zaterdag 7 april 2012

Frederik van Eeden -- 7 april 1911

7 april 1911
Ik zag een vlakte bedekt met een witte glinsterende stof, geen sneeuw. Ik voelde het besef komen en lette op de inspanning waarmee ik trachtte mijn geest te reïntegreeren. Ik merkte op dat het begon met de enkele gedachte er aan, dan volgde ook de waarneming. Ik trachtte met inspanning vast te houden en te zien. Het was echter een vrij donkere sfeer, niet zoo lichtrijk als anders. En ik zag reusachtige golven, als een vlakke zee die heuvelen van water vertoonde, zoo groot als heuvelen op aarde. Ze deinden op en neer. Maar het had niets van een storm, het was stil. Een golvend heuvelland van water. Een wonderbaar gezicht.
Geen demonen.


Frederik van Eeden (1860-1932) hield gedurende een groot deel van zijn leven een dromendagboek bij.

vrijdag 6 april 2012

Jean Cocteau -- 6 april 1945

6 april 1945
Jacques Fano is net terug uit Duitsland. Hij zegt: 'Er zijn geen Duitsers meer. Er zijn hengelaars, huisvaders, enz.' Het Duitsland onder hypnose van Hitler is verdwenen, uiteraard. Tgenover dat 'Duitse' idee stelt de gevangene, degene die wordt bezet, zijn eigen menselijke persoonlijkheid. Ze laten foto's van hun vrouw, hun kinderen, hun vaders zien. Ze proberen op die manier te ontsnappen aan de ideologische anonimiteit van de partij.

Als in Frankrijk een individu zich wil verbergen probeert hij op te gaan in de massa. De massa sie zich in Duitsland wil verbergen probeert op te gaan in het individu.

The Great Dictator gezien. Het is moeilijk om deze film, waarin Charlie Chaplin zich niet op zijn gemak kan hebben gevoeld, te beoordelen. Het komische en het tragische gaan er moeizaam in samen en de grappen (er zitten erin die verrassend zijn) dragen niet bij tot het algehele ritme. Wat zeer geslaagd is, is de karikatuur (voor de massa te verfijnd) van het opgejaagde, holle privé-leven van de dicatator. Chaplin-Hitler die bij de gloed van kaarsen piano speelt is fantastisch. Alles is te afgrijselijk geweest sinds deze film uitkwam [1940] om er nu nog naar van te worden. Ik betwijfel of de lauwe reactie van de zaal uit hetzelfde voortkomt als bij mij. Deze zaal wilde lachen om een grove karikatuur die Chaplin juist uit de weg gaat. In de scène van de wereldbol, een ballon waarmee hij jongleert - die een uitgelezen mimescène oplevert - komt de zaal, die niet in staat is de schoonheid ervan te zien, pas uit de plooi als hij de wereldbol de lucht in stoot met zijn billen.




Jean Cocteau (1889–1963) was een Frans dichter, romanschrijver, toneelschrijver, ontwerper en filmmaker. Een selectie uit de dagboeken die hij tussen 1942 en 1954 bijhield zijn in het Nederlands verschenen onder de titel Dagboek van een duizendkunstenaar.

woensdag 4 april 2012

C. Buddingh' -- 5 april 1968

5-4
Vanmiddag - terug uit Zeeland - bij de post op mijn bureau een grote envelop van de Arbeiderspers, met in vette letters 'Foto's' erop. Nieuwsgierig opengescheurd: een fraai exemplaar van The Private Papers of Henry Ryecroft (Phoenix House uitgave, de 1961 herdruk van de Anniversary Edition van 1953) met een briefje van Hans van Straten, die ze me cadeau doet. Ook heel vriendelijke woorden over mijn dagboeknotities. Inmiddels ben ik dus al wel in het bezit gekomen van een andere Ryecroft-uitgave: ik zal Hans terugschrijven en het hem vertellen, in de hoop, evenwel, dat ik deze gebonden en veel plezieriger gedrukte editie zal kunnen houden. In deze uitgave zal ik er nog vaak in lezen, in de Amerikaanse waarschijnlijk vrij zelden. Een boek is - voor mij althans - nu eenmaal niet alleen een hoop letters op een groot aantal vellen papier.

Waar ik ook zeer op aas is de nieuwe tweedelige uitgave van Boutens' poëzie. Via het Algemeen Dagblad is hij voor mij ter recensie aangevraagd, maar hoewel hij al overal in de boekhandel ligt heb ik hem nog niet gekregen - een veeg teken, vrees ik. Misschien denken ze bij Polak en Van Gennep: f 95,- en het Algemeen Dagblad, dat komt er niet uit. Ik hoop evenwel zeer, dat ik me vergis. Want waar moet ik f 95,- vandaan halen? En ik ben momenteel juist - omdat ik me weer erg bezighoud met versvormen, verstechniek, e.d. - hevig in Boutens geïnteresseerd. Morgen wordt het een zware dag. Al om kwart voor acht naar A'dam, om daar tot 's avonds 1/2 6 of 6 uur boeken te verkopen in de Bijenkorf en dan nog eens met Gerard, Henk en Jan Hanlo naar Rotterdam voor de slotavond van het Jeugdfestival. In de zo'n beetje bij Pernis liggende havenvakschool nog wel. Het zal een afschuwelijk gesjouw worden. Vanavond in elk geval eens lekker uitblazen.

Martin Luther King vermoord. Het is onbegrijpelijk dat de Amerikanen, met zo weinig orde op eigen zaken, elders zoveel babbels durven hebben. Als het bij mij thuis zo'n rotzooi was, zou ik diep-beschaamd mijn mond houden, in plaats van tegen anderen hoog van de toren te blazen.

Ook die Johnson-affaire. Het is prachtig om in één en dezelfde krant op de voorpagina te lezen, wat een nobel en groots opofferend gebaar zijn zich niet meer herkiesbaar stellen is, en vier of vijf bladzijden verder, dat hij in november a.s. hoogstwaarschijnlijk een zware nederlaag te incasseren zou hebben gekregen. Zoals ik al eerder schreef (en vermoedelijk nog meer dan eens schrijven zal): 'Je blijft lachen. (Helaas: ook huilen.)'

In Zeeland twee aardige honden ontmoet: Tinka Carrière en Dinky Westerhout, waarmee ik meteen goede maatjes was. Als ik nog eens ergens buiten zou komen te wonen, nam ik misschien ook wel een hond. Maar een hond mist wat je in de poëzie ambiguïteiten zou noemen: het is een dier zonder dubbele bodem(s). Bij een kat daarentegen ontdek je steeds nieuwe.

Ergens - ik weet niet meer waar - moet staan dat Jacques Bloem, toen hij er door een geërgerde chef op attent werd gemaakt dat hij steeds iedere ochtend te laat op zijn werk kwam, geantwoord zou hebben: 'Ja, maar is het u ook opgevallen hoe vroeg ik iedere avond weer naar huis ga?' Ik weet niet of Bloem dat inderdaad heeft gezegd, als hij het gedaan heeft, dan was het in ieder geval in navolging van Charles Lamb.

Toen ik om één uur thuiskwam zei Wiebe - na mij op de bovenste traptreden met twee dikke kussen,op elke wang één, verwelkomd te hebben: 'Je had voor je wegging toch ook nog gesproken over ongezelligheidsvergoeding?' Dat had ik inderdaad. Wiebe en Sacha vinden het allebei - niet minder dan Stientje - erg saai en vervelend wanneer ik op pad moet; als dat meerdere malen achter elkaar het geval is, krijgen ze een kleine financiële compensatie, die ik 'ongezelligheids-vergoeding' heb gedoopt. Dit keer allebei drie gulden, die Sacha wel netjes bij de rest van zijn opgespaarde geld zal leggen en Wiebe ongetwijfeld voor het vanavond vijf uur is tot op de laatste cent zal hebben uitgegeven.




C. Buddingh' (1918-1985) was schrijver en dichter. Hij publiceerde vijf boeken met dagboeknotities.

dinsdag 3 april 2012

J.J. Voskuil -- 4 april 1981

ZATERDAG 4 APRIL
De trein van 10.55. Ik ben verkouden. Het water komt met stoten door mijn ogen en neus. Daarbij een blaffende hoest. Te beroerd om indrukken op te doen. We hebben twee plaatsen in een rondje van vier toegewezen gekregen, dezelfde nummers als we straks in de trein naar Avignon ook weer krijgen, net als de vorige keer. In Brussel-Zuid komen twee kinderen van nog geen 20 tegenover ons zitten. Parijs. Het is bar koud. Bus 47 staat weer op een andere plaats en wringt zich maar langzaam door de avondspits. Halfzeven in Rubens. Mevrouw Grillère. We drukken handen. Ze vraagt hoe het gaat. Er is geen ruimte om te zeggen dat ik verkouden ben, maar verder best. Een kamer op de vierde verdieping achter. Als er brand uitbreekt zijn we reddeloos verloren, maar voor de verkoudheid zou dat niet slecht zijn, denk ik. In de koude wind naar Polidor. Een tafel achterin, links. Naast ons een ouder, Amerikaans echtpaar, de man een bon-vivant, de vrouw wat vermoeider. In het geroezemoes beginnen ze met ons over New England te praten. Daar kun je ook wandelen. Alsof me dat een lor interesseert. Bovendien is het ondoenlijk om in zo'n lawaai, in een Frans restaurant, een gesprek in het Engels te voeren. Terug door de Rue Mouffetard. De hoofdpijn die ik in de trein heb gekregen is er niet beter op geworden. 's Nachts met barstende hoofdpijn wakker.


Schrijver en volkskundige J.J. Voskuil (1926-2008) hield in 1981 een dagboek bij van twee reizen naar Frankrijk.

maandag 2 april 2012

Zlata Filipović -- 3 april 1992

Vrijdag, 3/4/1992
Dear Mimmy,
Mama is aan het werk. Papa is naar Zenica gegaan. Ik ben thuisgekomen van school en moet aan van alles denken. Azra vertrekt vandaag naar Oostenrijk. Ze is bang voor de oorlog. Ik moet steeds maar deneken aan wat Melica bij de kapper heeft gehoord. Wat moet ik doen als ze Sarajevo gaan bombarderen? Safia is er en ik luister naar RADIO-M. Ik voel me een stuk veiliger. Mama zegt dat wat Melica bij de kapper heeft gehoord verkeerde informatie is. Laten we dat maar hopen!
Papa is terug uit Zenica en hij is helemaal van streek. Hij zegt dat er ontzettend veel mensen bij de trein- en de busstations staan. De mensen gaan weg uit Sarajevo. Het is vreselijk om te zien. Dat zijn de mensen die die verkeerde informatie geloven. Moeders en kinderen gaan weg en de vaders blijven achter. Soms gaan alleen de kinderen weg terwijl hun ouders achtyerblijven. Iedereen moet huilen. Papa zegt dat hij Dearr niet had gezien.

Ik hou van je, Mimmy. Je Zlata.



Zlata Filipović (1980) is een Bosnische schrijfster die bekend is geworden met haar Dagboek van Zlata, dat ze schreef toen ze 12-13 was.

zondag 1 april 2012

Jean Cocteau -- 2 april 1952

2 april
Lunch met de Pagnols en de Simenons. Je kunt je niet drie meer van elkaar verschillende mannen voorstellen dan wij drie ten aanzien van het werk, van wat ons bezighoudt, en van onze gewoonten. Maar we hebben één eigenschap gemeen, dat we ons nooit bemoeien met andermans zaken en nergens jaloers op zijn. Dat is de basis van onze verstandhouding, die altijd volmaakt is en zich koestert in een vriendschappelijke warmte die verre uitstijgt boven belangen.
Simenon zegt: 'Het is wonderlijk dat wij hier met zijn drieën de enigen zijn aan wie Amerika zou bieden wat we vragen. Ik pieker me suf, maar ik kan geen anderen bedenken.'
Waarop ik heb geantwoord dat ik er weinig van merkte en dat mijn financiën er bar slecht voor stonden. Pagnol weet me te vertellen dat de Société des Auteurs me al drie jaar een jaarlijkse toelage van zeshonderdduizend frank schuldig is. Dat hoor ik voor het eerst.


Jean Cocteau (1889–1963) was een Frans dichter, romanschrijver, toneelschrijver, ontwerper en filmmaker. Een selectie uit de dagboeken die hij tussen 1942 en 1954 bijhield zijn in hte Nederlands verschenen onder de titel Dagboek van een duizendkunstenaar.

Henri-Frédéric Amiel -- 1 april 1870

April 1, 1870.--I am inclined to believe that for a woman love is the supreme authority--that which judges the rest and decides what is good or evil. For a man, love is subordinate to right. It is a great passion, but it is not the source of order, the synonym of reason, the criterion of excellence. It would seem, then, that a woman places her ideal in the perfection of love, and a man in the perfection of justice. It was in this sense that St. Paul was able to say, "The woman is the glory of the man, and the man is the glory of God." Thus the woman who absorbs herself in the object of her love is, so to speak, in the line of nature; she is truly woman, she realizes her fundamental type. On the contrary, the man who should make life consist in conjugal adoration, and who should imagine that he has lived sufficiently when he has made himself the priest of a beloved woman, such a one is but half a man; he is despised by the world, and perhaps secretly disdained by women themselves. The woman who loves truly seeks to merge her own individuality in that of the man she loves. She desires that her love should make him greater, stronger, more masculine, and more active. Thus each sex plays its appointed part: the woman is first destined for man, and man is destined for society. Woman owes herself to one, man owes himself to all; and each obtains peace and happiness only when he or she has recognized this law and accepted this balance of things. The same thing may be a good in the woman and an evil in the man, may be strength in her, weakness in him.

There is then a feminine and a masculine morality--preparatory chapters, as it were, to a general human morality. Below the virtue which is evangelical and sexless, there is a virtue of sex. And this virtue of sex is the occasion of mutual teaching, for each of the two incarnations of virtue makes it its business to convert the other, the first preaching love in the ears of justice, the second justice in the ears of love. And so there is produced an oscillation and an average which represent a social state, an epoch, sometimes a whole civilization.

Such at least is our European idea of the harmony of the sexes in a
graduated order of functions. America is on the road to revolutionize
this ideal by the introduction of the democratic principle of the
equality of individuals in a general equality of functions. Only, when
there is nothing left but a multitude of equal individualities, neither
young nor old, neither men nor women, neither benefited nor
benefactors--all social difference will turn upon money. The whole
hierarchy will rest upon the dollar, and the most brutal, the most
hideous, the most inhuman of inequalities will be the fruit of the
passion for equality. What a result! Plutolatry--the worship of wealth,
the madness of gold--to it will be confided the task of chastising a
false principle and its followers. And plutocracy will be in its turn
executed by equality. It would be a strange end for it, if Anglo-Saxon
individualism were ultimately swallowed up in Latin socialism.

It is my prayer that the discovery of an equilibrium between the two
principles may be made in time, before the social war, with all its
terror and ruin, overtakes us. But it is scarcely likely. The masses are
always ignorant and limited, and only advance by a succession of
contrary errors. They reach good only by the exhaustion of evil. They
discover the way out, only after having run their heads against all
other possible issues.


Henri-Frédéric Amiel (1821–1881) was een Zwitserse filosoof en schrijver, die nu vooral nog bekend is vanwege zijn omvangrijke dagboek.