• Matthieu Galey (1934-1986) was een Franse schrijver. Zijn na zijn dood (hij overleed aan ALS) verschenen Dagboek wordt als een literair meesterwerk beschouwd.
30 september. Moskou
Volledig ontheemd. Het hotel Metropole, modern, stijl 1911, met reusachtige kroonluchters, een glas-in-loodraam een kathedraal waardig, vergulde zuilen, immens onderkomen, overblijfsel van voor '17, vandaag de dag bevolkt door proletarische zwarthandelaren — hoe zouden ze anders met buitenlandse deviezen hier een etentje kunnen bekostigen? - die dansen, of eigenlijk bewegen op de kakofonie van bizarre disco-csardas of de Mondscheinsonate van Beethoven.
Een mooie Rus kijkt me lang aan, de chaperon van zijn zuster - afzichtelijk - en haar verloofde. In andere contreien...
Diner met Martine Boivin-Champeaux en de charmante Fernand Lumbroso, op leeftijd, goed van de tongriem gesneden, hoffelijk, soms een heel klein beetje kinds en een goedmoedige oplichter. Iedere dag brengt een portie ongerijmdheid. Met Intoerist schijnt alles nog steeds onmogelijk te zijn zodra je afwijkt van het Bolsjoi en de touringcar-route. Zelfs een plaats in de schouwburg betekent uren praten, zonder resultaat. Maar met Martine hebben we kennelijk geluk gehad. Het Kremlin bleek open te zijn, hoewel ons was gezegd dat het dicht was. Schitterend kerkje met vergulde koepels als tollen en een rijzige minibasiliek met verbijsterende fresco's. De middeleeuwen midden in de xvii eeuw, wat zeer onthullend is voor het land. Wat de iconen betreft, die zijn gerepareerd met plakband en alabastine.
Het Kremlin, een geheel dat al oosters aandoet, een imponerend fort - vooral aan de kant van het koningsplein — maar van een onverwacht dooiergeel. Alles is trouwens fel van kleur en de heilige Basilius, die voor de Olympische Spelen wordt gerestaureerd, lijkt op een gigantische, veelkeurige worst beschilderd door een kind.
Vergezeld door de extravagante Catherine Lachens lopen we door de Goem - zonder onopgemerkt te blijven — waarna ze ons in een wonderlijk, onmogelijk gesprek wikkelt met een Bulgaars-Sovjetrussisch echtpaar, dat erin resulteert dat ik met de dame naar de plee ga, zonder te begrijpen waarvoor. Pijpen of wisselen?
Lunch op de ambassade, een verbijsterend rococo-Moskovitisch paleis, waar we worst en rillettes eten onder de met wapens beschilderde plafonds. De zeer hoffelijke [Marcel] Maréchal speelt voor het echtpaar Froment-Meurice de afroeper. Nogal saaie voorstelling van Cripure [van Louis Guilloux] door Sovremenik - daarna souper aangeboden door Lumbroso aan het hele gezelschap, dat is uitgebreid met de reuzin Jeanne Lafitte.
Vanochtend hebben we na zinloos geklets uren gezocht naar het theater waar Efros speelt. Uiteindelijk vinden we het en daar verkoopt een caissière die Frans spreekt ons twee kaartjes voor vanavond! Mirakel. Waarna we zonder problemen binnen kunnen in het Poesjkin-museum, zonder zelfs de rij van vijfhonderd meter te hebben gezien die achter het hek staat te wachten. Schitterend museum. De meest zuivere verzameling impressionisten, fauvistische doeken en pré-kubisten die je je maar wensen kunt. Je verlaat het museum verpletterd door de schoonheid van het geheel, de kracht. De blauwe Picasso's drukken Derain weg. Cézanne slaat Matisse dood, maar Bonnard (schitterend, immense landschappen) maakt Renoir zwaar en melig, terwijl Van Goghs waar je van achteroverslaat - een roestbruin wijnveld — en adembenemende Gauguins helaas volledig de Corbets, Boudins en meer van het Th. Rousseau-slag dat in hun buurt is verdwaald wegvagen.
's Avonds in het theater van Efros een uitstekende voorstelling van Hymenaeus, een sarcastische klucht van Gogol, opgevoerd met een soms wat aangedikte afstandelijkheid, maar steeds intelligent, met veel ideeën, goede vondsten aan het slot en een voortdurende verstandhouding met het publiek.
De problemen met de taal brengen een wonderlijke warmte in de omgang, de intensiteit van de afasie. Er bestaat zo'n grote bereidwilligheid tot communicatie. Waarom zijn we bang van dit volk, dat zo betrouwbaar lijkt, zo opgesloten in zichzelf, maar allerminst bedreigend? En dat in een haast onvoorstelbare chaos leeft, waarin gefoefel en ruilhandel hoogtij vieren, zo erg zelfs dat 40 % van de produktie aan alle controle ontsnapt.
Vertaling: Joop van Helmond
maandag 29 september 2014
zondag 28 september 2014
Ank van der Moer -- 28 september 1980
• Ank van der Moer (1912-1983) was een Nederlandse actrice. In 1980 hield ze voor NRC Handelsblad een 'Hollands Dagboek' bij.
Maandag
De heer Zaagsma, de interviewer van de Haagse Post, zou om twaalf uur komen. Maar hij belde al om elf uur, wist niet dat de klok een uur was teruggezet. Ik was nog niet aangekleed, dus kon hem nog niet ontvangen. Om twaalf uur kwam hij terug en nu ging het wat minder stroef. Ik heb een paar toneelanecdotes verteld. Dat is tenminste reëel en niet theoretisch.
Nadat hij weg was, zijn George en Karel me met hun auto komen halen en toen naar Zandvoort, waar Annemarie met man en kinderen woont. George en Karel verrukt van de nieuwe Edgar Vos-creatie. Annemarie en John later ook. Ze wisten het ook niet van de klok, dus zaten al een uur op ons te wachten. Kleinzoons Maarten en Erik-Jan allerliefst. Maarten kwam me nog een extra kusje brengen. Heerlijk buiten op hun terras gezeten, het was prachtig weer. Annemarie is al weer hard aan haar tweede boek bezig, dat 'Een vrouw van de wereld' gaat heten. Haar eerste boekje 'Een moeder van niks,' is kortgeleden bij de Arbeiderspers verschenen.
Ik vind het een schat van een boekje, maar wat belangrijker voor haar is, is dat Renate Rubenstein er verrukt over is, ook Simon Carmiggelt, die een voorwoord in de omslag geschreven heeft. Hij schrijft: Toen Annemarie Oster bezig was "Een moeder van niks" te schrijven, liet ze mij zo nu en dan een paar hoofdstukken lezen om m'n reacties te horen. Die waren zeer positief. Waarom? Beschrijvingen van moederschap worden veelal van twee kanten bedreigd. Enerzijds door geteem. En anderzijds door een geëmancipeerde benadering, die het moederschap schijnt te beschouwen als een verwerpelijke creatie der mannenmaatschappij. Annemarie Oster heeft over haar ervaringen als jonge moeder een volstrekt anti-sentimenteel boek geschreven, vol redeloze liefde en vol redeloze drift. Ook vertwijfeling over haar onmacht meer te zijn dan "Een moeder van niks" steekt telkens weer de kop op. Maar deze tegenstrijdige en toch samenhangende emoties worden prachtig in evenwicht gehouden door een ironische humor die Annemarie Oster nooit verlaat. Dit is een eerlijk boek voor ouders van nu. Maar ook ouders van vroeger, toen het "not done" was de minder roze perikelen van het moederschap bij de naam te noemen, zullen er veel eigen ervaringen met een glimlach in herkennen.'
Annemarie heeft een opdracht aan Karel geschreven, die ik haar boekje gegeven heb voor zijn overhoren. Dolgezellige middag. Annemarie briljant en lief en terug rustig op de weg. Bij mij beneden bij de Chinees gegeten, erg lekker. Kopje koffie bij mij boven. George sterkte gewenst voor Valkenburg, gymnastiek, tandenpoetsen en tijdig naar bed.
Bij de aanvang van het interview voor de Haagse Post zijn foto's gemaakt. Ik heb een goede foto die George gemaakt heeft* en die wil ik graag geplaatst hebben. Maar de bladen hebben hun eigen fotograaf, en willen er van hém een foto in. Je weet echter nooit hoe die uitvalt en in Elsevier hebben eens - met een afschuwelijk interview - afschuwelijke foto's gestaan. De fotograaf is vandaag gekomen, zodat ik zijn foto's kon keuren en als die van George volgens mij beter was, zou die toch geplaatst worden. Het spijt me erg, maar die van George vind ik toch beter. Voor als de HP twee foto's wil plaatsen heb ik er toch eentje van hem uitgekozen.
De secretaresse van impressariaat John de Crane belde op voor een afspraak over het stuk van Wim van Wieringen (Het Interview) voor het seizoen 1981-'82.
* De foto bovenaan (uit 1978) is van George Verkuil, hoogstwaarschijnlijk dezelfde George als die Ank van der Moer noemt. Niet bekend is of ze het over precies deze foto heeft.
Maandag
De heer Zaagsma, de interviewer van de Haagse Post, zou om twaalf uur komen. Maar hij belde al om elf uur, wist niet dat de klok een uur was teruggezet. Ik was nog niet aangekleed, dus kon hem nog niet ontvangen. Om twaalf uur kwam hij terug en nu ging het wat minder stroef. Ik heb een paar toneelanecdotes verteld. Dat is tenminste reëel en niet theoretisch.
Nadat hij weg was, zijn George en Karel me met hun auto komen halen en toen naar Zandvoort, waar Annemarie met man en kinderen woont. George en Karel verrukt van de nieuwe Edgar Vos-creatie. Annemarie en John later ook. Ze wisten het ook niet van de klok, dus zaten al een uur op ons te wachten. Kleinzoons Maarten en Erik-Jan allerliefst. Maarten kwam me nog een extra kusje brengen. Heerlijk buiten op hun terras gezeten, het was prachtig weer. Annemarie is al weer hard aan haar tweede boek bezig, dat 'Een vrouw van de wereld' gaat heten. Haar eerste boekje 'Een moeder van niks,' is kortgeleden bij de Arbeiderspers verschenen.
Ik vind het een schat van een boekje, maar wat belangrijker voor haar is, is dat Renate Rubenstein er verrukt over is, ook Simon Carmiggelt, die een voorwoord in de omslag geschreven heeft. Hij schrijft: Toen Annemarie Oster bezig was "Een moeder van niks" te schrijven, liet ze mij zo nu en dan een paar hoofdstukken lezen om m'n reacties te horen. Die waren zeer positief. Waarom? Beschrijvingen van moederschap worden veelal van twee kanten bedreigd. Enerzijds door geteem. En anderzijds door een geëmancipeerde benadering, die het moederschap schijnt te beschouwen als een verwerpelijke creatie der mannenmaatschappij. Annemarie Oster heeft over haar ervaringen als jonge moeder een volstrekt anti-sentimenteel boek geschreven, vol redeloze liefde en vol redeloze drift. Ook vertwijfeling over haar onmacht meer te zijn dan "Een moeder van niks" steekt telkens weer de kop op. Maar deze tegenstrijdige en toch samenhangende emoties worden prachtig in evenwicht gehouden door een ironische humor die Annemarie Oster nooit verlaat. Dit is een eerlijk boek voor ouders van nu. Maar ook ouders van vroeger, toen het "not done" was de minder roze perikelen van het moederschap bij de naam te noemen, zullen er veel eigen ervaringen met een glimlach in herkennen.'
Annemarie heeft een opdracht aan Karel geschreven, die ik haar boekje gegeven heb voor zijn overhoren. Dolgezellige middag. Annemarie briljant en lief en terug rustig op de weg. Bij mij beneden bij de Chinees gegeten, erg lekker. Kopje koffie bij mij boven. George sterkte gewenst voor Valkenburg, gymnastiek, tandenpoetsen en tijdig naar bed.
Bij de aanvang van het interview voor de Haagse Post zijn foto's gemaakt. Ik heb een goede foto die George gemaakt heeft* en die wil ik graag geplaatst hebben. Maar de bladen hebben hun eigen fotograaf, en willen er van hém een foto in. Je weet echter nooit hoe die uitvalt en in Elsevier hebben eens - met een afschuwelijk interview - afschuwelijke foto's gestaan. De fotograaf is vandaag gekomen, zodat ik zijn foto's kon keuren en als die van George volgens mij beter was, zou die toch geplaatst worden. Het spijt me erg, maar die van George vind ik toch beter. Voor als de HP twee foto's wil plaatsen heb ik er toch eentje van hem uitgekozen.
De secretaresse van impressariaat John de Crane belde op voor een afspraak over het stuk van Wim van Wieringen (Het Interview) voor het seizoen 1981-'82.
* De foto bovenaan (uit 1978) is van George Verkuil, hoogstwaarschijnlijk dezelfde George als die Ank van der Moer noemt. Niet bekend is of ze het over precies deze foto heeft.
woensdag 24 september 2014
Anaïs Nin -- 25 september 1944
• Anaïs Nin (1903-1977) was een Franse schrijfster, die vooral bekend is vanwege haar dagboeken.
[September, 1944]
The physical as a symbol of the spiritual world. The people who keep old rags, old useless objects, who hoard, accumulate: are they also keepers and hoarders of old ideas, useless information, lovers of the past only, even in its form of detritus? I suggested that in the ragpicker story. But I was never able to corroborate it. Helba is the only hoarder I know, and she of course ceased to grow early in her life.
I have the opposite obsession. In order to change skins, evolve into new cycles, I feel one has to learn to discard. If one changes internally, one should not continue to live with the same objects. They reflect one's mind and psyche of yesterday. I throw away what has no dynamic, living use. I keep nothing to remind me of the passage of time, deterioration, loss, shriveling.
Zilka's book had to be reprinted because Gonzalo took it to a "French" friend to proofread and this person did not know French! Zilka was deeply upset. I gave up rest and beach and returned to do the job again. Struggle to keep the press afloat. While I am working the electric company comes to turn off the electricity, and I have to pay the bill instantly. I work from ten to six o'clock, and Gonzalo from two to six.
A frightening episode. A man carrying some kind of badge, and papers as a special kind of guard, came to teil us we must pay him to be a night watchman of the press. He wou ld put a sign on the door which would show everyone that he patrolled the district and kept an eye on the press. He said every shop in the neigh-borhood employed him, and that without him there would be burglarizing, etc. Gonzalo protested there was nothing worth stealing. "Who would steal a half-printed book, paper, type, or even engravings?" He argued. The man left. The next morning when I arrived, the picture window in front was shattered. The glass was scattered outside and inside. Anyone could have entered the press. I feit uneasy, as if there were some connection between the refusal to have a watchman and the breaking of the glass. When Gonzalo came, he was disturbed. We replaced the glass. The watchman called on us three days later. He said he had heard that we had had some trouble. This time Gonzalo explained that we were artists, not shopkeepers, that we had very little money to work with, that in fact we were in debt because we were still pay-ing for a press, we owed the telephone company and the electric company, and the last job was not yet paid for.
Two days later, the window was broken again. This time we were desperate. We knew it was blackmail, but there was no way to defend ourselves. That night when Gonzalo went home, he was so depressed he stopped at the bar on the street floor of his building. And there was the watchman, in a friendly mood. He and Gonzalo drank together. They agreed on political questions. They fraternized. We were not bothered by him again. He even stamped his sign: "This place is patrolled by So-and-So" (some title he had invented for himself, I am sure).
[September, 1944]
The physical as a symbol of the spiritual world. The people who keep old rags, old useless objects, who hoard, accumulate: are they also keepers and hoarders of old ideas, useless information, lovers of the past only, even in its form of detritus? I suggested that in the ragpicker story. But I was never able to corroborate it. Helba is the only hoarder I know, and she of course ceased to grow early in her life.
I have the opposite obsession. In order to change skins, evolve into new cycles, I feel one has to learn to discard. If one changes internally, one should not continue to live with the same objects. They reflect one's mind and psyche of yesterday. I throw away what has no dynamic, living use. I keep nothing to remind me of the passage of time, deterioration, loss, shriveling.
Zilka's book had to be reprinted because Gonzalo took it to a "French" friend to proofread and this person did not know French! Zilka was deeply upset. I gave up rest and beach and returned to do the job again. Struggle to keep the press afloat. While I am working the electric company comes to turn off the electricity, and I have to pay the bill instantly. I work from ten to six o'clock, and Gonzalo from two to six.
A frightening episode. A man carrying some kind of badge, and papers as a special kind of guard, came to teil us we must pay him to be a night watchman of the press. He wou ld put a sign on the door which would show everyone that he patrolled the district and kept an eye on the press. He said every shop in the neigh-borhood employed him, and that without him there would be burglarizing, etc. Gonzalo protested there was nothing worth stealing. "Who would steal a half-printed book, paper, type, or even engravings?" He argued. The man left. The next morning when I arrived, the picture window in front was shattered. The glass was scattered outside and inside. Anyone could have entered the press. I feit uneasy, as if there were some connection between the refusal to have a watchman and the breaking of the glass. When Gonzalo came, he was disturbed. We replaced the glass. The watchman called on us three days later. He said he had heard that we had had some trouble. This time Gonzalo explained that we were artists, not shopkeepers, that we had very little money to work with, that in fact we were in debt because we were still pay-ing for a press, we owed the telephone company and the electric company, and the last job was not yet paid for.
Two days later, the window was broken again. This time we were desperate. We knew it was blackmail, but there was no way to defend ourselves. That night when Gonzalo went home, he was so depressed he stopped at the bar on the street floor of his building. And there was the watchman, in a friendly mood. He and Gonzalo drank together. They agreed on political questions. They fraternized. We were not bothered by him again. He even stamped his sign: "This place is patrolled by So-and-So" (some title he had invented for himself, I am sure).
zondag 21 september 2014
Cor Inja -- 22 september 1925
• Cor Inja (1903-1989) weigerde dienst op principiële gronden, en moest daarvoor de gevangenis in. Tijdens zijn opsluiting hield hij een dagboek bij, dat is gepubliceerd als Geen cel ketent deze dromen.
20 sept.
Waar ik al bang voor was: het dagboek leeft niet meer bij me. Te veel moet ik nog denken aan de manier waarom ik van de cel ging. Waarom kon ik er niet tegen? De jongens zeggen dat ik daar geen probleem van moet maken en vinden het logisch. Ik begrijp echter niet, waarom ik in [het] geloof geen kracht kreeg? Was dat toch te klein? Maar de jongens zeggen: 'Je bent geen Übermensch.' Dat is natuurlijk zo, maar 't verband zie ik niet. Hoewel, die brigadier had het ook al over sterke benen. Vanmorgen was ik onder het gehoor van een predikant die over ons persoonlijk geloof sprak. Dit bracht me weer aan het denken. Hij had het over personen die denken dat zij een overtuiging hebben, maar in werkelijkheid aan de leiband lopen van een of ander woord van iemand, die zegt: 'Zo is het en [dan] nemen de mensen dit klakkeloos over. Dit komt voor onder Roomsen, Protestanten, Socialisten en Vrijdenkers.'
Je vraagt je na zo'n preek: aan welke leiband loop je nu zelf? Ja, ik geloof nog steeds aan de leiband van Christus; daarom ben ik doopsgezind geworden. Of is het andersom? Ik ben doopsgezind en probeer Christus na te leven. Het is dus toch aan zijn leiband, maar waarom miste ik die, toen die man zo schreeuwde, of behoort dit tot één van die dingen die voor ons onbegrijpelijk zijn? In ieder geval is die man de oorzaak dat ik nu contact heb met deze kameraden. Een contact wat tot nu toe bijzonder fijn is.
De middag waren we de hele middag aan 't sporten, atletiek, balgooien, korfballen, goal gooien.
22 sept.
Heel even een paar woorden. Er zijn [een] paar dingen aan 't groeien, waar ik nog geen weg mee weet. De eenheid lijkt weg. Ondanks dat wij met zijn vieren zijn, vormen we nog 2 groepen. Ik trek erg veel met Evert Sanders op. Hij is AJC-er. Jo Meisner en Freek Zwennes zoeken elkander ook. Zij zijn anarchisten, zeggen ze, en willen dat beginsel ook uitdragen. Hoewel we samen wel goed opschieten, vind ik de jongens op verschillende punten bijzonder onverdraagzaam, b.v. tegenover de bewaarders. Daar krijgen we dan woorden over. Ik probeer hen te overtuigen dat deze mensen gewoon hun plicht moeten doen. Dat slaat niet aan en ze vinden dat Evert en ik niet revolutionair genoeg zijn. Evert en ik verdedigen de democratie. Beiden zijn we lid van het NW en beiden zijn ook Sociaal Democraat. Zo ziet Evert mij. De jongens komen praten. Ik ga dus stoppen, zelfs dit zinnetje mag ik niet afmaken.
20 sept.
Waar ik al bang voor was: het dagboek leeft niet meer bij me. Te veel moet ik nog denken aan de manier waarom ik van de cel ging. Waarom kon ik er niet tegen? De jongens zeggen dat ik daar geen probleem van moet maken en vinden het logisch. Ik begrijp echter niet, waarom ik in [het] geloof geen kracht kreeg? Was dat toch te klein? Maar de jongens zeggen: 'Je bent geen Übermensch.' Dat is natuurlijk zo, maar 't verband zie ik niet. Hoewel, die brigadier had het ook al over sterke benen. Vanmorgen was ik onder het gehoor van een predikant die over ons persoonlijk geloof sprak. Dit bracht me weer aan het denken. Hij had het over personen die denken dat zij een overtuiging hebben, maar in werkelijkheid aan de leiband lopen van een of ander woord van iemand, die zegt: 'Zo is het en [dan] nemen de mensen dit klakkeloos over. Dit komt voor onder Roomsen, Protestanten, Socialisten en Vrijdenkers.'
Je vraagt je na zo'n preek: aan welke leiband loop je nu zelf? Ja, ik geloof nog steeds aan de leiband van Christus; daarom ben ik doopsgezind geworden. Of is het andersom? Ik ben doopsgezind en probeer Christus na te leven. Het is dus toch aan zijn leiband, maar waarom miste ik die, toen die man zo schreeuwde, of behoort dit tot één van die dingen die voor ons onbegrijpelijk zijn? In ieder geval is die man de oorzaak dat ik nu contact heb met deze kameraden. Een contact wat tot nu toe bijzonder fijn is.
De middag waren we de hele middag aan 't sporten, atletiek, balgooien, korfballen, goal gooien.
22 sept.
Heel even een paar woorden. Er zijn [een] paar dingen aan 't groeien, waar ik nog geen weg mee weet. De eenheid lijkt weg. Ondanks dat wij met zijn vieren zijn, vormen we nog 2 groepen. Ik trek erg veel met Evert Sanders op. Hij is AJC-er. Jo Meisner en Freek Zwennes zoeken elkander ook. Zij zijn anarchisten, zeggen ze, en willen dat beginsel ook uitdragen. Hoewel we samen wel goed opschieten, vind ik de jongens op verschillende punten bijzonder onverdraagzaam, b.v. tegenover de bewaarders. Daar krijgen we dan woorden over. Ik probeer hen te overtuigen dat deze mensen gewoon hun plicht moeten doen. Dat slaat niet aan en ze vinden dat Evert en ik niet revolutionair genoeg zijn. Evert en ik verdedigen de democratie. Beiden zijn we lid van het NW en beiden zijn ook Sociaal Democraat. Zo ziet Evert mij. De jongens komen praten. Ik ga dus stoppen, zelfs dit zinnetje mag ik niet afmaken.
Annaliebe von Alvensleben -- 20 september 1793
Annaliebe von Alvensleben was een Duitse aristocrate. Dagboekfragmenten van haar zijn opgenomen in The memoirs of the Baroness Cecile de Courtot, lady-in-waiting to the Princess de Lamballe, Princess of Savoy-Carignan
September 18, 1793.
Oh, my timid little birdie — my poor, poor Cecile ! How I thank Heaven now that I decided to receive her. Alas, what terrible misery there is in the world ! When I helped the dear creature out of the coach at Magdeburg and met those piteous, deeply sorrowful eyes that gazed at me half vacantly and yet with such a wistful hungering for love, a world of tenderness filled my heart for the hapless girl. My arms opened of themselves, I drew her to me and mingled my tears with hers as she lay weeping on my bosom. From that moment, she won my love, my whole soul went out to her and called her sister, and when Cecile — for that is her sweet and musical name — whispered in her broken German, " Du Gute, du Liebe, du ! " I caught with delight the sound of the dear familiar thou and at once determined in my newly awakened affection to use the same address with her.
And how quite, quite different she is from what I had pictured ! I expected, from what I knew of her previous history, to find a spoiled grande dame who would have great difficulty in accustoming herself to our simple country life; and instead, here is a shy and gentle girl, who with her dark eyes and beautiful features looks younger than I, although she says she is 30. These dark eyes, with their black eyebrows and lashes, form a most peculiarly attractive contrast to her reddish fair hair. How bewitching she must have been when those lovely eyes could laugh — now they look as if they had long forgotten how. Grief has already graven her runic lines on the white brow and woven a silver thread or two among the beautiful tresses, and the piteous little mouth is ever drawn as if on the point of weeping. Her whole appearance is so inexpressibly affecting that I can scarce restrain my tears whenever I look at her. And the gratitude of the sweet soul ! Her eyes are for- ever seeking mine, and she cannot bear me to leave her side. My Werner is quite jealous of her, and says the stranger is drawing me away from him. Oh, you dear, foolish fellow, as if anything in the world could draw me away from you! However, it is devoutly to be hoped that she will soon be quite restored to health.
Two days later. [20 september 1793]
I am half afraid that Cecile is going to be seriously ill ! It would not be surprising considering all she has gone through in the last few months. The symptoms are bad — she sleeps very little and, do what I will, I cannot persuade her to eat more than a mouthful now and then. She simply sits with her hands in her lap, silent and brooding, gazing into the far distance.
Over and over again in these sunny autumn days I have begged her to come down into the garden with me, but in vain — she is tired, she says, and cannot be induced to leave her low armchair at the window. She broods and broods, and the tearless eyes have at times a glassy stare as if they saw some dreadful sight.
September 18, 1793.
Oh, my timid little birdie — my poor, poor Cecile ! How I thank Heaven now that I decided to receive her. Alas, what terrible misery there is in the world ! When I helped the dear creature out of the coach at Magdeburg and met those piteous, deeply sorrowful eyes that gazed at me half vacantly and yet with such a wistful hungering for love, a world of tenderness filled my heart for the hapless girl. My arms opened of themselves, I drew her to me and mingled my tears with hers as she lay weeping on my bosom. From that moment, she won my love, my whole soul went out to her and called her sister, and when Cecile — for that is her sweet and musical name — whispered in her broken German, " Du Gute, du Liebe, du ! " I caught with delight the sound of the dear familiar thou and at once determined in my newly awakened affection to use the same address with her.
And how quite, quite different she is from what I had pictured ! I expected, from what I knew of her previous history, to find a spoiled grande dame who would have great difficulty in accustoming herself to our simple country life; and instead, here is a shy and gentle girl, who with her dark eyes and beautiful features looks younger than I, although she says she is 30. These dark eyes, with their black eyebrows and lashes, form a most peculiarly attractive contrast to her reddish fair hair. How bewitching she must have been when those lovely eyes could laugh — now they look as if they had long forgotten how. Grief has already graven her runic lines on the white brow and woven a silver thread or two among the beautiful tresses, and the piteous little mouth is ever drawn as if on the point of weeping. Her whole appearance is so inexpressibly affecting that I can scarce restrain my tears whenever I look at her. And the gratitude of the sweet soul ! Her eyes are for- ever seeking mine, and she cannot bear me to leave her side. My Werner is quite jealous of her, and says the stranger is drawing me away from him. Oh, you dear, foolish fellow, as if anything in the world could draw me away from you! However, it is devoutly to be hoped that she will soon be quite restored to health.
Two days later. [20 september 1793]
I am half afraid that Cecile is going to be seriously ill ! It would not be surprising considering all she has gone through in the last few months. The symptoms are bad — she sleeps very little and, do what I will, I cannot persuade her to eat more than a mouthful now and then. She simply sits with her hands in her lap, silent and brooding, gazing into the far distance.
Over and over again in these sunny autumn days I have begged her to come down into the garden with me, but in vain — she is tired, she says, and cannot be induced to leave her low armchair at the window. She broods and broods, and the tearless eyes have at times a glassy stare as if they saw some dreadful sight.
donderdag 18 september 2014
Lidy Haremaker -- 19 september 1944
• De Nederlandse Lidy Haremaker (1905-1984) hield in 1921, 1932 en 1944/1945 een dagboek bij.
Gisteren, zoover ik me vandaag herinner, heb ik den heelen dag zwaar Wordsworth gestudeerd en het uit gekregen, 's avonds 10.30. Vandaag moest het terug naar de Kon. 's Middags een eind opgeschoten in The Dark Invader, wat toch wel erg interessant is. 't Was heerlijk weer, en lekker nog een uurtje inde zon gezeten, 's Avonds naar Dr.Winte.- De spoorwegstaking is over het heele land vanaf Maandag, de stations zijn gewoon gesloten, alles is afgezonderd. Ze zijn verder geland weer op Maandag. Gisteren de snelste opmarsch uit de heele oorlog: Eindhoven- Nijmegen 100 km. in 5 uur. Nieuwsberichten onthoud je eigenlijk voornamelijk. Als ik een dag moet terugdenken, wat ik gedaan heb, dan kost het me de grootste inspanning dat te bedenken.
Vandaag loopen, naar Mevr. Jesse, overal worden fietsen gevorderd.vandaar naar van B., niet thuis, naar Tante Zus- koffie gedronken- concertabonnement gekocht-naar de Koninklijke- dicht, dus boeken weer mee naar huis, wat me goed uitkomt, want ik had er een van Coleridge nog niet gelezen. Naar huis- tomaten voor inmaak gehaald bij Thierry in Loosduinen, overrijpe rommel erbij. Niet leuk. Schoenen bijgelijmd, gepoetst, gedeelte boek " Nocturne" geprepareerd voor les, weggebracht naar Winte- en nu nog wat werken.-
De berichten over de landingen zijn fabelachtig, ik hoop dat we er nog eens wat van te zien en te hooren krijgen naderhand. Dat speelt zich maar af in je eigen land en je weet geen steek. De bruggen schijnen intact in Arnhem en Nijmegen. Het is te hopen, er zijn er al genoeg de lucht in gegaan.
Gisteren, zoover ik me vandaag herinner, heb ik den heelen dag zwaar Wordsworth gestudeerd en het uit gekregen, 's avonds 10.30. Vandaag moest het terug naar de Kon. 's Middags een eind opgeschoten in The Dark Invader, wat toch wel erg interessant is. 't Was heerlijk weer, en lekker nog een uurtje inde zon gezeten, 's Avonds naar Dr.Winte.- De spoorwegstaking is over het heele land vanaf Maandag, de stations zijn gewoon gesloten, alles is afgezonderd. Ze zijn verder geland weer op Maandag. Gisteren de snelste opmarsch uit de heele oorlog: Eindhoven- Nijmegen 100 km. in 5 uur. Nieuwsberichten onthoud je eigenlijk voornamelijk. Als ik een dag moet terugdenken, wat ik gedaan heb, dan kost het me de grootste inspanning dat te bedenken.
Vandaag loopen, naar Mevr. Jesse, overal worden fietsen gevorderd.vandaar naar van B., niet thuis, naar Tante Zus- koffie gedronken- concertabonnement gekocht-naar de Koninklijke- dicht, dus boeken weer mee naar huis, wat me goed uitkomt, want ik had er een van Coleridge nog niet gelezen. Naar huis- tomaten voor inmaak gehaald bij Thierry in Loosduinen, overrijpe rommel erbij. Niet leuk. Schoenen bijgelijmd, gepoetst, gedeelte boek " Nocturne" geprepareerd voor les, weggebracht naar Winte- en nu nog wat werken.-
De berichten over de landingen zijn fabelachtig, ik hoop dat we er nog eens wat van te zien en te hooren krijgen naderhand. Dat speelt zich maar af in je eigen land en je weet geen steek. De bruggen schijnen intact in Arnhem en Nijmegen. Het is te hopen, er zijn er al genoeg de lucht in gegaan.
woensdag 17 september 2014
Alice Fletcher -- 18 september 1881
• Alice Cunningham Fletcher (1838-1923) was een Amerikaanse etnologe. In 1881 verbleef ze enige tijd tussen de Sioux, en hield toen een velddagboek bij.
September 18th, 1881
Started off at 8 A.M. Hot and sunny - a long muddy ride. The air clear. Saw a hawk over a mile off and his shadow on the bare bluff.
Stopped at Decatur for feed, every one staring. Susette and Mr. T. not well pleased with it. Entered the Omaha Reserve at 1.15 P.M., crossing the creek which divides the white and red line.
Passed Henry Fontenelles house at the right, a small painted house, the usual sheds of stakes and straw roof and sides &c.
Passed Indian on the way - was told he was an old man. He was gay. A small red and black shawl, plaid, wound like a turban around his head. A wood colored checked shirt, buckskin leggings, a shawl wound in some curious way so as to form breeches. His skin is reddish brown, hair straight and black, nose large and spread shaped, [shirt?] stained and seems experienced, but I am inclined to think that expression must be sought for in different lines than in the white face. Shall study that. Camped by the wood side under a large ash and Susette built the fire. See sketch some pages on. Indians built the fire by having long sticks or logs coming to a center like spokes toward the hub. Then as these logs burn up they are shoved in. In this way fire is kept up all night. Indians can tell a white man’s fire - the ashes show the white men to use green wood, Indians the dry wood. White men make the sticks to lie in an oblong, Indians the sticks lie in a circle, when fire burns out so the ashes and portions of the sticks, the race is told.
September 18th, 1881
Started off at 8 A.M. Hot and sunny - a long muddy ride. The air clear. Saw a hawk over a mile off and his shadow on the bare bluff.
Stopped at Decatur for feed, every one staring. Susette and Mr. T. not well pleased with it. Entered the Omaha Reserve at 1.15 P.M., crossing the creek which divides the white and red line.
Passed Henry Fontenelles house at the right, a small painted house, the usual sheds of stakes and straw roof and sides &c.
Passed Indian on the way - was told he was an old man. He was gay. A small red and black shawl, plaid, wound like a turban around his head. A wood colored checked shirt, buckskin leggings, a shawl wound in some curious way so as to form breeches. His skin is reddish brown, hair straight and black, nose large and spread shaped, [shirt?] stained and seems experienced, but I am inclined to think that expression must be sought for in different lines than in the white face. Shall study that. Camped by the wood side under a large ash and Susette built the fire. See sketch some pages on. Indians built the fire by having long sticks or logs coming to a center like spokes toward the hub. Then as these logs burn up they are shoved in. In this way fire is kept up all night. Indians can tell a white man’s fire - the ashes show the white men to use green wood, Indians the dry wood. White men make the sticks to lie in an oblong, Indians the sticks lie in a circle, when fire burns out so the ashes and portions of the sticks, the race is told.
zondag 14 september 2014
Frida Vogels -- 15 september 1964
• Frida Vogels (1930) is een Nederlandse schrijfster. Haar door kritiek en publiek gewaardeerde dagboeken 1954-1971 zijn gepubliceerd in 8 delen.
15 sept. - Dromen, steeds zinlozer en onsamenhangender, rijk aan personages uit een vergeten en betekenisloos verleden. Het is de treurige, uitzichtsloze verwarring ervan die zo beklemmend is. Zich onderhouden met mensen die niets betekenen over dingen die niets betekenen op plaatsen en in tijden die niets betekenen.
De vakantie in Castellina gisteren afgedaan. Tot mijn verbazing is het me toch wel tamelijk gelukt om een indruk van Remo te geven, maar meer details opsporen zou nu geen zin meer hebben.
Langzamerhand wordt het me duidelijker wat de personages rondom E. voor me betekenen.
16 sept. - Over mensen voor wie hij op het clavecimbel speelt zonder dat ze dat waarderen zei E. 'het is of je op glas schrijft'. Onlangs heb ik de boekenkast opgeruimd. We hebben twee precies dezelfde uitgaven van Chamfort, een van hem en een van mij. Ik zette een ervan bij de boeken waarvan we ons moeten ontdoen. Hij vond dat niet goed. 'Maar we geven het aan iemand die het kan waarderen.' 'Die zijn er niet.' 'Dat is toch onzin, om twee precies dezelfde boeken in de kast te hebben staan.' 'Dan neem ik er een mee naar Castellina.'
Door het opruimen van de boekenkast kreeg E. ook Montale weer in handen en herinnerde zich met hoeveel enthousiasme hij die indertijd gelezen heeft, jarenlang, van zijn achttiende tot zijn drieëntwintigste; op het laatst hoefde hij trouwens nauwelijks meer te lezen, omdat hij alles al uit zijn hoofd kende. Hij zei, de bundels doorbladerend, dat hij het gevoel had dat hij nu nooit meer tijd zou hebben om het echt te lezen. Ik zei 'dat is ook zo. Het is geen kwestie van materiële tijd. Om zulke dingen te kunnen lezen moet je tijd hebben waarover nog niet beschikt is, een open toekomst.'
15 sept. - Dromen, steeds zinlozer en onsamenhangender, rijk aan personages uit een vergeten en betekenisloos verleden. Het is de treurige, uitzichtsloze verwarring ervan die zo beklemmend is. Zich onderhouden met mensen die niets betekenen over dingen die niets betekenen op plaatsen en in tijden die niets betekenen.
De vakantie in Castellina gisteren afgedaan. Tot mijn verbazing is het me toch wel tamelijk gelukt om een indruk van Remo te geven, maar meer details opsporen zou nu geen zin meer hebben.
Langzamerhand wordt het me duidelijker wat de personages rondom E. voor me betekenen.
16 sept. - Over mensen voor wie hij op het clavecimbel speelt zonder dat ze dat waarderen zei E. 'het is of je op glas schrijft'. Onlangs heb ik de boekenkast opgeruimd. We hebben twee precies dezelfde uitgaven van Chamfort, een van hem en een van mij. Ik zette een ervan bij de boeken waarvan we ons moeten ontdoen. Hij vond dat niet goed. 'Maar we geven het aan iemand die het kan waarderen.' 'Die zijn er niet.' 'Dat is toch onzin, om twee precies dezelfde boeken in de kast te hebben staan.' 'Dan neem ik er een mee naar Castellina.'
Door het opruimen van de boekenkast kreeg E. ook Montale weer in handen en herinnerde zich met hoeveel enthousiasme hij die indertijd gelezen heeft, jarenlang, van zijn achttiende tot zijn drieëntwintigste; op het laatst hoefde hij trouwens nauwelijks meer te lezen, omdat hij alles al uit zijn hoofd kende. Hij zei, de bundels doorbladerend, dat hij het gevoel had dat hij nu nooit meer tijd zou hebben om het echt te lezen. Ik zei 'dat is ook zo. Het is geen kwestie van materiële tijd. Om zulke dingen te kunnen lezen moet je tijd hebben waarover nog niet beschikt is, een open toekomst.'
Donald Manson Finlayson -- 14 september 1888
• Donald Manson Finlayson (1853-1889) hield in 1888 een dagboek bij van een jachttocht (?) die hij maakte met zijn broer.
Friday, September 14, 1888: North wind. Finished roof and net. Carrying moss for roof. Few sand flies.
Saturday, September 15, 1888: Calm (south wind very light). Carried more moss and we covered part of roof. Layer of moss and layer of clay and sand mixed with water. Sand flies very bad, extra warm. Roused out of bed in the night by the dogs. Treed and killed porcupine. Dogs got a terrible dose of quills in the tongue and all around their mouth. Took them out with the bullet molds. Skinned porcupine to take home. Had to take a forked stick and John held them down and I drew the quills out with the mold. Held Kis-Ki-U to tight and he very nigh gave up the ghost.
Sunday, September 16, 1888: Very fine day, September have all our bedding out for an airing.
Monday, September 17, 1888: Working at roof. High wind from south but fine weather, do not feel the wind as we are right in the Pines. Few sand flies.
Tuesday, September 18, 1888: Cutting floor poles. John laying floor, South wind.
Wednesday, September 19, 1888: Finished cutting floor poles and packed all the goods up to the house. We use a leather strap, in packing, 21 feet long. Two feet in centre is left broad for your head. Make fast your strap on your Piece whirl it on your back and away.
Thursday, September 20, 1888: Indian and wife here today. Traded 3 beaver and 1 Bear. Caught in net 23# trout. S.E. wind.
Friday, September 14, 1888: North wind. Finished roof and net. Carrying moss for roof. Few sand flies.
Saturday, September 15, 1888: Calm (south wind very light). Carried more moss and we covered part of roof. Layer of moss and layer of clay and sand mixed with water. Sand flies very bad, extra warm. Roused out of bed in the night by the dogs. Treed and killed porcupine. Dogs got a terrible dose of quills in the tongue and all around their mouth. Took them out with the bullet molds. Skinned porcupine to take home. Had to take a forked stick and John held them down and I drew the quills out with the mold. Held Kis-Ki-U to tight and he very nigh gave up the ghost.
Sunday, September 16, 1888: Very fine day, September have all our bedding out for an airing.
Monday, September 17, 1888: Working at roof. High wind from south but fine weather, do not feel the wind as we are right in the Pines. Few sand flies.
Tuesday, September 18, 1888: Cutting floor poles. John laying floor, South wind.
Wednesday, September 19, 1888: Finished cutting floor poles and packed all the goods up to the house. We use a leather strap, in packing, 21 feet long. Two feet in centre is left broad for your head. Make fast your strap on your Piece whirl it on your back and away.
Thursday, September 20, 1888: Indian and wife here today. Traded 3 beaver and 1 Bear. Caught in net 23# trout. S.E. wind.
zaterdag 13 september 2014
Adriaan Morriën -- 13 september 1986
• Adriaan Morriën (1912-2002) was een Nederlandse schrijver. In Plantage Muidergracht zijn ook dagboeknotities van hem opgenomen.
(Zaterdagochtend, acht uur) Omdat wij gisteravond al om tien uur in bed lagen, werd ik vannacht om vier uur wakker, volkomen uitgerust. Ik dacht, vreemd genoeg, aan de zee, en aan mijn jeugd, zestig, zeventig jaar terug in onze eeuw. (Vervelend dat je een eeuw met zoveel anderen moet delen, leuk dat je haar met sommigen deelt.) Ik begon in gedachten een gedicht te maken. Het ging zo:
Je doet een kind niet de noordenwind cadeau
Wanneer het je om de zuidenwind heeft gevraagd.
Als je je spiegelt, spiegel je dan oprecht...
Het was heel stil in het hotel. Janneke sliep geruisloos, net als vroeger mijn vrouw. Toch hoorde ik ergens een hoest, in het binnenste van het hotel, een geluid zoals ik het nog nooit had gehoord. En vanochtend zong, of neuriede, een Frans vogeltje. Niet een mus, spreeuw enzovoort. Ik dacht, merkwaardigerwijs, aan Elsje, zoals ik haar het laatst had gezien, met kousen aan. Ik vond haar kuiten zo lief in die kousen, jong, afgerond en op een of andere manier levenslustig en dapper. Ik schrijf op een stokoud machientje, waar ik vreselijk op moet hengsten om er de regels uit te krijgen. Het kan bijna niet meer praten en is nog doof ook. Misschien koop ik onderweg een nieuw en gooi dit in de Golf van Biskaje, of geef het aan een Spaans meisje met een argeloze oogopslag.
Wij gaan ontbijten. Dat is altijd gezellig in een hotel. Alles ruikt naar het begin van een dag die je, op reis, nadrukkelijker in de schoot krijgt geworpen dan thuis.
(Zaterdagochtend, acht uur) Omdat wij gisteravond al om tien uur in bed lagen, werd ik vannacht om vier uur wakker, volkomen uitgerust. Ik dacht, vreemd genoeg, aan de zee, en aan mijn jeugd, zestig, zeventig jaar terug in onze eeuw. (Vervelend dat je een eeuw met zoveel anderen moet delen, leuk dat je haar met sommigen deelt.) Ik begon in gedachten een gedicht te maken. Het ging zo:
Je doet een kind niet de noordenwind cadeau
Wanneer het je om de zuidenwind heeft gevraagd.
Als je je spiegelt, spiegel je dan oprecht...
Het was heel stil in het hotel. Janneke sliep geruisloos, net als vroeger mijn vrouw. Toch hoorde ik ergens een hoest, in het binnenste van het hotel, een geluid zoals ik het nog nooit had gehoord. En vanochtend zong, of neuriede, een Frans vogeltje. Niet een mus, spreeuw enzovoort. Ik dacht, merkwaardigerwijs, aan Elsje, zoals ik haar het laatst had gezien, met kousen aan. Ik vond haar kuiten zo lief in die kousen, jong, afgerond en op een of andere manier levenslustig en dapper. Ik schrijf op een stokoud machientje, waar ik vreselijk op moet hengsten om er de regels uit te krijgen. Het kan bijna niet meer praten en is nog doof ook. Misschien koop ik onderweg een nieuw en gooi dit in de Golf van Biskaje, of geef het aan een Spaans meisje met een argeloze oogopslag.
Wij gaan ontbijten. Dat is altijd gezellig in een hotel. Alles ruikt naar het begin van een dag die je, op reis, nadrukkelijker in de schoot krijgt geworpen dan thuis.
donderdag 11 september 2014
William Bligh -- 12 september 1792
• William Bligh (1754-1817) was een Britse marinekapitein en later admiraal, nu vooral nog bekend als gezagvoerder van de Bounty. In 1791-93 maakte hij een tocht die bekendstaat als The second breadfruit voyage. Gedeelten uit het journaal van die reis zijn hier te lezen.
Sept. 10. The boats sounded the channel to the north-west, between Dungeness and Warriours Islands; and finding sufficient water, the vessels got under way, at noon, to follow them. There were many natives collected upon the shore of Dungeness Island, and several canoes from Warriours Island were about the brig. Presently, captain Portlock made the signal for assistance; and there was a discharge of musketry and some guns, from his vessel and from the boats. Canoes were also coming towards the Providence; and when a musket was fired at the headmost, the natives set up a great shout, and paddled forward in a body; nor was musketry sufficient to make them desist. The second great gun, loaded with round and grape, was directed at the foremost of eight canoes, full of men; and the round shot, after raking the whole length, struck the high stem. The Indians leaped out, and swam towards their companions; plunging constantly, to avoid the musket balls which showered thickly about them. The squadron then made off, as fast as the people could paddle without showing themselves; but afterwards rallied at a greater distance, until a shot, which passed over their heads, made them disperse, and give up all idea of any further attack.
In passing the deserted canoe, one native was observed still sitting in it. The other canoes afterwards returned to him; and, with glasses, signals were perceived to be made by the Indians, to their friends on Dungeness Island, expressive, as was thought, of grief and consternation.
No arrows fell on board the Providence; but three men were wounded in the Assistant, and one of them afterwards died: The depth to which the arrows penetrated into the decks and sides of the brig, was represented to be truly astonishing.
The vessels passed between Dungeness and Warriours Islands, with from 19 to 13 fathoms; and anchored, at four o'clock, under the lee of Dungeness Island and Reef. The passage to the westward then appeared clearer; three high islands, bearing from S. 60° W. three leagues, to N. 76° W. five leagues, forming the sole visible obstructions.
Sept. 12. The vessels followed the boats to the westward; but were interrupted by reefs, and obliged to anchor again before noon. The water had shoaled gradually, and there was then only 6 fathoms: the bottom a coarse, coral sand. Two other islands were then in sight: a low one, named Turn-again Island, bore N. 53° W. about four leagues; and Jervis' Island, which is rather high, S. 48° W. nine leagues. A reef, with a dry sand upon it, extended from S. 7° E. to 62° W. four or five miles; another was distant three miles to the west; and a third bore N. 18° W. five miles. The latitude of the anchorage was 9° 41' south, and longitude 142° 24' east.
A fresh gale from south-east did not allow the Providence and Assistant to proceed onward for three days. In the mean time, the passage between the reefs to the N. W., was sounded by the boats; and found to contain about 5 fathoms, regularly, upon hard ground. They were also sent to examine the passage round the southern reefs; and this being deeper, with a superior bottom, it was chosen as the preferable route.
Sept. 10. The boats sounded the channel to the north-west, between Dungeness and Warriours Islands; and finding sufficient water, the vessels got under way, at noon, to follow them. There were many natives collected upon the shore of Dungeness Island, and several canoes from Warriours Island were about the brig. Presently, captain Portlock made the signal for assistance; and there was a discharge of musketry and some guns, from his vessel and from the boats. Canoes were also coming towards the Providence; and when a musket was fired at the headmost, the natives set up a great shout, and paddled forward in a body; nor was musketry sufficient to make them desist. The second great gun, loaded with round and grape, was directed at the foremost of eight canoes, full of men; and the round shot, after raking the whole length, struck the high stem. The Indians leaped out, and swam towards their companions; plunging constantly, to avoid the musket balls which showered thickly about them. The squadron then made off, as fast as the people could paddle without showing themselves; but afterwards rallied at a greater distance, until a shot, which passed over their heads, made them disperse, and give up all idea of any further attack.
In passing the deserted canoe, one native was observed still sitting in it. The other canoes afterwards returned to him; and, with glasses, signals were perceived to be made by the Indians, to their friends on Dungeness Island, expressive, as was thought, of grief and consternation.
No arrows fell on board the Providence; but three men were wounded in the Assistant, and one of them afterwards died: The depth to which the arrows penetrated into the decks and sides of the brig, was represented to be truly astonishing.
The vessels passed between Dungeness and Warriours Islands, with from 19 to 13 fathoms; and anchored, at four o'clock, under the lee of Dungeness Island and Reef. The passage to the westward then appeared clearer; three high islands, bearing from S. 60° W. three leagues, to N. 76° W. five leagues, forming the sole visible obstructions.
Sept. 12. The vessels followed the boats to the westward; but were interrupted by reefs, and obliged to anchor again before noon. The water had shoaled gradually, and there was then only 6 fathoms: the bottom a coarse, coral sand. Two other islands were then in sight: a low one, named Turn-again Island, bore N. 53° W. about four leagues; and Jervis' Island, which is rather high, S. 48° W. nine leagues. A reef, with a dry sand upon it, extended from S. 7° E. to 62° W. four or five miles; another was distant three miles to the west; and a third bore N. 18° W. five miles. The latitude of the anchorage was 9° 41' south, and longitude 142° 24' east.
A fresh gale from south-east did not allow the Providence and Assistant to proceed onward for three days. In the mean time, the passage between the reefs to the N. W., was sounded by the boats; and found to contain about 5 fathoms, regularly, upon hard ground. They were also sent to examine the passage round the southern reefs; and this being deeper, with a superior bottom, it was chosen as the preferable route.
woensdag 10 september 2014
Lauren Manning -- 11 september 2001
• Lauren Manning overleefde de 9/11-aanslag op het WTC, maar raakte ernstig gewond. Soort dagboek.
September 11, 2001
I take a taxi to the World Trade Center, where I work at Cantor Fitzgerald; I’m annoyed to be running late. As I enter the ground-floor lobby of the north tower, I am engulfed by a wall of fire and burned over 82 percent of my body. I run from the building in flames, and the urge to simply close my eyes and surrender to the pain is overwhelming. But a vision of my 10-month-old son helps me find the strength to fight. In my mind, it is clear that I have made a choice: I’ve decided to live.
The collapse of the towers takes thousands of lives, among them hundreds of my friends and colleagues, but I am fortunate to reach Weill Cornell’s William Randolph Hearst Burn Center. I am sedated in a drug-induced coma state for more than six weeks before I next open my eyes, and I battle single-digit odds to survive for almost two months.
November 11, 2001
While I am still unable to walk or even sit up, I’m able to speak again for the first time. I surprise my husband, Greg, by whispering ‘hello’ as he walks into my hospital room.
December 12, 2001
I arrive at Burke Rehabilitation Hospital where I began an even more intensive schedule of the rigorous physical and occupational therapy that I began to receive at Weill Cornell. When I see my face in the mirror for the first time, my eyes are the same but my face has the look of a defeated boxer, and I turn to Greg and say, “I wish my tears could wash away my scars.” - See more at: http://www.metro.us/newyork/news/national/2011/09/05/the-diary-of-a-911-survivor-lauren-manning/#sthash.jdhIF9t1.dpuf
September 11, 2001
I take a taxi to the World Trade Center, where I work at Cantor Fitzgerald; I’m annoyed to be running late. As I enter the ground-floor lobby of the north tower, I am engulfed by a wall of fire and burned over 82 percent of my body. I run from the building in flames, and the urge to simply close my eyes and surrender to the pain is overwhelming. But a vision of my 10-month-old son helps me find the strength to fight. In my mind, it is clear that I have made a choice: I’ve decided to live.
The collapse of the towers takes thousands of lives, among them hundreds of my friends and colleagues, but I am fortunate to reach Weill Cornell’s William Randolph Hearst Burn Center. I am sedated in a drug-induced coma state for more than six weeks before I next open my eyes, and I battle single-digit odds to survive for almost two months.
November 11, 2001
While I am still unable to walk or even sit up, I’m able to speak again for the first time. I surprise my husband, Greg, by whispering ‘hello’ as he walks into my hospital room.
December 12, 2001
I arrive at Burke Rehabilitation Hospital where I began an even more intensive schedule of the rigorous physical and occupational therapy that I began to receive at Weill Cornell. When I see my face in the mirror for the first time, my eyes are the same but my face has the look of a defeated boxer, and I turn to Greg and say, “I wish my tears could wash away my scars.” - See more at: http://www.metro.us/newyork/news/national/2011/09/05/the-diary-of-a-911-survivor-lauren-manning/#sthash.jdhIF9t1.dpuf
dinsdag 9 september 2014
Mischa de Vreede -- 10 september 1983
• De Nederlandse schrijfster Mischa de Vreede (1936) hield in september 1983 een 'Hollands Dagboek' bij voor NRC Handelsblad. Ze doceerde toen Nederlands aan de universiteit van Ann Arbor, in Michigan.
Zaterdag
32 graden celsius; sloom weer. Ontbijt weer eens op eigen wijze: pot vol thee met twee toastjes. Voor de verandering ga ik ermee op de porch zitten. Horregaas scheidt me van welige natuur. De wasbeer-in-residence nog niet gezien, wel al een schildpad die de rijweg overstak.
Om 11 uur wandel ik naar een buurdame die me interviewen moet voor Ann Arbor News. Ze serveert me lunch en bloemen. Mijn kamer begint hoe langer hoe meer van mij te worden. De kleurenkopie die Aat Veldhoen maakte van doorhem geschilderd portret van mijn zoon hangt er al en ik heb een op karton geplakte affiche omgedraaid en op achterkant collage van dierbare foto's geplakt. Nu de groet uit Kimswerd nog, een door mijn dochter geborduurd kunstwerkje dat met nog andere kostbaarheden over zee moet komen. Mijn winterkleren heb ik uit hun plunjezak verlost. Was blij ze terug te zien en aan te raken: zo eigen zijn ze. 's Middags komt Ton Broos met Renate, collega Duits, helpen met verhuizen. Ze treden doortastend op. Als ik nog aarzel, tillen zij al. Op wandeling met Jubilee een armvol bloemen geplukt: hier onkruid, maar op Nieuwmarkt minstens een riks per bos. Verjaars-brief aan Dolf Hamming geschreven waarin ik meld, dat ik zojuist voor krant de naam van zijn en mijn uitgeverij heb moeten spellen. Bob, Edward. Zachary, Isaac, George. Enzovoort; als dat geen cultureel zendingswerk is... buiten geluiden van krekels en vreemde vogels die ik nog in field guide op moet zoeken. Binnen geeft WUOM, radiostation van de universiteit van Michigan, de hele avond jazz. Meade Lux Lewis en Billie Holiday. Het went al.
Zaterdag
32 graden celsius; sloom weer. Ontbijt weer eens op eigen wijze: pot vol thee met twee toastjes. Voor de verandering ga ik ermee op de porch zitten. Horregaas scheidt me van welige natuur. De wasbeer-in-residence nog niet gezien, wel al een schildpad die de rijweg overstak.
Om 11 uur wandel ik naar een buurdame die me interviewen moet voor Ann Arbor News. Ze serveert me lunch en bloemen. Mijn kamer begint hoe langer hoe meer van mij te worden. De kleurenkopie die Aat Veldhoen maakte van doorhem geschilderd portret van mijn zoon hangt er al en ik heb een op karton geplakte affiche omgedraaid en op achterkant collage van dierbare foto's geplakt. Nu de groet uit Kimswerd nog, een door mijn dochter geborduurd kunstwerkje dat met nog andere kostbaarheden over zee moet komen. Mijn winterkleren heb ik uit hun plunjezak verlost. Was blij ze terug te zien en aan te raken: zo eigen zijn ze. 's Middags komt Ton Broos met Renate, collega Duits, helpen met verhuizen. Ze treden doortastend op. Als ik nog aarzel, tillen zij al. Op wandeling met Jubilee een armvol bloemen geplukt: hier onkruid, maar op Nieuwmarkt minstens een riks per bos. Verjaars-brief aan Dolf Hamming geschreven waarin ik meld, dat ik zojuist voor krant de naam van zijn en mijn uitgeverij heb moeten spellen. Bob, Edward. Zachary, Isaac, George. Enzovoort; als dat geen cultureel zendingswerk is... buiten geluiden van krekels en vreemde vogels die ik nog in field guide op moet zoeken. Binnen geeft WUOM, radiostation van de universiteit van Michigan, de hele avond jazz. Meade Lux Lewis en Billie Holiday. Het went al.
maandag 8 september 2014
Henri-Frédéric Amiel -- 9 september 1879
• Henri-Frédéric Amiel (1821–1881) was een Zwitserse filosoof, dichter en criticus. Uit: Amiel's Journal (vertaald door Mrs. Humphrey Ward).
September 9, 1879. — "Non-being is perfect. Being, imperfect:" this horrible sophism becomes beautiful only in the Platonic system, because there Non-being is replaced by the Idea, which is, and which is divine.
The ideal, the chimerical, the vacant, should not be allowed to claim so great a superiority to the Real, which, on its side, has the incomparable advantage of existing. The Ideal kills enjoyment and content by disparaging the present and actual. It is the voice which says No, like Mephistopheles. No, you have not succeeded; no, your work is not good; no, you are not happy; no, you shall not find rest—all that you see and all that you do is insufficient, insignificant, overdone, badly done, imperfect. The thirst for the ideal is like the goad of Siva, which only quickens life to hasten death. Incurable longing that it is, it lies at the root both of individual suffering and of the progress of the race. It destroys happiness in the name of dignity.
The only positive good is order, the return therefore to order and to a state of equilibrium. Thought without action is an evil, and so is action without thought. The ideal is a poison unless it be fused with the real, and the real becomes corrupt without the perfume of the ideal. Nothing is good singly without its complement and its contrary. Self-examination is dangerous if it encroaches upon self-devotion; reverie is hurtful when it stupefies the will; gentleness is an evil when it lessens strength; contemplation is fatal when it destroys character. "Too much" and "too little" sin equally against wisdom. Excess is one evil, apathy another. Duty may be defined as energy tempered by moderation; happiness, as inclination calmed and tempered by self-control.
Just as life is only lent us for a few years, but is not inherent in us, so the good which is in us is not our own. It is not difficult to think of one's self in this detached spirit. It only needs a little self-knowledge, a little intuitive preception of the ideal, a little religion. There is even much sweetness in this conception that we are nothing of ourselves, and that yet it is granted to us to summon each other to life, joy, poetry and holiness.
Another application of the law of irony: Zeno, a fatalist by theory, makes his disciples heroes; Epicurus, the upholder of liberty, makes his disciples languid and effeminate. The ideal pursued is the decisive point; the stoical ideal is duty, whereas the Epicureans make an ideal out of an interest. Two tendencies, two systems of morals, two worlds. In the same way the Jansenists, and before them the great reformers, are for predestination, the Jesuits for free-will—and yet the first founded liberty, the second slavery of conscience. What matters then is not the theoretical principle; it is the secret tendency, the aspiration, the aim, which is the essential thing.
At every epoch there lies, beyond the domain of what man knows, the domain of the unknown, in which faith has its dwelling. Faith has no proofs, but only itself, to offer. It is born spontaneously in certain commanding souls; it spreads its empire among the rest by imitation and contagion. A great faith is but a great hope which becomes certitude as we move farther and farther from the founder of it; time and distance strengthen it, until at last the passion for knowledge seizes upon it, questions, and examines it. Then all which had once made its strength becomes its weakness; the impossibility of verification, exaltation of feeling, distance.
At what age is our view clearest, our eye truest? Surely in old age, before the infirmities come which weaken or embitter. The ancients were right. The old man who is at once sympathetic and disinterested, necessarily develops the spirit of contemplation, and it is given to the spirit of contemplation to see things most truly, because it alone perceives them in their relative and proportional value.
September 9, 1879. — "Non-being is perfect. Being, imperfect:" this horrible sophism becomes beautiful only in the Platonic system, because there Non-being is replaced by the Idea, which is, and which is divine.
The ideal, the chimerical, the vacant, should not be allowed to claim so great a superiority to the Real, which, on its side, has the incomparable advantage of existing. The Ideal kills enjoyment and content by disparaging the present and actual. It is the voice which says No, like Mephistopheles. No, you have not succeeded; no, your work is not good; no, you are not happy; no, you shall not find rest—all that you see and all that you do is insufficient, insignificant, overdone, badly done, imperfect. The thirst for the ideal is like the goad of Siva, which only quickens life to hasten death. Incurable longing that it is, it lies at the root both of individual suffering and of the progress of the race. It destroys happiness in the name of dignity.
The only positive good is order, the return therefore to order and to a state of equilibrium. Thought without action is an evil, and so is action without thought. The ideal is a poison unless it be fused with the real, and the real becomes corrupt without the perfume of the ideal. Nothing is good singly without its complement and its contrary. Self-examination is dangerous if it encroaches upon self-devotion; reverie is hurtful when it stupefies the will; gentleness is an evil when it lessens strength; contemplation is fatal when it destroys character. "Too much" and "too little" sin equally against wisdom. Excess is one evil, apathy another. Duty may be defined as energy tempered by moderation; happiness, as inclination calmed and tempered by self-control.
Just as life is only lent us for a few years, but is not inherent in us, so the good which is in us is not our own. It is not difficult to think of one's self in this detached spirit. It only needs a little self-knowledge, a little intuitive preception of the ideal, a little religion. There is even much sweetness in this conception that we are nothing of ourselves, and that yet it is granted to us to summon each other to life, joy, poetry and holiness.
Another application of the law of irony: Zeno, a fatalist by theory, makes his disciples heroes; Epicurus, the upholder of liberty, makes his disciples languid and effeminate. The ideal pursued is the decisive point; the stoical ideal is duty, whereas the Epicureans make an ideal out of an interest. Two tendencies, two systems of morals, two worlds. In the same way the Jansenists, and before them the great reformers, are for predestination, the Jesuits for free-will—and yet the first founded liberty, the second slavery of conscience. What matters then is not the theoretical principle; it is the secret tendency, the aspiration, the aim, which is the essential thing.
At every epoch there lies, beyond the domain of what man knows, the domain of the unknown, in which faith has its dwelling. Faith has no proofs, but only itself, to offer. It is born spontaneously in certain commanding souls; it spreads its empire among the rest by imitation and contagion. A great faith is but a great hope which becomes certitude as we move farther and farther from the founder of it; time and distance strengthen it, until at last the passion for knowledge seizes upon it, questions, and examines it. Then all which had once made its strength becomes its weakness; the impossibility of verification, exaltation of feeling, distance.
At what age is our view clearest, our eye truest? Surely in old age, before the infirmities come which weaken or embitter. The ancients were right. The old man who is at once sympathetic and disinterested, necessarily develops the spirit of contemplation, and it is given to the spirit of contemplation to see things most truly, because it alone perceives them in their relative and proportional value.
zondag 7 september 2014
Mihail Sebastian -- 8 september 1938
• Mihail Sebastian (1907-1945) was een Roemeense schrijver. Zijn Dagboek 1933-1945 is in het Nederlands vertaald.
Vanmiddag ga ik voor de eerste keer naar de repetitie. Ik neem me voor kalm te blijven, niks tragisch op te vatten, de dingen te aanvaarden zoals ze zijn. Het zou belachelijk zijn dit theatergebeuren op te blazen dat slechts leuk is als ik het met een bepaalde onverschilligheid bekijk.
Ik zeg nogmaals tegen mezelf dat er in Europa jaarlijks minstens 25 toneelstukken als het mijne worden geschreven, wat nauwelijks belangrijker is dan een handvol willekeurig gemengd nieuws.
Aanvankelijk aangekondigd voor de veertiende, is de première uitgesteld tot de zestiende. Maar volgens Leni zal het de twintigste worden.
Eergisteren vroeg Marga, en gisteren Carol Pascal - omdat zij naar Waarom kus je me niet? waren gaan kijken, waar zij verrukt over waren - "Wordt er in je stuk ook muziek gespeeld?"
De vrouw van Plopeanu vroeg aan Leni een van de vorige avonden: "Is Vakantiespel ook een stuk met scholiertjes?"
Wat een moeilijke erfenis: de herinnering aan scholiertjes in Niet gemotiveerde afwezigheden, en de muziek van Elly Roman in Waarom kus je me niet?
In mijn stuk treden geen scholiertjes op en het wordt niet opgeluisterd met muziek... Wat een teleurstelling voor het publiek.
Theatermentaliteit: Froda die toch geen idioot is, en aan wie het stuk erg beviel, stelde me enkele dagen geleden voor: "Wat denk je van een verandering van decor voor het derde bedrijf? Het publiek verveelt zich bij een stuk dat zich in één enkel decor afspeelt." Hij begrijpt niet dat dit enige decor deel uitmaakt van de poëzie van het stuk, voor zover aanwezig.
Vertaling: Julien Weverbergh
Vanmiddag ga ik voor de eerste keer naar de repetitie. Ik neem me voor kalm te blijven, niks tragisch op te vatten, de dingen te aanvaarden zoals ze zijn. Het zou belachelijk zijn dit theatergebeuren op te blazen dat slechts leuk is als ik het met een bepaalde onverschilligheid bekijk.
Ik zeg nogmaals tegen mezelf dat er in Europa jaarlijks minstens 25 toneelstukken als het mijne worden geschreven, wat nauwelijks belangrijker is dan een handvol willekeurig gemengd nieuws.
Aanvankelijk aangekondigd voor de veertiende, is de première uitgesteld tot de zestiende. Maar volgens Leni zal het de twintigste worden.
Eergisteren vroeg Marga, en gisteren Carol Pascal - omdat zij naar Waarom kus je me niet? waren gaan kijken, waar zij verrukt over waren - "Wordt er in je stuk ook muziek gespeeld?"
De vrouw van Plopeanu vroeg aan Leni een van de vorige avonden: "Is Vakantiespel ook een stuk met scholiertjes?"
Wat een moeilijke erfenis: de herinnering aan scholiertjes in Niet gemotiveerde afwezigheden, en de muziek van Elly Roman in Waarom kus je me niet?
In mijn stuk treden geen scholiertjes op en het wordt niet opgeluisterd met muziek... Wat een teleurstelling voor het publiek.
Theatermentaliteit: Froda die toch geen idioot is, en aan wie het stuk erg beviel, stelde me enkele dagen geleden voor: "Wat denk je van een verandering van decor voor het derde bedrijf? Het publiek verveelt zich bij een stuk dat zich in één enkel decor afspeelt." Hij begrijpt niet dat dit enige decor deel uitmaakt van de poëzie van het stuk, voor zover aanwezig.
Vertaling: Julien Weverbergh
zaterdag 6 september 2014
Henry Sydney -- 6 september 1680
• Henry Sydney (1641-1704) was een Engelse staatsman; hij was vaak in de Lage Landen om er te lobbyen voor het bestijgen van de Britse troon door Willem III. Fragmenten uit zijn dagboeken van rond 1680 zijn hier te lezen.
I was to take my leave of the Prince (Willem III). He told me two of his chief businesses were to concert with the Count de Waldeck about the project of keeping up an army, and when that is done the King may take it or leave it as he pleases. The other business is the match for my Lady Ann, which he intends to do, if it be possible. He thinks it will be necessary to give a bribe to the chief Minister, Monsieur Plat, 5 or £6000.
I was to take my leave of the Prince (Willem III). He told me two of his chief businesses were to concert with the Count de Waldeck about the project of keeping up an army, and when that is done the King may take it or leave it as he pleases. The other business is the match for my Lady Ann, which he intends to do, if it be possible. He thinks it will be necessary to give a bribe to the chief Minister, Monsieur Plat, 5 or £6000.
vrijdag 5 september 2014
Eli van Beever -- 5 augustus 1944
• Eli van Beever werd begin september 1944 overgebracht van Westerbork naar Theresienstadt. Hij hield in dat laatste oorlogsjaar een dagboek bij.
5 september reden we al diep in Duitsland. Het weer was zeer mooi en werd het spoedig warm in de wagon. Het enige erge was het tonnetje, de rest ging wel. Het Duitse landschap werd al mooier en mooier. Om 12.35 's avonds zijn we eindelijk in Theresienstadt aangekomen. Wij waren het eerst uit de wagon, gingen door een poort naar een kamertje waar de nummers 1-50 stond. Ik had mijn twee tassen bij me. We zouden gevisiteerd worden; er werd ons aangeraden geld, vulpenhouders met gouden pen, sigaretten, tabak direct af te geven. Daarna werden we spiernaakt uitgekleed om te kijken of we iets verborgen hadden. Kleren werden zelfs opengesneden. Corsetten van de vrouwen haalden ze zelfs geld uit, dat meer dan twee jaar verborgen had gezeten. Vonden ze nog geld, terwijl je verklaard had alles te hebben afgegeven, dan ging je naar de gevangenis voor acht of tien dagen. Mijn tassen werden mij afgenomen. Na gevisiteerd te zijn werd ik geregistreerd. (Voordat ik geld moest afgeven werd ik op een lijstje, de z.g. B-lijst, aangetekend.) Daar trof ik een oude bekende, Peter Luz, die mij wegwijs maakte. Daarvoor was een doktersonderzoek. Ik weigerde mij te laten inenten, kreeg een Impfkaart waar opstond: nach Fachärztlg. Untersuch Zu impfen.
Geen beroep opgegeven, omdat ik dat niet had. Geen verpleger geworden. Wachten tot doktersoproep komt. Daarna soep gekregen, opgeschept door Hanny Salm. Daarna gingen we met 30 man naar het Sanitäre Bad. Dat duurde twee en een half uur, aangezien de kleren, etc. ontluisd werden. Om 6.30 uur vader gesproken; die ging toen pas naar bad. Ik ging naar de Hamburger kazerne op een smerige zolder 260 (Boden). Daar lagen we op 3 dunne matrasjes zonder dekens, waar het aan alle kanten tochtte. Het eten, dat we reeds om 10.30 konden krijgen tot 2 uur, was smakelijk doch zeer onvoldoende!!! Moeder en nanny woonden op Zolder 225.
7-9-44. Naar bagage gezocht. Niets gevonden. Buchte gegeten. Heerlijk wit brood gegeten. 's Avonds bloedworstpastei in blikjes gehad. Kwart brood gekregen. In de stad was het een onbeschrijfelijke 'rotzooi', een bende, dat Theresienstadt heet. 's Middags op de 'Bastei' gelegen, heerlijk in de zon. De omgeving is ongelofelijkk mooi!! Bergen rondom.
5 september reden we al diep in Duitsland. Het weer was zeer mooi en werd het spoedig warm in de wagon. Het enige erge was het tonnetje, de rest ging wel. Het Duitse landschap werd al mooier en mooier. Om 12.35 's avonds zijn we eindelijk in Theresienstadt aangekomen. Wij waren het eerst uit de wagon, gingen door een poort naar een kamertje waar de nummers 1-50 stond. Ik had mijn twee tassen bij me. We zouden gevisiteerd worden; er werd ons aangeraden geld, vulpenhouders met gouden pen, sigaretten, tabak direct af te geven. Daarna werden we spiernaakt uitgekleed om te kijken of we iets verborgen hadden. Kleren werden zelfs opengesneden. Corsetten van de vrouwen haalden ze zelfs geld uit, dat meer dan twee jaar verborgen had gezeten. Vonden ze nog geld, terwijl je verklaard had alles te hebben afgegeven, dan ging je naar de gevangenis voor acht of tien dagen. Mijn tassen werden mij afgenomen. Na gevisiteerd te zijn werd ik geregistreerd. (Voordat ik geld moest afgeven werd ik op een lijstje, de z.g. B-lijst, aangetekend.) Daar trof ik een oude bekende, Peter Luz, die mij wegwijs maakte. Daarvoor was een doktersonderzoek. Ik weigerde mij te laten inenten, kreeg een Impfkaart waar opstond: nach Fachärztlg. Untersuch Zu impfen.
Geen beroep opgegeven, omdat ik dat niet had. Geen verpleger geworden. Wachten tot doktersoproep komt. Daarna soep gekregen, opgeschept door Hanny Salm. Daarna gingen we met 30 man naar het Sanitäre Bad. Dat duurde twee en een half uur, aangezien de kleren, etc. ontluisd werden. Om 6.30 uur vader gesproken; die ging toen pas naar bad. Ik ging naar de Hamburger kazerne op een smerige zolder 260 (Boden). Daar lagen we op 3 dunne matrasjes zonder dekens, waar het aan alle kanten tochtte. Het eten, dat we reeds om 10.30 konden krijgen tot 2 uur, was smakelijk doch zeer onvoldoende!!! Moeder en nanny woonden op Zolder 225.
7-9-44. Naar bagage gezocht. Niets gevonden. Buchte gegeten. Heerlijk wit brood gegeten. 's Avonds bloedworstpastei in blikjes gehad. Kwart brood gekregen. In de stad was het een onbeschrijfelijke 'rotzooi', een bende, dat Theresienstadt heet. 's Middags op de 'Bastei' gelegen, heerlijk in de zon. De omgeving is ongelofelijkk mooi!! Bergen rondom.
woensdag 3 september 2014
Samuel Pepys -- 4 september 1666
• Samuel Pepys (1633–1703) was een Britse hoge ambtenaar, die vooral beroemd is geworden vanwege zijn dagboeken. Hieronder doet hij verslag van de derde dag van de Grote brand van Londen, die duurde van 2-5 september 1666.
Tuesday 4 September 1666
Up by break of day to get away the remainder of my things; which I did by a lighter at the Iron gate and my hands so few, that it was the afternoon before we could get them all away. Sir W. Pen and I to Tower- streete, and there met the fire burning three or four doors beyond Mr. Howell’s, whose goods, poor man, his trayes, and dishes, shovells, &c., were flung all along Tower-street in the kennels, and people working therewith from one end to the other; the fire coming on in that narrow streete, on both sides, with infinite fury. Sir W. Batten not knowing how to remove his wine, did dig a pit in the garden, and laid it in there; and I took the opportunity of laying all the papers of my office that I could not otherwise dispose of. And in the evening Sir W. Pen and I did dig another, and put our wine in it; and I my Parmazan cheese, as well as my wine and some other things. The Duke of Yorke was at the office this day, at Sir W. Pen’s; but I happened not to be within. This afternoon, sitting melancholy with Sir W. Pen in our garden, and thinking of the certain burning of this office, without extraordinary means, I did propose for the sending up of all our workmen from Woolwich and Deptford yards (none whereof yet appeared), and to write to Sir W. Coventry to have the Duke of Yorke’s permission to pull down houses, rather than lose this office, which would, much hinder, the King’s business. So Sir W. Pen he went down this night, in order to the sending them up to-morrow morning; and I wrote to Sir W. Coventry about the business, but received no answer.1 This night Mrs. Turner (who, poor woman, was removing her goods all this day, good goods into the garden, and knows not how to dispose of them), and her husband supped with my wife and I at night, in the office; upon a shoulder of mutton from the cook’s, without any napkin or any thing, in a sad manner, but were merry. Only now and then walking into the garden, and saw how horridly the sky looks, all on a fire in the night, was enough to put us out of our wits; and, indeed, it was extremely dreadful, for it looks just as if it was at us; and the whole heaven on fire. I after supper walked in the darke down to Tower- streete, and there saw it all on fire, at the Trinity House on that side, and the Dolphin Taverne on this side, which was very near us; and the fire with extraordinary vehemence. Now begins the practice of blowing up of houses in Tower-streete, those next the Tower, which at first did frighten people more than anything, but it stopped the fire where it was done, it bringing down the houses to the ground in the same places they stood, and then it was easy to quench what little fire was in it, though it kindled nothing almost. W. Hewer this day went to see how his mother did, and comes late home, telling us how he hath been forced to remove her to Islington, her house in Pye-corner being burned; so that the fire is got so far that way, and all the Old Bayly, and was running down to Fleete-streete; and Paul’s is burned, and all Cheapside. I wrote to my father this night, but the post-house being burned, the letter could not go.
Tuesday 4 September 1666
Up by break of day to get away the remainder of my things; which I did by a lighter at the Iron gate and my hands so few, that it was the afternoon before we could get them all away. Sir W. Pen and I to Tower- streete, and there met the fire burning three or four doors beyond Mr. Howell’s, whose goods, poor man, his trayes, and dishes, shovells, &c., were flung all along Tower-street in the kennels, and people working therewith from one end to the other; the fire coming on in that narrow streete, on both sides, with infinite fury. Sir W. Batten not knowing how to remove his wine, did dig a pit in the garden, and laid it in there; and I took the opportunity of laying all the papers of my office that I could not otherwise dispose of. And in the evening Sir W. Pen and I did dig another, and put our wine in it; and I my Parmazan cheese, as well as my wine and some other things. The Duke of Yorke was at the office this day, at Sir W. Pen’s; but I happened not to be within. This afternoon, sitting melancholy with Sir W. Pen in our garden, and thinking of the certain burning of this office, without extraordinary means, I did propose for the sending up of all our workmen from Woolwich and Deptford yards (none whereof yet appeared), and to write to Sir W. Coventry to have the Duke of Yorke’s permission to pull down houses, rather than lose this office, which would, much hinder, the King’s business. So Sir W. Pen he went down this night, in order to the sending them up to-morrow morning; and I wrote to Sir W. Coventry about the business, but received no answer.1 This night Mrs. Turner (who, poor woman, was removing her goods all this day, good goods into the garden, and knows not how to dispose of them), and her husband supped with my wife and I at night, in the office; upon a shoulder of mutton from the cook’s, without any napkin or any thing, in a sad manner, but were merry. Only now and then walking into the garden, and saw how horridly the sky looks, all on a fire in the night, was enough to put us out of our wits; and, indeed, it was extremely dreadful, for it looks just as if it was at us; and the whole heaven on fire. I after supper walked in the darke down to Tower- streete, and there saw it all on fire, at the Trinity House on that side, and the Dolphin Taverne on this side, which was very near us; and the fire with extraordinary vehemence. Now begins the practice of blowing up of houses in Tower-streete, those next the Tower, which at first did frighten people more than anything, but it stopped the fire where it was done, it bringing down the houses to the ground in the same places they stood, and then it was easy to quench what little fire was in it, though it kindled nothing almost. W. Hewer this day went to see how his mother did, and comes late home, telling us how he hath been forced to remove her to Islington, her house in Pye-corner being burned; so that the fire is got so far that way, and all the Old Bayly, and was running down to Fleete-streete; and Paul’s is burned, and all Cheapside. I wrote to my father this night, but the post-house being burned, the letter could not go.
dinsdag 2 september 2014
Menno ter Braak -- 3 september 1939
• Menno ter Braak (1902-1940) was een Nederlandse schrijver. Na de Duitse inval in Polen (1 september 1939) hield hij een maand lang een journaal bij.
Den Haag, 3 Sept.
Dag oorlogsverklaring. Voor het eerst in mijn leven voel ik neiging om een journaal te gaan houden. Iedere lust tot definitief styleren ontbreekt sedert het begin van de chantage met Polen, die Hitler heeft ondernomen. Zelfs geen lust in schrijven; typen is minder ‘litterair’.
Stemming in de afgelopen dagen: wisselend van uur tot uur. Angst, onverschilligheid, woede, beschaming. Eén gevoel alles overheersend: te blijven leven tot Hitler hangt. Dit zonder enig bijgevoel van wraakzucht. Ik haat dat individu niet, ik veracht het niet eens, maar het moet worden uitgeroeid. Daarna kan men verder zien. Mijn enige geloof, tot dusverre volkomen irrationeel: dat zulks gebeuren gaat, hoe dan ook. Als dit geloof gaat ontbreken, is ook de laatste reden om te leven verdwenen.
Gevoel van beschaming, vooral over afgelopen zes jaar. Zoals v.L. zei: de lafheid van degenen, die het deze zes jaar lang niet gewaagd hebben tegen Hitler in te denken. Alle andere lafheid (angst voor bommen etc.) acht ik vergeeflijk en normaal; deze lafheid kost Europa bloed. Volslagen gemis aan fantasie bij de gemiddelde man om te begrijpen, dat een land door misdadigers en psychopathen kan worden geregeerd. De man, die aan het bewind is, is een ‘heer’: oude slavenmentaliteit, de mindere standen erkennen de regeerder als ‘heer’, ook als hij de duidelijkste contra-indicaties vertoont.
Radio: vóór het moment, dat misschien voor jaren over het lot van Europa beslist, Chamberlains oorlogsverklaring hedenmorgen, spreekt een juffrouw over groente in blik en draait men een stuk opera af. Terwijl Ch. spreekt, op andere stations concert. De hele chaos van de ‘publieke opinie’ in dit symbool van onze middenstandscultuur. Nieuwsgierig, hoe zich deze radio-chaos zal ontwikkelen, op ‘oorlogseconomie’ zal worden overgeschakeld. Concerten gedurende bombardementen? Waarom niet? Het leven moet toch zijn normale gang gaan. Gisteren bij Oscar Wilde zelfs al even dat gevoel: men moet zo snel mogelijk afstompen tegen oorlogsmisdaden en ondertussen zijn ‘humaan’ gevoel oppotten, niet verkwisten, voor de nood aan de man is. De vraag blijft, of dit mogelijk is.
Gedurende ‘spanning’ in afgelopen dagen: veel beweeglijkheid, niet psychisch, maar physiek. Van de ene radio naar de andere snellen, maar alleen bij vrienden: v.L., v. Cr. Het gevoel, dat men samenzweert voor de radio.
Neutraliteit: gevoel van opluchting, beschaming en onzekerheid. Opluchting: anderen knappen deze onaangename en onfrisse zaakjes voor ons op. Beschaming: het zijn ook onze zaken, die zij behartigen, en wij kijken voorlopig toe. Onzekerheid: heeft men het ‘recht’ toe te kijken, zal een godheid ons daar niet in betrekken, omdat het ook onze zaken zijn?
Mobilisatie, soldaten in school, die ginnegappen naar de ‘meisjes’. De oorlog schijnt bij deze mensen de erotiek aan te wakkeren. Bij mij compleet omgekeerd: de oorlog zou mij tot onpersoonlijk, ascetisch wezen maken. Enige gevoelsreacties gaan naar ‘wezenlijke’ dingen: A., vrienden, cultuur. Dat dit alles niet meer zou kunnen bestaan, kan mij dodelijk melancholiek maken, om niet te zeggen zonderling opstandig: tegen wat? Recht hebben wij nergens op, nadat Europa Hitler heeft opgefokt door hem te menageren.
Geen ogenblik dupe van eigen sympathieën voor Engeland en Frankrijk. Van het moment, dat de oorlog is uitgebroken, ben ik Europeaan, Engelsman, Fransman (met alle beschaming van degeen, die op een afstand toekijkt), maar zonder de idiote overtuiging, dat deze lieden ‘het recht aan hun zijde hebben’. Zij hebben niets aan hun zijde, dan de atmosfeer, waarin men kan leven; daarachter staat zonder twijfel de sociale revolutie. Toch in deze oorlog een idee: men strijdt voor een minimum. Meer kan men eigenlijk niet wensen, maar ik ben er van overtuigd, dat geen soldaat, die in het vuur komt, door een minimum getroost wordt. Men zal stevig moeten overdrijven.
Het liegen wederzijds zal nu beginnen. Vast besloten alleen Engelse en Franse leugens door de radio aan te horen, aangezien 1) deze aangenamer zijn om te horen, 2) de Duitsers toch liegen en het dus nooit uit te maken is hoeveel waarheid zij spreken. Waarom in dit geval niet de zekere leugens, die bovendien in een onverdraaglijk taaleigen worden opgedist, uit den weg gaan?
Sensatie: nu is het oorlog. Warm, stil en loom weer. Men komt tot de ontdekking, dat men zich de uitbarsting dramatischer had voorgesteld. Misschien is het in de oorlogvoerende landen veel dramatischer, maar het kan ook zijn, dat wij nu pas merken, dat wij al minstens drie jaar in oorlogstoestand leven. Alvorens de bommen vallen, kan men zich de verandering dus nauwelijks realiseren. Verschil met 1914. Ander verschil (een van de zeldzame hoopvolle phaenomenen): er is geen krachtige oorlogspsychose, zelfs niet in Duitsland, dat zes jaar lang ‘bewerkt’ is (misschien daar juist daarom niet?). Mogelijkheid, dat zij nog komt. Maar had ik dan toch nog verwacht, dat bij de oorlogsverklaring de voorhang van de tempel zou scheuren, dat de hemel verduisterd zou worden door vliegtuigen, en dat de straten dadelijk zouden druipen van bloed? Neen, de oorlog begint met radioconcerten en redevoeringen, zoals alle manifestaties in deze tijd.
Beperkte mogelijkheid om het ‘carpe diem’ in practijk te brengen. Dit vloeibare heden toch opgebouwd uit oneindig aantal stukjes verleden en toekomst.
Noodzakelijkheid van onmenselijke houding om op de been te kunnen blijven. Medelijden ondergeschikt houden, eer het alle andere gevoelens overvleugelt; het wel toelaten, maar steeds weer beseffen, dat het een platonisch nevengevoel moet blijven. Dit alles theorie, die door het verloop der dingen zal worden geverifieerd.
Houding van Couperus, Brieven van een Nutteloozen Toeschouwer. ‘Ik kan er niets aan doen, ik onderga.’ Betrekkelijk waar. Verschil met 1914, dat wij enerzijds meer het gevoel hebben er iets tegen gedaan te hebben, anderzijds duidelijk partij kunnen kiezen (voor het ‘minimum’). Maar in laatste instantie altijd: afkeer van deze ‘collectieve manifestatie’, die alles uitschakelt, waardoor ik het gevoel had te leven. Zolang de minima hier blijven, zal dit echter draaglijk zijn. Dit bevordert egoïsme, neutraliteit; neutraal betekent in deze omstandigheden: minima nog aanwezig. Soms een onbedrieglijk gevoel, dat ik bestemd ben om de zwijnderij, die komt, te overleven. Een ander maal het gevoel, dat dit gevoel het ergste en liefelijkste zelfbedrog is.
‘Voor de toekomst vechten’: een leuze, die onzinnig is voor het individu, dat niet weet, of het deel zal hebben aan die toekomst. Er is geen enkel compromis mogelijk tussen de collectieve leuzen en de wanhoop van het individu, dat zich realiseert, opgeofferd te worden voor een ‘idee’. Sjestow. De meeste mensen schijnen zich dat echter niet te realiseren, of alleen in buien van ‘zenuwachtigheid’. Zegen der gezamenlijke domheid, der leuzen; hoop, dat men zich die domheid eigen kan maken op het moment, dat het nodig is, of dan cyaankali bij de hand heeft.
Wonderlijke gedachte: dat het nageslacht over de Septemberdagen van 1939 zal spreken zoals wij over Juli 1914: als dingen, die uit elkaar logisch voortvloeien, die zus of zo moesten geschieden, omdat de verhoudingen zus of zo lagen. Voor ons is er op dit ogenblik niets dan een zwart gat met speculaties. Wij weten alleen, dat er een einde moet komen aan het regiem van Hitler of een einde aan ons.
Het vertrouwen, waarmee sommige mensen (Schwarzschild, Erika Mann) spreken over de zekerheid van de eindoverwinning, maakt mij sceptisch. Mijn vertrouwen berust alleen op de overtuiging, dat er anders in Europa geen leven meer mogelijk zal zijn; is in laatste instantie toch weer irrationeel, maar ik kan niet verder denken; de andere mogelijkheid, Hitlers overwinning, is ‘vervloekt’.
Dominerende factor in mijn constitutie: de lafheid van nature. Deze wordt versterkt door mijn intelligentie en alleen in toom gehouden door het feit, dat ik misschien niet laffer ben dan anderen: fatalisme. Twee soorten van collectiviteit in deze dagen: het bête geloei der radio's uit alle ramen, waarvan men de woorden niet verstaat; de vertroosting door gesprekken met vrienden, die dezelfde opvattingen hebben over het minimum als idee en de zwijnderij in practijk. Zijn dit niet de twee vormen van collectiviteit, waartussen ik mij altijd bewogen heb? Beide voelt men nu veel intenser als een realiteit.
Het Journal van Gide: voortreffelijk, maar toch komt telkens de jaloerse bijgedachte bij mij op, dat deze man te veel vrije tijd had en te veel geld. Direct beseft als ressentiment en daardoor reeds humoristisch geworden.
Den Haag, 3 Sept.
Dag oorlogsverklaring. Voor het eerst in mijn leven voel ik neiging om een journaal te gaan houden. Iedere lust tot definitief styleren ontbreekt sedert het begin van de chantage met Polen, die Hitler heeft ondernomen. Zelfs geen lust in schrijven; typen is minder ‘litterair’.
Stemming in de afgelopen dagen: wisselend van uur tot uur. Angst, onverschilligheid, woede, beschaming. Eén gevoel alles overheersend: te blijven leven tot Hitler hangt. Dit zonder enig bijgevoel van wraakzucht. Ik haat dat individu niet, ik veracht het niet eens, maar het moet worden uitgeroeid. Daarna kan men verder zien. Mijn enige geloof, tot dusverre volkomen irrationeel: dat zulks gebeuren gaat, hoe dan ook. Als dit geloof gaat ontbreken, is ook de laatste reden om te leven verdwenen.
Gevoel van beschaming, vooral over afgelopen zes jaar. Zoals v.L. zei: de lafheid van degenen, die het deze zes jaar lang niet gewaagd hebben tegen Hitler in te denken. Alle andere lafheid (angst voor bommen etc.) acht ik vergeeflijk en normaal; deze lafheid kost Europa bloed. Volslagen gemis aan fantasie bij de gemiddelde man om te begrijpen, dat een land door misdadigers en psychopathen kan worden geregeerd. De man, die aan het bewind is, is een ‘heer’: oude slavenmentaliteit, de mindere standen erkennen de regeerder als ‘heer’, ook als hij de duidelijkste contra-indicaties vertoont.
Radio: vóór het moment, dat misschien voor jaren over het lot van Europa beslist, Chamberlains oorlogsverklaring hedenmorgen, spreekt een juffrouw over groente in blik en draait men een stuk opera af. Terwijl Ch. spreekt, op andere stations concert. De hele chaos van de ‘publieke opinie’ in dit symbool van onze middenstandscultuur. Nieuwsgierig, hoe zich deze radio-chaos zal ontwikkelen, op ‘oorlogseconomie’ zal worden overgeschakeld. Concerten gedurende bombardementen? Waarom niet? Het leven moet toch zijn normale gang gaan. Gisteren bij Oscar Wilde zelfs al even dat gevoel: men moet zo snel mogelijk afstompen tegen oorlogsmisdaden en ondertussen zijn ‘humaan’ gevoel oppotten, niet verkwisten, voor de nood aan de man is. De vraag blijft, of dit mogelijk is.
Gedurende ‘spanning’ in afgelopen dagen: veel beweeglijkheid, niet psychisch, maar physiek. Van de ene radio naar de andere snellen, maar alleen bij vrienden: v.L., v. Cr. Het gevoel, dat men samenzweert voor de radio.
Neutraliteit: gevoel van opluchting, beschaming en onzekerheid. Opluchting: anderen knappen deze onaangename en onfrisse zaakjes voor ons op. Beschaming: het zijn ook onze zaken, die zij behartigen, en wij kijken voorlopig toe. Onzekerheid: heeft men het ‘recht’ toe te kijken, zal een godheid ons daar niet in betrekken, omdat het ook onze zaken zijn?
Mobilisatie, soldaten in school, die ginnegappen naar de ‘meisjes’. De oorlog schijnt bij deze mensen de erotiek aan te wakkeren. Bij mij compleet omgekeerd: de oorlog zou mij tot onpersoonlijk, ascetisch wezen maken. Enige gevoelsreacties gaan naar ‘wezenlijke’ dingen: A., vrienden, cultuur. Dat dit alles niet meer zou kunnen bestaan, kan mij dodelijk melancholiek maken, om niet te zeggen zonderling opstandig: tegen wat? Recht hebben wij nergens op, nadat Europa Hitler heeft opgefokt door hem te menageren.
Geen ogenblik dupe van eigen sympathieën voor Engeland en Frankrijk. Van het moment, dat de oorlog is uitgebroken, ben ik Europeaan, Engelsman, Fransman (met alle beschaming van degeen, die op een afstand toekijkt), maar zonder de idiote overtuiging, dat deze lieden ‘het recht aan hun zijde hebben’. Zij hebben niets aan hun zijde, dan de atmosfeer, waarin men kan leven; daarachter staat zonder twijfel de sociale revolutie. Toch in deze oorlog een idee: men strijdt voor een minimum. Meer kan men eigenlijk niet wensen, maar ik ben er van overtuigd, dat geen soldaat, die in het vuur komt, door een minimum getroost wordt. Men zal stevig moeten overdrijven.
Het liegen wederzijds zal nu beginnen. Vast besloten alleen Engelse en Franse leugens door de radio aan te horen, aangezien 1) deze aangenamer zijn om te horen, 2) de Duitsers toch liegen en het dus nooit uit te maken is hoeveel waarheid zij spreken. Waarom in dit geval niet de zekere leugens, die bovendien in een onverdraaglijk taaleigen worden opgedist, uit den weg gaan?
Sensatie: nu is het oorlog. Warm, stil en loom weer. Men komt tot de ontdekking, dat men zich de uitbarsting dramatischer had voorgesteld. Misschien is het in de oorlogvoerende landen veel dramatischer, maar het kan ook zijn, dat wij nu pas merken, dat wij al minstens drie jaar in oorlogstoestand leven. Alvorens de bommen vallen, kan men zich de verandering dus nauwelijks realiseren. Verschil met 1914. Ander verschil (een van de zeldzame hoopvolle phaenomenen): er is geen krachtige oorlogspsychose, zelfs niet in Duitsland, dat zes jaar lang ‘bewerkt’ is (misschien daar juist daarom niet?). Mogelijkheid, dat zij nog komt. Maar had ik dan toch nog verwacht, dat bij de oorlogsverklaring de voorhang van de tempel zou scheuren, dat de hemel verduisterd zou worden door vliegtuigen, en dat de straten dadelijk zouden druipen van bloed? Neen, de oorlog begint met radioconcerten en redevoeringen, zoals alle manifestaties in deze tijd.
Beperkte mogelijkheid om het ‘carpe diem’ in practijk te brengen. Dit vloeibare heden toch opgebouwd uit oneindig aantal stukjes verleden en toekomst.
Noodzakelijkheid van onmenselijke houding om op de been te kunnen blijven. Medelijden ondergeschikt houden, eer het alle andere gevoelens overvleugelt; het wel toelaten, maar steeds weer beseffen, dat het een platonisch nevengevoel moet blijven. Dit alles theorie, die door het verloop der dingen zal worden geverifieerd.
Houding van Couperus, Brieven van een Nutteloozen Toeschouwer. ‘Ik kan er niets aan doen, ik onderga.’ Betrekkelijk waar. Verschil met 1914, dat wij enerzijds meer het gevoel hebben er iets tegen gedaan te hebben, anderzijds duidelijk partij kunnen kiezen (voor het ‘minimum’). Maar in laatste instantie altijd: afkeer van deze ‘collectieve manifestatie’, die alles uitschakelt, waardoor ik het gevoel had te leven. Zolang de minima hier blijven, zal dit echter draaglijk zijn. Dit bevordert egoïsme, neutraliteit; neutraal betekent in deze omstandigheden: minima nog aanwezig. Soms een onbedrieglijk gevoel, dat ik bestemd ben om de zwijnderij, die komt, te overleven. Een ander maal het gevoel, dat dit gevoel het ergste en liefelijkste zelfbedrog is.
‘Voor de toekomst vechten’: een leuze, die onzinnig is voor het individu, dat niet weet, of het deel zal hebben aan die toekomst. Er is geen enkel compromis mogelijk tussen de collectieve leuzen en de wanhoop van het individu, dat zich realiseert, opgeofferd te worden voor een ‘idee’. Sjestow. De meeste mensen schijnen zich dat echter niet te realiseren, of alleen in buien van ‘zenuwachtigheid’. Zegen der gezamenlijke domheid, der leuzen; hoop, dat men zich die domheid eigen kan maken op het moment, dat het nodig is, of dan cyaankali bij de hand heeft.
Wonderlijke gedachte: dat het nageslacht over de Septemberdagen van 1939 zal spreken zoals wij over Juli 1914: als dingen, die uit elkaar logisch voortvloeien, die zus of zo moesten geschieden, omdat de verhoudingen zus of zo lagen. Voor ons is er op dit ogenblik niets dan een zwart gat met speculaties. Wij weten alleen, dat er een einde moet komen aan het regiem van Hitler of een einde aan ons.
Het vertrouwen, waarmee sommige mensen (Schwarzschild, Erika Mann) spreken over de zekerheid van de eindoverwinning, maakt mij sceptisch. Mijn vertrouwen berust alleen op de overtuiging, dat er anders in Europa geen leven meer mogelijk zal zijn; is in laatste instantie toch weer irrationeel, maar ik kan niet verder denken; de andere mogelijkheid, Hitlers overwinning, is ‘vervloekt’.
Dominerende factor in mijn constitutie: de lafheid van nature. Deze wordt versterkt door mijn intelligentie en alleen in toom gehouden door het feit, dat ik misschien niet laffer ben dan anderen: fatalisme. Twee soorten van collectiviteit in deze dagen: het bête geloei der radio's uit alle ramen, waarvan men de woorden niet verstaat; de vertroosting door gesprekken met vrienden, die dezelfde opvattingen hebben over het minimum als idee en de zwijnderij in practijk. Zijn dit niet de twee vormen van collectiviteit, waartussen ik mij altijd bewogen heb? Beide voelt men nu veel intenser als een realiteit.
Het Journal van Gide: voortreffelijk, maar toch komt telkens de jaloerse bijgedachte bij mij op, dat deze man te veel vrije tijd had en te veel geld. Direct beseft als ressentiment en daardoor reeds humoristisch geworden.
maandag 1 september 2014
William T. Sherman -- 2 september 1864
• William Tecumseh Sherman (1820-1891) was een Amerikaanse zakenman, schrijver en generaal gedurende de Amerikaanse Burgeroorlog. Hij is het bekendst om zijn inname van de stad Atlanta in die oorlog. Fragmenten uit zijn dagboeken staan hier.
My army was able to successfully capture the city of Atlanta, Georgia today. It was a long and difficult campaign to capture the city, where many of my good soldiers perished. I’m not sure what my next course of action will be quite yet. However, staying in Atlanta will not be an option since we have yet to set up a supply line with the Union forces. Our resources will not be able to sustain such a large army of soldiers. As of now I have approximately 62,000 infantry, 5000 cavalry, 2500 wagons,16,000 horses, 600 ambulance, and 65 artillery pieces under my command (Marszalek 37).
My army was able to successfully capture the city of Atlanta, Georgia today. It was a long and difficult campaign to capture the city, where many of my good soldiers perished. I’m not sure what my next course of action will be quite yet. However, staying in Atlanta will not be an option since we have yet to set up a supply line with the Union forces. Our resources will not be able to sustain such a large army of soldiers. As of now I have approximately 62,000 infantry, 5000 cavalry, 2500 wagons,16,000 horses, 600 ambulance, and 65 artillery pieces under my command (Marszalek 37).
Abonneren op:
Posts (Atom)