• J. van Drielst (?-?). Dagboek van mijne reis door het binnenland van Honduras naar Guatemala.
April 7. Om 6 uur wordt opgezadeld en de reis vervolgd; ik heb zeer slecht geslapen, deels tengevolge der oververmoeidheid en ongewoonte, aan eene reis per muildier verbonden, deels door de ongemakkelijke houding in de hangmat, en het lawaai der blaffende houden in den Patio (hof achter het huis). Na eenige moeite gehad te hebben met het opvangen der rijdieren, welke des nachts immer los gelaten worden in de Portrero (weide), rijden wij weg. Het is thans verrukkelijk in de natuur. De zon zal spoedig opgaan, en de hemel is wazig rose verlicht, een heerlijk koeltje waait nog, wat straks door eene geweldige hitte vervangen zal worden; men apprecieert het dientengevolge des te meer! Onze weg voert door glooiend land, met aan weerszijden oploopende bergen. Overal beweging en gefladder van de vreemdste vogelsoorten welke hun gezang of eigenaardig geschreeuw laten hooren. Veelvuldig komen de groote groene paraquitos voor, steeds in koppels, en luid krijschend van boom tot boom vliegend, verder een soortgelijke vogel, doch geheel zwart; de pepervogel met zijn reusachtig langen snavel, zeer dik en breed van vorm, begluurt ons in stilte vanuit de hoogte, terwijl overal de bekende nesten der weefvogels, welke als stroozakken aan de takken van de boomen hangen, vreemd aandoen. De tropische fauna doet zich hier in al zijn pracht voor. Op eens hooren wij hoog boven ons het wilde gekrijsch van een zwerm papegaaien, het is de soort, die in deze streken het meest voorkomt n.l. groote vogels met zeer lange staarten, rood en oranje-achtig gekleurd met zwart-bonte afwisseling. Het geluid, dat ze voortbrengen heeft zeer veel van het, in de hollandsche taal nu niet bepaald als beschaafd bekend staande woord “verrek”. Ik probeer nog met mijne revolver een der dieren naar beneden te brengen, wat me evenwel niet gelukt en de vogels hunne verwenschingen schijnbaar nog doet verdubbelen! Wat verderop kijken eenige herten ons in groote verbazing met hunne klare en goedige oogen aan, doch bij onze nadering vluchten zij in de wildernis. Elk oogenblik schieten snelle leguanos (hagedissen) voorbij, sommige zoo groot als een kleine krokodil, doch zij blijven immer uit ons bereik. Hier diene opgemerkt, dat de groote door de inlanders geschoten en gebraden als eene lekkernij beschouwd worden; bon appétit!
Slangen zien wij helaas weinig, en dan nog slechts zeer kleine, wel hoort men af en toe een verdacht geritsel in het gras aan weerszijden van den weg. De lezer moet echter niet denken, dat de grootere soorten hier ontbreken, in Honduras leven zelfs de gevaarlijke cobra, terwijl niet zelden eenige soorten der piton gevangen worden.
Ook de flora laat aan tropische pracht niets te wenschen over. Honderde soorten van boomen, met den vreemdsoortigsten bladerengroei staan door elkander. Vele vertoonen verschillende prachtige bloemsoorten, die soms zonder tak tegen den stam aanzitten. Eene tropische soort tulpboom, welke hier tenminste veel van heeft, komt menigvuldig voor, ik moet helaas eerlijk bekennen dat de meeste soorten voor mij onbekend zijn, terwijl de namen die men te hooren krijgt van dien aard zijn dat men ze onmiddellijk weder vergeet! Voor interessanten kan ik slechts aanraden een of ander botanisch werk over den plantengroei in Centraal-Amerika te raadplegen, waaruit men zonder twijfel eene nauwkeurige opgave der verschillende boom- en plantensoorten kan putten.
Om ongeveer twaalf uur passeeren wij de rivier Naco, thans zeer laag, doch in het winterseizoen niet zonder cano’s over te komen. Wij hebben thans het Departemento de Cortez achter ons liggen, en bevinden ons thans in het district van Santa Barbara. Thans breidt zich een geweldige vlakte voor ons uit, de hitte is verschrikkelijk, de zon brandt op onze ruggen, terwijl de muildieren slechts stapvoets of op een sukkeldrafje voortschrijden. Tegen 2 uur komen wij aan te San Marcos, een dorpje, juist in het midden dezer Planada gelegen, waarvan het witte kerkje, eene ongewone luxe voor het meerendeel der in het binnenland gelegen pueblos, (dorp) reeds eenige mijlen vooraf kan waargenomen worden. Wij worden hier vriendelijk ontvangen door den heer Fernando Rheinboldt, een Duitscher, die hier een tienda heeft, en een keurig huis, ruim en frisch gebouwd, met zijn Hondureensche vrouw en zijne 8 telgen bewoont. Daar ik eenige zaken met den heer R. te bespreken heb, besluit ik het verdere gedeelte van den dag bij hem door te brengen en den volgenden dag in gezelschap van Leonardo den tocht voort te zetten, terwijl Cosman, welke gaarne den volgenden dag in La Florida wilde aankomen, daar hij intusschen telegrafisch bericht ontvangen heeft, dat eene zijner kinderen ziek is, besluit des middags alleen verder te reizen.
Na de Almuerzo (koffiedrinken) gebruikt te hebben, wordt afscheid genomen van Cosman; ik heb dus volop gelegenheid volkomen uit te rusten van de vermoeienissen waaraan ik nog niet gewend was. De wind strijkt hier met alle kracht over de Planada, en ik kan genieten van het omliggende landschap met zijne groene vlakten, terwijl rondom de bergen dicht begroeid, in een blauwachtig waas omhuld, den gezichteinder afsnijden. Van de hitte bespeur ik hier weinig meer, terwijl het zelfs tegen den avond tamelijk frisch begint te worden.
Aan de onooglijk uitziende kleine kerk schijnt verder gebouwd te worden. Op gezette tijden luidt eene bel, waarop langzamerhand alle vrouwen uit het dorp met waterkruiken en potten op het hoofd te zamen komen om den noodigen voorraad water aan te slepen, welke gebruikt moet worden om de kalk, voor het optrekken der muren aangewend, te mengen. Op deze wijze draagt een ieder, zij het dan ook niet financieel, dan toch door arbeid, bij aan de voltooiing der cathedraal! Welk eene poëtische opvatting niet waar?
Dezen nacht slaap ik heerlijk, ik behoef gelukkig niet den hangmat te gebruiken, doch er is een catre (soort veldbed) voor mij opgesteld.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten