woensdag 30 augustus 2017

Rienk Prins -- 31 augustus 1915

• Rienk Prins (1895-1984) was tijdens de Eerste Wereldoorlog soldaat, Hij hield over die periode een dagboek bij.

 Op den 31sten augustus 1915 had bij het baden een vreselijk ongeluk plaats. Daar we gezamenlijk met de hele compie in ’t bad waren, verdween plotseling iemand in een onbekend gat, en daar alle pogingen die we in ’t werk stelden hem te redden mislukten is hij jammerlijk verdronken. Een diepen indruk bracht dit voor een tijd onder de soldaten. Na een half uur in ’t water gelegen te hebben werd het lijk opgehaald door een sergeant van de 2de compie, na geen tien tellen onder water te zijn geweest, weer met de verdronkene onder de arm boven kwam met een vloek, daarna zeggende ’t is ook nog een werkje van niks. De persoon was afkomstig uit De Lemmer en is een paar dagen later naar Frieschland vervoerd om daar begraven te worden.

dinsdag 29 augustus 2017

Dietrich Bonnhoefer -- 30 augustus 1943

Dietrich Bonhoeffer (1906-1945) was een vooraanstaand Duits kerkleider, theoloog, verzetsstrijder tegen het nazisme en schrijver van christelijke boeken. Tijdens zijn gevangenschap schreef hij veel, vooral brieven, die zijn gebundeld in Verzet en overgave (vertaling L.W. Lagendijk). Hij werd in april 1945 ter dood gebracht.

[Augustus]
God wordt uit de wereld teruggedrongen en dat is de diskwalificatie [?] van de religie leven zonder God

Maar als het christendom] eens helemaal geen religie was? wereldlijke/niet-religieuze interpretatie van de christelijke begrippen. Christendom ontspringt uit de ontmoeting met een concrete mens: Jezus.

Ervaring van transcendentie

de beschaafden? Ineenstorting van de christelijke ethiek

Geen sociale ethiek

Het confessionele

'Ik geloof alleen wat ik zie'.

God - geen religieus begrip [?]

Terugkeer naar de Middeleeuwen

Onbewust christendom: de linkerhand weet niet wat de rechterhand doet. Mattheüs 25.

Weten niet wat te vragen.

Motto: Jezus sprak tot hem: 'Wat wilt gij dat ik doen zal?'

zaterdag 26 augustus 2017

Anaïs Nin -- 27 augustus 1934

Anaïs Nin (1903-1977) was een Franse schrijfster, die vooral bekend is vanwege haar dagboeken. Dit fragment is afkomstig uit Incest (vertaling Aafke van der Made).  Rank = Otto Rank, haar psychiater, en Henry = Henry Miller, de schrijver. Ze had met allebei een verhouding.

27 AUGUSTUS 1934
Mijn leven zal altijd een tragedie zijn. Nu ben ik in Louveciennes met Henry, waar we boeken inpakken voor ons huis, plannen maken, onze manuscripten opbergen, en ondertussen denk ik steeds aan Rank, hunker naar zijn liefde, hoop dat Henry me niet zal begeren. Ik wil eigenlijk niet met Henry leven, toch heb ik dit leven zelf gemaakt. Tegenwoordig wil ik alléén wonen, omdat ik van te veel mannen houd.
Nu is het Henry die zich vastklampt, die jaloers is, maar krijgt hij niet waar zijn egoïsme om vraagt? Een halve liefde.

Dinsdag. Ben bij een arts geweest die ontdekte dat de sage-femme [vroedvrouw] niets bereikt heeft. Ik moet geopereerd worden, en het kind is zes maanden oud, en leeft en is normaal.* Het zal bijna een gewone bevalling worden. Ik was zo zwaar geworden, en ik voelde lichte schokjes in mijn baarmoeder. Ik kijk naar beneden en zie de ronde witte buik. Mijn borsten zijn vol melk, een melk die nog niet zoet is. Terwijl ik de heuvel oploop naar Rank denk ik aan het kind. Ik zou het aan Moeder kunnen geven, en dat zou een verlossing voor Joaquin kunnen zijn. Maar verder zou het alleen maar een blok aan het been zijn. Het hoort niet in mijn leven met Henry; het hoort niet bij Rank, die al een kind heeft en toch al overbelast is; het hoort niet bij Hugh omdat het niet zijn kind is en hem alleen ongelukkig zou maken. Het hoort nergens. Ik ben een minnares. Ik heb al te veel kinderen. Er zijn te veel mannen zonder hoop en vertrouwen in de wereld. Te veel werk te doen, te velen om te dienen en voor te zorgen. Ik heb al meer dan ik dragen kan. Ik probeer aan Hugh, aan Henry en aan Rank te geven.

Toen ik bij Rank kwam was hij treurig en somber. Er wordt druk op hem uitgeoefend om naar New York te gaan, veel geld geboden en een baan. Hij heeft schulden. Maar hij wil hier blijven. 'Hoe kan ik daar naar toe gaan en alleen maar werken, zonder te leven? Mijn leven is hier bij jou. Ik wil niet gaan. Ik heb nooit succes willen hebben. Nu minder dan ooit.'
Deze conflicten, die hij anderen helpt oplossen, moet hij alleen oplossen. Ik kan hem niet helpen. Het gaat niet om zes maanden of een jaar, maar om een onbeperkte tijd. Waarom ga ik niet met hem mee als assistente?
Ik zou hem overal volgen.
Ik weet dat ik met hem mee wil gaan. Ik houd van zijn treurigheid, zijn vasthoudendheid, zijn toewijding. We zouden New York samen aankunnen, samen werken. 'Als ik gelukkig in mijn leven kon zijn,' zei Rank.

* Een paar dagen later werd het kind geaborteerd.

G.H.C. Hart -- 26 augustus 1940

George Henry Charles Hart (1893-1943) was een hoge bestuursambtenaar. Tijdens het eerste oorlogsjaar (dat hij doorbracht in Londen) hield hij een dagboek bij.

Maandag 26 augustus 1940
Vannacht weer eenige airraids: verschillende - de meeste - menschen, welke ik sprak, zijn eenige uren in de shelters geweest: ze zullen m.i. daarmee vanzelf moeten ophouden, want dit wordt voor hen een cumulatief, opstapelend tekort aan slaap, dat zich zeker wreken zal.
[...] 's Avonds vertelde Welter mij in strikt vertrouwen, dat de Koningin erop is blijven staan, dat De Geer ontslag neemt, niet slechts als premier, doch ook als Minister van Financiën. Vanmiddag behandelde de Ministerraad deze zaak en besloot zijn portefeuilles ter beschikking van de Koningin te stellen: dat is aanstonds geschied. Wat nu?
Het besluit is m.i. niet juist: de Koningin moge het ontslag van De Geer op zeer onelegante wijze hebben behandeld, vaststaat, dat hij tegenover Haar ernstig en défaut is geweest en bovendien momenteel volstrekt ongeschikt is.

Dinsdag 27 augustus 1940
Vannacht bijna zeven uur lang airraid boven Londen, verreweg de langste dien wij nog gehad hebben.
Natuurlijk verspreiden de Duitschers fantastische berichten over hun successen in Engeland: wat zouden jullie ervan hooren en denken? Zouden jullie je ongerust maken? Of beluisteren en gelooven jullie de radio uit Londen?[...]

Middernacht
Wat ben ik blij, dat ik jullie portretten en je briefje van 14 Mei heb; elken avond lees ik het vóór je - even - glimlachende portret door, mijn Gioconda. God behoede jullie.

Woensdag 28 augustus 1940
De luchtaanvallen op Engeland nemen, naar het voorkomt, nog steedsin intensiviteit toe. Meestal is er overdag twee tot vier of vijfmaal luchtalarm: dan zijn het groote Duitsche formaties van honderd tot vier- of vijfhonderd, die de zee oversteken en dan op de kust en in het binnenland groote hoeveelheden brandbommen werpen. In het algemeen bereiken tot dusverre deze aanvallen Londen nog niet. Maar 's nachts is de situatie anders: sinds enkele dagen is er geregeld luchtalarm tusschen 9 en 9.30 namiddag en dat duurt dan uren voort. Gisternacht duurde het zelfs zes en een half uur.

Donderdag 29 augustus 1940
Aan Gerbrandy, Minister van Justitie, heeft de Koningin opdracht gegeven een nieuw kabinet samen te stellen, dat wel niet veel zal afwijken van het vorige: de heele crisis wordt - terecht - diep geheim gehouden en ook als er een nieuwe premier is, zal niet worden bekend gemaakt, dat de geheele ministerraad demissionnair is geweest. Lamping en ik zullen, buiten Beelaerts en Van Tets, wel de eenigen buiten het kabinet zijn, die van de zaak afweten. [...]

vrijdag 25 augustus 2017

Adriaan Morriën -- 25 augustus 1946

Adriaan Morriën (1912-2002) was een Nederlandse schrijver. In Ik heb nu weer de tijd zijn ook dagboeknotities van hem opgenomen.

25 augustus. Is er ooit een volk geweest dat zich een god van de lach heeft uitgedacht, of een samenleving die een standbeeld voor de humor heeft opgericht? En toch, als er iets is wat verheerlijkt en aanbeden moet worden, dan is het het vermogen om de mond en de geest te plooien, een kracht die ons zalig of alleen maar gezond en wel maakt, of ook in de zwartste wanhoop een straal van het helderste licht toelaat. Alle ontdekkingen en uitvindingen ter wereld wegen niet op tegen de glimlach waarmee de mens, nauwelijks geboren en nog onbewust van alles wat hem te wachten staat, zijn leven begint, en ik geef alle godsdienstige en wijsgerige stelsels cadeau voor een geestige opmerking op mijn sterfbed, waarmee ik de tranen van mijn vrouw en de angstige verlegenheid van mijn kind zou kunnen veranderen in een lach die zij zich nog zullen herinneren wanneer ik reeds lang dood zal zijn. Wij zouden werkelijk van een hel op aarde kunnen spreken, wanneer er in de ziekenhuizen, gevangenissen, huiskamers en concentratiekampen niet werd gelachen en wanneer voor een uitgehongerd lichaam de laatste boterham meer waarde bezat dan de glimlach, waaruit het enige blinkt wat in de mens onvernietigbaar is: een levenskracht even geheimzinnig als reëel. Er is veel gelachen in de geschiedenis der mensheid, anders hadden wij het nooit tot de twintigste eeuw volgehouden. Daarom wil ik geen kwaad horen van mensen die ons aan het lachen brengen, ook al is hun geestigheid misschien een beetje flauw. Ernst is altijd nog flauwer.

dinsdag 22 augustus 2017

Luuk Gruwez -- 23 augustus 1997

Luuk Gruwez (1953) is een Vlaamse schrijver. In Het land van de wangen kijkt hij terug op episodes uit zijn leven. Het hart van het boek vormen de dagboeknotities die hij enige jaren bijhield naar aanleiding van zijn bezoeken aan zijn steeds verder aftakelende grootouders.

Deerlijk, 23 augustus 1997
Knor heft iets aan uit zijn rijke repertoire van aangebrande chansons:
‘Te rappelles-tu, Titine,
quand il faisait si froid?
Tu chatouillais ma pine
pour réchauffer tes doigts.’
Buiten is het boven de dertig graden en in de woonkamer achtentwintig, maar hij vindt het niets te warm. Hij slaapt nog onder een dubbele deken. Altijd weer die angst om het ooit te koud te hebben.
Vandaag is hij geobsedeerd door het huwelijk. Mijn tante heeft hij gevraagd of zij van plan is ooit te hertrouwen. Mij vraagt hij, voorzover ik mij dat herinner voor het eerst, of ik van plan ben ooit nog te trouwen.
‘Waarom?’ vraag ik.
‘Welja,’ zegt hij, ‘sommige venten doen dat.’
‘Misschien als ik negentig ben,’ antwoord ik.
Maar hij geeft niet af, stelt mij de meest onbeschaamde vraag die hij mij ooit gesteld heeft: ‘Luuk, ’t is maar ne keer vragen, kruipt gij af en toe met een meisken in bed? Of verslijt gij den uwen alleen maar met te piesen?’
‘Maar Knor toch,’ zeg ik. ‘Knor’, niet ‘bonpapa’: het is eruit voor ik het besef. ‘Maar Knor toch’: hij is al van papier.

Liesje, van haar kant, draait in haar glossy weekbladen niet één bladzijde meer om. Zij loopt verder vol. Zij moet nu één keer per week gedraineerd worden tegen de grote overstroming. Haar lichaam is een verzameling doorligwonden. Liesje, mijn Alice, straks dommelt zij in. Dan gaat het wonderland dicht. En op dat kerkhof van Deerlijk, niet al te ver van haar Christianeke: daar zal zij liggen, de liefste oma van het hele heelal.
En Knor zegt wat hij altijd zegt, ochtend, middag of avond: ‘’t Is ’t begin van ’t einde.’ En ik denk wat ik altijd denk: ’t is ’t einde van het einde.

In huis staat een nieuw televisietoestel met een heel groot scherm. De wereld dient groter en groter te zijn opdat zij, Liesje en Knor, hem nog zouden zien. Knor heeft overigens zeer tegen zijn zin tachtigduizend frank neergeteld voor dit toestel. Hij sist: ‘Dat zegt mij nu ne keer niets, televisie.’ ‘Schoon beeld,’ zeg ik. Maar Knor werpt mij een bitsige blik toe. Hij verzekert mij dat de leverancier naar zijn geld zal kunnen fluiten.

Het voorval is een paar weken oud. Knor dreigt een tijdje zonder oppas te zitten. Hij belt tante Nieske op. Die zegt hem: ‘Gij zijt toch geen klein kind meer, gij kunt toch wel een páár uur alleen zijn!’ Toornig brult hij: ‘Ik ben wél een klein kind!’
Het is een warme zondagmiddag, enkele uren later. Knor zit in zijn fauteuil in de donkerste hoek van de kamer. Alleen. Ik ben er niet. Niemand die op bezoek komt. Wie hij ook belt, niemand geeft thuis. De buren zijn op stap; de dokter is aan het ‘poepen’ aan zee. Wanhopig staart hij naar het telefoontoestel. Hij draait drie cijfers: het alarmnummer 100.
Geen vijf minuten later stopt, met loeiende sirene, een ambulance voor de deur. De hele straat in rep en roer. Wie op deze stralende dag toch thuisgebleven is, komt handenwrijvend en blijelijk hopend op een of ander beloftevol rampje naar buiten gesneld.
Twee ambulanciers banen zich, draagberrie tussen hen in, via de achterdeur een toegang tot het huis. In de woonkamer treffen zij tot hun niet geringe verbazing Knor, nog altijd knorrelijk, maar ook vorstelijk en vooral kerngezond in zijn fauteuil gezeten, nippend van een glaasje wijn. Op de vraag van de ene ambulancier wat er in godsnaam scheelt, antwoordt hij: ‘Nietskes, ’t is maar dat ik mij een beetje alleen voelde!’ ‘Jamaar, meneer!’ zeggen zij, en vrijwel meteen druipen zij weer af. Een spoedgeval van eenzaamheid: niet daarvoor hebben zij een opleiding genoten.
Pas nu herinner ik mij dat ik hem de dag daarna vanuit de Provence heb opgebeld. Pas nu dringt de ware toedracht door van wat hij mij toen gezegd heeft: ‘’t Was, milledzju, maar nen triestigen dag gisteren.’ Uitleg gaf hij niet en vroeg ik ook niet. Wist ik veel dat hij bedoelde: ’t was zondag, nergens ter wereld was er iemand thuis, en ík, ik voelde mij een beetje alleen.

zondag 20 augustus 2017

W.N.P. Barbellion -- 21 augustus 1911

W.N.P. Barbellion (1889-1919) was het pseudoniem van Bruce Frederick Cummings, een Britse natuurvorser. Hij kreeg op jonge leeftijd multiple sclerose, en zou op 30-jarige leeftijd overlijden aan deze ziekte. Zijn dagboeken worden nog steeds gelezen. Het boek is in het Nederlands vertaald (door Harry Oltheten) als Dagboek van een teleurgesteld man.

21 augustus
Sommige mensen zien gewoon niets. (Kijk maar naar kapitein M’Whirr in Typhoon van Conrad.) Zo onnozel als baby’s leven zij vlak naast genie en tragedie; er zijn hopen mensen die op een berg, zelfs een vulkaan, leven zonder het te weten. Als de sterren uit de hemel vielen en de maan bloedrood werd zou iemand hen daarop attent moeten maken... Misschien zijn de meest voor de hand liggende dingen uiteindelijk het moeilijkst te zien. Wij erkennen nu allemaal het genie van Keats, maar veronderstel eens dat hij ‘de jongen van de buren’ was – waarom zou ik dan zijn verzen lezen?

27 augustus
Het prepareren van een slangenschedel
De schedel van de ringslang geprepareerd. Ik had het gevoel dat het uitlepelen van de ogen mij opvallend veel plezier verschafte – althans symbolisch, alsof ik uit naam van de rest van de lijdende mensheid met het beest de rekening vereffende voor zijn gedrag in de Hof van Eden.

John Lanting -- 20 augustus 1982

John Lanting (1930) is een Nederlandse acteur. In 1982 hield hij voor NRC Handelsblad een 'Hollands Dagboek' bij.

Donderdag 19 augustus
Als het de bedoeling is dal ik vanaf donderdagmorgen begin te vertellen dan is het nu al mis. Het is vandaag vrijdag en gister had ik geen tijd. De voorstellingen van 'Een Scheve Schaats' lopen alweer en in de dagen, pal na zo'n eerste aantreden zijn er steeds twee dingen die met de grootste snelheid gedaan moeten worden: uit een honderdtal spelfoto's moeten de beste gezocht worden en ook moet ik het script nalopen, want met de klank van de voorstelling nog in mijn oren kan ik dan precies zeggen waar nog iets bijgesteld kan of moet worden. Neemt dat dan de hele dag in beslag? Nee! Maar gister zag ik dat de dakgoot overliep. Ik dacht: die goten maak ik wel even schoon. Edoch, meer en meer kom ik tot de ontdekking dat het woordje 'even' niet meer in mijn vocabulaire past. Het zal wel aan mijn leeftijd liggen. Niks gaat bij mij meer 'even'. Het kluchtwerk heeft me ook super perfectionistisch gemaakt. Overigens d'r komt wat uit die dakgoten tevoorschijn: naast het gebruikelijke blubber-bladerentafereel, vond ik twee dooie vogels, zes tennis- en hockeyballen van m'n zoon en iets dat ik aanvankelijk voor een damescorset versleet maar bij nadere inspectie (het was geen ongezellige dag gisteren) een stuk van een amateurparachute bleek te zijn. Kortom: gisteren kon ik de pen niet ter hand nemen.

Vrijdag
Vandaag is dat anders. Ook vanavond weer - net als gisteren - voorstelling in Scheveningen. Ik besloot overdag wat te gaan lummelen. Het is leuk dat ik dit dagboek juist nu moet schrijven want in de periode hiervóór zou ik geen tijd gehad hebben. Dan is het 's morgens, 's middags, 's avonds en 's nachts werken en daar tussendoor ook nog. Dat is de periode dat de nieuwe produktie ter hand wordt genomen: repeteren, leren, décorbespreken, programmaboekje, foto's maken, praten en discussiëren en zorgen dat je op het juiste moment het goeie opbeurende woord zegt. Deze periode is heerlijk en vreselijk tegelijkertijd: de slapeloze nachten met die ene gedachte: lukt het wel of lukt het niet. Voor een klucht geldt maar één ding: hij moet 100% zijn, is ie dat niet dan is ie nul procent-niks. Vandaag besloot ik dus te lummelen. Verbaasd zijn dat je buurman er ook nog is. Kijken hoe de merel een worm uit Gods aardbodem peutert. Natuurlijk wel de nodige telefoontjes maar verder kon ik mijmeren. En dat kun je dan doen over de toekomst of over het verleden. Ik koos het laatste. Over de toekomst ben je zo gauw uitgepraat: kan ik de mensen in de komende jaren laten lachen een avond lang? Ja? Nou, dan zit het met het Theater van de Lach wel snor.
Vanmiddag deed ik een boodschap op de fiets en mijn gedachten gingen terug naar één van de belangrijkste periodes van mijn leven (pas op mensen, nu begin ik serieus te worden en dan ben ik vaak onuitstaanbaar - sla maar over en neem de draad op bij zaterdag dan moet ik grasmaaien en wie weet wat ik wel onder de struiken vind - misschien wel een stuk van die parachute die bij nadere inspectie dan toch een corset blijkt te zijn). Die belangrijke periode dus. In de vierde klas van de HBS - dat was in 1949 - stopte ik plotseling. Ook toen wisten alle schoolverlaters dat er geen baan te krijgen was. Dat was de tijd dat iedereen wilde emigreren. Thuis zeg ik: 'Ik ga de wijde wereld in.' 'Zorg dan eerst dat je dat diploma hebt/ zei m'n vader (dat zeggen vaders nu nog). Ik bleef bij mijn voornemen en hoorde mijn vader roepen. 'Dan zoek je het zelf maar uit, maar dan ook helemaal zélf, begrijp je wat dat betekent?' 'Ja pa.' Ik ging liftend door Europa en Afrika. Een handvol ambachten en twee handenvol ongelukken. De navelstreng had ik a.h.w. zelf doorgesneden.
Vanavond dus voorstelling in Scheveningen.

Misia Sert -- 19 augustus 1929

Misia Sert (1872-1950) was een pianiste van Poolse afkomst. Haar salon in Parijs werd in de eerste jaren van de twintisgte eeuw bezocht door kunstenaars als Picasso, Malarmé, Debussy, Bonnard en Cocteau. Het fragment is afkomstig uit Misia (vertaald door Joop van Helmond).

19 augustus 1929
Toen de zon opkwam stierf hij vredig. De eerste zonnestralen verlichtten zijn voorhoofd op hetzelfde moment dat hij zijn laatste adem uitblies. Ineens overgoten door het ochtendgloren, begon de zee in al zijn glorie te glinsteren. Terwijl ze zich over Diaghilev heen boog, sloot de verpleegster zijn ogen, die deze overwinning van het licht niet meer zagen. Op dat moment deed zich in dat hotelkamertje, waar de grootste tovenaar van de kunst was gekomen om te sterven, een tafereel voor dat zo Russisch was dat het door Dostojewski beschreven had kunnen zijn. Het einde van Serge was de vonk waardoor de wederzijdse haat, die door de twee jongens die aan zijn zijde hadden geleefd was opgekropt, tot ontploffing kwam. De stilte die authentieke drama's kenmerkt, werd verbroken door een soort gebrul. Kochno wierp zich op Lifar, die aan de andere kant van het bed geknield zat. Ze rolden over de grond, verscheurden elkaar, en beten elkaar als beesten. Ze werden door razernij opgezweept. Twee ziedende honden vochten om het lijk van hun meester. Toen onze eerste verbijstering was geweken, hadden de verpleegster en ik de grootste moeite om hen uit elkaar te trekken en ze naar buiten te werken, zodat zij de dode kon afleggen.
Geheel gebroken trok ik me terug en liep doelloos rond. Ik ging op een bank in de zon zitten en weet niet meer hoe lang ik er ben blijven zitten.

donderdag 17 augustus 2017

Cesare Pavese -- 18 augustus 1950

Cesare Pavese (1908-1950) was een Italiaanse schrijver. In 2003 verscheen Leven als ambacht, met daarin dagboeken en brieven. Vertaling: Anton Haakman.

17 augustus
Zelfmoordenaars zijn schuchtere moordenaars. Masochisme in plaats van sadisme.

Het plezier van het scheren na twee maanden gevangenis - me zelf scheren, voor een spiegel, in een hotelkamer, en buiten was de zee.

Voor het eerst maak ik de balans van een jaar dat nog niet om is.
In mijn vak ben ik dus koning.
In tien jaar heb ik alles gedaan. Als ik denk aan de aarzelingen van destijds.
In mijn leven ben ik wanhopiger en verlorener dan toen. Wat heb ik vergaard? Niets. Een paar jaar heb ik mijn tekorten genegeerd, heb ik geleefd alsof ze niet bestonden. Ik ben stoïcijns geweest. Was dat heroïek? Nee, het heeft me geen moeite gekost. En daarna, bij de eerste aanval van de 'rusteloze angstaanjagende', ben ik weer in het drijfzand teruggevallen. Vanaf maart worstel ik daarmee. Namen doen niet ter zake. Zijn ze iets anders dan namen van het noodlot, toevallige namen — als deze het niet waren, waren het dan geen andere? Blijft over dat ik nu weet wat mijn grootste triomf is — en aan deze triomf ontbreekt het vlees, ontbreekt het bloed, ontbreekt het leven.
Op deze aarde heb ik niets meer om te verlangen, behalve datgene wat vijftien jaar van falen voortaan uitsluiten.
Dit is de balans van het jaar dat nog niet voltooid is, dat ik niet zal voltooien.

Verbaas je je dat de anderen je voorbijlopen en het niet weten, terwijl jij zoveel anderen voorbijloopt en niet weet, je er niets aan gelegen laat liggen, wat hun pijn is, hun geheime kanker?

18 augustus
Wat men in het diepste geheim vreest gebeurt altijd.
Ik schrijf: O, heb toch medelijden, Jij. En dan?

Een beetje moed is genoeg.

Hoe duidelijker en preciezer de pijn is, des te meer weert het levensinstinct zich, en dan zakt de gedachte aan zelfmoord weg.

Het leek gemakkelijk, toen ik erover dacht. En toch hebben onbeduidende vrouwen het gedaan. Nederigheid is geboden, geen hoogmoed.

Dit is allemaal weerzinwekkend.
Geen woorden. Een gebaar. Ik schrijf niet meer.


• Pavese maakte negen dagen later, op 27 augustus, een eind aan zijn leven.

woensdag 16 augustus 2017

Jan Maartensz Groen -- 17 augustus 1783

• Jan Maartensz Groen (?-?) beschreef in Dagverhaal der Rampen en Wederwaardigheden van het Volk van het Schip De Jonge Alida (1783) de belevenissen en ontberingen die hij en zijn mede-opvarenden meemaakten toen hun schip nabij IJsland met tegenspoed te kampen kreeg.

Na dat wy dan den ganschen Zomer door het Ys in onze Visschery zeer belemmerd waren geweest, stevenden wy
Den 9den van Augustus, op het gerucht dat ’er om het Zuiden veel visch was, zuidelyk, en passeerden de Kaap Noord. Wy hadden toen goed weer, en vernamen weinig ys, zo dat wy al verder om het Zuiden bleven loopen, en
Den 13den by Grim kwamen, alwaar wy vier dagen met een gelukkig vooruitzicht, door de veelheid der Visch die wy vernamen, vischten. Wy kreegen daar meer Schepen by ons, die ook geen Ys ontmoet hadden.
Den 17den Augustus werd de lucht zo dik en mistig, dat wy ons genoodzaakt vonden, om onze vischvangst te verlaaten. Wy meenden toen oostwaards te loopen, als visschende tot Langernis te komen, en dan onze reis naar het Vaderland aantevangen. Wy stevenden dan ook daadelyk, met ons zeil in top, ’s avonds oostelyk op. Maar het leed niet lang, of het tydstip, waarop onze grootste rampen een aanvang zouden neemen, wierd gebooren, want,
Den 18den, ’s morgens vroeg, werden wy reeds door drie Schepen, die ons ontmoetten, gewaarschouwd, dat wy wenden moesten, zo wy niet in het ys wilden komen. Hoe zeer nu zulks ons ook deed verschrikken, bleven wy echter noch onze cours houden, tot dat wy daadelyk tegen het ys kwamen. Het was toen noch duister en mistig, en wy lagen het over aan de wenk. Toen het dag geworden was, zagen wy ook meer andere Schepen by ons. Wy besloten toen andermaal naar het ys te vaaren; maar daar by komende, vonden wy hetzelve zo vreeslyk dik, dat wy ons in hetzelve niet durfden begeeven; te minder, om dat de lucht ook toen noch zeer mistig was. Wy keerden derhalven met ons vyven terug, zynde die, benevens ons, Teun van Duffelen, Jan van Keulen, Jaap van Blaaderen, en Kees Struis: welke lestgenoemde zedert dien tyd onophoudelyk by ons bleef, en deelgenoot werd van onze grootste elenden. Wy zeilden dan voort, West ten Noorden: ’s avonds bragten wy onze benets af, en lieten het alzo des nachts voor west opsteeken.
Den 19den woei het eene styve koude. Hier kwam noch Alewyn Huiberts by ons. Des morgens, omtrent ten tien uuren, hielden wy derhalven met ons zessen vol, naar de wal toe, met oogmerk om op Heinfort te loopen. Doch naardien de lucht zo mistig was, dat zommigen onzer, hoe zeer wy allen anderzins wenschten in de baai te komen, de wal niet durfden aandoen, laveerden wy weder van de wal af, en lieten het vervolgens ’s nachts, met het schoverzeil, oostelyk opsteeken.

dinsdag 15 augustus 2017

Johann Peter Eckermann -- 16 augustus 1824

Johann Peter Eckermann (1792-1854) was een Duitse dichter, en daarnaast medewerker en vriend van Johann Wolfgang von Goethe. Eckermann is vooral bekend geworden door zijn opgetekende en uitgegeven gesprekken met Goethe (vertaald door Gerda Meijerink).

Maandag, 16 augustus 1824
De omgang met Goethe was de laatste dagen zeer inspirerend, maar ik was met zoveel andere dingen bezig dat het mij niet mogelijk was iets op te schrijven van de vele belangrijke dingen die ter sprake kwamen.
Alleen de volgende details heb ik in mijn dagboek genoteerd, maar de samenhang en de aanleiding ertoe ben ik vergeten.
'Mensen zijn drijvende potten die tegen elkaar stoten.'
' 's Ochtends zijn we het intelligentst, maar ook het zorgelijkst, want ook de zorg is een vorm van intelligentie, alhoewel een passieve. De domheid heeft geen weet van zorgen.'
'Men moet de fouten uit zijn jeugd niet meenemen naar de ouderdom, want de ouderdom brengt zijn eigen tekortkomingen met zich mee.'
'Het leven aan het hof lijkt op een muziekstuk waarin ieder zich aan zijn maten en pauzes moet houden.'
'De hovelingen zouden doodgaan van verveling als ze hun tijd niet met allerlei ceremonieën konden vullen.'
'Het is niet goed om een vorst aan te raden wegens een onbelangrijke kwestie af te treden.'
'Wie toneelspelers wil opleiden, moet oneindig veel geduld hebben.'


• Voor de bejaarde Goethe (1749-1832) was het gesprek een van de belangrijkste vormen van communicatie. In de gesprekken met vrienden en vereerders voerde hij vrijwel dagelijks zijn nog altijd boeiende dialoog met de wereld. Johann Peter Eckermann (1792-1854) deed verslag van deze gesprekken – hij is er beroemd mee geworden.

Nicolaas Beets -- 15 augustus 1834

Nicolaas Beets (1814-1903) was een Nederlandse schrijver. In zijn studententijd hield hij van 1833-1836 een dagboek bij.

Haarlem 15 Augustus. Vrijdag.
Kennisgemaakt met Victor Hugo's Littérature et Philosophie mêlees. Veel waars in dit boek, althans in de Introduction die ik nog niet ten einde bracht. Maar de stijl klatert vreeslijk.
's Avonds met Drost in zijn logement gesoupeerd.
Ik lees hem den geheelen Jose voor; hij mij een paar hoofdstukken uit een door hem begonnen verhaal De Pestzegen .
[Later vernomen hoe deze voorlezingen den onder ons vertrek gelogeerden heer N. uit Rotterdam tot wanhoop hadden gebracht. Hij lag reeds te bed toen wij begonnen, en geen oog kunnende toedoen, had hij de partij gekozen van te gaan luisteren. Een spotboef zijnde en in het bezit van een stalen memorie heeft hij in zijne woonplaats de lieden niet weinig vermaakt met het verhaal van ‘twee dichters, die op hoogst pedanten toon elkander verzen voorlazen en daarop hunne aanmerkingen mededeelden’. Hij had de hoofdzaak en verscheidene passages onthouden en er het noodige bijgehangen. Bij welke gelegenheden onze kostelijke Jose en Pestzegen als onzin en onze dierbare personen als caricaturen schitterden.]

zondag 13 augustus 2017

Jules en Edmond de Goncourt -- 14 augustus 1869

Edmond de Goncourt(1822-1896) en Jules de Goncourt (1830-1870) waren Franse schrijvers en critici, en initiatiefnemers van de zeer prestigieuze Prix Goncourt. Ze hielden samen een (inmiddels zeer beroemd) dagboek bij, dat Edmond na de dood van Jules in zijn eentje voortzette.

14 augustus. Gisteren zei de prinses schertsenderwijs tegen Benedetti, naar aanleiding van de reis van de Keizerin naar Cherbourg: ‘Verdween ze maar onder water, wat zou dat een opluchting zijn! We zouden deze winter een mooie rouw dragen en de zaken zouden er zeer door worden opgeklaard.’
Nadat de prinses vanmorgen de Moniteur had gelezen en kennis had genomen van het feit dat Baudry dank zij de invloed van de Keizerin tot officier in het Légion d'honneur was benoemd, kwam zij, toen zij tijdens een wandeling na het ontbijt alleen met ons in de laan van haar park liep, op de Keizerin terug. ‘Wat me zo verbaast,’ zei ze, ‘is dat ze zich in de loop der jaren geen enkele houding, rijpheid of achtenswaardigheid heeft weten te verwerven! Kleren zijn nog steeds even belangrijk voor haar als op de eerste dag van haar huwelijk... Werkelijk, ze praat alleen maar over kleren. De laatste keer dat ik in Saint-Cloud ben geweest, heeft ze me de japonnen voor haar reis naar Suez laten zien... En dat was het dan! Die reis is voor haar niets anders dan een gelegenheid om vanaf haar stoomschip indruk te maken op een of andere Oosterse prins... Want zij heeft altijd mannen nodig die haar het hof maken, die haar zwijnerijen vertellen, zonder haar jurk te verfomfaaien... Ziet u, zij voert het allemaal zover, als maar mogelijk is. Ze heeft me zelfs eens gezegd dat over vrijwel alles compromissen mogelijk zijn, behalve over waar het allemaal om gaat... En zo kleurloos in haar behaagzucht! Het is net een lichte dame zonder temperament.’
Ze liet haar oordeel neerkomen als de bijl van de guillotine. Daarna vervolgde ze: ‘En geen schaamtegevoel! Spaanse vrouwen weten gewoon niet wat dat is. Toen zij ziek was - want de Keizer heeft jarenlang van haar diensten geen gebruik kunnen maken: zij had een soort likdoorns op die plaats! - wel, het is ongelooflijk met wat een gemak zij zich toen overal liet zien, met wat een gemak zij werkelijk voor iedereen haar rokken optrok!... En daarbij verstond ze niet de kunst zich ooit bij iemand geliefd te maken. Ze heeft nooit enig blijk gegeven van tederheid, ze heeft zelfs nooit haar zoon gekust! De laatste keer dat ik haar zag, had ze allemaal andere hofdames genomen... U moet haar hofdames eens over haar horen! De ene dag overlaadt zij ze met liefkozingen, en de volgende dag worden zij behandeld met een onbeschaamdheid!... Ik moest via Mme Espinasse aan Mme de Lourmel laten weten dat ik niet kon toestaan dat zij daar nogmaals zo over zou spreken als zij erover gesproken had... Die vrouw is niet van Franse afkomst, zij houdt noch van Frankrijk noch van de Fransen... Ik heb gemerkt dat zij zichzelf alleen in acht neemt tegenover buitenlandse staatshoofden. U had haar moeten zien met de keizer van Oostenrijk! In de eerste plaats is ze, op een buitengewoon onnozele wijze, verrukt van alle chic die uit het buitenland komt. Ze wil de vormen en gebruiken van andere volkeren in de Tuilerieën introduceren, ze wil de kroonprins de Pruisische militaire groet laten leren!... En die cultus voor Marie-Antoinette! Wat is dat dom, belachelijk, ongepast! Weet u wat ze in haar kamer heeft? Om te beginnen een portret van haar zuster aan wie ze een hekel had en die ze telegrafisch beledigingen stuurde, - ik heb het van de Keizer gehoord -, dan portretten van Mérimée en van Madame de Metternich, een buste in Sèvresporselein van Marie-Antoinette en een portret van de kleine kroonprins; en op haar tafel een deel uit een Geschiedenis van Marie-Antoinette, die zij nooit gelezen heeft; want zij leest niet, zij is in niets geïnteresseerd... En alles wat zij doet heeft altijd iets schokkends! Weet u welke twee vrouwen zij heeft uitgezocht om voorgesteld te worden aan de prins van Wales toen deze de gast was van de Tuilerieën? Mme de Galliffet en Mme de Canisy! Twee vrouwen om de nacht mee door te brengen!’

Sonja Paardekooper -- 12 augustus 1944

• Sonja Paardekooper (1930-2009) hield als jong meisje een dagboek bij van haar tijd in het interneringskamp Ambarawa. Dat dagboek is gepubliceerd als Achter het gedek.

12 Augustus Vandaag is een rare dag. Eigenlijk zou nu de festiviteit zijn van Beylarts verjaardag. Daarom hebben we gister allerlei voorbereidingen gemaakt. Er is een hond gemaakt, ter groote van Beertje, een hond uit het kamp, die nu weggehaald is. Verder zou er poppenkast zijn en nog een heleboel meer. Maar 's avonds heel onverwachts is mevrouw Goossens gestorven. Een vrouw van 29 met drie kinderen, iemand, die ik helemaal niet ken en toch treft het je, omdat 't iemand van ons is, iemand uit dit kamp.
En natuurlijk was 't voorspeld! Boa Boom had namelijk vantevoren gezegd: De brieven overzee, 't vuur in de avond en een sterfgeval. En gisterochtend kwamen er brieven van mannen uit de buitenbezittingen. Maar natuurlijk niet van Pappie en dat trekt Mammie zich zoo aan. Verder kon je gister een bosbrand zien op de berg en toen 't overlijden. En toch wil ik er niet aan geloven, want er is al zooveel gezegd. Dat was vandaag een rare dag, half feestdag en om twaalf uur de begrafenis. Vreselijk, die stille stoet. Ik ben zoo dankbaar, dat het Mammie niet is. Verder hebben we heerlijk eten gehad en toen, na hel eten, zijn alle Blanda-Indo's en die er mee getrouwd zijn opgeroepen. Hun is gevraagd, of ze middelen van bestaan hebben, wat aanleiding geeft om te zeggen, dat ze vast weggaan en dat we misschien al vrij zijn. Ik hoop 't van harte, maar geloven .... En 't leven gaat gewoon door, terwijl er een van ons is gegaan. Voorgoed. En ik begrijp 't niet en wij mensen zeggen boud: " 't Was haar tijd nog niet". Maar dat weet niemand. Misschien was 't haar tijd wel. En de mens weegt en wikt. En God beschikt.

donderdag 10 augustus 2017

David Koker -- 11 augustus 1943

• Tijdens zijn gevangenschap en tewerkstelling in Judendurchgangslager Vught hield David Koker gedurende een jaar een dagboek bij, dat gepubliceerd is als Dagboek geschreven in Vught. Hij werkte in Vught voor Philips, wat hem later in Auschwitz een beschermde positie opleverde. Hij overleed aan de gevolgen van een ziekte.

Woensdag 11 Augustus [1943].
Gisteravond lang gesprek met Alfred. Hij leeft geheel in de vormen van dit kamp, eet alles, uit een soort kwaadaardige ironie. Ik sprak hem over mijzelf, over mijn bewuste geindisponeerdheid tot geluk. Merkwaardig hier een gesprek te voeren, dat op het diepste gaat. Ook over het kamp, waarvan het ellendige is, dat het zo bedriegelijk het werkelijke leven en geluk nabootst.
Max had vandaag brief van Dannie [Andriesse] en was daar een beetje ongelukkig om. Onlangs is hier een politieagent betrapt, die dertig brieven het kamp uitsmokkelde. Vele maatregelen tegen het klandestien schrijven. Gisteravond op appèl drie civiele arbeiders onder toepasselijke toespraak kaalgeschoren en uitgekleed. Voor hetzelfde. Men zegt, dat de brieven van de agent even na de inbeslagname alweer verdwenen zijn.
Op de Moerdijk schijnen twee Häftlinge [niet-Joodse gevangenen?] met twee SS-ers er van door te zijn. 16 uur appèl en 24 uur geen eten.
Een kapo had iets verkeerd gedaan en moest van de Kommandant hippen naar het kamp. Dacht dat niemand keek en hipte het FKL [Frauen-Konzentrationslager] binnen. Kreeg 150 auf 'm Arsch en ligt nu in het ziekenhuis. Op zijn buik waarschijnlijk. Vanmiddag aanname van tien meisjes, waarbij Smit [functionaris van Philips] geen familie aan één band wilde hebben. In tegenstelling tot lijn van dusver. Op grond van het geklets in het vrouwenkamp: Spits en Sanders brengen vriendjes binnen. De Philipsheren hebben derhalve de charitatieve houding tegenover ons, ook de aanmatiging die daarbij hoort. Wij zijn maar joden. En leven maar bij gratie van onze vijanden en onze weldoeners. Ook aanmerking dat vrouwen met hun mannen staan te praten. Philips is van een ongelofelijke fitterigheid. De konfektiebedrijven bemoeien zich veel minder met het personeel zuiver ten goede en ten kwade. Trouwens, de Haftlinge worden veel menselijker en waardiger behandeld. Wij hebben elk recht op een volwaardige behandeling verloren. Alles wat men aan ons doet en wat niet van de Duitsers komt, dunkt ze meegenomen.
Vader vroeg vanmorgen een Unterscharführer, die hij bediend had: 'Wünschen Sie noch etwas?' 'Ja, den Frieden' was het antwoord.

woensdag 9 augustus 2017

Johan Steengracht -- 10 augustus 1769

• Johan Steengracht (1727-1785) schreef in 1768 een journaal over een reis naar Londen, dat is gepubliceerd als Reislustige Zeeuwse regenten: de reis van Isaac en Paul Hurgronje, Paulus Rigaut en Johan Steengracht in 1769.

 Den 10den resolveerden wij s morgens naar London te rijden, huurden ten dien einde de nodige voitures & gingen op weg. Om tien uuren in het uitrijden van Darfort rencontreerden wij de Heer Herman Beerens, voornaam koopman te London, die ons zeer vrindelij k persuadeerde om met hem op deszelfs buitenplaats genaamt Kivington, in St. Marij Kraij [St. Mary Cray] zeven mijlen van Dartfort het middagmaal te houden, het geen wij deeden. [...] Wij aaten zeer wel op Kivington. De spijsen op de Engelsche wijs geprepareert zijn zeer goed & namen om half zeeven afscheid, rijdende langs een zeer aangenaamen weg naar London, zijnde dezelve weg zeer breed & zonder ophouden met rijtuigen paardrijders & voetgangers als bezaait.

London is, zoals men weet de hoofdstad van Engeland, grootendeels geleegen in het graafschap Middelsex, hebbende in den omtrek omtrent 36 mijlen of tien uuren gaand. Daar zijn omtrent 7000 straten & straatjes 130.000 huizen & 1.050.000 inwoonders na een ruwe calculateij. De situateij aan de rivier de Theems is zeer fraai, de stad is langwerpig rond & bestaat uit vier deelen, namelijk London, Westminster, Southwark & de buitenparochiën. Buiten den omtrent van een úúr leggen verscheide fraaie dorpen, waaronder geen van de minsten + Highgate + Hamp-stead + Fulham daar het biscopspaleis is, waar men een fraaie brug heeft op Putneij.

Wij arriveerden wat over agt uuren aan de brug van Westminster, die in het jaar 1739 begonnen & in 1750 voltooid is, dezelve is 1223 vt lang, heeft in het midden een straat van 30 voet voor rijtuigen & aan weerszijden een pad van 7 vt voorde voetgangers. Zij bestaat uit 13 groote & 2 kleine boogen waarvan de middelste is 76 vt. Deeze brug heeft gekost L 389.500 sterling. Men heeft van dezelve een schoon gezicht over de rivier. Wij reeden naar het Logement dat voor ons besteld was, in Suffolkstreet Charing Cros bij zeeker Parijs. Wij hadden daar een propre kamer om menschen te zien, drie kamers met bedden & twee Cabinetten, waarvoor wij accoord betaalden 4 guinees 's weeks, het logement van de knegs, daar onder begreepen. Wij soupeerden naar genoegen sliepen wel.

zondag 6 augustus 2017

Esther van Vriesland -- 7 augustus 1942

• Esther van Vriesland (1926-1942) hield in 1942 negen maanden een dagboek bij, tot ze werd weggevoerd naar Westerbork en later Auschwitz, waar ze in oktober 1942 werd omgebracht.

Thursday, August 6,1942
"The day of Liberty", Simon said all the day. But it is not. The sun shines, hooray! The airplanes have flown last night. And the night before they have flown also. I ended, for else my cup of chocolate becomes cold. Bye!

Friday, August 7,1942
Today I have had an English lesson. At six o'clock we should go to the doctor to inoculate (inenten). I was very fearful (angstig) and I stood to tremble on my legs. When we were at the doctor, he had not his (serum) and now we must come back Tuesday (!)
I have "Kleine Levens" of Diet Kramer. I am knitting a cap o! wool. Bye, I go to read.

Zondag, 9 augustus 1942
Gelukkig weer Hollands. Nu kan ik veel beter alles vertellen. Ik heb niets bijzonders beleefd. Jo en Kees zijn uit de stad. Henk was gisteravond hier en was het veel gezelliger, dan wanneer ze allemaal hier zijn. Dan moet je zo opletten, of je niet in je onderjurk zit en dan al die misselijk praatjes aan te horen. We hebben leuk gekletst en gekke herinneringen opgehaald. Miep was er ook.
Ik ben een wollen muts aan het breien met puntjes, voor als ik naar Polen moet. Ik heb er een oud truitje voor uitgehaald. Ik ga weer breien.

Maandag, 10 augustus 1942
Ongeveer half zeven. Pas bericht gehad, dat de joden uit Dordt, Sliedrecht, Hardinxveld (Schelluinen) en Leerdam naar Polen moeten. Denkelijk (God zal het geven) is Gorkum vergeten. Alles in rep en roer. Vader en moeder wanhopig. God, vergeef me, dat ik vader kon haten, want ik heb pas ruzie met hem gehad. Vader en moeder hoeven niet, alleen wij met z'n drieën. Ik ben soms zo hoopvol. Is het werkelijk vertrouwen in God, of is het naïeviteit, kinderlijke onwetendheid? We zijn er allemaal kapot van. We kunnen vanavond nog bericht krijgen, morgenavond gaan ze pas weg. Zullen we er levend doorkomen? Vader en moeder achterlaten? Wanneer is het dan toch vrede? O God, help toch! Ik wou, dat we mochten knielen. Ik heb het wel eens heel eventjes gedaan, maar dan heb je zo n angstig gevoel. Wij mogen niet knielen. Maar bidden mag toch. God, ik bid U...

Noël Coward -- 6 augustus 1960

Noël Coward (1899-1973) was een Britse toneel- en musicalschrijver. Uit The Noël Coward Diaries.

Saturday 6 August - Paris
I've enjoyed my week. Ginette, Marlene, Josh Logan, Emlyn and Molly [Williams], Margalo [Gillmore], Lulu [Louis] and Kiki Jourdan, the Paleys, etc. I've seen La Dolce Vita, which has brilliant moments and is far, far too long.
I have just read, very carefully, Waiting for Godot, and in my considered opinion it is pretentious gibberish, without any claim to importance whatsoever. I know that it received great critical acclaim and I also know that it's silly to go on saying how stupid the critics are, but this really enrages me. It is nothing but phoney surrealism with occasional references to Christ and mankind. It has no form, no basic philosophy and absolutely no lucidity. It's too conscious to be written off as mad. It's just a waste of everybody's time and it made me ashamed to think that such balls could be taken seriously for a moment.
To continue in this carping vein, I have also read The Charioteer by Miss Mary Renault. Oh dear, I do, do wish well-intentioned ladies would not write books about homosexuality. This one is turgid, unreal and so ghastly earnest. It takes the hero - soi-disant - three hundred pages to reconcile himself to being queer as a coot, and his soul-searching and deep, deep introspection is truly awful. There are 'queer' parties in which everyone calls everyone 'my dear' a good deal, and over the whole book is a shimmering lack of understanding of the subject. I'm sure the poor woman meant well but I wish she'd stick to recreating the glory that was Greece and not fuck about with dear old modern homos.

donderdag 3 augustus 2017

Hendrik Haecxs -- 4 augustus 1646

• Hendrik Haecxs (?-?) was een koopman en lid van "den hoogen raad van Brazilië" van 1645-1654. Zijn dagboek uit die jaren is te lezen bij de dbnl.


Saturni 4 Augusti.
Ontrent 8 uren ginck de Directeur Dortmont wederom naer lant en korts naer den middach quam d'Heer Walbeeck [een bobo, secretaris van den Hoogen Raad van Brazilië] met het jacht den Arent, en noch een cleijn dogboot, om ons te halen. Wij setten in het bootje alle het volck en embarqueerden ons selven ontrent 5 uren in het jacht Den Arent voornoemt. Ontrent middernacht cregen een vliegende storm, soo dat onse marsseijls en fockje wel 3 of 4 uren in mosten, en waren wel blijde dat s'morgens sijnde

Solis 5 Augusti,
wel 1½ mijl leeger als ons schip ten ancker quamen. Den fellen storm hiel soo aen, (47) dat geen ancker en conden roeren [Dat men geen beweging in het anker kon krijgen, noodig om het te lichten en om onderzeil te gaan], en mosten hier desen dach soo blijven slingeren. Dese wint continueerde mede den gantschen nacht tot s'anderen daechs, sijnde

Lunae 6 Augusti,
Als wanneer het naer den middach een weinich scheen te willen bedaeren; maekten met groote force wederom seijl en liet sich aensien, als of masten, stengen en alle den preutel souden hebben over boort gewaijt. Echter wij quamen denselven avont, met geen cleijn perieckel en groote blijdschap, wederom aen ons schip. Danckten Godt voor onse behoudenisse.

Martis 7 Augusti,
Bedaerden het weer heel fraij, doch de wint contrarij; ontrent den middach quam d'Heer de Luid met een barcke van Pariba aen ons Schip, waerover seer waren verblijt, en resolveerden voorts met hem naer t'Reciffe te varen.