16 october
Ik ben van Gorter’s Mei verrukt en zoek naar een omkleding van mijn motief, zoals hij dat vond, zo stralend en helder, zo weinig dubbelzinnig en toch zo onbegrijpbaar.
Ik voel dat ik nu een vers kan maken, want het moet, het is nodig om met mezelf tot mezelf te komen. Alles is nu zo onduidelijk.
Gaan dat wat moet en dat wat wil niet samen?
Ik weet het niet. Ik geloof het.
Wie kent de stilte van een eenzaam huisZo moet dit gedicht voortgaan, mooi, vooral mooi moet het blijven. Dit maakte ik nog:
waarom de wind waait en waarin geen thuis
te vinden was, voor niemand, zodat stil
de diepe stilte is en niet wijken wil.
Dragen niet onze hoofden kronenmeer nog, dat de moeite niet waard is.
van hemelgoud
en zullen wij dan niet wonen
waar mist ophoudt
en door de wolk gordijnen
zonnen en manen schijnen
tot ook dat, ophoudt.
... daar liggen bedolven
onder de golven
mijn dromerijken van weleer...
Dit zal groeien tot een werk waarin ik Jan* alles kan zeggen zoals ik het bedoel.
Maar er valt niets te zeggen, zelden eigenlijk heb ik me zo dicht bij hem gevoeld, gisteren toen wij samen stonden voor iets wat wij nog niet begrijpen konden.
Laat ik niet vergeten op te schrijven dat hert eerste gedicht dat ik hierin op schreef, niet mooi is. Het is een rijm, en dan zelfs nog een slecht rijm. Het maakt me naar als ik het lees.
[...]
* Haar jeugdliefde Jan Hooglandt, de latere directeur van de Hoogovens. Lees meer hier.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten