• Menno ter Braak (1902-1940) was een Nederlandse schrijver. Na de Duitse inval in Polen (1 september 1939) hield hij een maand lang een journaal bij.
Den Haag, 3 Sept.
Dag oorlogsverklaring. Voor het eerst in mijn leven voel ik neiging om een journaal te gaan houden. Iedere lust tot definitief styleren ontbreekt sedert het begin van de chantage met Polen, die Hitler heeft ondernomen. Zelfs geen lust in schrijven; typen is minder ‘litterair’.
Stemming in de afgelopen dagen: wisselend van uur tot uur. Angst, onverschilligheid, woede, beschaming. Eén gevoel alles overheersend: te blijven leven tot Hitler hangt. Dit zonder enig bijgevoel van wraakzucht. Ik haat dat individu niet, ik veracht het niet eens, maar het moet worden uitgeroeid. Daarna kan men verder zien. Mijn enige geloof, tot dusverre volkomen irrationeel: dat zulks gebeuren gaat, hoe dan ook. Als dit geloof gaat ontbreken, is ook de laatste reden om te leven verdwenen.
Gevoel van beschaming, vooral over afgelopen zes jaar. Zoals v.L. zei: de lafheid van degenen, die het deze zes jaar lang niet gewaagd hebben tegen Hitler in te denken. Alle andere lafheid (angst voor bommen etc.) acht ik vergeeflijk en normaal; deze lafheid kost Europa bloed. Volslagen gemis aan fantasie bij de gemiddelde man om te begrijpen, dat een land door misdadigers en psychopathen kan worden geregeerd. De man, die aan het bewind is, is een ‘heer’: oude slavenmentaliteit, de mindere standen erkennen de regeerder als ‘heer’, ook als hij de duidelijkste contra-indicaties vertoont.
Radio: vóór het moment, dat misschien voor jaren over het lot van Europa beslist, Chamberlains oorlogsverklaring hedenmorgen, spreekt een juffrouw over groente in blik en draait men een stuk opera af. Terwijl Ch. spreekt, op andere stations concert. De hele chaos van de ‘publieke opinie’ in dit symbool van onze middenstandscultuur. Nieuwsgierig, hoe zich deze radio-chaos zal ontwikkelen, op ‘oorlogseconomie’ zal worden overgeschakeld. Concerten gedurende bombardementen? Waarom niet? Het leven moet toch zijn normale gang gaan. Gisteren bij Oscar Wilde zelfs al even dat gevoel: men moet zo snel mogelijk afstompen tegen oorlogsmisdaden en ondertussen zijn ‘humaan’ gevoel oppotten, niet verkwisten, voor de nood aan de man is. De vraag blijft, of dit mogelijk is.
Gedurende ‘spanning’ in afgelopen dagen: veel beweeglijkheid, niet psychisch, maar physiek. Van de ene radio naar de andere snellen, maar alleen bij vrienden: v.L., v. Cr. Het gevoel, dat men samenzweert voor de radio.
Neutraliteit: gevoel van opluchting, beschaming en onzekerheid. Opluchting: anderen knappen deze onaangename en onfrisse zaakjes voor ons op. Beschaming: het zijn ook onze zaken, die zij behartigen, en wij kijken voorlopig toe. Onzekerheid: heeft men het ‘recht’ toe te kijken, zal een godheid ons daar niet in betrekken, omdat het ook onze zaken zijn?
Mobilisatie, soldaten in school, die ginnegappen naar de ‘meisjes’. De oorlog schijnt bij deze mensen de erotiek aan te wakkeren. Bij mij compleet omgekeerd: de oorlog zou mij tot onpersoonlijk, ascetisch wezen maken. Enige gevoelsreacties gaan naar ‘wezenlijke’ dingen: A., vrienden, cultuur. Dat dit alles niet meer zou kunnen bestaan, kan mij dodelijk melancholiek maken, om niet te zeggen zonderling opstandig: tegen wat? Recht hebben wij nergens op, nadat Europa Hitler heeft opgefokt door hem te menageren.
Geen ogenblik dupe van eigen sympathieën voor Engeland en Frankrijk. Van het moment, dat de oorlog is uitgebroken, ben ik Europeaan, Engelsman, Fransman (met alle beschaming van degeen, die op een afstand toekijkt), maar zonder de idiote overtuiging, dat deze lieden ‘het recht aan hun zijde hebben’. Zij hebben niets aan hun zijde, dan de atmosfeer, waarin men kan leven; daarachter staat zonder twijfel de sociale revolutie. Toch in deze oorlog een idee: men strijdt voor een minimum. Meer kan men eigenlijk niet wensen, maar ik ben er van overtuigd, dat geen soldaat, die in het vuur komt, door een minimum getroost wordt. Men zal stevig moeten overdrijven.
Het liegen wederzijds zal nu beginnen. Vast besloten alleen Engelse en Franse leugens door de radio aan te horen, aangezien 1) deze aangenamer zijn om te horen, 2) de Duitsers toch liegen en het dus nooit uit te maken is hoeveel waarheid zij spreken. Waarom in dit geval niet de zekere leugens, die bovendien in een onverdraaglijk taaleigen worden opgedist, uit den weg gaan?
Sensatie: nu is het oorlog. Warm, stil en loom weer. Men komt tot de ontdekking, dat men zich de uitbarsting dramatischer had voorgesteld. Misschien is het in de oorlogvoerende landen veel dramatischer, maar het kan ook zijn, dat wij nu pas merken, dat wij al minstens drie jaar in oorlogstoestand leven. Alvorens de bommen vallen, kan men zich de verandering dus nauwelijks realiseren. Verschil met 1914. Ander verschil (een van de zeldzame hoopvolle phaenomenen): er is geen krachtige oorlogspsychose, zelfs niet in Duitsland, dat zes jaar lang ‘bewerkt’ is (misschien daar juist daarom niet?). Mogelijkheid, dat zij nog komt. Maar had ik dan toch nog verwacht, dat bij de oorlogsverklaring de voorhang van de tempel zou scheuren, dat de hemel verduisterd zou worden door vliegtuigen, en dat de straten dadelijk zouden druipen van bloed? Neen, de oorlog begint met radioconcerten en redevoeringen, zoals alle manifestaties in deze tijd.
Beperkte mogelijkheid om het ‘carpe diem’ in practijk te brengen. Dit vloeibare heden toch opgebouwd uit oneindig aantal stukjes verleden en toekomst.
Noodzakelijkheid van onmenselijke houding om op de been
te kunnen blijven. Medelijden ondergeschikt houden, eer het alle andere gevoelens overvleugelt; het wel toelaten, maar steeds weer beseffen, dat het een platonisch nevengevoel moet blijven. Dit alles theorie, die door het verloop der dingen zal worden geverifieerd.
Houding van Couperus, Brieven van een Nutteloozen Toeschouwer. ‘Ik kan er niets aan doen, ik onderga.’ Betrekkelijk waar. Verschil met 1914, dat wij enerzijds meer het gevoel hebben er iets tegen gedaan te hebben, anderzijds duidelijk partij kunnen kiezen (voor het ‘minimum’). Maar in laatste instantie altijd: afkeer van deze ‘collectieve manifestatie’, die alles uitschakelt, waardoor ik het gevoel had te leven. Zolang de minima hier blijven, zal dit echter draaglijk zijn. Dit bevordert egoïsme, neutraliteit; neutraal betekent in deze omstandigheden: minima nog aanwezig.
Soms een onbedrieglijk gevoel, dat ik bestemd ben om de zwijnderij, die komt, te overleven. Een ander maal het gevoel, dat dit gevoel het ergste en liefelijkste zelfbedrog is.
‘Voor de toekomst vechten’: een leuze, die onzinnig is voor het individu, dat niet weet, of het deel zal hebben aan die toekomst. Er is geen enkel compromis mogelijk tussen de collectieve leuzen en de wanhoop van het individu, dat zich realiseert, opgeofferd te worden voor een ‘idee’. Sjestow. De meeste mensen schijnen zich dat echter niet te realiseren, of alleen in buien van ‘zenuwachtigheid’. Zegen der gezamenlijke domheid, der leuzen; hoop, dat men zich die domheid eigen kan maken op het moment, dat het nodig is, of dan cyaankali bij de hand heeft.
Wonderlijke gedachte: dat het nageslacht over de Septemberdagen van 1939 zal spreken zoals wij over Juli 1914: als dingen, die uit elkaar logisch voortvloeien, die zus of zo moesten geschieden, omdat de verhoudingen zus of zo lagen. Voor ons is er op dit ogenblik niets dan een zwart gat met speculaties. Wij weten alleen, dat er een einde moet komen aan het regiem van Hitler of een einde aan ons.
Het vertrouwen, waarmee sommige mensen (Schwarzschild, Erika Mann) spreken over de zekerheid van de eindoverwinning, maakt mij sceptisch. Mijn vertrouwen berust alleen op de overtuiging, dat er anders in Europa geen leven meer mogelijk zal zijn; is in laatste instantie toch weer irrationeel, maar ik kan niet verder denken; de andere mogelijkheid, Hitlers overwinning, is ‘vervloekt’.
Dominerende factor in mijn constitutie: de lafheid van nature. Deze wordt versterkt door mijn intelligentie en alleen in toom gehouden door het feit, dat ik misschien niet laffer ben dan anderen: fatalisme.
Twee soorten van collectiviteit in deze dagen: het bête geloei der radio's uit alle ramen, waarvan men de woorden niet verstaat; de vertroosting door gesprekken met vrienden, die dezelfde opvattingen hebben over het minimum als idee en de zwijnderij in practijk. Zijn dit niet de twee vormen van collectiviteit, waartussen ik mij altijd bewogen heb? Beide voelt men nu veel intenser als een realiteit.
Het Journal van Gide: voortreffelijk, maar toch komt telkens de jaloerse bijgedachte bij mij op, dat deze man te veel vrije tijd had en te veel geld. Direct beseft als ressentiment en daardoor reeds humoristisch geworden.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten