dass auch jetzt noch bei mir ein kleines Löchlein in der Handbekleidung nicht zu den Unmöglichkeiten gehörte.
Während der folgenden 10 Tage ist eigentlich unaufhörlich gelacht und geredet worden.
[...]
Am 2. Jan. reiste Peter wieder ab und während der nächsten 8 Tage fühlte ich mich bitterlich einsam.
[...]
Die Eisenbahnwagen sind noch immer ungeheizt, der Direktor hat erklärt, für die paar Europäer wäre es zu kostspielig, und die Chinesen könnten sich warm anziehen. Die Züge haben bald Verspätung, bald fahren sie zu früh, je nachdem die chinesischen Bahnbeamten beim Kartenspiel sind oder daran wollen. Die Fahrpreise steigern sich beständig und die Coupés werden immer schmutziger und primitiver. –
In Japan droht Krieg mit Russland, alle deutschen Schiffe sind nach Tsingtau beordert.
In Tsingtau munkelt man davon, dass irgendeine Gesellschaft in Deutschland beschlossen habe, 25 junge Mädchen herauszuschicken zur raschen Bevölkerung der Kolonie. Heiratslustige Männer gibt es hier genug, aber keine passenden Vertreter des weiblichen Geschlechts. Ich fürchte nur, die Nachricht beruht auf einer Zeitungsente. –
Heute verlässt uns unser Koch für einen Monat, den er sich als Neujahrsurlaub erbeten hat. Hoffentlich kommt er wieder, denn er leistet auf seinem Gebiet Vortreffliches. Das sind in buntem Gemisch die Neuigkeiten der letzten 4 Wochen. –
Den 15. Jan 1904
Weihnachten ist vorüber; ich kann kaum erinnern je ein so reizendes Fest erlebt zu haben, wie dieses erste hier im fremden Lande, zugleich das erste als Frau. Am 22. Dez. morgens, als ich gedankenversunken am Strand spazierenging und wenig Auge für das schöne Schauspiel hatte, das der weit hinausgefrorene Schaum und Schlick bot, hörte ich hinter mir ein bekanntes Flöten und sah, mich umwendend meinen Walter, ein Blatt Papier in der erhobenen Hand, eiligen Schrittes auf mich zukommen. Es war ein Telegramm, ich riss es auf:
Peter meldete seine Ankunft für den nächsten Tag in Tsingtau. Mit unartikulierten Freudelauten flog ich meinem Gatten an den Hals, der nicht wusste, ob er sich mehr über mein Glück oder das Kommen des fast unbekannten Schwagers freuen sollte.
Am nächsten Morgen fuhr ich nach Tsingtau. Der erste Zug kommt erst um 10 Uhr an, der Dampfer war schon um 7 Uhr dagewesen. Ich suchte meinen Bruder durch die ganze Stadt, setzte alle möglichen Menschen in Bewegung, bis ich ihn schließlich vom Hotel aus auf der Straße erspähte. Der Augenblick als wir uns beide lachend auf der Straße entgegenstürzten und nach ¾ Jahren “ein Wiedersehen in Australien“ feierten, werden wir beide nicht vergessen.
Wir haben dann im Hotel so gelacht und gescherzt, dass wir es schließlich für besser hielten, einen kleinen Spaziergang zu machen, um den verwunderten Blicken zu entgehen. In Tsangkou am Bahnhof erwartete uns W. Die beiden großen übermütigen Jungens waren gleich die besten Freunde. Ein Kuli trug Peter seinen Koffer nach, den er beinah am Bahnhof in Tsingtau vergessen hätte, wie er auch sämtliche Schirme und Handschuhe im Hotel zurücklassen wollte, nachdem er noch eben mit Genugtuung festgestellt hatte, dass auch jetzt noch bei mir ein kleines Löchlein in der Handbekleidung nicht zu den Unmöglichkeiten gehörte.
Während der folgenden 10 Tage ist eigentlich unaufhörlich gelacht und geredet worden.
[...]
Am 2. Jan. reiste Peter wieder ab und während der nächsten 8 Tage fühlte ich mich bitterlich einsam.
[...]
Die Eisenbahnwagen sind noch immer ungeheizt, der Direktor hat erklärt, für die paar Europäer wäre es zu kostspielig, und die Chinesen könnten sich warm anziehen. Die Züge haben bald Verspätung, bald fahren sie zu früh, je nachdem die chinesischen Bahnbeamten beim Kartenspiel sind oder daran wollen. Die Fahrpreise steigern sich beständig und die Coupés werden immer schmutziger und primitiver. –
In Japan droht Krieg mit Russland, alle deutschen Schiffe sind nach Tsingtau beordert.
In Tsingtau munkelt man davon, dass irgendeine Gesellschaft in Deutschland beschlossen habe, 25 junge Mädchen herauszuschicken zur raschen Bevölkerung der Kolonie. Heiratslustige Männer gibt es hier genug, aber keine passenden Vertreter des weiblichen Geschlechts. Ich fürchte nur, die Nachricht beruht auf einer Zeitungsente. –
Heute verlässt uns unser Koch für einen Monat, den er sich als Neujahrsurlaub erbeten hat. Hoffentlich kommt er wieder, denn er leistet auf seinem Gebiet Vortreffliches. Das sind in buntem Gemisch die Neuigkeiten der letzten 4 Wochen. –
zondag 13 januari 2019
Elizabeth Demmer -- 14 januari 1916
• Elizabeth Demmer–Bruijn (1857-??) was de echtgenote van hoofdonderwijzer Berend Demmer (1858-1944). Berend Demmer was hoofd van de openbare lagere school in Volendam. In haar dagboek schreef ze o.m. over de watersnood van 1916 in Volendam. Zij en haar gezin behoorden tot de zeer weinige Volendammers die niet tijdens de watersnood en de weken daarna hun huis hebben moeten verlaten. In het dagboek komen, behalve haar man, die zij als D. aanduidt, ook haar zoon Piet, haar dochters Frederiek en Marie , haar schoonzoon Aart, haar kleinzoon Japie, Gré, de verloofde van Piet en het dienstmeisje Aagtje voor.
[14 Jan.]
Om 8 uur zagen wij overal water op de straten komen en weldra kwam D. thuis, die ons aanraadde maar het noodigste naar boven te brengen daar hij vreesde, dat er ergens een doorbraak zou zijn, maar aan een andere kant dan waar het van nacht gevreesd werd. Wij togen dadelijk aan ’t werk, om eerst het allernoodigste naar boven te brengen wat later gevolgd werd door allerlei lichte meubelen enz. Intusschen was het water al harder en harder komen aanzetten; weldra in stroomen en later gelijk een waterval zoo hevig dat wij soms ons werk vergaten en met ontzetting naar de watermassa stonden te kijken.
Japie vond het prachtig, had geen oogenblik angst en stond erbij te huppelen en te springen en riep dan af en toe: Opa en Oma komt U nu toch weer eens kijken zooveel water. Eerst vleiden wij ons nog met den hoop, dat ons huis misschien droog zou blijven, daar het zooveel hooger staat dan de huisjes in de … ; wij hadden zooiets nog nooit bijgewoond, maar toen het daar weldra vol werd kwam het water in onzen tuin: wij wilden onze kippen nog in het schuurtje dien te bergen, maar zij werden met de stroom meegevoerd tot achter in den tuin en zoo moesten wij al onze mooie kippen, 17 kippen met een haan, voor onze oogen zien verdrinken, och, wat vond ik dat vreeselijk: later waren wij toch maar blij, dat het dadelijk gebeurd was, want ook in het schuurtje waren ze toch verdronken. Uben had ons verteld dat om 11 uur het water misschien nog zakken zou, doordat de eb dan intrad, maar toen het 11 uur was bemerkten wij er niets van en het water naderde al meer en meer ons huis en wij brachten maar naar boven, zette het buffet en de groote waschtafel op kisten, plaatsten de boekenkast op de vensterbank en deden wat wij maar konden, tot wij eensklaps overal het water op de vloer zagen komen. Toen vlogen wij nog naar boven met allerlei noodige zaken, doch toen wij weer beneden kwamen was het water al zoo hoog in de kamers, dat wij er niet meer in konden. Wij moesten het dus opgeven en waren ook doodmoe.
De familie van Aagtje kwam haar nog halen, maar zij wilde ons niet alleen laten, wat wij bijzonder aardig van haar vonden.
Wij begonnen het ons nu maar boven wat gezelliger te maken en ook te beraadslagen wat we voor het middagmaal zullen klaar maken en hoe: gelukkig hebben wij 2 emmers aardappelen uit den kelder meegenomen (wij hadden er nog wel voor ƒ 25,-) en 10 à 12 flesschen postelein, ook nog wat vleesch, dan hadden we nog een oud 3 pits petroleumstel en een 1 pits en ook een Belgische lamp: hoewel dus ‘behelperig’ kregen we ons diné tegen 4 ongeveer klaar: om 5 uur konden wij Marie bij ons roepen: zij was met Piet in een bootje op zij van ons huis. Wij konden met hem spreken door het raam, maar ze konden niet bij ons komen. Wij hoorden toen, dat de doorbraak bij Katwou was gebeurd, Marie had het vernomen door bulletins, die in Purmerend rondgestrooid werden, dat de dijk door en Piet had het in de courant gelezen, terwijl ze elkander in de trein ontmoet hadden. Piet had een tasch met mondvoorraad meegenomen, vooral voor mij, brood, room, eieren en chocola en voor Japie kwattarepen; alles werd dankbaar naar boven gehaald aan een touw door het raam van de bovenvoorkamer, waarna zij de terugreis weer ondernamen, wat, naar wij later vernamen, door het water overal een zeer moeielijke reis was.
In ons huis was het water ’s avonds al boven de vensterbanken; toen wij eens tot rust kwamen, bemerkten wij, dat onze geheele wijk verlaten was, ’s avonds zagen wij aan het licht, dat wij met ons 3 huisgezinnen hier in de omgeving nog woonden.
Frits Veldhuizen, die altijd boven woont, de garnalenpeller en wij, terwijl er 418 huisjes geheel of gedeeltelijk in het water staan, allen door de bewoners in allerijl verlaten sommigen zonder iets te kunnen redden.
[14 Jan.]
Om 8 uur zagen wij overal water op de straten komen en weldra kwam D. thuis, die ons aanraadde maar het noodigste naar boven te brengen daar hij vreesde, dat er ergens een doorbraak zou zijn, maar aan een andere kant dan waar het van nacht gevreesd werd. Wij togen dadelijk aan ’t werk, om eerst het allernoodigste naar boven te brengen wat later gevolgd werd door allerlei lichte meubelen enz. Intusschen was het water al harder en harder komen aanzetten; weldra in stroomen en later gelijk een waterval zoo hevig dat wij soms ons werk vergaten en met ontzetting naar de watermassa stonden te kijken.
Japie vond het prachtig, had geen oogenblik angst en stond erbij te huppelen en te springen en riep dan af en toe: Opa en Oma komt U nu toch weer eens kijken zooveel water. Eerst vleiden wij ons nog met den hoop, dat ons huis misschien droog zou blijven, daar het zooveel hooger staat dan de huisjes in de … ; wij hadden zooiets nog nooit bijgewoond, maar toen het daar weldra vol werd kwam het water in onzen tuin: wij wilden onze kippen nog in het schuurtje dien te bergen, maar zij werden met de stroom meegevoerd tot achter in den tuin en zoo moesten wij al onze mooie kippen, 17 kippen met een haan, voor onze oogen zien verdrinken, och, wat vond ik dat vreeselijk: later waren wij toch maar blij, dat het dadelijk gebeurd was, want ook in het schuurtje waren ze toch verdronken. Uben had ons verteld dat om 11 uur het water misschien nog zakken zou, doordat de eb dan intrad, maar toen het 11 uur was bemerkten wij er niets van en het water naderde al meer en meer ons huis en wij brachten maar naar boven, zette het buffet en de groote waschtafel op kisten, plaatsten de boekenkast op de vensterbank en deden wat wij maar konden, tot wij eensklaps overal het water op de vloer zagen komen. Toen vlogen wij nog naar boven met allerlei noodige zaken, doch toen wij weer beneden kwamen was het water al zoo hoog in de kamers, dat wij er niet meer in konden. Wij moesten het dus opgeven en waren ook doodmoe.
De familie van Aagtje kwam haar nog halen, maar zij wilde ons niet alleen laten, wat wij bijzonder aardig van haar vonden.
Wij begonnen het ons nu maar boven wat gezelliger te maken en ook te beraadslagen wat we voor het middagmaal zullen klaar maken en hoe: gelukkig hebben wij 2 emmers aardappelen uit den kelder meegenomen (wij hadden er nog wel voor ƒ 25,-) en 10 à 12 flesschen postelein, ook nog wat vleesch, dan hadden we nog een oud 3 pits petroleumstel en een 1 pits en ook een Belgische lamp: hoewel dus ‘behelperig’ kregen we ons diné tegen 4 ongeveer klaar: om 5 uur konden wij Marie bij ons roepen: zij was met Piet in een bootje op zij van ons huis. Wij konden met hem spreken door het raam, maar ze konden niet bij ons komen. Wij hoorden toen, dat de doorbraak bij Katwou was gebeurd, Marie had het vernomen door bulletins, die in Purmerend rondgestrooid werden, dat de dijk door en Piet had het in de courant gelezen, terwijl ze elkander in de trein ontmoet hadden. Piet had een tasch met mondvoorraad meegenomen, vooral voor mij, brood, room, eieren en chocola en voor Japie kwattarepen; alles werd dankbaar naar boven gehaald aan een touw door het raam van de bovenvoorkamer, waarna zij de terugreis weer ondernamen, wat, naar wij later vernamen, door het water overal een zeer moeielijke reis was.
In ons huis was het water ’s avonds al boven de vensterbanken; toen wij eens tot rust kwamen, bemerkten wij, dat onze geheele wijk verlaten was, ’s avonds zagen wij aan het licht, dat wij met ons 3 huisgezinnen hier in de omgeving nog woonden.
Frits Veldhuizen, die altijd boven woont, de garnalenpeller en wij, terwijl er 418 huisjes geheel of gedeeltelijk in het water staan, allen door de bewoners in allerijl verlaten sommigen zonder iets te kunnen redden.
Elizabeth Demmer -- 13 januari 1916
• Elizabeth Demmer–Bruijn (1857-??) was de echtgenote van hoofdonderwijzer Berend Demmer (1858-1944). Berend Demmer was hoofd van de openbare lagere school in Volendam. In haar dagboek schreef ze o.m. over de watersnood van 1916 in Volendam. Zij en haar gezin behoorden tot de zeer weinige Volendammers die niet tijdens de watersnood en de weken daarna hun huis hebben moeten verlaten. In het dagboek komen, behalve haar man, die zij als D. aanduidt, ook haar zoon Piet, haar dochters Frederiek en Marie , haar schoonzoon Aart, haar kleinzoon Japie, Gré, de verloofde van Piet en het dienstmeisje Aagtje voor.
13-14 Jan.
Het stormt hevig, maar wij, die voor geen kleintje vervaard zijn, gaan op gewone tijd naar bed; ’s nachts 3 uur worden wij opgebeld, waarvan wij erg schrikken, daar wij dachten dat er weer ergens brand was: de herinnering aan den brand van de school zit ons nog altijd te versch in het geheugen. Deze keer was het echter iemand, die kwam vertellen, dat het water in zee zoo hoog was, dat men bang was voor dijkbreuk: hij moest de boeren waarschuwen uit naam van de Burgemeester en hij dacht dat het daarom beter was het ook hier maar even te vertellen. D. ging dadelijk naar de dijk om te zien hoe het er bij stond, maar ik, die toch niet uitgaan kon, omdat Japie van Fr[ederiek]. en A. bij ons logeerde dacht: ik heb liever met water dan met vuur te doen en ging weer naar bed. Wij hadden het in die 32 jaar, dat wij hier woonden, al zoo menigmaal beleefd, dat de zwarte vlag op de Zeedijk woei, omdat men bang was voor doorbraak, het was altijd goed afgeloopen. Zoo zou het nu ook wel weer gaan en wij maakten ons dus niet zoo erg ongerust: om 6 uur ongeveer kwam D. thuis: hij vertelde dat er de geheele nacht met man en macht gewerkt was aan de dijk bij het magazijn met burgers en militairen, dat de Burgemeester en Overste Luden hier de geheelen nacht geweest waren, maar dat zij wel dachten, het grootste gevaar te boven te zijn. D. vreesde slaperig te zullen zijn op school en ging daarom nog even naar bed tot half 8 ongeveer, waarna hij oudergewoonte de post haalde.
Om 8 uur zagen wij overal water op de straten komen en weldra kwam D. thuis, die ons aanraadde maar het noodigste naar boven te brengen daar hij vreesde, dat er ergens een doorbraak zou zijn, maar aan een andere kant dan waar het van nacht gevreesd werd. Wij togen dadelijk aan ’t werk, om eerst het allernoodigste naar boven te brengen wat later gevolgd werd door allerlei lichte meubelen enz. Intusschen was het water al harder en harder komen aanzetten; weldra in stroomen en later gelijk een waterval zoo hevig dat wij soms ons werk vergaten en met ontzetting naar de watermassa stonden te kijken.
13-14 Jan.
Het stormt hevig, maar wij, die voor geen kleintje vervaard zijn, gaan op gewone tijd naar bed; ’s nachts 3 uur worden wij opgebeld, waarvan wij erg schrikken, daar wij dachten dat er weer ergens brand was: de herinnering aan den brand van de school zit ons nog altijd te versch in het geheugen. Deze keer was het echter iemand, die kwam vertellen, dat het water in zee zoo hoog was, dat men bang was voor dijkbreuk: hij moest de boeren waarschuwen uit naam van de Burgemeester en hij dacht dat het daarom beter was het ook hier maar even te vertellen. D. ging dadelijk naar de dijk om te zien hoe het er bij stond, maar ik, die toch niet uitgaan kon, omdat Japie van Fr[ederiek]. en A. bij ons logeerde dacht: ik heb liever met water dan met vuur te doen en ging weer naar bed. Wij hadden het in die 32 jaar, dat wij hier woonden, al zoo menigmaal beleefd, dat de zwarte vlag op de Zeedijk woei, omdat men bang was voor doorbraak, het was altijd goed afgeloopen. Zoo zou het nu ook wel weer gaan en wij maakten ons dus niet zoo erg ongerust: om 6 uur ongeveer kwam D. thuis: hij vertelde dat er de geheele nacht met man en macht gewerkt was aan de dijk bij het magazijn met burgers en militairen, dat de Burgemeester en Overste Luden hier de geheelen nacht geweest waren, maar dat zij wel dachten, het grootste gevaar te boven te zijn. D. vreesde slaperig te zullen zijn op school en ging daarom nog even naar bed tot half 8 ongeveer, waarna hij oudergewoonte de post haalde.
Om 8 uur zagen wij overal water op de straten komen en weldra kwam D. thuis, die ons aanraadde maar het noodigste naar boven te brengen daar hij vreesde, dat er ergens een doorbraak zou zijn, maar aan een andere kant dan waar het van nacht gevreesd werd. Wij togen dadelijk aan ’t werk, om eerst het allernoodigste naar boven te brengen wat later gevolgd werd door allerlei lichte meubelen enz. Intusschen was het water al harder en harder komen aanzetten; weldra in stroomen en later gelijk een waterval zoo hevig dat wij soms ons werk vergaten en met ontzetting naar de watermassa stonden te kijken.
Graham Greene -- 12 januari 1954
• Graham Greene (1904-1991) was een Britse schrijver. In Vluchtwegen (vertaald door P.H. Ottenhof) zijn ook dagboekfragmenten van hem opgenomen.
12 januari 1954. Vientiane
Vroeg op om een militair vliegtuig naar Vientiane te halen, de bestuurlijke hoofdstad van Laos. Het vliegtuig was een transporttoestel zonder stoelen. Ik zat op een pakkist en was blij toen we er waren.
Na de lunch maakte ik een snelle rondwandeling door Vientiane. Afgezien van één pagode en de uitgestrekte stranden van de rivier de Mekong is het een oninteressante stad met slechts twee echte straten, één Europees restaurant, een club en zoals ^overal een groezelige markt waar behalve etenswaren alleen maar de afval van de beschaving te vinden is - verfomfaaide tubes tandpasta, verlegen stukken zeep, potten en pannen uit de Bon Marché. Vis was er klein en duur, en overdekt met vliegen. Er lagen pakjes gekleurd snoepgoed en walgelijke, paars en roze gekleurde koekjes van rijst. De fortuinmaker van Vientiane was een man met een terreintje dat hij als fietsenstalling verhuurde-honderden fietsen voor twee piaster per keer (ongeveer twintig centimes). Wanneer hij voor zijn vergunning betaald had maakte hij zeker 600 piaster winst per week (ongeveer 6000 francs). In oosterse landen zijn er echter altijd radertjes binnen de raderen, en het was waarschijnlijk dat de vergunninghouder slechts de stroman was voor een van de prinsen.
Soms vraag je je af waarom je de moeite van het reizen neemt, waarom je dertienduizend kilometer ver reist om aan het eind van de weg alleen maar Vientiane te vinden, en toch voel je later een merkwaardige voldoening, wanneer je in Engeland de oorlogscommuniqués leest en de vertrouwde namen uit de pagina's naar voren springen-Nam Dinh, Vientiane, Luang Prabang-die er op dat moment op een krantenpagina zo belangrijk uitzien alsof ze deel uitmaken van de geschiedenis, en er dan aan terug te denken als aan paarse rijstkoekjes, de rat die over de vloer van het restaurant loopt zoals op die avond, tot hij achter de bar werd gejaagd. Plaatsen zijn, leer je op den duur, voor de geschiedenis niet zo belangrijk.
Na het eten naar het huis van mijnheer X, een Euraziër en een geregelde opiumschuiver. Vermagerd door zijn pijpen, met knokige polsen en enkels en de armen van een jochie, was mijnheer X aangenaam en zwaarmoedig gezelschap. Hij sprak prachtig duidelijk Frans, terwijl hij door zijn bril met stalen montuur naar zijn naald tuurde. Zijn huis was een stulpje, zo klein dat hij er geen ruimte had voor zijn vrouw en kind, die hij in Phnom Penh had achtergelaten, 's Avonds viel er niets te beleven-in de bioscoop werden enkel de Oudste films gedraaid en ook overdag was er werkelijk niets anders te doen dan voor het regeringsgebouw waar hij werkte op boodschapjes te wachten. Een palmboom was zijn boekenkast en wanneer hij naar binnen werd geroepen stopte hij zijn boek of krant tussen de spleten in de stam weg. Op een keer had ik een stuk pakpapier nodig en hij liep naar de palmboom om te kijken of hij nog wat over had. Zijn opium was voortreffelijk, pure Laos-opium, en hij maakte de pijpen verrukkelijk klaar. Het zou niet lang meer duren voor zijn werkgevers Laos zouden verlaten, hij zou naar Frankrijk gaan, daar zou hij geen opium meer hebben-zijn hele gemakkelijke leventje zou voorbij zijn, maar hij was niet bij machte de toekomst onder ogen te zien. Zijn droef, geamuseerd, Aziatisch gezicht tuurde naar de pijp terwijl zijn knokige vingers het bruine zaad der tevredenheid kneedden en verwarmden, en hij sprak melodieus en precies, als een docent in de opiumsoorten en -jaren - de opium van Laos, Yunan, Szechuan, Istanböèl, Benares-ah, Benares, dat was een soort om je door de jaren heen te blijven herinneren. (Een kenner spreekt over 'de No. 1 Xieng Khouang-opium uit Laos' wanneer hij het over de beste opium uit dat land heeft, zoals bijvoorbeeld de rubber uit Malakka wordt aangeduid als No. 1 R.S.S. Xieng Khouang is een provincie ten noordoosten van Vientiane waar de beste opium vandaan komt).
12 januari 1954. Vientiane
Vroeg op om een militair vliegtuig naar Vientiane te halen, de bestuurlijke hoofdstad van Laos. Het vliegtuig was een transporttoestel zonder stoelen. Ik zat op een pakkist en was blij toen we er waren.
Na de lunch maakte ik een snelle rondwandeling door Vientiane. Afgezien van één pagode en de uitgestrekte stranden van de rivier de Mekong is het een oninteressante stad met slechts twee echte straten, één Europees restaurant, een club en zoals ^overal een groezelige markt waar behalve etenswaren alleen maar de afval van de beschaving te vinden is - verfomfaaide tubes tandpasta, verlegen stukken zeep, potten en pannen uit de Bon Marché. Vis was er klein en duur, en overdekt met vliegen. Er lagen pakjes gekleurd snoepgoed en walgelijke, paars en roze gekleurde koekjes van rijst. De fortuinmaker van Vientiane was een man met een terreintje dat hij als fietsenstalling verhuurde-honderden fietsen voor twee piaster per keer (ongeveer twintig centimes). Wanneer hij voor zijn vergunning betaald had maakte hij zeker 600 piaster winst per week (ongeveer 6000 francs). In oosterse landen zijn er echter altijd radertjes binnen de raderen, en het was waarschijnlijk dat de vergunninghouder slechts de stroman was voor een van de prinsen.
Soms vraag je je af waarom je de moeite van het reizen neemt, waarom je dertienduizend kilometer ver reist om aan het eind van de weg alleen maar Vientiane te vinden, en toch voel je later een merkwaardige voldoening, wanneer je in Engeland de oorlogscommuniqués leest en de vertrouwde namen uit de pagina's naar voren springen-Nam Dinh, Vientiane, Luang Prabang-die er op dat moment op een krantenpagina zo belangrijk uitzien alsof ze deel uitmaken van de geschiedenis, en er dan aan terug te denken als aan paarse rijstkoekjes, de rat die over de vloer van het restaurant loopt zoals op die avond, tot hij achter de bar werd gejaagd. Plaatsen zijn, leer je op den duur, voor de geschiedenis niet zo belangrijk.
Na het eten naar het huis van mijnheer X, een Euraziër en een geregelde opiumschuiver. Vermagerd door zijn pijpen, met knokige polsen en enkels en de armen van een jochie, was mijnheer X aangenaam en zwaarmoedig gezelschap. Hij sprak prachtig duidelijk Frans, terwijl hij door zijn bril met stalen montuur naar zijn naald tuurde. Zijn huis was een stulpje, zo klein dat hij er geen ruimte had voor zijn vrouw en kind, die hij in Phnom Penh had achtergelaten, 's Avonds viel er niets te beleven-in de bioscoop werden enkel de Oudste films gedraaid en ook overdag was er werkelijk niets anders te doen dan voor het regeringsgebouw waar hij werkte op boodschapjes te wachten. Een palmboom was zijn boekenkast en wanneer hij naar binnen werd geroepen stopte hij zijn boek of krant tussen de spleten in de stam weg. Op een keer had ik een stuk pakpapier nodig en hij liep naar de palmboom om te kijken of hij nog wat over had. Zijn opium was voortreffelijk, pure Laos-opium, en hij maakte de pijpen verrukkelijk klaar. Het zou niet lang meer duren voor zijn werkgevers Laos zouden verlaten, hij zou naar Frankrijk gaan, daar zou hij geen opium meer hebben-zijn hele gemakkelijke leventje zou voorbij zijn, maar hij was niet bij machte de toekomst onder ogen te zien. Zijn droef, geamuseerd, Aziatisch gezicht tuurde naar de pijp terwijl zijn knokige vingers het bruine zaad der tevredenheid kneedden en verwarmden, en hij sprak melodieus en precies, als een docent in de opiumsoorten en -jaren - de opium van Laos, Yunan, Szechuan, Istanböèl, Benares-ah, Benares, dat was een soort om je door de jaren heen te blijven herinneren. (Een kenner spreekt over 'de No. 1 Xieng Khouang-opium uit Laos' wanneer hij het over de beste opium uit dat land heeft, zoals bijvoorbeeld de rubber uit Malakka wordt aangeduid als No. 1 R.S.S. Xieng Khouang is een provincie ten noordoosten van Vientiane waar de beste opium vandaan komt).
donderdag 10 januari 2019
Geerten Meijsing -- 11 januari 1978
• Geerten Meijsing (1950), hier schrijvend onder het pseudoniem Joyce & Co, woont sinds 1979 in Italië. Zijn Venetiaanse brieven en Calabrese dagboeken geven “onontbeerlijke informatie over de interessewereld van een schrijver, die in zijn intieme geschriften veel prijsgeeft van zijn vorming als kunstenaar en zijn opvattingen als platonische demiurg” (zijnde een ‘wereldbouwer’ ofwel een ‘tussenpersoon tussen de godheid en de lagere sferen’).
Gardone di Sopra, dinsdag 11 januari 1978
Van het interieur van het eigenlijke huis van D’Annunzio (La prioria), dat pas sinds maart 1975 openstaat voor het publiek, kan ik U slechts enige algemene indrukken geven [...] Alles is heel donker: ‘il crepusculo moriva contro i vetri’ – maar ook het daglicht: afgeschermde of gebrandschilderde ramen, tapijten op de vloer en langs de wanden, alles staat zo vol en de afmetingen van de kamers zijn zo klein dat men zich nauwelijks kan bewegen, er is weinig frisse lucht, elk moment verwacht je zo’n ellendige wierooklucht te ontmoeten (alleen boenwas en stof), al die boeddhabeeldjes, fluwelen kussens, dierehuiden, Chinese vazen en lakdoosjes geven de indruk van ‘n altijd modieus oriënt-winkeltje (hier verkoopt men thee en religiosa). En toch is de indruk direct en overweldigend: kloosterstoelen, koorbanken, notehout, wierookvaten, kandelaars, de leeuw van Sint Marcus, de adelaar van de Romeinen, overal bustes en dodenmaskers (van Epicurus, Napoleon, Hypnos, la Duse), alles bij elkaar in de onmogelijkste combinaties, alles met een bepaalde betekenis, een décoration parlante, alluderend, hortaterend en memorerend, zoals Praz in een opstel van 1964 over D’Annunzio arredatore schrijft. Zoals ongetwijfeld in de bedoeling lag, lijkt het inderdaad of sommige kamers zacht muziek maken: een aangehouden akkoord van de harmonie der heterogene delen: ‘una sensibilita affinai suoi pensieri come la cassa dello strumento alle corde.’
Gardone di Sopra, dinsdag 11 januari 1978
Van het interieur van het eigenlijke huis van D’Annunzio (La prioria), dat pas sinds maart 1975 openstaat voor het publiek, kan ik U slechts enige algemene indrukken geven [...] Alles is heel donker: ‘il crepusculo moriva contro i vetri’ – maar ook het daglicht: afgeschermde of gebrandschilderde ramen, tapijten op de vloer en langs de wanden, alles staat zo vol en de afmetingen van de kamers zijn zo klein dat men zich nauwelijks kan bewegen, er is weinig frisse lucht, elk moment verwacht je zo’n ellendige wierooklucht te ontmoeten (alleen boenwas en stof), al die boeddhabeeldjes, fluwelen kussens, dierehuiden, Chinese vazen en lakdoosjes geven de indruk van ‘n altijd modieus oriënt-winkeltje (hier verkoopt men thee en religiosa). En toch is de indruk direct en overweldigend: kloosterstoelen, koorbanken, notehout, wierookvaten, kandelaars, de leeuw van Sint Marcus, de adelaar van de Romeinen, overal bustes en dodenmaskers (van Epicurus, Napoleon, Hypnos, la Duse), alles bij elkaar in de onmogelijkste combinaties, alles met een bepaalde betekenis, een décoration parlante, alluderend, hortaterend en memorerend, zoals Praz in een opstel van 1964 over D’Annunzio arredatore schrijft. Zoals ongetwijfeld in de bedoeling lag, lijkt het inderdaad of sommige kamers zacht muziek maken: een aangehouden akkoord van de harmonie der heterogene delen: ‘una sensibilita affinai suoi pensieri come la cassa dello strumento alle corde.’
woensdag 9 januari 2019
Victor Segalen -- 10 januari 1910
• De Franse schrijver Victor Segalen (1878-1919) bracht verscheidene jaren in China door. Voordat zij zich daar bij hem voegde, schreef hij zijn vrouw Yvonne 65 brieven die zijn gebundeld in het door Maarten Elzinga en Mark Leenhouts vertaalde Brieven uit China – brieven die het oude, voor-communistische China tot leven brengen.
Wanxian, 10 januari 1910
Mijn liefste lief, de grote rivier vervolgt zijn loop met dezelfde bekoorlijke sereniteit, nu en dan onderbroken door enkele woelige momenten. Tot nu toe hebben we nog geen grote stroomversnellingen gehad (die beginnen pas overmorgen), althans niets wat ook maar lijkt op die van de Dahe, die een uitstekende leerschool waren. Maar het blijft fascinerend om het intense leven gade te slaan van dat zoete gele water, zijn kolkingen, zijn inwendige ‘bronnen’ die exploderen als een soort rookkolommen van water, zijn momenten van olieachtige kalmte, onderbroken, je weet nooit waarom, door rimpels en vluchtige neren. We komen voortdurend jonken tegen die in een logge, trage stoet stroomopwaarts varen en op de zwaarste stukken door honderden koelies worden voortgetrokken. Pouyer, die je hopelijk onderweg in Singapore zult ontmoeten, is voor ons een ideale loods, aangezien de rivier voor hem een oude bekende is. Hij is van plan hem later verder stroomopwaarts te verkennen, tot in de bergen van Tibet. Ik wil een soort monografie schrijven die De Grote Rivier gaat heten, want ik heb er mijn hart aan verloren.
Wanxian, 10 januari 1910
Mijn liefste lief, de grote rivier vervolgt zijn loop met dezelfde bekoorlijke sereniteit, nu en dan onderbroken door enkele woelige momenten. Tot nu toe hebben we nog geen grote stroomversnellingen gehad (die beginnen pas overmorgen), althans niets wat ook maar lijkt op die van de Dahe, die een uitstekende leerschool waren. Maar het blijft fascinerend om het intense leven gade te slaan van dat zoete gele water, zijn kolkingen, zijn inwendige ‘bronnen’ die exploderen als een soort rookkolommen van water, zijn momenten van olieachtige kalmte, onderbroken, je weet nooit waarom, door rimpels en vluchtige neren. We komen voortdurend jonken tegen die in een logge, trage stoet stroomopwaarts varen en op de zwaarste stukken door honderden koelies worden voortgetrokken. Pouyer, die je hopelijk onderweg in Singapore zult ontmoeten, is voor ons een ideale loods, aangezien de rivier voor hem een oude bekende is. Hij is van plan hem later verder stroomopwaarts te verkennen, tot in de bergen van Tibet. Ik wil een soort monografie schrijven die De Grote Rivier gaat heten, want ik heb er mijn hart aan verloren.
dinsdag 8 januari 2019
Walter Benjamin -- 9 januari 1927
• Walter Benjamin (1892-1940) was een Duitse (marxistische) filosoof en vertaler. In de winter van 1926-’27 bezocht hij Moskou, vanwege de partij, maar ook vanwege de liefde. Zijn dagboek van dat bezoek (Dagboek uit Moskou, vertaald door Hans Hom) is “een uniek portret van een tussen hoop en afkeer heen en weer geslingerde intellectueel en een even uniek portret van Moskou in de jaren twintig”.
9 januari 1927
Vervolg op de overweging: lid worden van de partij? Zwaarwegende voordelen: vaste positie, een, zij het ook slechts virtueel, mandaat. Georganiseerd, gegarandeerd contact met mensen. Tegen: communist te zijn in een staat waar het proletariaat de heerschappij heeft, beduidt het volledig prijsgeven van de eigen onafhankelijkheid. Je staat de taak om het eigen leven te organiseren als het ware aan de partij af. Waar het proletariaat echter wordt onderdrukt, houdt het in je aan te sluiten bij de onderdrukte klasse met alle consequenties die dit vroeg of laat kan hebben. Het aanlokkelijke van de gangmakerspositie – wanneer je daarin geen collega’s had wier activiteiten je bij elke gelegenheid het twijfelachtige van deze post demonstreren. In de partij: het geweldige voordeel dat je je eigen gedachten als het ware in een vooraf gegeven krachtenveld kunt projecteren. Over het buitenstaander blijven en de toelaatbaarheid daarvan beslist echter uiteindelijk de vraag of je met aanwijsbaar profijt, voor je zelf en zakelijk, aan de buitenkant kunt post vatten zonder tot het burgerdom over te gaan respectievelijk je werk te schaden.
9 januari 1927
Vervolg op de overweging: lid worden van de partij? Zwaarwegende voordelen: vaste positie, een, zij het ook slechts virtueel, mandaat. Georganiseerd, gegarandeerd contact met mensen. Tegen: communist te zijn in een staat waar het proletariaat de heerschappij heeft, beduidt het volledig prijsgeven van de eigen onafhankelijkheid. Je staat de taak om het eigen leven te organiseren als het ware aan de partij af. Waar het proletariaat echter wordt onderdrukt, houdt het in je aan te sluiten bij de onderdrukte klasse met alle consequenties die dit vroeg of laat kan hebben. Het aanlokkelijke van de gangmakerspositie – wanneer je daarin geen collega’s had wier activiteiten je bij elke gelegenheid het twijfelachtige van deze post demonstreren. In de partij: het geweldige voordeel dat je je eigen gedachten als het ware in een vooraf gegeven krachtenveld kunt projecteren. Over het buitenstaander blijven en de toelaatbaarheid daarvan beslist echter uiteindelijk de vraag of je met aanwijsbaar profijt, voor je zelf en zakelijk, aan de buitenkant kunt post vatten zonder tot het burgerdom over te gaan respectievelijk je werk te schaden.
maandag 7 januari 2019
Catharina Schrader -- 8 januari 1729
• Catharina Schrader (1656-1746) was een Friese vroedvrouw, die bijna 50 jaar haar vak uitoefende. Ze hield een journaal bij waarin ze de bevallingen beschreef.
1729 den 8 januwar bij Geltie Ype byrdragers dochter. Een dochter. Tallemde lang swar arbeyt.
1729 den 16 januwary bij Tiesse gorrtmacker sijn wijf Alltie Brant Douwes dochter. 2 Soonen. Tallemde. Het eerste wat war recht, het ander vort darop ock recht tot de geborte. Het erste levede een etmal.
den 18 januwary bij [...] sijn wif Welmoet. En haar van een doodt verott kint verlost. Geluckyg. Hadde sij 6 weecken van te voren seer swar gevallen. 6 Wecken qwam het te vrog.
) 1729 den 23 januwary sondag bij Ysebrant Jackops olyschlagers knecht sijn wijf Lisbit. Een dochter. Gynck swar to. Doch alles well.
1729 den 25 januwary dengesdag bij Teirck Jans Backer sijn wiff Catharina. Een soon met een dochter, bijde onrechtverdig. Kerde se beyd hastig en hallde se. En alles wel.
den selven dito [25 januari] gehalt bij de kuper op de leege weg sijn wijf Antie. Een sware vloet met grotte pin.
1729 den 5 feberwarij saaterdag Alle Sickes sijn wif Hycke gortmacker. Een groete sware soon.
1729 den 9 feberwar bij Frans X, sijn wijf Fuckie. Een hoedemacker. 2 Bravve dochters hastig gehalt. Beyde recht, het leste mett de hanties vor.
1729 den 8 januwar bij Geltie Ype byrdragers dochter. Een dochter. Tallemde lang swar arbeyt.
1729 den 16 januwary bij Tiesse gorrtmacker sijn wijf Alltie Brant Douwes dochter. 2 Soonen. Tallemde. Het eerste wat war recht, het ander vort darop ock recht tot de geborte. Het erste levede een etmal.
den 18 januwary bij [...] sijn wif Welmoet. En haar van een doodt verott kint verlost. Geluckyg. Hadde sij 6 weecken van te voren seer swar gevallen. 6 Wecken qwam het te vrog.
) 1729 den 23 januwary sondag bij Ysebrant Jackops olyschlagers knecht sijn wijf Lisbit. Een dochter. Gynck swar to. Doch alles well.
1729 den 25 januwary dengesdag bij Teirck Jans Backer sijn wiff Catharina. Een soon met een dochter, bijde onrechtverdig. Kerde se beyd hastig en hallde se. En alles wel.
den selven dito [25 januari] gehalt bij de kuper op de leege weg sijn wijf Antie. Een sware vloet met grotte pin.
1729 den 5 feberwarij saaterdag Alle Sickes sijn wif Hycke gortmacker. Een groete sware soon.
1729 den 9 feberwar bij Frans X, sijn wijf Fuckie. Een hoedemacker. 2 Bravve dochters hastig gehalt. Beyde recht, het leste mett de hanties vor.
zondag 6 januari 2019
Werktuigkundig tekenaar, 65 jaar - Rotterdam -- 7 januari 1945
Werktuigkundig tekenaar, 65 jaar - Rotterdam. Uit: Dagboekfragmenten 1940-1945,
geselecteerd door T.M. Sjenitzer-van Leening
3 Januari 1945, Woensdag
- Naar den dokter, kon niets geven, was algemeene klacht en lag aan de te weinig en vetlooze voeding. Naar IJsselmonde, Hordijk, Dort. str. weg voor groenten, nergens wat verkrijgbaar, een paar kleine roode en witte kooltjes, door modder en slik uit het land gehaald. Waaide op het land omver. Sukkelde van honger en kou geheel verstijfd naar huis. Een bakker op de Ogierssingel wilde mij geen stukje brood zonder bon verkoopen. Kreeg van een dame die ook in die winkel was, 2 snede brood. Vandaar tot op de Groene zoom heb ik ruim ¾ uur gedaan en zakten toen in elkaar Kon nog juist een lantaarnpaal pakken en hebben twee heeren mij naar huis gebracht. Heb mij uitgekleed en ben in bed gekropen.
4 Donderdag
- In bed met 2 heete kruiken.
5 Vrijdag
- Idem
6 Zaterdag
- Idem
7 Zondag
- idem
8 Maandag
- idem, Brief van K. de Harder
9 Dinsdag
- idem. Moet van den Dokter in bed blijven zoolang het zo koud is maar medicijn heeft hij er niet voor verzwakking door ondervoeding. Tulp is naar mij komen kijken.
10 Woensdag
- onder de dekens met warme kruiken. flesch Colastroop op recept Doctor, van Apoth. An. [Apotheek] v d Pol had niet meer
11 Donderdag
- idem
12 Vrijdag
- idem. Van den slager van Dorp een kopje heerlijke vette soep gekregen en uit het Witte paard een bordje erwtensoep
13 Zaterdag
- idem, kregen aardapp. 2 mud.
14 Zondag
- idem Ruiten weer dik bevroren. Vannacht zwaar kanongebulder Vliegt. en afweer. Middag ruiten ontdooid. Ik blijf echter met 3 heete kruiken inwendig nog koud, moet als ik het bed uit moet mij overal aan vasthouden om niet te vallen, ben slap in spieren en gewrichten nog stroef en stijf waardoor ik mij bijna niet kan bewegen. Ben heel erg vermagerd
15 Maandag
- idem. Ben naar de WC geweest. Een heele toer om er te komen. De trap af, gaat nog een beetje naar boven moeilijk door stijve beenen Moet me ophijschen. Kreeg een fleschje 2e Colastroop uit Apotheek An.
16 Dinsdag
- Idem.
17 Woensdag
- idem. Ben vanmiddag een paar uur naar beneden geweest om me te scheeren en wasschen, Loopen gaat nog even beroerd, kwam versteend van kou weer boven.
18 Donderdag
- idem, voeten zijn vanmorgen nog niet warm sinds gisteravond.
19 Vrijdag
- idem, Ben vandaag weer veel meer vermoeid en slap dan gisteren en ook de inwendige koude is sterker. naar WC. geweest van 4 tot 5 uur beneden geweest, weer met twee heete kruiken naar bed.
20 Jan.
- Idem. Gevoel me vandaag iets beter maar heb het nog erg koud. Kreeg van Tulp wat tabaksbladen. Geknipt.
21 Jan.
- Heb vannacht zoo goed als niet geslapen, elk half uur de klok hooren slaan en moest er elk uur uit, heb het koud en drooge keel. vanmiddag nog wat tabaksbladen geknipt.
van 4 tot 6 uur beneden geweest. loopen gaat nog moeilijk, val om en zak zoo nu en dan door mijn knieën, de trap op gaat nog moeilijker.
22 Jan.
- Vannacht moest ik er maar 4 maal uit, om 12 uur, 1, 2 en 3 uur, werd om 7 uur wakker. en was niet inwendig zoo koud. Naar WC. trap op loopen gaat nog even beroerd.
23 Jan.
- Heb vannacht weer in het geheel niet geslapen en elk half uur de klok horen slaan. Heb last van een drooge keel en mond, maar er is bij Apotheekers of Droogisten niets voor verkrijgbaar. Had het vannacht inwendig niet zoo koud. Vanmorgen, circa 930 uur eenige zeer zware ontploffingen zoo dat het huis schudde en deuren en ramen rinkelden. Waren zware bommen en waarschijnlijk niet ver af. Anders bemerken wij hier niet veel, dagelijks wat overvliegers, met of zonder afweervuur, is alles. Colastroop weer op.
24 Jan.
- Heb vannacht vrij goed geslapen, 9-12 12.30-02.45, 02.45-04.15 tot 6 uur. Heb het weer erg koud. Tabaksteelen geplet en geknipt. 1 ons tabak, surogaat, An, naar W.C loopen, vooral de trap op gaat nog even beroerd. Een fleschje Colastroop, An de 3e
25 Jan.
- Vannacht nog al behoorlijk geslapen moest er om 1 uur, 03.45, 05.30 en 7 uur uit en was vannacht niet zoo koud, wel last van een drooge keel en mond. Naar WC loopen gaat nog slecht, spieren zijn te slap en zak nog door mijn knieën.
3 Januari 1945, Woensdag
- Naar den dokter, kon niets geven, was algemeene klacht en lag aan de te weinig en vetlooze voeding. Naar IJsselmonde, Hordijk, Dort. str. weg voor groenten, nergens wat verkrijgbaar, een paar kleine roode en witte kooltjes, door modder en slik uit het land gehaald. Waaide op het land omver. Sukkelde van honger en kou geheel verstijfd naar huis. Een bakker op de Ogierssingel wilde mij geen stukje brood zonder bon verkoopen. Kreeg van een dame die ook in die winkel was, 2 snede brood. Vandaar tot op de Groene zoom heb ik ruim ¾ uur gedaan en zakten toen in elkaar Kon nog juist een lantaarnpaal pakken en hebben twee heeren mij naar huis gebracht. Heb mij uitgekleed en ben in bed gekropen.
4 Donderdag
- In bed met 2 heete kruiken.
5 Vrijdag
- Idem
6 Zaterdag
- Idem
7 Zondag
- idem
8 Maandag
- idem, Brief van K. de Harder
9 Dinsdag
- idem. Moet van den Dokter in bed blijven zoolang het zo koud is maar medicijn heeft hij er niet voor verzwakking door ondervoeding. Tulp is naar mij komen kijken.
10 Woensdag
- onder de dekens met warme kruiken. flesch Colastroop op recept Doctor, van Apoth. An. [Apotheek] v d Pol had niet meer
11 Donderdag
- idem
12 Vrijdag
- idem. Van den slager van Dorp een kopje heerlijke vette soep gekregen en uit het Witte paard een bordje erwtensoep
13 Zaterdag
- idem, kregen aardapp. 2 mud.
14 Zondag
- idem Ruiten weer dik bevroren. Vannacht zwaar kanongebulder Vliegt. en afweer. Middag ruiten ontdooid. Ik blijf echter met 3 heete kruiken inwendig nog koud, moet als ik het bed uit moet mij overal aan vasthouden om niet te vallen, ben slap in spieren en gewrichten nog stroef en stijf waardoor ik mij bijna niet kan bewegen. Ben heel erg vermagerd
15 Maandag
- idem. Ben naar de WC geweest. Een heele toer om er te komen. De trap af, gaat nog een beetje naar boven moeilijk door stijve beenen Moet me ophijschen. Kreeg een fleschje 2e Colastroop uit Apotheek An.
16 Dinsdag
- Idem.
17 Woensdag
- idem. Ben vanmiddag een paar uur naar beneden geweest om me te scheeren en wasschen, Loopen gaat nog even beroerd, kwam versteend van kou weer boven.
18 Donderdag
- idem, voeten zijn vanmorgen nog niet warm sinds gisteravond.
19 Vrijdag
- idem, Ben vandaag weer veel meer vermoeid en slap dan gisteren en ook de inwendige koude is sterker. naar WC. geweest van 4 tot 5 uur beneden geweest, weer met twee heete kruiken naar bed.
20 Jan.
- Idem. Gevoel me vandaag iets beter maar heb het nog erg koud. Kreeg van Tulp wat tabaksbladen. Geknipt.
21 Jan.
- Heb vannacht zoo goed als niet geslapen, elk half uur de klok hooren slaan en moest er elk uur uit, heb het koud en drooge keel. vanmiddag nog wat tabaksbladen geknipt.
van 4 tot 6 uur beneden geweest. loopen gaat nog moeilijk, val om en zak zoo nu en dan door mijn knieën, de trap op gaat nog moeilijker.
22 Jan.
- Vannacht moest ik er maar 4 maal uit, om 12 uur, 1, 2 en 3 uur, werd om 7 uur wakker. en was niet inwendig zoo koud. Naar WC. trap op loopen gaat nog even beroerd.
23 Jan.
- Heb vannacht weer in het geheel niet geslapen en elk half uur de klok horen slaan. Heb last van een drooge keel en mond, maar er is bij Apotheekers of Droogisten niets voor verkrijgbaar. Had het vannacht inwendig niet zoo koud. Vanmorgen, circa 930 uur eenige zeer zware ontploffingen zoo dat het huis schudde en deuren en ramen rinkelden. Waren zware bommen en waarschijnlijk niet ver af. Anders bemerken wij hier niet veel, dagelijks wat overvliegers, met of zonder afweervuur, is alles. Colastroop weer op.
24 Jan.
- Heb vannacht vrij goed geslapen, 9-12 12.30-02.45, 02.45-04.15 tot 6 uur. Heb het weer erg koud. Tabaksteelen geplet en geknipt. 1 ons tabak, surogaat, An, naar W.C loopen, vooral de trap op gaat nog even beroerd. Een fleschje Colastroop, An de 3e
25 Jan.
- Vannacht nog al behoorlijk geslapen moest er om 1 uur, 03.45, 05.30 en 7 uur uit en was vannacht niet zoo koud, wel last van een drooge keel en mond. Naar WC loopen gaat nog slecht, spieren zijn te slap en zak nog door mijn knieën.
G.A. van Oorschot -- 6 januari 1976
• G.A. van Oorschot (1909-1987) was een Nederlandse uitgever. In 1976 hield hij op verzoek van NRC Handelsblad een week lang een 'Hollands dagboek' bij.
Maandag
Het hele personeel is aanwezig. De afdelingen van de redactie, de produktie en planning, de calculatie, de correctie, de verkoop en de expeditie zijn weer volledig bemand. We wensen elkaar een gelukkig en voorspoedig 1976. We hebben allen weer vrijwillig in het gareel plaats genomen en ik heb de indruk dat geen van ons allen dit feit als slavernij of kapitalistische wreedheid ondergaat. Toch zijn we weer als elk voor- en najaar te laat met de voorbereidingen van de aanbieding. De reismodellen zijn nog niet gereed en het aanbiedingsprospectus moet nog worden geschreven. De calculatieafdeling weet nog niet eens hoeveel de nieuwe uitgaven moeten gaan kosten. De voorjaarsaanbieding bestaat uit de volgende titels. Verzamelde gedichten van Pierre Kemp in drie delen dundruk.
Voorlopig, een bundel nieuwe gedichten van A. Roland Holst. Langs de grijze lijnen, een verzamelbundel gedichten van Cola Debrot.
Tot waar zal ik je brengen? een nieuwe roman van A. Koolhaas. Een keuze uit de brieven, van Rosa Luxemburg, met een groot inleidend essay van J. de Kadt. In Opstand, roman van Alexander Cohen. Liefdeleven, roman van Marcellus Emants. Een zevental herdrukken.
In voorbereiding zijn verder: Brieven van Jan Hanlo, vermoedelijk drie delen dundruk. Brieven van E. du Perron, vermoedelijk 6 a 10 delen dundruk. Brieven en werken van Belle van Zuylen, 10 delen dundruk. Brieven van Alexander Cohen.
Het meest verheugende vind ik dat de serie Brieven en Documenten van Multatuli weer kan worden voortgezet. Men weet dat ik 15 jaar lang boos geweest ben op Stuiveling, maar toen hij mij enkele weken geleden in het Multatuli-museum de persklare kopij van het vierde deel van de Brieven en Documenten overhandigde, was alle boosheid van mij geweken en heb ik hem een liefdesklap op de schouder gegeven. We spraken verder af dat het vijfde, zesde, zevende, achtste en misschien negende deel telkens met een tussenruimte van een jaar gereed zullen zijn. Honderd jaar na de sterfdag van Multatuli zal het Nederlandse volk dan de beschikking hebben over al het werk van zijn grootste schrijver. Ik vind dat het wel erg lang geduurd heeft voor het zover is. Ik denk dat er geen volk en geen literatuur bestaat waarin een dergelijk schandaal mogelijk is.
En ook nu weer zal er een groot en bijna onmogelijk wonder moeten geschieden om de resterende vijf delen uitgegeven te krijgen. Bij een oplage van 2000 exemplaren is de prijs van papier, zetten, drukken en binden ƒ27,60 per exemplaar.
Over de indirecte kosten wil ik niet spreken. Een uitgever dient wat over te hebben voor zijn lievelingsliteratuur. Ook over het honorarium van Stuiveling en zijn medewerkers hoeven we het niet te hebben. Zij deden en doen dit omvangrijke werk zonder een enkele financiële vergoeding. Laat dat aan de vijanden van Stuiveling eens gezegd zijn bij dezen.
Maar goed, ƒ27,60 per exemplaar netto kostprijs. Een totaalbedrag van bijna vijfenvijftigduizend gulden. Als ik alle 2000 exemplaren zou kunnen verkopen, zou de particuliere verkoopprijs vijfenzestig gulden per deel moeten bedragen. (Let wel: geen indirecte kosten, geen honorarium, geen winst voor de uitgeverij). Er zijn in Nederland echter geen 2000 kopers. Er zijn met zeer veel moeite en inspanning 512 of 583 of 607 kopers te vinden. Wat zouden die dan per deel moeten betalen? Reken maar uit. Ongeveer 200 gulden. En wie gelooft dat er dan 500 kopers of een paar meer worden gevonden?
De Brieven en Documenten kunnen dus niet op de normale wijze worden uitgegeven. Ik zal naar minister Van Doorn toe moeten. Het is misschien een meevaller dat die revolutionair en radicaal is en dat hij bekend staat als een man die met kwistige hand aan allerlei straattonelen en andere vooruitstrevende alternatieve zaken subsidies verleent. Hij is van roomse afkomst en zal dus van Multatuli weleens gehoord hebben. Maar als we de verkoopprijs per deel voor het publiek vaststellen op zestig gulden, dan zal er per deel door het Rijk toch een subsidie nodig zijn van ruim vijfendertigduizend gulden. Mijn aanvrage daartoe zou een punt van kabinetsbeleid dienen te zijn.
Enfin: De lezer zal begrijpen dat ik met woede en treurnis word vervuld. Multatuli is nog altijd persona non grata. En hij zal dat wel blijven. Want Holland blijft Holland, zonder eerbied of dankbaarheid of bewondering of enthousiasme voor zijn grootste schrijver.
Dinsdag
De redacteur van deze rubriek heeft mij al gemaand toch vooral op tijd mijn kopij in te zenden. Het stuk mag ook niet langer worden dan vier a vijf pagina's getypt. Het spijt mij nu te moeten eindigen. Er zou nog veel te zeggen zijn over de literatuur, de uitgeverij, de boekhandel, de critici, de lezer en de niet-lezer. En over de kranten, de tijdschriften, de radio en de televisie, die de literatuur niet of nauwelijks, maar bijna altijd gierig en stiefmoederlijk en ondeskundig behandelen. Er zijn natuurlijk enkele gunstige uitzonderingen.
Maandag
Het hele personeel is aanwezig. De afdelingen van de redactie, de produktie en planning, de calculatie, de correctie, de verkoop en de expeditie zijn weer volledig bemand. We wensen elkaar een gelukkig en voorspoedig 1976. We hebben allen weer vrijwillig in het gareel plaats genomen en ik heb de indruk dat geen van ons allen dit feit als slavernij of kapitalistische wreedheid ondergaat. Toch zijn we weer als elk voor- en najaar te laat met de voorbereidingen van de aanbieding. De reismodellen zijn nog niet gereed en het aanbiedingsprospectus moet nog worden geschreven. De calculatieafdeling weet nog niet eens hoeveel de nieuwe uitgaven moeten gaan kosten. De voorjaarsaanbieding bestaat uit de volgende titels. Verzamelde gedichten van Pierre Kemp in drie delen dundruk.
Voorlopig, een bundel nieuwe gedichten van A. Roland Holst. Langs de grijze lijnen, een verzamelbundel gedichten van Cola Debrot.
Tot waar zal ik je brengen? een nieuwe roman van A. Koolhaas. Een keuze uit de brieven, van Rosa Luxemburg, met een groot inleidend essay van J. de Kadt. In Opstand, roman van Alexander Cohen. Liefdeleven, roman van Marcellus Emants. Een zevental herdrukken.
In voorbereiding zijn verder: Brieven van Jan Hanlo, vermoedelijk drie delen dundruk. Brieven van E. du Perron, vermoedelijk 6 a 10 delen dundruk. Brieven en werken van Belle van Zuylen, 10 delen dundruk. Brieven van Alexander Cohen.
Het meest verheugende vind ik dat de serie Brieven en Documenten van Multatuli weer kan worden voortgezet. Men weet dat ik 15 jaar lang boos geweest ben op Stuiveling, maar toen hij mij enkele weken geleden in het Multatuli-museum de persklare kopij van het vierde deel van de Brieven en Documenten overhandigde, was alle boosheid van mij geweken en heb ik hem een liefdesklap op de schouder gegeven. We spraken verder af dat het vijfde, zesde, zevende, achtste en misschien negende deel telkens met een tussenruimte van een jaar gereed zullen zijn. Honderd jaar na de sterfdag van Multatuli zal het Nederlandse volk dan de beschikking hebben over al het werk van zijn grootste schrijver. Ik vind dat het wel erg lang geduurd heeft voor het zover is. Ik denk dat er geen volk en geen literatuur bestaat waarin een dergelijk schandaal mogelijk is.
En ook nu weer zal er een groot en bijna onmogelijk wonder moeten geschieden om de resterende vijf delen uitgegeven te krijgen. Bij een oplage van 2000 exemplaren is de prijs van papier, zetten, drukken en binden ƒ27,60 per exemplaar.
Over de indirecte kosten wil ik niet spreken. Een uitgever dient wat over te hebben voor zijn lievelingsliteratuur. Ook over het honorarium van Stuiveling en zijn medewerkers hoeven we het niet te hebben. Zij deden en doen dit omvangrijke werk zonder een enkele financiële vergoeding. Laat dat aan de vijanden van Stuiveling eens gezegd zijn bij dezen.
Maar goed, ƒ27,60 per exemplaar netto kostprijs. Een totaalbedrag van bijna vijfenvijftigduizend gulden. Als ik alle 2000 exemplaren zou kunnen verkopen, zou de particuliere verkoopprijs vijfenzestig gulden per deel moeten bedragen. (Let wel: geen indirecte kosten, geen honorarium, geen winst voor de uitgeverij). Er zijn in Nederland echter geen 2000 kopers. Er zijn met zeer veel moeite en inspanning 512 of 583 of 607 kopers te vinden. Wat zouden die dan per deel moeten betalen? Reken maar uit. Ongeveer 200 gulden. En wie gelooft dat er dan 500 kopers of een paar meer worden gevonden?
De Brieven en Documenten kunnen dus niet op de normale wijze worden uitgegeven. Ik zal naar minister Van Doorn toe moeten. Het is misschien een meevaller dat die revolutionair en radicaal is en dat hij bekend staat als een man die met kwistige hand aan allerlei straattonelen en andere vooruitstrevende alternatieve zaken subsidies verleent. Hij is van roomse afkomst en zal dus van Multatuli weleens gehoord hebben. Maar als we de verkoopprijs per deel voor het publiek vaststellen op zestig gulden, dan zal er per deel door het Rijk toch een subsidie nodig zijn van ruim vijfendertigduizend gulden. Mijn aanvrage daartoe zou een punt van kabinetsbeleid dienen te zijn.
Enfin: De lezer zal begrijpen dat ik met woede en treurnis word vervuld. Multatuli is nog altijd persona non grata. En hij zal dat wel blijven. Want Holland blijft Holland, zonder eerbied of dankbaarheid of bewondering of enthousiasme voor zijn grootste schrijver.
Dinsdag
De redacteur van deze rubriek heeft mij al gemaand toch vooral op tijd mijn kopij in te zenden. Het stuk mag ook niet langer worden dan vier a vijf pagina's getypt. Het spijt mij nu te moeten eindigen. Er zou nog veel te zeggen zijn over de literatuur, de uitgeverij, de boekhandel, de critici, de lezer en de niet-lezer. En over de kranten, de tijdschriften, de radio en de televisie, die de literatuur niet of nauwelijks, maar bijna altijd gierig en stiefmoederlijk en ondeskundig behandelen. Er zijn natuurlijk enkele gunstige uitzonderingen.
vrijdag 4 januari 2019
Willem IJsbrantsz. Bontekoe -- 5 januari 1619
• Willem IJsbrantszoon Bontekoe (1587-1657) was een Nederlandse schipper en koopman. Hij is tot op de dag van vandaag bekend door zijn verslag van een reis naar Oost-Indië. Op 5 januari was zijn schip net een week onderweg.
Den 4. dito liep de wint S.W. met een aennemende harde wint, soo dat wy de marsseylen mosten innemen. ’s Nachts begon het soo stijf te waeyen, dat wy de fock innamen, en liepen al Westwaert over, met een seyl.
Den 5. dito, ’s nachts, kregen wy drie worpen waters in, dat het bovenste boeve-net bykans half vol waters was; waer door het volck begon te roepen: „wy sincken, wy sincken, de boegh-poorten sijn op”. Ick dat hoorende liep metter haest nae vooren in ’t galjoen, ende bevondt dat de boegh-poorten noch toe waren; riep derhalven: „wy hebben gheen noodt”, en sey: „knap-handigh een man nae d’urck [De ruimte beneden het onderste plankier van het schip] en besiet of er geen water in ’t ruym is”. ’t Welck datelijck gheschiede, doch bevonden geen water in ’t ruym; stelden daerom datelijck ordre om het water uyt te baliën met leeren emmers. Maer het volck haer kisten, door ’t rumoer van ’t water, schobbelden en dreven heen en weder, dat men qualijck schrab konde komen om te baliën. Waren derhalven genootsaeckt de kisten met koevoeten in stucken te smijten [slaan]-; kreghen als doen ruymte om te baliën en raeckten daardoor, met Godts hulpe, het water quijt. Dreven doen sonder seylen, doch het schip slingerden soo geweldigh, dat wy genootsaeckt waren het seyl weder by te setten, om ’t slingeren van ’t schip wat te stutten. Leydent al Westwaert over; het weer was heel onstuymigh, met reghen, dat het scheen dat de lucht ende zee aan malcanderen vast en de gansche zee brandende was ['brandende': in branding; wat men een 'kokende zee' noemt].
Den 4. dito liep de wint S.W. met een aennemende harde wint, soo dat wy de marsseylen mosten innemen. ’s Nachts begon het soo stijf te waeyen, dat wy de fock innamen, en liepen al Westwaert over, met een seyl.
Den 5. dito, ’s nachts, kregen wy drie worpen waters in, dat het bovenste boeve-net bykans half vol waters was; waer door het volck begon te roepen: „wy sincken, wy sincken, de boegh-poorten sijn op”. Ick dat hoorende liep metter haest nae vooren in ’t galjoen, ende bevondt dat de boegh-poorten noch toe waren; riep derhalven: „wy hebben gheen noodt”, en sey: „knap-handigh een man nae d’urck [De ruimte beneden het onderste plankier van het schip] en besiet of er geen water in ’t ruym is”. ’t Welck datelijck gheschiede, doch bevonden geen water in ’t ruym; stelden daerom datelijck ordre om het water uyt te baliën met leeren emmers. Maer het volck haer kisten, door ’t rumoer van ’t water, schobbelden en dreven heen en weder, dat men qualijck schrab konde komen om te baliën. Waren derhalven genootsaeckt de kisten met koevoeten in stucken te smijten [slaan]-; kreghen als doen ruymte om te baliën en raeckten daardoor, met Godts hulpe, het water quijt. Dreven doen sonder seylen, doch het schip slingerden soo geweldigh, dat wy genootsaeckt waren het seyl weder by te setten, om ’t slingeren van ’t schip wat te stutten. Leydent al Westwaert over; het weer was heel onstuymigh, met reghen, dat het scheen dat de lucht ende zee aan malcanderen vast en de gansche zee brandende was ['brandende': in branding; wat men een 'kokende zee' noemt].
donderdag 3 januari 2019
Anneke Bosman -- 4 januari 1944
• De Nederlandse Anneke Bosman zat in de oorlog in een interneringskamp in Indonesië. Ze hield in die periode (en daarna) een dagboek bij.
4-1-1944
De dagen gaan heel gewoon door , alleen aan de kalender merk je, dat er een nieuw jaar begonnen is. Ik word ouder en ik merk duidelijk, dat ik groei, zowel in mijn lichaam als in gedachten. Veel moeilijke dingen begrijp ik nu beter. Ik groei ook in spreken en in denken en in bidden. Gaat dat altijd zo op deze leeftijd? Gaat je denken dan altijd een stuk omhoog?
Maar hoe bestaan er dan bij zovele oudere mensen nog zoveel kleinzielige en domme gedachten? Hun denken moet toch veel hoger zijn?
Misschien is het heel menselijk of hebben ze slechte ervaringen gehad. Soms voel ik ook, dat ik er in weg zak. Maar ik hoop niet blijvend onder die invloed of in dat slechte humeur te komen. Vooral hier in het kamp.
4-1-1944
De dagen gaan heel gewoon door , alleen aan de kalender merk je, dat er een nieuw jaar begonnen is. Ik word ouder en ik merk duidelijk, dat ik groei, zowel in mijn lichaam als in gedachten. Veel moeilijke dingen begrijp ik nu beter. Ik groei ook in spreken en in denken en in bidden. Gaat dat altijd zo op deze leeftijd? Gaat je denken dan altijd een stuk omhoog?
Maar hoe bestaan er dan bij zovele oudere mensen nog zoveel kleinzielige en domme gedachten? Hun denken moet toch veel hoger zijn?
Misschien is het heel menselijk of hebben ze slechte ervaringen gehad. Soms voel ik ook, dat ik er in weg zak. Maar ik hoop niet blijvend onder die invloed of in dat slechte humeur te komen. Vooral hier in het kamp.
Karel van de Woestijne -- 3 januari 1916
• Karel van de Woestijne (1878-1929) was een Belgische schrijver. Aan het begin van de Eerste Wereldoorlog hield hij enige maanden een dagboek bij.
3 Januari
Familieleden zijn uit Gent en van op Nieuwjaarsbezoek terug. Zij vertellen met iets als ontzetting, die ik zoo goed begrijp, hoe in den nacht van 31 December, van elf uur tot na middernacht, Klokke Roeland, het overoude hart der stede, de lucht doordreund en doordaverd heeft.
- In 1913, toen koning Albert de Gentsche wereldtentoonstelling zou in gaan huldigen, woonde ik het bij, dat, terwijl zij triomph aan het luiden was, Klokke Roeland ineens een barst kreeg; en gij stelt u moeilijk voor hoe pijnlijk, hoe diep- en humaan-pijnlijk het aandeed, eensklaps die groote, oppermachtige stem, die alle andere in de trotsche zekerheid van hare blijde verkondiging, overluidde, daar te hooren kreunen, razerig van onbeholpenheid. - Men had de barst gestopt: al bezat het zuivere metaal zijn volle sonore macht niet meer, het deed zijn dienst, en de Gentenaars, die van hunne roemrijke klok meer dan van welke uiting van hun stedewezen houden, waren het er dankbaar om.
Op nieuwjaarsnacht nu heeft men den stadsmond weer ter verkondiging doen luidden: en niemand allicht die daar aanstoot aan zou genomen hebben; - tot daar opeens de klok weer gebarsten is. De oude wonde is weer opengereten; weer heeft de schorre schreeuw weerklonken van het gekwetste brons, te wreeder naar het menschelijker klonk.
Men heeft het luiden niet gestaakt: lange stonden heeft men Roeland, hoog daar in zijn somber en sidderend Belfort, zijn nood laten huilen, wijd over de etappenstad, enkele kilometers van het slagveld af. - En nu zoudt gij mij zeker beschuldigen van verouderde romantiek en lachen om mijne naïeve grootspraak, indien ik u zei, dat ik bij dat verhaal gedacht heb aan al de smart, waar deze krijtend-gekwetste mond, waar deze huilende ziel het symbool van was in dien vreugdenacht. En gij zoudt misschien gelijk hebben. Maar ik verzeker u dat geen Vlaming niet sidderen zal, als hij verneemt dat op Oudejaarsavond Klokke Roeland weer gebarsten is, maar niet te minder is blijven kleppen den nood van het vaderland.
3 Januari
Familieleden zijn uit Gent en van op Nieuwjaarsbezoek terug. Zij vertellen met iets als ontzetting, die ik zoo goed begrijp, hoe in den nacht van 31 December, van elf uur tot na middernacht, Klokke Roeland, het overoude hart der stede, de lucht doordreund en doordaverd heeft.
- In 1913, toen koning Albert de Gentsche wereldtentoonstelling zou in gaan huldigen, woonde ik het bij, dat, terwijl zij triomph aan het luiden was, Klokke Roeland ineens een barst kreeg; en gij stelt u moeilijk voor hoe pijnlijk, hoe diep- en humaan-pijnlijk het aandeed, eensklaps die groote, oppermachtige stem, die alle andere in de trotsche zekerheid van hare blijde verkondiging, overluidde, daar te hooren kreunen, razerig van onbeholpenheid. - Men had de barst gestopt: al bezat het zuivere metaal zijn volle sonore macht niet meer, het deed zijn dienst, en de Gentenaars, die van hunne roemrijke klok meer dan van welke uiting van hun stedewezen houden, waren het er dankbaar om.
Op nieuwjaarsnacht nu heeft men den stadsmond weer ter verkondiging doen luidden: en niemand allicht die daar aanstoot aan zou genomen hebben; - tot daar opeens de klok weer gebarsten is. De oude wonde is weer opengereten; weer heeft de schorre schreeuw weerklonken van het gekwetste brons, te wreeder naar het menschelijker klonk.
Men heeft het luiden niet gestaakt: lange stonden heeft men Roeland, hoog daar in zijn somber en sidderend Belfort, zijn nood laten huilen, wijd over de etappenstad, enkele kilometers van het slagveld af. - En nu zoudt gij mij zeker beschuldigen van verouderde romantiek en lachen om mijne naïeve grootspraak, indien ik u zei, dat ik bij dat verhaal gedacht heb aan al de smart, waar deze krijtend-gekwetste mond, waar deze huilende ziel het symbool van was in dien vreugdenacht. En gij zoudt misschien gelijk hebben. Maar ik verzeker u dat geen Vlaming niet sidderen zal, als hij verneemt dat op Oudejaarsavond Klokke Roeland weer gebarsten is, maar niet te minder is blijven kleppen den nood van het vaderland.
dinsdag 1 januari 2019
Gaston Burssens -- 2 januari 19xx
• Gaston Burssens (1896-1965) was een Belgische dichter. Uit: Fabula Rasa.
2e Januari
Ik houd van sprookjes, maar alleen op Nieuwjaarsdag. Er was eens een secretaresse, de mijne. Toen ze mij op kantoor een gelukkig nieuwjaar wenste, kwam ze niet op mijn knieën zitten. Ik weet wel dat alle secretaressen op de knieën van hun directeur zitten, maar dit is een sprookje — niet dat secretaressen op de knieën van hun directeur zitten, maar wel wat ik schrijf — en het is dus mijn recht met de waarheid een loopje te nemen.
Maar juist óm of misschien tengevolge dit loopje met de waarheid klonk mij de nieuwjaarsgroet van mijn secretaresse als een sprookje.
Kan iemand die van sprookjes houdt een cynicus zijn?
Ik vraag het aan mijn vrouw!
2e Januari
Ik houd van sprookjes, maar alleen op Nieuwjaarsdag. Er was eens een secretaresse, de mijne. Toen ze mij op kantoor een gelukkig nieuwjaar wenste, kwam ze niet op mijn knieën zitten. Ik weet wel dat alle secretaressen op de knieën van hun directeur zitten, maar dit is een sprookje — niet dat secretaressen op de knieën van hun directeur zitten, maar wel wat ik schrijf — en het is dus mijn recht met de waarheid een loopje te nemen.
Maar juist óm of misschien tengevolge dit loopje met de waarheid klonk mij de nieuwjaarsgroet van mijn secretaresse als een sprookje.
Kan iemand die van sprookjes houdt een cynicus zijn?
Ik vraag het aan mijn vrouw!
Vivienne Westwood -- 1 januari 2003
• Vivienne Westwood (1941) is een Britse mode-ontwerpster. Uit: Get a life: the diaries of Vivienne Westwood.
Tues 1 Jan • YVES SAINT LAURENT
Andreas and I went to work. If we are to get our Gold Label show by the end of february, I will have to concentrate on fashion only. Cynthia will have to deal with all the wonderful things that are coming to us and starting to happen around Climate Revolution.
Andreas and I work separately at first when we start a new collection but then we come together to start fixing things. I had suggested that he look to Yves Saint Laurent for inspiration and he is ever more astonished. As a child, Andreas had a deep attraction to fashion and when as a teenager he discovered Saint Laurent, the attraction was transtormed into a passion. I don't believe anyone has ever appreciated Saint Laurent as much. Andreas is an extremely visual person; he is a see-er - seeing, he understands. He is a perfectionist and by experience he knows in advance the effort each undertakmg will cost. It looks easy but it is the most difticult thing in the world.
We are both getting a feeling for the collection. We seem each to have grasped something of the elegance and adventure of the fashion of the Middle Ages from our book of reproductions ot illuminated manuscripts - these illuminations were of course the most profuse arcistic expression of the time. We are excited but we have so far chosen only half the fabrics.
Tues 1 Jan • YVES SAINT LAURENT
Andreas and I went to work. If we are to get our Gold Label show by the end of february, I will have to concentrate on fashion only. Cynthia will have to deal with all the wonderful things that are coming to us and starting to happen around Climate Revolution.
Andreas and I work separately at first when we start a new collection but then we come together to start fixing things. I had suggested that he look to Yves Saint Laurent for inspiration and he is ever more astonished. As a child, Andreas had a deep attraction to fashion and when as a teenager he discovered Saint Laurent, the attraction was transtormed into a passion. I don't believe anyone has ever appreciated Saint Laurent as much. Andreas is an extremely visual person; he is a see-er - seeing, he understands. He is a perfectionist and by experience he knows in advance the effort each undertakmg will cost. It looks easy but it is the most difticult thing in the world.
We are both getting a feeling for the collection. We seem each to have grasped something of the elegance and adventure of the fashion of the Middle Ages from our book of reproductions ot illuminated manuscripts - these illuminations were of course the most profuse arcistic expression of the time. We are excited but we have so far chosen only half the fabrics.
Abonneren op:
Posts (Atom)