donderdag 21 augustus 2014

Cor Inja -- 22 augustus 1925

Cor Inja (1903-1989) weigerde dienst op principiële gronden, en moest daarvoor de gevangenis in. Tijdens zijn opsluiting hield hij een dagboek bij, dat is gepubliceerd als Geen cel ketent deze dromen.

donderdag 20 aug. 1925
De rust daalt over de gevangenis. Alles wordt stil. De lucht is bewolkt, 't is of we de hemel kunnen grijpen. Er is veel beroering onder ons gevangenen. Er is bericht van het college van Regenten gekomen, dat aan de wanden in onze cel voortaan niets dan stads- of landschapsgezichten mochten hangen. Indien dit zo is, moeten de spreuken in mijn cel van de wand, en ook de Christuskop.
Inderdaad geven deze heren weer eens blijk hoe opvoedend zij zijn in hun gedachten, waar ze mee te koop lopen. Wat voor kwaad schuilt er in een ansicht met bloem? Er zullen misschien ook wel tekeningen bij sommige gevangenen zijn, die de heren niet zo leuk vinden. Wij wachten maar af. Voorlopig laat ik alles hangen.

22 aug. 1925
Gister niet geschreven. Ik had gevraagd wat nu wel en niet mocht blijven hangen. De bewaarder wist het niet precies. Ik zou het wel horen.
Ik ga dus uit mijn cel naar mijn werk, maar toen ik in de middag terug kwam, was vrijwel alles van mijn wand afgehaald, tot het portret van mijn moeder toe. Ja, die is van het vrouwelijk geslacht, wel erg hoor.
Ik was wild en haalde wat men nog had laten hangen ook weg. Nu zit ik dus in een kale cel. Gezellig hoor. Ik wist niet dat ik zo kwaad kon worden.
'Mens erger je niet' moest ik eigenlijk neerhangen. Ik kookte van binnen. Tenslotte greep ik naar de Protestantenbundel en ben aan 't zingen gegaan en 't gaf echt een beetje, al kwam de bewaarder vragen, of het niet wat minder kon. Langzamerhand werd ik 's avonds weer kalmer.
Vanmorgen vroeg ik de Directeur te spreken. Hij kwam: ik liet hem al de platen zien, die eraf gehaald waren, en het portret van mijn moeder. Hij zeide het was een ministerieel besluit. Ik vroeg hem om een definitie van een landschap te geven. Daar waagde hij zich niet aan.
Vanmiddag heb ik het portret van moeder en een heel stel platen die n.m.i. landschappen moesten voorstellen, weer opgehangen. Ook de tekening van Jezus' hoofd met een doornenkroon hing ik op.
Vandaag een brief van moeder en Henk. Er schijnt iets niet goed gevallen te zijn. Mijn brief schijnt heel kort en vreemd te zijn geweest. Dat is beslist niet mijn bedoeling geweest. Maar ze hebben gelijk door me zo'n brandbrief te schrijven. Henk heeft nu raak geloot en zal dus wel een beroep gaan doen op de wet.
Er waren allemaal gewone nieuwtjes bij. Mijn buurmeisje Griet Spits heeft een oogontsteking, dat kan maanden duren. Mijn nicht is geslaagd voor haar examen.
De brief eindigde met: 'Dag Cor, dag jongen. Houd je maar goed hoor en niet meer zo mopperig, want dat was je zeker.'
Ik begrijp het niet, als ik nu gister een vervelende brief had geschreven, 't Was geloof ik over het 2 x bezoek op één dag dat ik wat heb geschreven.
Henk schreef over de loting. Een moeder die voor haar zoon een lot trok, had het hoogste nummer, 203. Henk trok 14. Hij had de hele loting mee willen maken; zodra hij had getrokken dacht [hij] daar niet meer aan en ging, wel omdat hij de pee in had, dat hij raak had geloot. Hij had gehoopt vrij te loten. Hij weet echter dat het erbij hoort en schrijft: 'Want nietwaar, alles wat geschiedt, hier en overal, gaat niet buiten Hem om.'
Henk doet alles wel met zijn hart. Het leven is strijd en nog eens strijd. Hij haalt de Ambrosiaanse lofzang aan, die ondergaat hij door en door en hij zegt: 'Onafgebroken komen zijn liefde-trillingen, zijn roepstem, zijn liefde tot ons, als wij maar naar Hem willen luisteren. En dan Cor, geef ik me weer aan Hem over en hoop dat steeds te doen en ik eindig met wat in m'n belijdenis stond:
Neem Heer mijn beide handen
En leidt Uw kind
Tot ik aan d' Eeuwige stranden
De Ruste vind.
Tot zover Henk. Fijn Henk, ik dank je. Zelf ben ik wel rustig op 't ogenblik en jij Henk, sterkte nu je de keuze moet doen. Henk vroeg ook reeds of ik wat vriendelijker wilde schrijven, 't Moet wel bar zijn geweest.
Ik hoor op 't ogenblik hoorngeschal, dat zijn denk ik padvinders die in de buurt kamperen en dan denk ik hoe ik eens in Schoorl kampeerde, ook met de padvinders, enkele dagen; ook daar was het een ontwaken van alles wat in je was. Ik wist iets van de verre weilanden af. Toen maakte ik kennis met de duinen, met bossen. Ik herinner me nog het prachtige plekje bij de Oorsprong (een riviertje), waar we kampeerden. De flessen met melk moesten we in de beek leggen om de melk koel te houden.
Ik geloof dat ik daar voor 't eerst bewust kennis maakte met de stilte, toen de nacht was gekomen en ik op wacht moest staan. Het was, achteraf bekeken, wel een militaire troep. Maar de stilte leerde ik beminnen. Boven een schitterende sterrenhemel. De krekels die sjirpten.
Het sporen zoeken in de duinen, van de konijnen, en soms, welke vogel zou er geweest zijn? De tocht door het duin, zo maar dwars door alles heen naar zee, en over Camperduin terug. En dan een tocht naar een meertje midden in het duin bij Schoorl. In [een] kwartier kon je er zijn. We deden er 2 uur over en we zwommen in het meertje, waar we bruin geworden [zijn] van het veenwater, en [we] moesten naar zee om ons schoon te spoelen. Veel deden we in die 4 dagen af, want we waren ook in Bergen, de voorlaatste dag, en het onweerde en regende toen we naar het kamp gingen. Achter elkaar liepen we, ja toch, het zijn goede herinneringen aan m'n jongenstijd, doorgebracht in de Padvinderij, om een jaar later, na een langer kamp, eruit te stappen. Toch, door dit jeugdleven is alles tot ontplooiing gekomen.
Nu is dat voorbij. Ander werk wacht.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten