donderdag 27 februari 2014

Bertolt Brecht -- 27 februari 1921

Zondag, 27
Stralende, zonnige dagen, ik kom weer in vorm. Nog steeds vol horzels, maar beter bestand. De pogrom komt nader. Orde op alle fronten, maar ten koste van welke offers! Marianne denkt er niet meer aan om met Recht te trouwen, ze gaat nu met mij trouwen; God zal weer toekijken en Azië blijft onbewogen. Maar als ik mij in mijn schelp terugtrek (en ijslucht wegstroomt), valt ze om en heeft blauwe handen, komt er niet meer bij. Ze laat een valse noot klinken bij Aicher, terwijl ik al urenlang lijd, ik retireer, we lopen zwijgend naar huis (naar haar), verzoenen ons, gaan verstandig uit elkaar, want het is al laat en ze heeft morgen repetities - en dan zit ze boven en loopt het balkon op, om te zien of ik weer ben teruggetoggenburgd, op de stoep sta te fluiten. Schrijft een brief, zegt dat er iets niet in orde is, ze valt te gemakkelijk om, en belt de andere middag op.

Maandag, 28
Zo veel op drift in het stroompje. Otto bewijst van tijd tot tijd hoe rot zijn ideeën over geld zijn, hij is er het meest van afhankelijk. Orge zit op zwart zaad, ik geef hem 300, van het spaarbankboekje, hij houdt alleen de 200 die ik hem schuldig was, en Otto ontfermt zich zonder iets te vragen over de andere 100. (50 meer dan hij moet krijgen en nodig heeft, ofschoon hij bij O[rge] alleen maar op me loopt te kankeren. Maar daarmee verdoezelt hij dat soort dingen...) En Orge heeft niets, en ik heb 120 schuld bij de vreemde Klette. Het budget sluit toch al nooit. Maar Otto, die geen vrouw kan krijgen, ik heb voor hem met de dames Reutter en Günzburger gepraat, trekt van leer tegen Marianne en gooit met modder als een zwijn. Zodat Orge niet aan de film wil meewerken, die ik voor Stuart Webbs ga maken omdat ik Marianne daar een rol in wil geven (terzijde). Orge, de oude schoolmeester, is tegen het tal van mijn vrouwen en voelt zich om elke speld die je aan hem vraagt uitgebuit. En is kwaad op Cas en op Otto, voortdurend in zijn wiek geschoten. En het verderf van al die kinderen is mijn schuld. Ik ben de politicus, het mercantiele beest, de ondernemingsraad, de reformator! En hij is de heilige van het korps hondenpolitie, de wijze van de Klaucke-voorstad, de grote asceet. Hij zegt zelf tegen mij dat hij zijn Fannerl niet kon nemen (hij noemt dat tegen mij: Cesar niet kon baden) omdat zij een keer ongesteld was en hij een keer niet bij machte was, en nu verkondigt hij het dogma van de ongerepte sinaasappel (wordt lekkerder van het kijken, blijft op die manier alleen maar intact!) Hij is wraakzuchtig en ontkent het. Hij wilde B.T. niet haar giftanden trekken toen het nog wat kostte. Hij liet zich toen door haar in de zeik nemen. Maar daarna, toen hij in Azië zat en zij weerloos was, moest er opeens een duivels plan worden uitgebroed om haar de das om te doen. (Dat Meyer & Co. niet in de zeik genomen wordt!) Maar tegen mij zegt hij: 'Een keer heb jij haar willen slaan, en toen kon ik niet. Fannerl zou de klappen hebben gekregen. Toen wilde ik het, omdat Fannerl weg was, en toen wilde jij niet meer. En waarom? Omdat je boeken van B.T. wilde lenen!!!' Hij gelooft niet aan de idee! En Otto, die beter zou moeten weten, doet niets om hem dat uit zijn hoofd te praten. Hij heeft het nodig. Zo begint de hele villa te stinken, en geen zuchtje wind!


Bertolt Brecht (1898-1956) was een Duitse schrijver. Dagboeknotities van hem zijn gepubliceerd in Tagebücher 1920-1922.

[Vertaling: Hans Hom]

Geen opmerkingen:

Een reactie posten