13 Mei 1918.
Bijzonder heerlijke dagen van aanschouwen en doorleven liggen achter mij. Van 23 April tot 11 Mei was B. hier. - We zijn als een paar gelukkige kinderen met oogen dronken van al die pracht door de wereld vol lentezaligheid gegaan, en konden maar niet begrijpen, dat het alles werkelijkheid was, wat in ons en om ons bloeide en juichte. Nu is hij weer weg. Vadertje is voor korten tijd op reis en Margot op het landgoed van gravin K. en de eenzaamheid omgeeft mij als een grijpbaar iets, dat mij met een angstig voorgevoel vervult. Vroeger hield ik er zoo van, maar het onderscheid is op 't oogenblik al te groot. -
21 Mei 1918, half 2 's nachts.
Zooeven kom ik terug van een bijzonder stemmingsvolle wandeling door het maanverlichte landschap met E. en haar broeder G. Morgen moet G. weer naar het front, na slechts twee dagen verlof. Men zingt en schertst - en wie weet, wat komen zal? De tijd regeert - en de zorgeloosheid der jeugd blijft hemelhoog juichend, alle vernietiging ten spijt.
[Zòo verliepen deze voorjaars- en zomermaanden van 1918 voor Helene Siegfried in onuitputtelijk natuurgenot en het heerlijke gevoel thuis te zijn, nog vermeerderd door vele bezoeken van vrienden, zusters, die ontspanning noodig hadden, en soldaten met verlof uit het veld. Alles herinnerend aan de aangrijpende, zoo vol vóorgevoel, versregels van Storm
‘Lass einmal noch durch meine BrustHoe dicht waren ook deze stralende oogen-sterren hun ondergang nabij. Wie had dat vermoed!]131-2016>
Des vollsten Lebens schauer wehn,
Eh seufzend in die grosse Nacht
Auch meine Sternen untergehn.’
‘Laat eenmaal nog door mijn gemoed
De siddering van 't volste leven gaan,
Vòor zuchtend in den grooten nacht
Ook mijne sterren ondergaan.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten