dinsdag 28 mei 2019

André Gide • 29 mei 1935

• De Franse schrijver André Gide (1869 -1951) biedt in zijn dagboeken “een caleidoscopisch portret van een man die over zichzelf beweerde: ‘Alle absurde dingen in mijn leven heb ik altijd gedaan uit naam van het verstand.’” Uit: Het innerlijk blauw. Een keuze uit het dagboek 1918-1939 (vertaald door Mirjam de Veth).

Hossegor, 29 mei 1935
Sommigen zijn bevreemd (en als ze me een beetje mogen, bedroefd) door de ‘bekentenissen’ die ze lezen in de dagboekpagina’s die ik in de NRF van mei gepubliceerd heb. In L’Action Francaise beweert Thierry Maulnier zelfs dat het ‘nog nooit vertoond’ is dat een schrijver openlijk uitkomt voor het afnemen van zijn scheppend vermogen. Volgens hem is de ijdelheid van schrijvers kennelijk zo groot dat ze het liever aan de critici en de lezers overlaten om dat op te merken, en als ze het al mochten beseffen, dan zorgen ze er in ieder geval wel voor die gruwelijke constatering te verbergen. Maar voor mij is er niets gruwelijks aan, aan die constatering; ik vind het heel natuurlijk om ouder te worden en ik schaam me er niet meer voor dan ik me straks zal schamen om dood te gaan. Ik vind een eerlijke bekentenis overtuigender en leerzamer dan de fraaiste geveinsde welsprekendheid. Mijn dagboek staat vol van dergelijke bekentenissen. Niets vind ik ijdeler, absurder dan jezelf mooier voor te doen dan je bent; een portret bevalt me als het lijkt, niet als het me flatteert. Overigens geef ik toe dat ik het afnemen van mijn krachten misschien niet zo vlot zou bekennen als ik er werkelijk van overtuigd zou zijn dat die aftakeling definitief was. Maar wat me enigszins geruststelt en waardoor ik het niet beschouw als een noodzakelijk gevolg van de ouderdom, is dat ik iets dergelijks altijd al en soms lange tijd achtereen heb gevoeld.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten