• De Utrechtse Clara Cornelia van Eijck (1752-1810) hield tijdens haar ballingschap in Gent een dagboek bij.
21 aug.
Nietz bijzonders ontmoetede wij, nog zagen niemand. Ik hield in voorraad postdag, diverteerde mij in stilte, en met het opsteeken der kaarssen gingen wij weer kruisjassen, dat ons doorgaans wel amuseert.
22 aug.
De heeren Schlicher en De Gheus kwamen met ons dineeren. De eerste was uit Rijssel gekoomen, was voornemens naar Brussel te gaan, maar wierd daarvan gedetourneerd door geruchten dat het aldaar niet zeer veilig was. 2 Juffrouwen Brugman van de Meulesteeg dineerden meede.
Na den eeten wandelende met De Gheus, bespeurde ik duidelijk dat hij het pattriottisme voor verlooren hield. Het is een braave jonge, welke zeer veel vertrouwen in ons steld. Wij spraaken er vrij rondborstig over en moesten bekennen wij meer doorzigt in de zaaken gehad hebben dan hij. Wij beklaagden hem. Wij bragten het gezelschap tot aan de Lange Brug. Onze heeren vergezelden hun tot aan de Meulensteeg. Ik ging met mijne vrindin en haare kinder bij eene juffrouw Casteele, alwaar wij op waafelen verzogt waaren. Wij wagten daar onze vrienden terug. Ik beballaste mijne maag met eene wafel welke zoo lugt was dat dezelve meteen voor mijn soupé verstrekte. Wij kwamen alle verzadigt te huis en retireerden ons heel vroeg na onze kamer.
23 aug.
Jonckheer heel vroeg na Philippine gewandelt zijnde, bleeven wij maar met ons driën buiten en bragten onze tijd rustig door. De dag was voorbij eer wij het wisten.
24 aug.
Om 9 uuren vertrok mijn vriend naar de stad. Om 10 uuren arriveerde Lit de Jeude, tegenswoordig in Fransche dienst, voorheen een Utrechts fadzoenlijk ingezetene en dus mede een vlugteling. Dit verwekte nieuwe discoursen.
Tegen den avond gingen de heeren wandelen. Wij meenden dit meede te doen, maar de scherpe wind deed mij terugkeeren. Mijn vriend kwam terug zonder iets merkwaardigs gehoord te hebben.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten