dinsdag 30 juni 2020

Henri van Straelen • 1 juli 1958

Henri van Straelen (1903-2004) was missionaris en een groot kenner van Japan en de Japanse cultuur. Later werd hij hoogleraar filosofie. Uit: Aziatisch dagboek (1959). Fragmenten daaruit staan in de DBNL.

1 juli.
We naderen de Rode Zee en de eerste officier overhandigt me een boek: The World of Susie Wong; wel geen geestelijke lezing, maar ik wil het toch even doorbladeren, want men wil er over discussiëren.

3 juli.
We hebben van gedachten gewisseld over verschillende recente boeken, die Westerlingen over het Oosten geschreven hebben. Nu dat het Verre Oosten en speciaal Japan een toeristenland geworden is, worden daar jaarlijks tienduizenden en nogmaals tienduizenden Europeanen en Amerikanen rondgeleid. De Japanners tonen aan de toeristen meestal, wat deze laatsten gaarne willen zien en daar hebben ze slag van. Helder abstract denken ligt de Japanners niet. Hun fort is meer een intuïtief aanvoelen van personen en situaties. Daarin zijn de Japanners werkelijk meester. Ze behoeven slechts enkele minuten met iemand te spreken of iemand goed op te nemen en dan weten ze al vrij accuraat wat die bezoeker of gast eigenlijk wil. Zo is het ook gegaan met een zekere toerist, Richard Friedenthal, die onlangs zijn indrukken over Japan gepubliceerd heeft in: Die Partie bei Herrn Tokaido, Begegnungen im heutigen Japan. De auteur is terecht gekomen in het gezelschap van literatoren en journalisten, die niet bepaald de fine fleur van de Japanse natie uitmaken. Japanners hebben bij mij dikwijls geklaagd over het lage niveau van hun shimbunkisha (journalisten) in vergelijking met dat van hun Westerse collega's.

Natuurlijk begrepen die krantenmensen terstond wat Herr Friedenthal eigenlijk wilde zien en horen. Het boek begint dan ook al direct met allerlei bezoeken aan cabarets, nachtkroegen en diverse eet- en baadgelegenheden en dat houdt deze auteur bijna tot aan het einde vol. Geisha's, danseressen, prostituées, en kimono's, dat zijn zaken, die hem interesseren. Dat is voor hem hoofdzakelijk Japan. Honderden malen hebben nobele Japanners me hun leed geklaagd: ‘Het schijnt vele buitenlanders toe, alsof ons land alleen maar uit geisha's, kersebloesem en prostituées bestaat’. Kan men het de Japanner kwalijk nemen, dat ze zulke buitenlanders verachten?

En Herr Friedenthal is dan nog wel iemand, die het P.E.N.-Congres in 1957 in Tokyo bezocht heeft, waar allerlei schrijvers van naam uit de hele wereld bijeen waren. Wat de auteur daar schrijft over allerlei gesprekken met Japanners, daarvan kan men wel zeker zijn, dat ze meer in zijn fantasie gehouden zijn. Men kan nu eenmaal in het Duits of zelfs in het Engels geen doorlopende intelligente gesprekken met Japanners houden. Ik was zelf aanwezig bij dat congres en ondervond zelf de babylonische spraakverwarring, die daar heerste. Algemeen werd daar door de buitenlandse schrijvers (zoals gewoonlijk) ten zeerste geklaagd over de tolken. Japanners zijn nu eenmaal geen linguisten. Ik kan alleen maar in de Japanse taal een behoorlijk gesprek met Japanners voeren, of ze nu boeren of professoren zijn, dat maakt niet veel verschil.

‘Kommen Sie, Tadao, jetzt gehen wir. Ihr versteht zu leben hier in Japan. Solch ein Bar, mit den lyrischen Barmädchen, den traurigen Dichtern, der fliegenden Wirtin, das könnten wir euch im alten Europa nicht bieten’. Dergelijke tiraden tekenen de schrijver ten voeten uit. Hij is zo ongeveer als zovele buitenlanders, die Parijs bezoeken. Ze arriveren op het Gare du Nord en nemen daar terstond een taxi naar de Folies Bergères. Ze blijven enige dagen in de metropool en keren terug zonder iets begrepen of ondervonden te hebben van de tienduizenden en nogmaals tienduizenden voorbeeldige Parijse families, die zedelijk en intellectueel hoog staan, zonder iets gezien te hebben van de Sorbonne, het Louvre of andere culturele centra.

Hetzelfde kan men zeggen van The World of Susie Wong, dat die Zweedse officier mij eergisteren overhandigde en waarover we heden uitgebreid gesproken hebben. Het hele boek gaat van het begin tot aan het einde over de prostituées van Hongkong. Wat 'n oprechte verachting moeten fijne Chinezen toch voor zulke buitenlanders koesteren! Hoezeer besmeuren dergelijke boeken toch de Westerlingen in de ogen van de Oosterlingen. Ik hoorde, dat dit boek bereids verfilmd is. Wat een droevig onderwerp voor Hollywood, dat natuurlijk weer meewerkt om de Amerikanen in de achting der Oosterlingen te doen dalen.

Gelukkig zijn er enkele goede uitzonderingen. Onlangs is bij Gallimard in Parijs Visa pour le Japon verschenen. Dit handelt ook over Japan en is ook door een journalist geschreven. Als voorwoord schrijft de auteur slechts enkele regels, maar die zeer treffend zijn. ‘Il existe au Japon un seul Mont Fuji, moins de dix mille geisha's et il n'y a plus de samourais en costumes depuis quatre-vingt-dix ans. Il existe aussi quatre-vingt-dix millions de Japonais. Le Mont Fuji, les geisha's, les samourais, les harakiri, les couleurs d'une manche de kimono ont inspiré de nombreux ouvrages d'étrangers. Les quatre-vingt-dix millions de Japonais beaucoup moins. Nous allons parler d'eux’.
En na deze korte, maar kernachtige inleiding volgen bijna 300 uitstekende bladzijden over het werkelijke levende Japan.

2 opmerkingen: