• E.J. Potgieter (1808-1875) was een Nederlandse schrijver, oprichter van De Gids. Hij woonde van 1827-1830 in Antwerpen. Op 24 oktober 1830 werd voor de poorten van Antwerpen strijd geleverd tussen Belgische en Nederlandse troepen. Deze dag en de turbulente weken erna zijn door Potgieter beschreven in een aantal dagboekbladen.
Zondag Middag. 24 Oct. 1830
Tusschen drie en vier uren verliet ik mijne woning en was weldra aan de Mechelsche poort [in Antwerpen]. Eene misschien drie dubbele wacht bezette deze terwijl de wallen aan de zijden der poort ieder met slechts een soldaat waren bezet. Duizende menschen stroomden naar de poort toe om van daar (zoo mogelijk) het gevecht te zien. Velen bleven voor de poort staan elkander allerlei vertellingen van Engelsche vloot, Pruissische interventie enz. verhalende. Ik ging aan de linkerzijde den wal op en terwijl een heldere hemel, en een zacht weder een ruimen gezigteinder schonk zag ik op 3/4 uren afstands van tusschen de boomen nu en dan de rook van een kanon opstijgen en een geregeld peletonvuur deed zich samen bij wijle vervangen door een enkel geweerschot. De stilte der natuur het gevecht beneden en de schaar om mij heen wekten geheel verschillende aandoeningen op. Het was eene mengeling van rust woede en ellende. Terwijl de vrouwen jammerden bij de gedachte dat misschien hun zoon of broeder ginds vocht, sommige mannen het voortdurende vechten der Hollanders op een grond wiens vrijheid door d.P.v.O. zelf erkend was voor menschen moorden hielden kon ik de gedachte aan de nietigheid van den mensch niet van mij afweren, en was weldra het schouwspel moede. Ik begaf mij aan de regterzijde van den wal van waar men juist op het wachthuis buiten de poort ziet. Hier waren andere aandoeningen hier was de woede tegen de H.[ollanders] algemeen en toen eenige lanciers de vesting binnen togen meende de schaar hierin een bewijs van hun verlies te zien en luide jubelkreten gingen. Er is iets akeligs en te gelijk iets medeslepends in den volkskreet. Sommigen zagen echter weldra dat dit meer voor eene binnentrekkende patrouille moest gehouden worden. Het werd donkerder en burgers droegen op eene draagbaar een gekwetste binnen. De afstand belette mij te zien of t een militair was maar enkele kreeten gingen uit den hoop op. Is t een h.[ollander] smyt de J.K. [Jan Kaas] in t water enz. Eene enkele vrouw die nog weder een lancier zag binnentrekken klapte in hare handen met een zoo afgrijsselijk gelaat dat zij eene furie geleek. In t eigen oogenblik verscheen de 7de afdeeling op de wallen, de kolonel verzocht die te ruimen en buiten een paar mannen gehoorzaamde men gewillig. Juist bragt men toen ik van den wal kwam den gekwetste de poort binnen en hier vertoonde zich de Belgische menschlievendheid op nieuw in alle hare beminnelijkheid. Van alle kanten bood men zich en nogtans het was een H.[ollander] het was zeide men kolonel Reuter.
Zondagavond.
Zaturdags had ik geene wacht op de Meir gezien. Zondag waren de grenadiers er als te voren. De garde Urbaine circuleerde als vroeger en de nacht ging rustig om.
187-2017>
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten