zondag 3 augustus 2014

Trui Thöne -- 4 augustus 1914

• De Nederlandse Trui Thöne (1893-1980) was tijdens WO I een "jonge vrouw uit een gegoede familie" en hield gedurende de oorlog een dagboek bij.

Dinsdag, 4 Augustus 1914
Om 11.40 kwam eindelijk een trein voor ons. We kregen gelukkig eindelijk vrij goede plaatsen, de trein zat natuurlijk vol soldaten. Bij ons een officier, die zeer gefêteerd werd door drie oude dames die er ’t laatste moment in geheschen werden. We kwamen nu door de Duitsche fabrieksstreek en geen enkele pijp rookte, en er werkte niemand op ’t land. ’t Was een echt sinister gezicht.
Bij ieder stationnetje stonden massa’s kinders, die vrij hadden om dat de meersters opgeroepen waren. We zagen telkens groens versierde treinen voorbij komen. Bij Biblis werden in de coupé naast ons twee verdachten gearresteerd, een man en een vrouw, stumpers, een groote kerel stond tegen ze te schreeuwen: ‘Ich bin Deutscher’ van alle kant bemoeiden de officieren zich er mee en ’t was zoo’n span van niets, als die al gevaarlijk waren! De trein ging voort, wij zagen gelukkig den afloop niet. In Dornberg moesten we weer eens aussteigen.
We zagen weer zoo’n heele versierden trein vertrekken; de soldaten hadden er opgeschreven: Berlin - Paris en Eilgüt für Frankreich! En alom dan weer troepen, juichende kinders. Er kwam een trein voor en we stapten in, nauwelijks vijf minuten later aan het eerstvolgende station moest alles alweer aussteigen. We reisden met een juffrouw die een kooi parkietjes had meegebracht. Nu stonden we in Bischofsheim, waar weer een onmenschelijke drukte was. Na tijden wachten kwam er een goederen trein, voor het eerst kregen we geen plaats, maar dat was niets, riep iemand ons toe: ‘Es kommen gleich Wagen nach’. Die kwamen dan ook, maar ’t waren beestenwagens, de menschen kropen bij de paarden in met parkietjes en al. In die vreeselijke drukte reisde één mijnheer met een enorme contrabas en een stokoude moeder, een ongelukkige was er bij op twee krukken.
Hoe altijd die menschen weer meekwamen was ons een raadsel. Er waren veel Hollanders in den trein. Heelemaal achteraan was een conducteurs wagen met een glazen kast bovenop den trein, daar renden wij heen. Vader eerst er in, toen Thade met stok en parapluie, toen de koffers en toen ik, maar de opstap was zoo hoog, dat ik eenige seconden tussen hemel en aarde hangen bleef en toen eindelijk met inspanning van al mijn krachten er in kon kruipen. Wij namen dadelijk bezit van de conducteurs loge. ’t Was enig, rondom glas en er was een heerlijk zacht bankje, dat apprecieerden we ook zo, wij die ons nu zoo in de 4e klasse thuis voelden. We hoopten maar, dat we zo Mainz zouden mogen bereiken. En ziet, het mocht. Waar we dat geluk mee verdiend hadden begrepen we niet. We hadden een prachtig uitzicht daar boven!
We kwamen een eind langs den Rijn, die slechts door een paar ongebruikte sleepbootjes bevaren werd, en die weinige waren haast allemaal Hollandsche. Toen gingen we een tunnel van 3 km door, wat eenig was in die kast en kwamen heusch om half vijf in Mainz aan, dat was een rust.
Het eerste wat we deden was de koffertjes naar de garderobe brengen en ergens wat gaat eten. We liepen het eerste beste restaurantjes binnen, installeerden ons aan den Stammtisch en aten zalige varkenskarbonaadjes.
Een beleefde Duitscher lichtte ons in omtrent de Rijnbooten. Het bleek dat dien dag de laatste rederij boot naar Holland ging. Onze raadsman was een kennis van de administrateur. Hij belde op en bestelde maar ineens drie bedden voor ons. Wij waren den man ziels dankbaar, want we kregen de laatste drie bedden van de boot, de State cabine. Toen met een tram naar de aanlegplaats, waar we nog eens nader informeerden. We moesten tot 6 uur wachten. Hetgeen we aan den Rijn deden.
Overal om ons heen werden weer verdachten opgepakt. Toen we zekerheid hadden omtrent de boot, hebben we met een rijtuigje ons Gepäck gehaald en op de boot gebracht. Toen hadden we tot 10 uur den tijd en wandelden de stad nog wat in, om naar het mobiliseeren te kijken. We kwamen langs een groote Rijn brug waar een soldaat de wacht had. Hij hield alle auto’s aan. Zelfs die waarin officieren zaten.
Eerst verwonderden wij ons daarover, maar men vertelde ons dat er het meeste gespioneerd wordt onder vermomming als Roode Kruiszusters. (Daarom werden alle zusters die wat groote voeten hadden ingerekend) of als pastoor, maar het meest in officiers uniform, daarom worden ook die zoo streng gesurveilleerd. Meestal kiezen ze heel hooge rangen, omdat ze niet de moeilijkheid hadden van het salueren. Een was er ingevlogen, omdat hij een iets mindere in rang salueerde!
We wandelden naar een groot terrein waar de paarden gekeurd werden en met absoluut nieuw materiaal opgetuigd. Er waren prachtige dieren bij. Een troep kinders speelden met al die nieuwe benoodigdheden en dat liet men maar toe. Wij liepen er maar gewoon Hollandsch sprekend tusschen door, niemand lette er op. ’t Is bewonderenswaardig zoals het Duitsche leger in elkaar zit. Tot in de kleinste details volmaakt.
We aten in een restaurant aan den Rijn, waar geen licht mocht branden, langs den heele Rijn trouwens niet en op de schepen. Dit was opdat men beter met de zoeklichten zou kunnen werken. Toen naar de boot en Thade in bed. Vader en ik dronken nog een kopje thee (het eerste sinds 20 Juli) in de volslagen duisternis. ’t Was eenig om al die zoeklichten te zien, die onafhoudelijk de lucht bestreken. Den vorigen avond hadden ze werkelijk 2 luchtschepen geschoten.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten