zondag 31 juli 2022

François HaverSchmidt • 1 augustus 1881

François HaverSchmidt (1835-1894, beter bekend als Piet Paaltjens) was een Nederlandse schrijver en dominee. Uit: Door Zwitserland tot Interlaken (1881). Bijlage 2 bevat de dagelijkse aantekeningen die HaverSchmidt tijdens de reis door Zwitserland maakte in het door hem in Keulen gekochte ‘Meyers Reisebuch-Schweiz’ (uitg. 1881).

1 Augustus.
Spoor naar Arnhem-Cöln f 18,-. Rondreisbillet f 51,-.
Diner Cöln f 3,50. Met Kaay en Prof. van Bemmelen tot Keulen. Daar Sand en Kiep gevonden. Gedineerd Bahnhof. Fred. Philips met familie. Met Kaay Dom bewonderd. Langs den Rijn gespoord naar Mainz. van Tienhoven en vrouw. Holländ. Hof, goed, duur. Zum goldenen Rebenstock, bier gedronken en gesnoven.

2 Augustus.
Naar Heidelberg. Leers-(Donker). Alte Schloss. Schlosshôtel gedineerd. Molkercur. Prachtig uitzicht. Schaumwein. Alte Schloss. Predigt i.d. Capelle. Philosophenweg. Bier bei Mai. nach Carlsruhe. Grüner Hof. In den tuin gesoupeerd, eenv. goed en goedkoop.

3 Augustus.
Over Offenburg door het Schwarzwald. Achterste doorlopende wagen met balcon. Aardige familie uit Baden tot reisgezelschap. 26 tunnels tot Somerau. Prachtig! Te Singen der Hohentwiel (Ekkehard). Neuhausen. Schweizerhof. Van de rots prachtig uitzicht op den val. Känzelei Fischetr. (Regenboog). Lekker diner Yvorne. Op het terras, das Alpenglühen gezien. Brief geschreven in de Leeszaal. Best Hôtel-geen fooien, duur.

4 Augustus.
Per spoor naar Zürich 9.32 (omnibus naar Schaffhausen). Bij Adelfingen alles door hagelslag verwoest. Zürich. Hôtel St. Gotthard (Jenever van Visser)-goed-diner. Wandeling door de stad. Politechnicum met fraaien gevel. Hohe Promenade. Botanischer garten. Per spoor naar Uetliberg. Nevelig. Tonhalle concert. Souper (Veltliner). Träumerei von Schumann. Bahnhofstrasse. Sussella.

5 Augustus.
Markt in de Bahnhofstrasse bezien. Brief van Koos ontvangen. Een bouquetje van de vrouw van den hôtelhouder. Per spoor naar Zug en per boot naar Arth over de Zuger See. Schoon. Rigibahn naar Klösterli. (Koningsmantel-kapel). Prachtig gezicht op de puinhoopen van den Goldauer bergsturz. Heerlijke gezichten op de meren en dalen van den omtrek. Klösterli. Zur Sonne gegeten (zuurkool met spek -Beaujolais) best. Kerk met Votieftafels. Gewandeld naar Rigi. Kulm. Heerlijke vergezichten op Uri Rothstock, Sentis en de meren (Vierwaldst.). Zug enz. Na zonsondergang souper. (Kastelberger). Lees- en rookkamer. In maneschijn gewandeld.

Bergman • 31 juli 1987

• De voornaamloze dichter Bergman (eigenlijk Aart Kok, 1929-2007) publiceerde dagboeknotities in Maatstaf.

'87-31/7
Onderweg naar huis waren er vaste punten. De tabakswinkel aan de Weteringstraat met de postzegelstroken achter de deur. Voorstellingen van vreemde volken in verre landen die ons hart sneller deden kloppen. Langwerpige zegels van Afrique Occidentale Française en Afrique Equatoriale Française. Zij waren ongestempeld, kostten een schijntje en waren volgens kenners minder dan waardeloos. Echte zegels behoorden een duidelijk poststempel te dragen. De orthodoxie vierde hoogtij in de filatelie. Toch bleven wij geboeid staan kijken. Dahomey, Côte d'Ivoire, Guinée, Haut-Sénégal-Niger, Tchad, lazen wij. Waar zou dat allemaal liggen? Hoe moest je daar komen? Had ik ze toen maar gekocht, denk ik nu. Een vriend met een dubbeltje op zak was één dag koning, toen. Nu drink ik een Grand Vin de Bourgogne, Chablis 1er Cru, Fourchaumes, mis en bouteille par Louis Merle, Maligny-les-Chablis en heeft de wereldkaart van toen geen geheimen meer.

Femke Halsema • 30 juli 2006

Femke Halsema (1966) bracht in 2006 - ze was toen fractievoorzitter van GroenLinks - op uitnodiging van Kinderstem/Cordaid een bezoek aan India, na een eerder bezoek dat jaar aan het welvarende deel van het land. Voor NRC Handelsblad hield ze tijdens dat bezoek een 'Hollands dagboek' bij.

[27 juli] [28-29 juli]

Zondag [30 juli]
Op het programma staat een bezoek aan de ‘Jogini’s’, Dalitvrouwen die als ‘tempelprostituees’ de allerlaagste status in India hebben. De Jogini’s leven op een kampong buiten Hyderabad naast een klein, middeleeuws aandoend dorp. Het zijn honderden vrouwen met grote kinderscharen, waarbij de vaders meestal onbekend zijn. Ongeveer twintig procent van de vrouwen heeft HIV/aids. Eén van hen zegt bitter dat Indiërs hun honden met liefde in huis nemen en aanraken, terwijl zij voor de deur moeten liggen. Een ander corrigeert: „Alleen overdag zijn wij onaanraakbaar maar omdat we zo mooi zijn, zijn wij ’s nachts maar al te aanraakbaar”. De vrouwen zijn inderdaad zonder uitzondering prachtig. Wij blijven de hele dag bij hen en ’s avonds lopen we in een optocht van vrouwen door het naburige dorp. Omdat wij erbij zijn, worden ze niet geweerd maar verbaasd nagestaard. Mijn telefoon doet het niet en onmiddellijk bekruipt mij het voorgevoel dat er thuis iets is gebeurd nu ik niet kan bellen. Ik leen een telefoon. Ons nieuwe huis blijkt voor de tweede keer in een week blank te staan. Vloeren zijn kapot, net als de afwasmachine en de stereo. De vers geverfde muren zijn geel en het dak van de keuken dreigt naar beneden te komen. Het kost me moeite het slechte nieuws van me af te schudden, me voor de zoveelste keer schamend voor mijn verwende mentaliteit.
We slapen op de kampong. In het kleine gemeenschapsgebouw worden vier matjes uitgerold. Voor de deur praten we lang met een groep vrouwen. Ze willen alles weten van de rare praktijken in Nederland: echtscheidingen, ongetrouwd zijn en laat kinderen krijgen. Trots laat ik de foto’s van mijn tweeling zien. Als we naar bed gaan worden we giechelig. We plassen, net als de anderen, achter het gebouwtje en gaan met onze kleren aan in onze lakenzakken liggen. Net als we het licht uitdoen, gaat de deur open en komen de vijf vrouwen waarmee we hebben gepraat binnen. Met zijn negenen slapen we lepeltje-lepeltje op de vier matjes.

Maandag [31 juli]
Om half zes wakker. Voor de deur vier slapende mannen die zich als onze bewaker hebben opgeworpen. Vrouwen halen water, kinderen komen zich vergapen. We nemen lang en ontroerd afscheid.
Eenmaal in Hyderabad knijpen Ebru en ik er een paar uur tussen uit. Vannacht vliegen we terug naar huis, na een diner met de plaatselijke notabelen. Het chronische slaapgebrek wreekt zich. In de hotellobby bespreken we de politiek, Theo van Gogh, Hirsi Ali en Verdonk, en andere wereldgebeurtenissen die ons kleine land en meestal ook ons in de greep houden.

donderdag 28 juli 2022

Louis Tas (Loden Vogel) • 29 juli 1971

Louis Tas (1920-2011) publiceerde onder het pseudoniem Loden Vogel Dagboek uit een kamp, over zijn ervaringen in Bergen-Belsen. Na de oorlog werd hij een bekende Amsterdamse psychoanalyticus, die veel kunstenaars en acteurs onder zijn clientèle had.  Hieronder een fragment uit een veel later dagboek, opgesteld tijdens een fietstocht door Oostenrijk.

29-VII-1971
Vandaag zou de rechter uitspraak doen over de echtscheiding en daarna komt de rekening van de advocaat...
Geen enkele neiging om (gesupr.)
Heb ik al vermeld hoe eergisteren, toen ik zou gaan zwemmen, de Weense melkman kwaadaardig reageerde op mijn aarzelend vragen of melk in een karton tegen een stootje bestand was? Hij pakte een karton met melk en wierp het krachtig op de toonbank, het ging meteen stuk, melk spatte rond.
‘Als U er dat mee doet, gaat het stuk! Weet U wat U nodig hebt? en wel dringend? een vrouw!’ en op zijn vrouw wijzend die me misschien te vriendelijk had te woord gestaan: ‘Nehmen Sie diese’. De combinatie van begrip en hatelijkheid en daarna Oostindisch doof zijn, lijkt me kenmerkend voor het Weense antisemitisme (voor Eichmann ze hielp emigreren was één op elke vijf Weners een jood).
Trouwens ook M. maakte een m.i. antisemitische opmerking over de joodse emigranten die de taal slecht kenden en daarom in hun beschrijvingen de analytische situatie versimpelen. Ik kreeg ook zojuist een boete van 40 schilling (5 gulden 60!) toen ik met mijn fiets aan de hand overstak.

Abi, de dochter van B. is verliefd op me. Ze is 6.
B. lijkt op Michael mijn zoon, of liever Michael op hèm vanaf de eerste dag.
Het symposion vanmiddag over creativity leerde me niets. D. zijn verhaal had ik al gelezen.
Ik kreeg een idee maar durfde het woord niet te nemen.
De M'Uzan, een fransman die me erg was bevallen, bij het eten met Grimberger, zei toen o.a. hetzelfde.
Het ging over de werkelijkheidsvervalsing door literatoren. Mijn idee was niet goed genoeg om het in dit, mijn levenswerk en daseinsberechtigung op te nemen.

Wenen lijkt op een wintersportplaats, een soort St. Moritz in het groot.
Zal ik Mauthausen aandoen op de weg naar Linz en de trap op lopen die voor Joden verboden was? Zelfs als ik er naast loop durf ik toch geen steen op de rug te nemen.
Als alles een beetje anders was gelopen had ik Oostenrijk al 29 jaar eerder bezocht en nooit van J. hoeven te scheiden.

Na het bovenstaande toch maar het idee: de creativiteit van kunstenaars kan iets te maken hebben met onecht-zijn.
De ontdekking dat het kan liegen maakt grote indruk op een kind, want het toont aan, dat de grote mensen geen gedachten kunnen lezen.
Niet alleen de thema's, die de inhoud van een leugen te zien geeft, maar vooral ook het liegen zelf is psychisch een feit.

Wagner was de super-aansteller. Lees Adorno om te zien wat een laffe, wrede, onechte man het was.
Een van de echtste, eerlijkste mensen die ik ken ben ik zelf, maar niet alleen ben ik tot mijn (zeldzame) creatieve uitingen door Wagner geïnspireerd, ik stel mij alleen daarom niet aan omdat ik bang ben dat het uitkomt. Ik zou meer mezelf zijn als ik me aan durfde te stellen.
Met overtuiging en overgave eerlijk onecht zijn, DAT is het voorrecht van de kunstenaar.
De echtheid van de kunstenaar is ‘meta’ t.o.v. zijn onechtheid.

woensdag 27 juli 2022

Adèle d’Osmond • 28 juli 1830

Adèle d’Osmond, Comtesse de Boigne (1781-1866) was een Franse aristocrate. Haar mémoires zijn in het Nederlands vertaald (door Willem Derks) als Verhalen van een tante. Memoires 1781-1830.
In de Julirevolutie van 1830 kwam de Franse middenklasse in opstand tegen Karel X. Men voelde zich benadeeld door de koning, en wilde zijn macht breken. De revolutiedagen 27,28 en 29 juli worden in Frankrijk wel de Trois Glorieuses genoemd.

28 juli 1830
Omdat ik niet geloofde dat de toestand zo ernstig was dat ik mijn plannen moest wijzigen – ik moest de volgende dag terug naar het platteland –, wilde ik mijn bankiers opzoeken, de heren Mallet, bij wie ik een en ander te regelen had. […] Ik liep de trap op naar het kantoor, waar de heren zeer verbaasd waren me te zien; ze raadden me dringend aan meteen naar huis te gaan en binnen te blijven.
Terwijl ik een paar noodzakelijke papieren tekende, vertelden ze me dat tegen zes uur in de ochtend vrij grote groepen mensen op de wapenwinkels waren afgegaan en die geplunderd hadden zonder dat men er veel tegen had kunnen doen. Overal waren de lantaarns gebroken en bij alle winkels met het koninklijke wapen was dit eraf gerukt. In feite hadden de winkeliers geen enkele weerstand geboden en zelfs geholpen. Er was sprake van de Nationale Garde in dienst te roepen om personen en eigendommen te beschermen. De heren Mallet waren al naar het stadhuis van hun arrondissement geweest om dit te bepleiten. Zij stonden op het punt daar nogmaals heen te gaan en ze hoopten dat tegen het einde van de ochtend een geïmproviseerde nationale garde in alle buurten actief kon zijn, niet om de reguliere troepen te assisteren, maar om goedwillende mensen te beschermen en de plunderingen tegen te gaan die gezien de gebeurtenissen van die ochtend niet konden uitblijven.

Ik kwam banger thuis dan ik was weggegaan.

dinsdag 26 juli 2022

Gerrit Komrij • 27 juli 1966

• Gerrit Komrij (1944-2012) was een Nederlandse schrijver. Uit: Eendagsvliegen. Dagboek van een lezer.

Terug naar Athene. In een van de koffers mijn laatste boeken (Risus Sardonicus, 1639) en de laatste platen (Rubber Soul) om te verkopen. Ik wil een nieuw kolbertje, een knappe broek. Het liefst had ik Kreta als een hoorbare scheet achtergelaten.
Het sjouwen in Athene van Patissiou naar Omonoia, van Stadiou naar Sintagma, van Asklepiou naar Monastiraki om mijn platen te verkopen begon me danig te vervelen, dus stopte ik mijn spullen in de hotelkast (hotel Savoye, 5de kategorie), nam de tram en sloeg vanochtend vroeg aan het liften, eerst vijftig kilometer tot de tol, toen rechtstreeks met Soedanezen & weet ik wat naar Thessaloniki (dat wil zeggen Gephira-Evzoni), vandaar met een Engelsman uit Pakistan naar de grens, stempelen, een kilometer of zes wandelen, vrolijk, auto's vergetend, pimpelend, zingend, moppen bedenkend en Joegoslavische volkssprookjes...
Gelukkig nu, en gewassen.
- sigaretten 150 dinaren (45 cent)
- bier 200 dinaren (60 cent)
- kamer 1800 dinaren (fl. 5,40)
- postzegel 220 dinaren (66 cent)
Es ist erreicht.

Terug in Amsterdam. The Pied Piper, Sloop John B, Paint it Black, Doctor Robert, The Russian Spy and I, Rainy Day Women.

Als ik bij mijn ouders ben komt Jeruzalem bij me zitten, haar voorpoten gekruist. Ik heb haar genoemd naar de jeugdvriend van Goethe, die zelfmoord heeft gepleegd. Toen ik naar Kreta ging is ze naar mijn ouders gebracht. Als ze eens een nacht uit wandelen was verscheen mijn moeder op het balkon, bracht haar handen als een kom naar haar mond en riep luid in het rond: 'Jeruzalem! Jeruzalem!' Iedereen in het dorp dacht dat ze waanzinnig was geworden. Mijn volgende poes noem ik Bagdad.

27 juli, Heidelberg. Koop 6 kleine deeltjes voor de Goethe-verzameling die ik nog heb. Neem een ginkgoblad mee van de ginkgoboom in de slottuin van Heidelberg. Heb nu een fijne broek aan, grote ruiten, kleine ruiten. Vertaal de Hetärenkatalog voor Martin Ros van de Arbeiderspers.

Het Schitterend Begin van mijn Vertaalloopbaan. De Romantiek met Charlie. Voorbij de tijden dat ik dwangmatig het woord jongen moest opschrijven. Is het einde van die verliteratuurdheid het begin van literatuur?

maandag 25 juli 2022

Gerrit Kamphuis • 26 juli 1936

Gerrit Kamphuis (1906-1998) was een (religieus) dichter en letterkundige. Dagboekfragmenten van hem zijn gepubliceerd in het tijdschrift Liter.

25 Juli '36-30 Juli (Zaterdag tot Donderdag)
Naar A'dam. Een heerlijke tijd gehad. Betty heeft mijn linkerhand opgezet [d.w.z. een begin gemaakt met van die hand een beeld te maken]. Veel regen, zoodat we weinig uit konden gaan. Een morgen naar Het Kalfje gewandeld. Voorts in De Uitkijk ‘Le 14 Juillet’ van Réné Clair gezien, een charmante, maar weinig diepe film, een beetje rommelig van constructie en niet zoo goed als zijn eerste werken ‘Le chapeau de paille’, e.d. Daarna een poosje bij Schiller gezeten. Het smalle pleintje vol auto's; 't lantarenlicht scheen fantastisch onder tegen de groene boomen aan en daarboven een transparant donkerblauwe lucht. Burgers en snolletjes drentelen voorbij. De avond was stil; een vreemde, lichte gevoeligheid was er in.
Ik heb Betty het boek Esther voorgelezen, een mooi boek, vol fijne ironie, psychologie, dramatiek in eenvoudige, groote vormen, boeiende geschreven en goed gecomponeerd. Het boek Job, dat wij ook nog zouden lezen, moesten we voor een volgend keer bewaren.
Kennis gemaakt met een jonge schilder en glazenier: Bleeker, of zoo iets, een leerling van R.N. Roland Holst, die 's avonds half twaalf even aan kwam.
Een middag in de boekenafdeeling van De Bijenkorf rondgesnuffeld; aldaar een uitgave der Fleurs du Mal met heerlijke platen van l'alouetta. Ik kocht de anthologie uit de Fransche dichters der N.R.F. en een Gregoriaans boek over Lucrezia Borgia.
Een morgen op de Universiteitsbibliotheek gewerkt, tijdschriften doorgezien en boeken meegenomen.
Bij Van Ulzen geweest, die mij een schandelijke brief van Mons liet zien aan Muller om deze over te halen Opwaartse Wegen [tijdschrift] te torpedeeren.
Mijn bundel Aardsch Seizoen aan van Ulzen gegeven.

zondag 24 juli 2022

Bert Voeten • 25 juli 1961

Bert Voeten (1918-1992) was een Nederlandse schrijver en vertaler. Uit: Neem je bed op en wandel. Brieven aan Bert Bakker Senior (1994).

Amsterdam, 25 juli 1961
Beste vriend Bert,
Jij hebt er waarschijnlijk ook geen idee van wanneer die pegels komen? Dat wachten is iets om een darmverzakking van te krijgen. Deurwaarder C. Heynis Pzn., die een boeddhistisch geduld met me heeft en te mijnen behoeve geheel zelfstandig een langzaam-aan-actie heeft gevoerd, moet uiteindelijk ook aan de voorschriften van de Grote Bloedzuiger voldoen. En zo kan ik je dus uitnodigen voor de kijkdag op dinsdag 1 augustus om 10 uur. M. heeft de wanden van onze zitkamer nog even gewit of liever gevloebaad, opdat alles beter uit zal komen. Wij hopen op een ruime belangstelling. De openbare verkoop is gesteld op 2 augustus, zelfde tijd, zelfde plaats. Natuurlijk de soep wordt niet zo... je kent dat branderige gezegde, maar aan het vooruitzicht moet je altijd weer wennen. Ik kan trouwens genoeg tragikomische momenten releveren waarop de gloeiende potage wél over de tong moest. Neem die morgen in het zwarte jaar 1947. Een paar dagen tevoren had ik van de regenten van ons literair oudeliedengesticht, de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, bericht ontvangen dat mij de Lucie B. en C.W. van der Hoogtprijs was toegekend. Duizend ballen in een tijd die rinkelde van de lege flessen (het statiegeld gaf steeds uitkomst), stel het je voor. In die brief deelde men mij mee, dat het bedrag per bankcheque zou worden overgemaakt.

Wij zaten net aan een feestelijk ontbijt-op-de-lat, toen er gebeld werd. ‘Bloemen’, zei M. ‘Leveranciers die offerte komen maken’, zei ik. ‘We nemen een heel goedkope radio, en we laten een geisertje installeren, want die teil in de keuken is het toch niet.’ Het was de man van het gemeentelijk energiebedrijf. Hij kwam voor de allerlaatste keer de lopende kwitantie aanbieden. Aan baar geld bezaten wij een bedrag van 1 gulden 78, daar maakten wij geen geheim van. ‘Het spijt me’, zei de man, ‘maar dan gaat de kraan dicht.’ ‘Ik heb zojuist een prijs van duizend gulden gekregen’, zei ik, ‘kijkt u maar, hier is het bewijs.’ Ik liet hem de brief van de stichting Aderverkalking zien. ‘Over een paar dagen heb ik het geld.’ Hij was in het geheel niet geïmponeerd. ‘U moet nóu betalen’, zei hij, ‘uitstel is er niet meer bij.’ M. kwam met de kranten van de vorige dag. ‘Ziet u wel,’ zei ze, ‘hier staat het.’ De elektronie van onze bezoeker werd niet milder. Misprijzend keek hij naar de foto van een broodmagere jongen in een te wijd jasje, die met een boek in de hand star de krant uit keek. De manier waarop hij zijn hoofd schudde gaf me de overtuiging dat hij van kindsbeen af vertrouwd was met het adagium papier is geduldig, in het bijzonder krantepapier. Zijn overwegingen vatte hij samen in een abrupt: ‘Ik heb de opdracht om af te snijden, dus ik snij af.’ De tang en het loodje kwamen uit de tas. M.: ‘Maar meneer, hoe moet ik dan vanavond m'n eten klaarmaken?’ Hij haalde de schouders op. Je zag hem denken: van 1 gulden 78 kook je geen stevige pot, doe 't maar met een boterham. Hij opende het kastje van de gasmeter. Ik: ‘Er komen vanavond allerlei mensen om het te vieren. Ik kan ze toch moeilijk in het donker ontvangen?’ Slecht argument, bedacht ik te laat. Zo'n employé krijgt een smoezelig beeld van onze levenswijze; artiesten, iedere avond feest en de middenstand betaalt het gelag. De pet met het gemeentewapen boog zich onverbiddelijk over de meter, en de tang knipte. M. werd vinnig. ‘Vindt u dat nu aardig van uzelf?’ vroeg ze. De man was, overeenkomstig zijn beroep, van gietijzer. ‘Klachten aan de Tesselschadestraat, mevrouw.’ Ook de elektrameter kreeg een loodje. ‘Betalen op kantoor, loket 12. U krijgt een bewijs, en op dat bewijs wordt u weer aangesloten.’ ‘Nou dat is dan verdomde fijn’, zei ik, ‘dat is een hele mooie service.’ Ironie verspild aan de energie; de man borg rustig zijn tang op en wenste ons goedendag.

We hebben vier dagen in het donker gezeten, nou ja, met kaarsen, het was geen doodwond, want we leefden in die periode toch voornamelijk op het Leidseplein. Het innen van de cheque, in dat marmeren mausoleum van de Nederlandse Handelsmaatschappij, ging met de gebruikelijke moeilijkheden gepaard. Hij stond op naam van Bert V., terwijl mijn pas Lambertus Hendrikus vermeldde. Het werd weer afkorting voornaam verklaren, brief laten zien, krant openvouwen, aanwijzen: hier staat 't, u ziet 't toch. Als er toen al neuskegels bestaan hadden, had ik daar op dat moment in willen zitten. Wat we precies met het geld gedaan hebben, weet ik niet meer. Dat wisten we destijds nooit. Maar het volgende lijstje zal er niet ver naast zijn: een feestje, nóg een feestje, eten bij de chinees, een paar wandelschoenen, een paar pumps, eten bij Rienstra, een couponnetje voor een jurk, een zwarte beha, drie borden en een vatenkwast, een feestje, eten bij de Italianen, boeken, boeken, boeken, een broodje bij Kootje, een borreltje bij Hoppe, de rekening van de Vana, de rekening van de melkboer, een kleine kwarkachtige man met brilleglazen van 10 mm dikte, de rekening van de loodgieter, die ons een geisertje geleverd had uit 1929, opgeknapt met zilververf die bladderde als de ziekte, 20 moorkoppen, 600 sigaretten, 19 taxi's, een blauwfluwelen jasje zonder revers gekocht in de uitverkoop bij Kreymborg voor 25 gulden, hoe je het ook aantrok of aftrok het zat als een zak, en nog wat kleinigheden. Het slot (ik hoef er niet voor in mijn boekje te kijken) zal zonder twijfel geweest zijn: lege flessen terugbrengen. Ook voor J.C.B. is dat vaak een redmiddel geweest. Wij zijn er eens aardig mee tegen de lamp getippeld toen we een beer hadden staan bij een wijnfirma, die inmiddels op de fles is gegaan. Ze werkten met een colportagesysteem. De colportrice was een kennis van ons, een vrouw die het veel smaller had dan wij - ze liep in '53 nog op houten nood-schoenen uit de hongerwinter en kon zich, te oordelen naar haar handen en nek, niet eens de luxe van een stukje huishoudzeep permitteren - waardoor we nooit nee konden zeggen. We wilden haar de provisie niet door de neus boren. De Brane Cantanac, de Chablis en de Piesporter Goldtröpfchen werd ons eenvoudig opgedrongen. Er was zodoende heel wat glaswerk van die zaak in huis. Maar als we het terugbrachten zouden ze zeggen: eerst dokken. M. had een voortreffelijk idee. ‘Jacques is daar ook klant’, zei ze. ‘Ik zeg gewoon dat ze van Jacques zijn.’ Het was midden juli, een bloedhete dag. Met twee volle tassen ging ze naar de Weesperzij, te voet - zonder meer heroïsch. In het kantoortje van de firma zei ze luchtigjes dat ze even de lege flessen van meneer Bloem terug kwam brengen. Ze stonden daar maar renteloos, en ze namen maar plaats in, en och, het was een kleine moeite, nietwaar. Ja, dat begrepen de wijnverkopers best, ze vonden het prachtig, op die manier kregen ze tenminste nog iets van hun centen binnen, want meneer Bloem had een gigantische rekening staan en u wordt vriendelijk bedankt en dag mevrouw. Dat zijn de kleine teleurstellingen van het leven. Je moet er later om lachen. Dat deed Jacques ook toen we het hem vertelden. Hij was ons ‘zeer erkentelijk voor de bewezen diensten’ en we dronken er een mooie fles op, van diezelfde firma.

Vraag nog eens waar de specie blijft, en ontvang zelf al wat je nodig hebt, als steeds je
Bert

Emmeline Tracy • 24 juli 1855

• Uit het dagboek 1854-1855 van Emmeline Tracy (1825-1871), een Amerikaanse huisvrouw.

July 22 - Sunday evening. Attended church today. Heard Mr. Corss preach from Judges 5, 23 and the 34 Psalm. The past week has been one of peculiar interest. It has been spent in preparing for a family celebration, which came off on Friday. We commenced cooking early Monday morning and just got through in time. The beef, chickens, 4 kinds of cake, pudding, sauce, pickles, cheese, butter, tea, coffee etc. A table was prepared in the grove ---feet long, to which 196 persons sat down--217 in all. After dinner, we repaired to the speakers stand where seats had been prepared for the audience. Mr. Hendrick made a prayer, then followed singing by Wm. Phelps (who also played the Melodian) Dr. Gerould, Mr. Legg, Susan Phelps and Martha. Then came an address from Dr. Bullock, relating to the early history of this town and especially the time that Grandfather Tracy came in. After this was singing, then another address by Mr. Corss. The young people from the village came in a large wagon drawn by four horses. A band of music was aboard, consisting of two drums, a fife, and melodian. As the approached the house the band commenced playing and kept it up until they stopped before the door, when all commenced singing a beautiful piece accompanied by the melodian. When the dinner hour arrived the guests marched to the table to the music and after the exercises to the house in the same manner. It was a pleasant gathering and will long b e remembered by those present. How differently did Grandfather and his family spend the day fifty years ago! Then Smithfield was in reality "a wilderness" now it "blossoms like the rose".

July 24 - Rained again today. This afternoon Jerusha and I have been to Mr. Birds to take home dishes etc. Been washing and had the small number of 31 table cloths and other things accordingly.

July 25 - Rained nearly all day. Mary Ellen has gone back to the shop so we are alone again and indeed it is lonely after having so many around. It has been estimated that the dinner cost sixty dollars; this and the time spent by those engaged in it makes quite a little sum. The names of the waiters I here record for fear of forgetting who they were: Lark, Bebee, Henry, Wm, John, Elijah, and Selden were the head gentlemen. Then there were, Perry, Weston, ???, Wayland, John Bird, Orville Gerould, Alanson, Ladies--Fannie, Mary Andrus, Laura, Jenny Bird, Calista Bacon, Sue Phelps, Mary Ellen and I. The table was 184 feet long and pretty well filled.

Jacob Bicker Raye • 23 juli 1750

• Amsterdammer Jacob Bicker Raye (1707-1777) hield gedurende 40 jaar een stadskroniek van Amsterdam bij.

[23 Juli]
Een hittegolf in de laatste dagen van Juli. Wel kwam er een zwaar onweer op 23 Juli, zoo erg zelfs, dat een man, die op de Admiraliteitswerf op schildwacht stond, door den bliksem doodgeslagen en het geheele schildwachthuisje verbrijzeld werd, ook werd een jongetje op het Kattenburgerplein gedood en een kruier op het hoekje van de Langestraat en Blauwburgwal stom en doof geslagen, maar dat onweer bracht geen afkoeling. Integendeel op den 24sten en 25sten kontinueerde de hitte nog steeds, zoodat het vleesch bij de slagers voort bedierf, ‘hebbende ik selfs een half geslagt schaap, dat bedorven was, uit de gragt zien opvissen en nog een andere helft zien drijven’, staat aangeteekend.
Maar de volgende dagen was het nog erger en stierven er vele menschen, o.a. Monsr. Jan Roemer, een zeer voornaam wijnkooper en distillateur, wonende op den Heiligeweg. Een sluiswachter bleef dood, toen hij geld ontving en er waren zeker wel veertien à vijftien personen, zoo ‘iliko’ gezond en dood geweest.
Eindelijk, op 28 Juli om 12 uur 's middags, brak weer een zwaar onweer los, dat tot den volgenden morgen 8 uur aanhield, en dat wat afkoeling bracht. Ditmaal had de bliksem geen slachtoffers gemaakt.
Jan Jacob de Bruyn een ‘voornaam liefhebber’, had op zijn weerglas geobserveerd, dat de thermometer, op 28 Juli, op 88 graden stond (Reaumur) sijnde soo heet als men niet beschreven vint, dat het ooyt geweest is, en selfs heeter als het onder de linie is; seggende de liefhebbers, dat als de glasen nog maar ses graaden, en dus op 94 geresen waren, er geen mens of beest in het leven gebleven was.


donderdag 21 juli 2022

Jan Wolkers • 22 juli 1971

• Jan Wolkers (1925-2007) was een Nederlandse schrijver. In 1971 verbleef hij een week op het eiland Rottumerplaat. Van dat verblijf hield hij een dagboek bij.

Donderdag 22 juli
Halfeen. Erg treurig. Mijn zeehondje is weg. Ze hebben hem van me meegenomen. Met een helikopter. Er was gezegd dat ze melk voor hem naar beneden zouden gooien, maar ze kwamen hem halen. Ik voel me verschrikkelijk eenzaam. Net of ik nu pas besef hoe alleen ik op dit eiland zit.

Toen ik om zes uur naar hem toe ging - met dezelfde spanning als vroeger als jongen, wanneer ik een ziek dier had of een nieuw dier en voor dag en dauw opstond om te kijken of het nog leefde — en het keetje opendeed lag hij achterin en draaide zijn kopje naar me toe en keek me nieuwsgierig, achterdochtig en angstig aan met die lieve grote donkere ogen. Ik schrok even, want zijn mooie zilverige grijsblauwe pels was helemaal geelbruin. Hij zat onder. Het leek wel of hij zich erin rondgewenteld had. En ook de vloer had hij helemaal ondergescheten. Er lag een heel laagje, het leek wel geweekte taai-taai. Het stonk niet naar poep maar een weeë babyluierlucht kwam je tegemoet. Ik liep door de kledder naar hem toe maar hij beet zo naar me dat ik hem niet kon vastpakken. Ik kon moeilijk zo naar hem toe kruipen. Ik heb mijn kleren uitgedaan en ben met kippevel, want het is koud om zes uur 's ochtends, op mijn buik naar hem toe geschuifeld en geglibberd. Dat was weer vertrouwd voor hem. Ik ben zo even naast hem blijven liggen met mijn arm om zijn lijfje waarbij hij steeds verwonderd omkeek wat dat nou wel was wat hem zo lekker wreef terwijl hij toch zo vuil was. Twee poep-zeehonden. Een kleine en een grote. Toen ik uitgesmuld was heb ik hem opgepakt met zijn smerige hansop en naast me op de bank genomen. Het skai had toch dezelfde kleur. Ik moest ineens hard lachen toen ik langs mijn lichaam keek naar die gele drab die uit mijn borsthaar lekte. Het zag eruit of ik ernstig aan de ziekte van Parkinson leed en toch een vlaflip had proberen te verorberen. Maar dat lekkere dier naast me deed me alles vergeten. Ik zoende hem zelfs op zijn ronde smoezelige kopje. Vies?! Er zijn mensen die de hand van de paus kussen. Ik zoen liever de kont van een zeehond.

Toen moest ik toch weer beginnen met het moeizaam proberen wat vocht in dat lijfje te krijgen. Ik dacht dat het weer net zo'n marteling zou worden als de afgelopen nacht, maar het leek wel of hij begreep dat ik hem wilde redden. Na een paar keer proberen slikte hij zelfs de slang bijna in. Nu goot ik de melk wat voorzichtiger in de trechter zodat het geleidelijk in het lijfje klokte. En dan liet ik hem even rustig uitsnuiven en blazen voor ik er weer een portie in goot. Toen ik zo een halve liter kwijtgeraakt was hield ik hem nog steviger onder mijn arm vast en trok voorzichtig de slang uit zijn bek en drukte die met mijn vingers eromheen dicht. Want hij maakte al kotsgeluiden. Zo bleef ik een poosje met hem zitten. Tot hij zich ontspande. Toen liet ik hem los. Het bleef erin en hij werd ineens heel levendig. Snuffelde aan me, ging met een langgerekt snuitje de bank verkennen, kreeg weer een bol kopje met veel dikke plooien in zijn nek als ik hem streelde over zijn neus. Ik kon wel juichen van blijdschap dat het erin gebleven was. Van vreugde liepen de tranen over mijn gezicht. Maar toen werd ik bijna misselijk van de weeë lucht die in de keet hing. Ik nam hem weer als een baby in mijn armen en ging met hem naar buiten waar ik hem in het zand legde. Hij ging meteen hobbelen. En de goeie kant op. De kant van de zee, die hij niet kon zien. Maar misschien wel ruiken of horen. Met een emmertje water uit de put heb ik hem helemaal schoongewreven en afgespoeld. Tot hij er weer prachtig blauwgrijs uitzag. Daarna heb ik vier strobalen in het vierkant tegen elkaar gezet, en het diertje, dat terwijl ik zo aan het sjouwen was al weer een aardig eind op weg was naar zijn element, teruggehaald en in de afgebakende ruimte gezet.

Het eerste wat hij deed was zich met zijn natte lijf lekker door het zand rollen. Het liefst was ik in die kleine ruimte bij hem gaan liggen, of met hem gaan zwemmen. Want dat is altijd mijn lievelingswens geweest. Maar het water was in de tussentijd al aan het opkomen en de kreken waren al te vol gelopen. Ik was bang dat ik hem dan niet meer te pakken zou kunnen krijgen.

[...]

woensdag 20 juli 2022

Bert Voeten • 21 juli 1944

Bert Voeten (1918-1992) was een Nederlandse schrijver en vertaler. Zijn oorlogsdagboek werd in 1946 gepubliceerd onder de titel Doortocht. Op de foto ook zijn echtgenote Marga Minco.

21 Juli
Een groep Duitsche officieren heeft pogingen gedaan een ‘Putsch’ uit te voeren Zij wilden Hitler en zijn staf uit den weg ruimen, de regeering overnemen en vrede sluiten met de geallieerden.
Dank zij het ingrijpen van de Duitsche Voorzienigheid troffen de splinters van de bom, die graaf Von Stauffenberg in het hoofdkwartier had aangebracht, niet den Führer doch enkelen van zijn bentgenooten.
Prachtiger stof om de mythe der ‘Goddelijke zending’ weer eens wat op te lappen, had Goebbels zich niet kunnen wenschen. Zou dit wéér een duivelsche ensceneering van den propagandaminister zijn, na den Rijksdagbrand, na de bom in den Löwenbräukeller?
‘In het mislukken van den aanslag zie ik een bevestiging van de opdracht der Voorzienigheid, mijn levensdoel te blijven volgen’, hoorde ik Hitler door de radio zeggen. Het was de stem van een verslagen man.

dinsdag 19 juli 2022

Theo van Roij • 20 juli 1948

• Van februari 1948 tot mei 1950 hield de Limburger Theo van Roij, een katholiek opgevoede jongeman, een dagboek bij van het soldatenleven in Nederlands-Indië. Vol optimisme vertrokken, met de serieuze bedoeling bij te dragen aan het herstel van rust en welvaart, kwam hij langzamerhand tot de conclusie dat er niets van zou komen. Nooit zouden de achterblijvers in Nederland begrijpen hoe Indië in elkaar zat en wat de Nederlandse soldaten daar meemaakten. Een strakke christelijke moraal bleek prima samen te gaan met excessief geweld in een steeds verder uit de hand lopende oorlog. 'Achteraf heb ik er spijt van dat ik goed kan schieten'. Indië-dagboek van Theo van Roij 1948-1950. 

 DINSDAG 20 JULI Vanmorgen om acht uur werd er een grote schietoefening gehouden. In een dal bij de mandieplaats was onze schietbaan met zelfgemaakte schietschijven als doelen. Eerst kwamen de tirelaars, daarna de brenschutters en tot slot de mortieren. In het algemeen is er niet gek geschoten en mogen we tevreden zijn. De kapitein is ook hier geweest en nu wordt de post Tigaras omgeruild met een groep van ons. Ik blijf op dezelfde post, waar ik niks treurig om ben. Morgen ga ik naar Siantar mijn haar eens laten knippen, want dat is weer hard nodig.

WOENSDAG 21 JULI Geen bijzonderheden zijn er te melden, alleen is er een gevangengenomen rampokker vandoor gegaan. Ze hadden hem aan een afvalkuil gezet en vergeten binnen te halen toen het donker werd. Van die gelegenheid heeft hij gebruik gemaakt om er vandoor te gaan, waar ik hem geen ongelijk in kan geven.
Verder heb ik een lange brief geschreven naar het kampterrein waar mijn vroegere troep zou gaan kamperen, 's Avonds heb ik uit verveling wat geschaakt en verloren. Omn twaalf uur naar bed gegaan na mijn gebruikelijke avondgebed te hebben gebeden.

DONDERDAG 22 JULI Vandaag is het weer pasardag en net of ik het voelde; er moest weer een patrouille weg om een zeer donker geval op te gaan lossen. Er was reeds een patrouille naar de pasar en die werden in een jeep teruggebracht. Wij maakten van die gelegenheid gebruik om met drie man in de jeep mee te gaan naar Bangoen Mariah, de plaats van bestemming. Wat was daar nu gebeurd? Een vent had daar zijn eigen zuster 'opgeschreven' twee jaar geleden en was daarna naar Saniosir gevlucht en gisteren teruggekomen. Dit was volgens de kampongbewoners een zware zonde tegen de adat en vandaar dat we hem plus drie getuigen meenamen naar ons kamp. Er werd ook nog gevraagd of we die vent niet konden aframmelen ten aanschouwen van de hele kampong, ik zei dat we dat wel konden maar niet deden, omdat dit geen manier van recht was.
Het was intussen zeven uur en donker geworden en bovendien was er nog een flink onweer en om dit alles drie uur terug te lopen, daar hadden we niet veel zin in en zodoende bleven we in de kampong overnachten. Dat was voor hen een groot feest, want het bezoek van ons was het tweede van blanke personen, de kinderen hadden nog nooit een blanke gezien. Eerst werd er koffie klaargemaakt op zijn Indisch en daarna werd een kip aangeboden, die ik schoonmaakte en liet koken met hulp van een halve kampong. Kortom, in alles werd geholpen, zelfs het oproken van onze sigaretten, waarvoor we slechte terugkregen. Tot twaalf uur hebben we gekletst over adat, noni en meer van die dingen en toen we de keet leegschopten, vroegen ze ons of we soms noni's naast ons wilden hebben om te slapen. Dat werd vlug afgewimpeld. Dat is er niet bij.
Om één uur 's nachts werd ik wakker van een gezang uit de kampong. Ik trok mijn schoenen aan en ging naar buiten om te zien waar het gezang vandaan kwam. Daar waren onder een afdakje een stuk of tien noni's rijst aan 't stampen en met de klap van de stamper klonken hun stemmen en zongen zij echte Batakliedjes, eentonig maar mooi. De maan stond vol aan de hemel en al deze dingen stemden me tot nadenken. Ik stond daar in een wildvreemde omgeving, twintig kilometer van ons kamp, midden in de nacht te luisteren naar het geklop en gezang van de Batakschonen. Het was echt romantisch en het deed me denken aan een sprookje en toen moest ik toegeven, midden in de nacht onder gezang en maanlicht, dat Indië toch wel degelijk mooi en bekoorlijk is.

maandag 18 juli 2022

Doeschka Meijsing • 19 juli 1979

Doeschka Meijsing (1947-2012) was een Nederlandse schrijfster. Deel 1 van haar dagboeken is onlangs verschenen in de Privé Domein-reeks, onder de titel En liefde in mindere mate.

Dordogne, donderdag 19 juli 1979
Hier bij Jan en Anneke in de Dordogne. Stilte, zwaluwen, krekels, wijde lavendelvelden. Deze vakantie is van mij. Ik wil bij mezelf zijn, bij de grond. Voor we weggingen, droomde ik veel mensen op een bijeenkomst die het karakter van een reünie had. Iedereen praatte en praatte. Iedereen hoorde bij iedereen. Ik had een hekel aan al dat gepraat. Ik 'vond het niveau beneden peil'. Zo erg dat ik weg wilde. Toen kwam de mooiste vrouw, dat was mevrouw Oomes, naar me toe om met me te praten. Op een gegeven moment zei ze iets wat ik niet verstond. Ik liet het haar herhalen. Ze zei dat ze een dochtertje had gehad dat doodgeboren was maar dat vlak voor haar dood iets gezegd had wat Oomes niet verstaan had. Ze zei dat iets in mijn stem (die even naar paniek klonk) haar aan dat dochtertje had doen denken, dat een zwaluw was geweest.
Raar dat ik altijd nog van Oomes droom. Blue eyes.

Sabres, les Landes, vrijdag 20 juli 1979
Vandaag de vierde dag onderweg. Gisterenavond geslapen in St.-Alvère (La Boule d'Or) nadat we van Jan & Anneke afscheid genomen in Les Lavandes. De lavendelvelden zo blauw en geurig, de avondwandeling met Jan & Anneke door de avond naar dat dorpje dat verlaten was en waar de zon nog in de de muren was. Het dorpje St.-Alvère, dat zo stil was. De korte autopech in de regen. Het was een perfecte dag. Ik wilde wel wat met Anneke vrijen. Dat wil ik altijd wel. Zo blauw is ze, als de lavendelvelden. Maar die dingen gaan niet makkelijk. Het verlangen is er, maar in werkelijkheid zijn we klein en bang. We leven moeizaam. Gerda en ik, en de anderen.
Vandaag zijn we door Les Landes gereden. We hebben onze tent opgezet op een kleine camping in Sabres: onder de pijnbomen, niets dan pijnbomen om ons heen, een droge geurige bosgrond. In het droge pijnbomengras vond ik een kleine loep in oud leren foedraaltje, verloren waarschijnlijk door een kleine jongen. Dat is het: dit is de grond van het kamperen, dit is de grond van de jongen die ik ooit wilde zijn. De zon schijnt: hiernaast is een zwembad waar we straks gaan zwemmen, morgen fietsen we door Les Landes, overmorgen tennissen we op de banen hiernaast. De geur van pijnbomen. Langzaamaan kom ik tot rust.

zondag 17 juli 2022

Robin Hannelore • 18 juli 1988

Robin Hannelore (1937) is een Belgische Nederlandstalige schrijver en dichter, vooral bekend in de Belgische Kempen. Hij schreef twee natuurdagboeken, waaronder Dagboek van een groenridder.

Muizeoortjes
[18 juli]
Als de Kempen geel én heilig zijn van sint-janskruid, sintjakobskruid en sint-teunisbloemen, gaan de meeste Kempenaars op reis. Zonde toch, denk ik telkens weer, want nergens geuren de linden, de acacia's en het hooi zo goddelijk, nergens spitst de natuur haar muizeoortjes (een soort van havikskruid met eironde, viltig behaarde blaadjes) zo ontroerend om naar het gefrazel van het zomerkoeltje in de ratelpopulieren te luisteren... En wat is zaliger dan een wandeling langs een sloot vol moerasspirea, walstro, waterweegbree en engelwortel? En wat intrigeert meer dan de paringswielen van de libellen? Eigenlijk is het bevreemdend dat deze insekten bij onze voorouders in zulk slecht daglicht stonden. De Engelse naam dragon-fly en de Duitse benaming Teufelnadel verwijzen nog naar duistere machten. Voor mij is de libel zo ongeveer het mooiste insekt dat ik ken: ze is bijna bovennatuurlijk, gedraagt zich ietwat onaards (speelt met de zwaartekracht) en maakt de partner het hof op een manier die iedereen tot nadenken zou moeten stemmen. Dit is ook de tijd dat de grote bruine harige rupsen van de grote beer nog op pad zijn om een geschikte plaats te vinden voor het spinnen van hun kokon. Trap ze asjeblieft niet plat: de grote beer is een uniek mooie nachtvlinder...

Godfried Bomans • 17 juli 1971

Godfried Bomans (1913-1971) was een Nederlandse schrijver. In 1971 verbleef hij een week op het eiland Rottumerplaat. Van dat verblijf hield hij een dagboek bij.

Zaterdag l7 juli  Half vier 's ochtends. Dit zijn mijn laatste uren op het eiland. Bij het licht van de zaklantaren mijn spullen ingepakt en de twee koffers gesjouwd naar de plaats, waar ik vermoed dat de roeiboot zal aankomen. Het is nu licht, maar het regent. Schuil in het hokje van de radio en schrijf daar de laatste regels. Ik vind, dat ik er niet veel van heb terecht gebracht en dit te weten is voor mij de waarde van dit avontuur. Niet door wat lukt leer je je begrenzingen kennen. Ik had op nooit vermoede extases gehoopt en kreeg voornamelijk verdriet. Ik voel mij echter niet terneergeslagen: 1) omdat dadelijk die boot komt, 2) omdat ik het in elk geval heb volgehouden, 3) omdat ik meen iets meer van mijzelf te weten dan daarvóór. Het is nu half zes en ik zie geen boot. De zee is woelig, er staat een harde wind. Kijker gehaald. Geen spoor. Kwart voor zes. Niets. Weer later. Ik moet mij voorbereiden op de mogelijkheid, dat de schipper het niet verantwoord vindt. Zo'n beslissing is natuurlijk juist, maar het kost me erg veel moeite die rustig te aanvaarden. Goed, het wordt dan morgenochtend. Ik voel me als die marathonloper, die in het stadion nog één ronde moest lopen en daar niet op gerekend had. De man zakte toen in elkaar. Daarvan is natuurlijk geen sprake, je blijft gewoon een dag wachten, maar je hebt je reserve toch op een bepaalde finish ingesteld. Ik zie een streepje wit, vlak onder de horizon. Het is de boot.

Hotel de Breedenburg, Warffum. Elf uur. De eerste, die uit de roeiboot naar me toewaadde, was Willem. Hij was erg ontroerd. Toen Gé Gouwswaard. Toen Pietsie en Eva. Ik zag, dat Eva van me schrok en heb ook niet op een kus aangedrongen. Dat komt allemaal later wel, als die baard is afgeschoren. Oda van Run was er ook weer. Televisie, radio en journalisten. Jan Wolkers had een fles champagne en twee glazen bij zich. Hij deed het allemaal erg leuk en dat is een hele ontspanning in een situatie, die duidelijk om een vluchtheuvel vraagt. Tijdens de overtocht in de stuurhut gebleven en niet één keer achterom gekeken. Willem blies onderweg al zijn stoom in absurditeiten af. Om acht uur vaste wal. Spandoek met 'Welkom, held van de eenzaamheid, in een wereld vol narigheid'. Zelden ben ik het met twee beweringen zo oneens geweest. Op de Breedenburg, radio en T.V.-interviews. Daarna ontbijt aan lange tafel met veel mensen. Het trof mij, dat alles op tafel klaar stond en dat er niets hoefde klaargemaakt te worden. Het plotseling kunnen praten met iedereen was niet vreemd, daarvoor is een week ook te kort. Wel had ik na een uur erge zin om in een hoekje wat kranten te lezen en dat heb ik ook gedaan. Vooral de schaakmatch van Fischer tegen Larsen: 4-0! Om twaalf uur geluisterd naar de eerste uitzending van Jan Wolkers. Dit was uitstekend: geen gezanik en wat ziet die man veel meer dan ik! Als Willem erin slaagt om die grofheden over condooms en dergelijke wat in te tomen, dan krijgen we een week lang een boeiende informatie over een nog niet geëxploreerd Wadden-eiland.
's Avonds in Hilversum. Van de tocht onderweg wel zeer genoten, vooral van de bomen. Om acht uur begon het programma 'Zo maar een zomeravond', dat ik nog nooit op de T.V. gezien had. Ik vroeg of ik mocht binnenkomen, als ik aan de beurt was, maar dat ging niet. De heer Stok vroeg een paar dingen, maar nü had ik moeite om mijn gedachten te ordenen met al die mensen opeens om me heen. Ik maakte er ook niet veel van. Alleen over twee dingen ben ik voldaan: 1) dat ik op de vraag van de heer Stok, of ik tot 'diepere inzichten' was gekomen en zo ja, welke die waren, geantwoord heb, dat ik dit de plaats niet vond om daarop in te gaan, waar hij gelukkig vrede mee had en 2) dat ik de fles wijn, die mij door Stok werd aangeboden, doorgaf aan de mensen op de wal, met name Willem Ruis en Gé Gouwswaard^ met vermelding van de steun, die ik van hen ondervonden had. Dit alles zonder baard, die meteen die ochtend in Warffum was afgeschoren.

Ik ben nu thuis, Zaterdagavond 17 juli. Het is moeilijk te geloven, dat ik een week geleden vertrokken ben. Ik kon nog net even in de tuin lopen en alles stond er nog, goedig en trouw. Binnen de boeken en buiten de wind. Ik voelde mij als een deserteur, die weer genadig ontvangen wordt. Honger heb ik nog steeds niet. Wel een groot verlangen om morgen, als het licht is, de bloemen en planten, maar vooral de bomen om me heen te zien. Einde en over.

Albrecht Dürer • 16 juli 1521

• De Duitse schilder/tekenaar/etser Albrecht Dürer (1471-1528) bracht in 1520/1521 langere tijd in de Lage Landen door. Hij hield daarbij een journaal bij, dat is vertaald als Zijn dagboek van de reis door de Nederlanden 1520-1521


16 Juli.
En op Maandag waren wij vroeg op, gingen voorbij Dettelbach en kwamen te Kitzingen, ik toonde mijn reisbrief, men liet mij doorgaan en ik verteerde 37 pfenningen. Vervolgens gingen wij voorbij Sülzfeldt naar Markbreit en ik toonde mijn reisbrief, waarop men mij liet doorgaan. Wij gingen voorbij Frickenhausen naar Ochsenfurt, daar toonde ik mijn reisbrief en ook daar liet men mij doorgaan. En wij kwamen te Eibelstadt, vervolgens te Heidingsfeld en toen te Würzburg. Daar toonde ik mijn reisbrief, dus lieten zij mij doorgaan. Daarna gingen wij naar Erlabrunn, waar wij bleven overnachten en verteerden 22 pfenningen.

17 Juli.
Vandaar gingen wij naar Rezbach en Zellingen en Kwamen te Carlstadt, daar toonde ik mijn reisbrief en men liet mij doorgaan. Vervolgens ging ik naar Gmünden, waar wij des morgens aten en verteerden 22 pfenningen. Ook daar toonde ik mijn reisbrief en zij lieten mij doorgaan. Daarna gingen wij naar Hofstetten, ik toonde mijn tolbrief en zij lieten mij doorgaan. En daarna kwamen wij te Lohr en ook daar toonde ik mijn reisbrief en lieten zij mij doorgaan. Daarna kwamen wij te Neustadt en toonden onzen brief, waarop zij ons lieten gaan. Ik heb 10 pfenningen uitgegeven voor wijn en kreeft. Daarna kwamen wij te Rotenfelts, daar toonde ik mijn reisbrief, dus lieten zij mij doorgaan en wij bleven daar overnachten en verteerden 20 pfenningen.

18 Juli.
En des Woensdags vertrokken wij vroeg en gingen voorbij Sint Eucharius en kwamen te Heidenfeld, van- daar te Trieffenstain. Daarna kwamen wij te Homberg, daar toonde ik mijn reisbrief en men liet mij doorgaan. Daarna kwamen wij te Wertheim, ik toonde mijn reis- brief, waarop men mij liet doortrekken en ik verteerde 57 pfenningen. Daarna gingen wij naar Prozelten, ik toonde mijn reis- brief en men liet mij doorgaan. Vervolgens gingen wij naar Freudenberg, ik toonde daar wederom mijn reisbrief en men liet mij doorgaan. Dan kwamen wij te Miltenberg, waar wij bleven overnachten en verteerden ...... Ook daar toonde ik mijn reisbrief, men liet mij doorgaan en ik verteerde 61 pfenningen.

19 Juli.
Vervolgens kwamen wij te Klingenberg, ik toonde mijn reisbrief, waarop men mij liet doorgaan. En wij kwamen te Wörth, vervolgens te Obernberg en toen te Aschaffenburg, daar toonde ik mijn reisbrief, men liet mij doorgaan en ik verteerde daar 52 pfenningen. Van daar gingen wij naar Selgenstadt, van daar naar Steinheim, daar toonde ik mijn reisbrief, men liet mij doorgaan. En wij overnachten bij Johansen, die opende ons (de poort van) de stad en was zeer vriendelijk voor ons, ik gaf 16 pfenningen uit.

donderdag 14 juli 2022

Isaak Babel • 15 juli 1920

Isaak Babel (1896-1940) was een Russische schrijver. Zijn Dagboek 1920 is in het Nederlands vertaald door Peter Zeeman.

Beljov, 15.7.20
Verhoor van overlopers. Ze laten onze pamfletten zien. Groot is hun kracht, de pamfletten helpen de Kozakken.
We hebben een interessante commissaris: Bachtoerov,* strijdlustig, dik, scheldt en vloekt, is altijd in de stellingen te vinden.
Het beroep van oorlogscorrespondent beschrijven, wat is een oorlogscorrespondent?
Operationele berichten moet ik bij Lepin halen, dat is een crime. De staf is ondergebracht in het huis van een gedoopte jood.
De ordonnansen staan 's nachts bij het gebouw van de staf. Er wordt met maaien begonnen. Ik leer gewassen te onderscheiden. Morgen is mijn zuster jarig.*
Beschrijving van Wolhynië. Stuitend, zoals de boeren leven, smerig, we eten, de lyrische Matjazj, een rokkenjager, zelfs wanneer hij met een oudere vrouw praat is zijn stem slepender.
Lepin flirt met de dienstmeid.
Onze eenheden staan op anderhalve kilometer van Loetsk. Het leger bereidt een offensief van de cavalerie voor, concentreert de troepen voor een aanval op Lwów, de aanvoer gaat via Loetsk.
We hebben een oproep van Pilsudski* opgevangen: Strijders van de Rzeczpospolita.*
Een aangrijpende oproep. Onze graven zien wit van de beenderen van vijf generaties strijders, onze idealen, ons Polen, ons lichtende huis, het vaderland kijkt naar jullie, ze wankelt, onze jonge vrijheid, nog één krachtsinspanning, we denken aan jullie, alles voor jullie, soldaten van de Rzeczpospolita.
Aangrijpend, treurig, geen staalharde bolsjewistische argumenten, geen toezeggingen, en de sleutelwoorden zijn orde, idealen, leven in vrijheid. Onze zaak zal zegevieren!


* Bachtoerov - Pavel V. Bachtoerov (1889-1920), van november 1919 tot aan zijn dood in augustus 1920 commissaris van de 6de cavaleriedivisie onder divisiecommandant Timosjenko; officieren van het Rode Leger, met inbegrip van legercommandant Boedjonny, werden terzijde gestaan door politiek commissarissen, die er onder andere op moesten toezien dat de doelstellingen van de communistische partij ook in het leger werden nagestreefd.
* Morgen is mijn zuster jarig - Babels zuster Maria werd op 16 juli 1899 in Nikolajev geboren en heeft samen met haar man in Brussel gewoond.
* Pilsudski - Jozef Pilsudski (1867-1935), Pools militair en politicus, vanaf 1920 opperbevelhebber van de Poolse strijdkrachten; stond na een staatsgreep in 1926 aan het hoofd van een militaire dictatuur. * Rzeczpospolita - Pools voor republiek.

woensdag 13 juli 2022

Gerrit Kamphuis • 14 juli 1936

Gerrit Kamphuis (1906-1998) was een (religieus) dichter en letterkundige. Dagboekfragmenten van hem zijn gepubliceerd in het tijdschrift Liter.

12 Juli '36
Gistermiddag in A'dam gekomen. 's Avonds aanvullingstentamen. Daarna cineac en in De Kroon bier, croquet en een avondblad gelezen.
Vanmorgen met Betty naar tentoonstelling-Engelsche kunst in het Stedelijk Museum. Mijn verwachting was niet groot en is niet overtroffen. De Engelsche schilderkunst is deels zoetelijk, deels schraal en verstandelijk. Landschapsschilders als Turner en Constable zijn zeker de beste, vooral de eerste heeft een on-Engelsche fantasie en vaart in sommige doeken.
's Avonds naar concert onder Van Beinum. Brahms was vervelend, ondanks Elly Hey aan de vleugel. Diepenbrock's Vogels is verrassend en geestig, Bruckner had momenten van grootsche extase.

14 Juli 1936
Naar Rotterdam, tentoonstelling van Jeroen Bosch. Geertgen van St. Jans en Meester der Virgo inter Virgines aandoenlijk in hun vroom-houten bewegingen. Tallooze prachtige teekeningen en prenten.
Mooie dingen van Lucas van Leyden, waarop Duitsche kleederdrachten (tegenover de meer bourgondische van vroegeren). Jeroen Bosch zelf was minder talrijk vertegenwoordigd dan ik dacht; daardoor in lichte teleurstelling. Bovendien was het beroemde drieluik uit Lissabon nog niet gearriveerd. ['De verzoekingen van St.-Anthonius', uit Nationaal Museum te Lissabon.]

dinsdag 12 juli 2022

Ernst Jünger • 13 juli 1915

Ernst Jünger (1895-1998) was een Duitse schrijver. Hij was in WO1 soldaat en in WO2 officier. Zijn dagboeken zijn veelgelezen. Uit In Stahlgewittern.

Vertaling (DeepL) onderaan.

Am 1. Juli wurde uns die traurige Aufgabe, einen Teil unserer Toten auf unserem Kirchhofe zu bestatten. 39 rohe Holzsärge wurden nach einer ergreifenden Ansprache des Pfarrers Philippi, während der die Leute weinten wie Kinder, in die Grube gesenkt. Der Pfarrer sprach über den Text: „Sie haben einen guten Kampf gekämpft,“ und begann mit den Worten: „Gibraltar, das ist Euer Zeichen und fürwahr, Ihr habt gestanden wie der Fels im brandenden Meer!“
In dieser ergreifenden Stunde wurde mir der hohe ethische Wert unserer feierlichen Handlungen klar. Oft haben wir auf irgendeinem Schlachtfelde die zehnfache Zahl von Kameraden liegen lassen müssen und waren von dem Verlust doch nicht so tief gepackt, wie hier vor den offenen Gräbern.
Während dieser Tage lernte ich die Leute erst recht schätzen, mit denen zusammen ich noch drei Kampfjahre verbringen sollte.
In der ganzen Armee wird man keinen Mann finden, der so verläßlich, einfach und ohne Phrase seine Pflicht tut wie der Niedersachse. Wenn es galt zu zeigen: hier steht ein Mann und wenn es sein muß, fällt er hier, war jeder bis zum letzten zur Stelle. —
Am Abend des 3. Juli rückten wir wieder nach vorn. Es war verhältnismäßig ruhig, doch verrieten kleine Anzeichen, daß noch etwas in der Luft liegen mußte. Bei der Mühle klopfte und hämmerte es leise und unaufhörlich. Oft fingen wir verdächtige Ferngespräche über Gasflaschen und Sprengungen, an einen englischen Pionieroffizier in vorderer Linie gerichtet, auf. Vom Morgengrauen bis zum letzten Tagesschimmer flogen feindliche Flugzeuge eine dichte Luftsperre. Der Durchschnitt der täglichen Grabenbeschießung war bedeutend stärker als gewöhnlich. Trotzdem wurden wir am 12. Juli abgelöst, ohne unangenehme Erlebnisse gehabt zu haben und blieben als Reserve in Monchy.
Am 13. abends wurden unsere Unterstände in den Gärten durch ein 24-Zentimeter-Schiffsgeschütz beschossen, dessen gewaltige Granaten in scharfer Flachbahn herangurgelten und mit wahrhaft furchtbaren: Knall zerbarsten. In der Nacht wurden wir durch lebhaftes Feuer und einen Gasangriff geweckt. Wir saßen im Unterstande mit aufgesetzter Gasmaske um den Ofen herum, bis auf Vogel, der seine Maske nicht finden konnte und jammernd hin- und herlief, während einige schadenfrohe Gesellen vorgaben, einen immer stärkeren Gasgeruch zu verspüren. Schließlich gab ich ihm meine zweite Atempatrone, und er hockte eine Stunde lang wie ein Häufchen Unglück hinter dem gewaltig qualmenden Ofen, hielt sich mit Jammermiene die Nase zu und sog an seinem Einsatz.
Ein Angriff erfolgte in dieser Nacht nicht; trotzdem kostete die dumme Geschichte dem Regiment 25 Tote und viele Verwundete. — Am 15. und 17. hatten wir zwei weitere Gasangriffe auszuhalten. Am 17. wurden wir abgelöst und hatten in Douchy zwei schwere Beschießungen zu bestehen. Eine überraschte uns gerade während einer Offiziersbesprechung durch den Major von Jarotzky in einem Obstgarten. Trotz der Gefahr bot es einen Anblick von überwältigender Komik, zu sehen, wie die Gesellschaft auseinanderspritzte, auf die Nase fiel, sich mit unglaublicher Geschwindigkeit durch die Hecken zwängte und blitzschnell in allen möglichen Deckungen verschwunden war. Eine Granate tötete im Garten meines Quartiers ein achtjähriges kleines Mädchen, das dort in einer Grube nach Abfällen suchte.


Vertaling:
Op 1 juli kregen we de droevige taak om enkele van onze doden op ons kerkhof te begraven. 39 ruwe houten doodskisten werden in de kuil neergelaten na een ontroerende toespraak van de pastoor van Philippi, waarbij het volk huilde als kinderen. De priester sprak over de tekst: "Gij hebt een goede strijd gestreden," en begon met te zeggen: "Gibraltar, dit is uw teken, en voorwaar, gij hebt gestaan als de rots in de kolkende zee!"
In dat aangrijpende uur werd mij de hoge ethische waarde van onze plechtige handelingen duidelijk. Vaak moesten we tien keer zoveel kameraden achterlaten die op een slagveld lagen en toch waren we niet zo diep gegrepen door het verlies als hier voor de open graven.
Tijdens deze dagen leerde ik de mensen waarderen met wie ik nog drie jaar in de strijd zou doorbrengen.
In het hele leger zult u geen man vinden die zijn plicht zo betrouwbaar, eenvoudig en zonder retoriek doet als de man uit Nedersaksen. Toen het nodig was om te laten zien: hier staat een man en zo nodig valt hij hier, was iedereen er tot het laatst bij. -
Op de avond van 3 juli rukten we weer op. Het was relatief rustig, maar er waren kleine tekenen dat er nog iets in de lucht moest zijn. Bij de molen was er een stil en onophoudelijk kloppen en hameren. We vingen vaak verdachte lange-afstands gesprekken op over gasflessen en ontploffingen, gericht aan een Engelse sappeur officier in de frontlinie. Van zonsopgang tot het laatste sprankje van de dag, vlogen vijandelijke vliegtuigen een dicht spervuur. Het gemiddelde dagelijkse loopgraafbombardement was aanzienlijk zwaarder dan normaal. Niettemin werden wij op 12 juli zonder onaangename ervaringen afgelost en bleven wij als reserve in Monchy.
Op de 13e, 's avonds, werden onze schuilholen in de tuinen beschoten door een 24-centimeter marinekanon, waarvan de enorme granaten een scherpe, vlakke baan hadden en met een verschrikkelijke knal ontploften: Een vreselijke knal. s Nachts werden we gewekt door hevig vuur en een gasaanval. We zaten rond de kachel in de dug-out met onze gasmaskers op, behalve Vogel, die zijn masker niet kon vinden en jankend heen en weer rende, terwijl een paar opgewonden kerels deden alsof ze een steeds sterkere gaslucht voelden. Tenslotte gaf ik hem mijn tweede adempatroon en hij zat een uur lang als een hoopje ellende gehurkt achter de enorm rokende kachel, met een jankend gezicht zijn neus vasthoudend en zuigend op zijn keu.
Er was geen aanval die nacht; niettemin kostte het stomme verhaal het regiment 25 doden en vele gewonden. - Op de 15e en 17e kregen we nog twee gasaanvallen te verduren. Op de 17e werden we afgelost en moesten we twee zware beschietingen doorstaan bij Douchy. Een verraste ons juist tijdens een officiersvergadering van Majoor von Jarotzky in een boomgaard. Ondanks het gevaar was het een overweldigend komisch gezicht om het gezelschap uiteen te zien spatten, op hun neuzen te zien vallen, zich met ongelooflijke snelheid door de heggen te wurmen en in een flits in allerlei dekkingen te zien verdwijnen. Een granaat doodde een achtjarig meisje in de tuin van mijn kwartier, dat daar op zoek was naar vuilnis in een kuil.

Vertaald met www.DeepL.com/Translator (gratis versie)

maandag 11 juli 2022

Frederik van Eeden • 12 juli 1919

Frederik van Eeden (1860-1932) was schrijver en psychiater. Hij hield een groot deel van zijn leven een dagboek bij.

zondag 6 juli 1919
Ik was droevig gestemd en hoorde later dat Dèr Mouw een beroerte heeft gekregen en nog bewusteloos is. Dat trof mij diep en smartelijk.

donderdag 10 juli 1919
Koel en grijs. Mijn vriend is heengegaan [op dinsdag 8 juli] - Ik kan van droefheid niet veel zeggen - Ik kreeg gisteren nog hoop.

zaterdag 12 juli 1919
Ik was gister bij de crematie. Ik wou een vers van hem voordragen, maar de familie wilde het liever niet. Ik was zeer bedroefd en schreide. Ik reed met de auto naar den Haag, in twee uur en praatte veel met Dèr Mouw's vrouw. Hij is nog bij kennis geweest, en praatte subtiel-wijsgeerig.

(...) Ik schrijf over Adwaïta.

zondag 13 juli 1919
Ik schreef gister het 1e stuk oover Adwaïta af.

maandag 14 juli 1919
Ik ben nog vervuld van lugubere doodsgedachten, door het heengaan van Adwaïta - en door mijn eigen ouderdom.

zondag 10 juli 2022

Willem Oltmans • 11 juli 1966

Willem Oltmans (1925-2004) was een Nederlandse journalist. Zijn dagboeken (76 delen) zullen in hun geheel online worden gezet bij de dbnl. De papieren versie wordt uitgegeven onder de titel Memoires.

11 juli 1966
Frits wilde met mij naar saunabad Thermos. Hij zag het als een proef - of het zin had om naar mij in de VS te komen - een examen of ik hem voldoende ‘vrij’ zou laten. Hij verdween in het gewoel van nichten. Ik vervolgde mijn eigen koers, maar voelde me verlamd door de aanwezigheid van Frits, ergens in het gebouw. Later liep ik langs een cabine en hoorde aan de geluiden dat Frits in actie was. Ik keek achter het gordijn. Hij lag boven op een blonde jongen, die op zijn rug lag. Nadat het was gebeurd zocht hij me op en zei dat hij weg wilde. Zijn ‘partner’, Peter X. uit Londen, wilde ook weg. We brachten hem met de auto naar zijn hotel. Frits ging nog even mee. Het was duidelijk dat het wel even zou duren en er een tweede nummer zou volgen. Ik wachtte in de auto en nam een besluit. Het is waanzin om voor zowel Frits als Richard carnets te schrijven, want ze gaan hun eigen weg anyway. Peter X. ging naar een Bach-concert. Wij reden naar Lochem, waar Frits les gaf in een zomerkamp.
In een Indonesische krant staat dat ambassadeur Sukrisno, in Hanoi, een verklaring heeft uitgegeven dat Adam Malik hem niet kan ontslaan en dat de enige die hem kan terugroepen president Sukarno is, die hem ook heeft benoemd. Sukrisno onderstreepte dat de rechtse reactionairen, die naar de macht in Indonesië grepen, zich niet langer hielden aan de Grondwet van 1945. Het leger was bezig het land in het anticommunistische, westerse kamp te drukken. Hij noemde Adam Malik de voornaamste architect van het verraad van de Indonesische Revolutie en de doelstellingen van het Afro-Aziatische en Latijns-Amerikaanse blok. Hij noemde ‘the swing to the right’ in Jakarta, ‘a national disaster.’ Sukrisno's analyse is gelijk aan de mijne, maar ik ben erg onzeker, wat nu van de situatie te denken. Er is in Jakarta bijvoorbeeld een spotprent verschenen - in het blad Ampera - waarop Sukarno en Suharto samen in een kano zitten te midden van wrakhout. President Sukarno probeert op die tekening, stukken hout gemerkt ‘communisten’, ‘mensen zonder principes of ruggengraat’, ‘leiders die hebben gefaald’ of ‘leiders die alleen eigen belangen beschermen’ uit het water te vissen terwijl Suharto hem daarvan tracht te weerhouden. In werkelijkheid probeert Sukarno een rechtse militaire dictatuur tegen te houden.

12 juli 1966
Voor de zoveelste maal roep ik de assistentie in van de NJK tegen het gelazer van Luns en zijn trawanten. Ze willen me maar niet met rust laten.

J. Everts • 10 juli 1911

• In 1915 publiceerde J. Everts (1882-1954) een fictief dagboek in De Gids.

10 Juli, Scheveningen.
Eergisteren hier aangekomen. Logeer in hotel Garni. Dit hotel met zijn lange rijen waranden en stores aan den zon en zeekant is mij bijzonder aangenaam, om zijn lichten en vriendelijken bouw, die zoo goed in overeenstemming is met de wuftheid van het leven hier. Mijn slaap-, tevens zit-kamer (met warande) ligt aan de zee-zijde. 't Is éen dier uiterst eenvoudig gemeubelde, lichte en frissche hotelkamers, zooals men ze alleen aan zee vindt. 't Lijkt wel of de zee zelf met haar groote zuivere adem er alle onreinheid en dufheid uitgeblazen heeft. De balkondeuren staan altijd open, en ik hoor onophoudelijk de branding, dat heerlijk-kalme en toch zoo machtige geluid, dat de rust als 't ware scandeert en er tevens volkomen in harmonie mee is. 't Is of men de zee, die eeuwig-reine, eeuwig-groote, zelf in zijn kamer heeft.

Het weer is mooi. De zon schittert en gloeit. Maar er is juist genoeg zee-wind gelukkig om de hitte niet hinderlijk te doen zijn.

Alles is hier licht, licht...

De zon is al deze dagen prachtig ondergegaan in een baaierd van roze en vuurroode wolken.

Ik gevoel me waarlijk al wat opgelucht.

Hanny Michaelis • 9 juli 1940

Hanny Michaelis (1922-2007) was een Joodse Nederlandse schrijfster. Haar oorlogsdagboek is onlangs in twee delen verschenen bij Van Oorschot.

Dinsdag 9 juli '40 . Half 10 's avonds
Het toeval kan toch de idiootste ontmoetingen bewerken! Vanmiddag in het zwembad, liep ik net, 'gehuld' in short en plastron, over het zonneveld, uitkijkend naar een geschikt ligplaatsje, toen ik toevallig een troepje jongens zag zitten, waarvan één me recht aankeek. Ik had er nauwelijks erg in, maar plotseling dacht ik: 'Hé, die jongen lijkt op Martien!' Een ogenblik keken we elkaar tegelijkertijd vluchtig aan, maar toen ik mijn ogen afwendde, wist ik dat jij het werkelijk was en dat je me had herkend. Ik schrok toch even en mijn hart bonsde plotseling van emotie. Toen ik in de zon lag, met mijn rug naar jullie toe, werd ik me ineens bewust van een vreemd, verward gevoel. Het was geen opnieuw opduikende verliefdheid, het had eerder iets van een diepe, verwonderde ontroering. En de hele tijd, dat ik daar ogenschijnlijk rustig en onbewogen lag, was het of ik je ogen in mijn rug voelde. Even later kwam Pietje er zowaar ook nog aan, groot, stoer, goed gebouwd (heus!) en nog altijd met datzelfde onverschillige air. Toen de hele troep opstond en wegging, kreeg ik gelegenheid om je figuur te zien. Je bent verwonderlijk goed geproportioneerd, met rechte schouders boven een bruin verbrande rug, verder ben je smal in de heupen en je benen zijn recht, lang en goed van vorm. Je zou beslist een van de meest goed gebouwde jongens zijn, die er in het hele zwembad rondlopen, als je niet zo ellendig scheef liep. Vroeger dacht ik dat je kromme benen had, maar het blijkt ergens anders aan te liggen. Misschien is je ene been iets langer dan het andere, zoiets leek het me te zijn. Maar het is natuurlijk ook mogelijk, dat het aan een soort onverschillige nonchalance ligt. Je was overigens weer ongehoord knap en je had nog dat zelfde kinderlijke van vroeger. En ineens schoot me te binnen, dat Greetje me gisteren vertelde, dat je met een beeldig meisje op de tenniswedstrijden was verschenen (waar je overigens vies op het kopje hebt gekregen). Toen ze het zei, had ik aldoor het vage gevoel, dat ze loog, het klonk zo onecht. Maar het kon me trouwens niets meer schelen, nu ben ik er wel voorgoed overheen. Hoewel ik vanmiddag toch weer, ondanks mezelf onder de indruk van je knappe, naïeve gezicht kwam.

donderdag 7 juli 2022

W.T. Stead • 8 juli 1877

W.T. Stead (1849-1912) was een Britse dagbladuitgever.

My twenty-eighth birthday passed. I am too heavily pressed by work to live. Life is not healthy when it is consumed by a ceaseless round of exacting toil. Leisure is essential to life and I have no leisure. The hay, the garden, the expectancy of a third child, hope deferred day after day, week after week, Emma needing attention, myself losing sleep, and a useless girl downstairs, exhaust my vitality and leave me nothing at all but a treadmill round. I must change this at any cost. I must have leisure to train my children, to attend to my wife, to study. If I could have two hours a day more! The need of nine hours' sleep cuts my day short. Neither wife nor self good disciplinarians. Cannot dragoon a household into order. We sigh in vain for the ideal servant, intelligent, cultivated, hard-working. My social circle grows slowly. My Sundays are execrable. Worship is more and more of a form. I enjoy Sunday but it is only as a rest. I must stop that. Punctuality, precision, etc., are impossible while domestic routine is chaos. It is a terrible waste of a day waiting hour after hour for papers. The essential untrustworthiness of girls of all kinds to go four miles in less than two hours and even sometimes in three is painfully impressed upon my mind. I have had no holiday and need one.

woensdag 6 juli 2022

Maarten 't Hart • 7 juli 1969

• In 1969-1970 hield de Nederlandse schrijver Maarten 't Hart (1944) een onregelmatig dagboek bij.

7 juli. E.D. heeft een dochter opgedaan. Reden voor M.W. om uitvoerig de ongelukken van zijn kinderen op te sommen. Dat ging als volgt: eenmaal is er één van de tafel gedonderd, eenmaal heb ik er één tussen de trapspijlen vandaan moeten trekken en eenmaal heb ik (hij heeft drie kinderen) twee knikkers uit drie neuzen gehaald. Kijk, zo spreekt nu een echte wiskundige.

19 juli. Schrijven is toch het best denkbare middel om alle soorten tobberij het hoofd te bieden, om enigszins zelfrespect te behouden en om wraak te nemen op anderen. Maar als je eenmaal goed bezig bent, verdwijnt dat allemaal naar de achtergrond. Het nadenken over imaginaire figuren is een bijzonder gelukkig stemmende bezigheid. Ik denk niet dat ik de middagen op het laboratorium spoedig zal vergeten, de middagen die ik besteedde aan het schrijven van Stenen voor een Ransuil. Ik kan het ook niet helpen dat ze hier wel een etholoog wilden hebben maar absoluut niet weten wat ze hem moeten laten doen.

dinsdag 5 juli 2022

Pieter de Mey • 6 juli 1898

• Uit Van Antwerpen naar Stanley-Pool, een reisverslag van een reis naar de Congo door Pieter de Mey (1844-1898). 

6 juli [...] De Batekes bewonen de beide oevers van den Congo, rond Stanley-Pool, alhoewel zij eigenlijk op den rechter oever thuis hooren. Het zijn sterke, welgevormde kerels, die zich echter door het beschilderen van hun lichaam een woest uiterlijk geven. Zij zijn listig en boosaardig van karakter. Hunne stem is scherp en hortend en hunne kleur is merkelijk donkerder dan die der andere stammen.
Zeer merkwaardig is de haartooi bij dezen stam. Zij vlechten hunne haren in kleine strengen, met welke zij allerlei figuren op hun hoofd maken; andere vlechten ze in eenen staart, draaien ze ineen boven op het hoofd, als eene soort hanekam, of maken er vier chignons van.
De Batekes zijn menscheneters, zoowel die van den linker oever als die in Fransch Congo, maar naar het schijnt eten zij enkel hunne vijanden op, die in het gevecht gedood zijn; zelden slachtofferen zij gevangenen. 't Is misschien daarom dat zij voor eene kleinigheid den oorlog verklaren, want zij vinden het menschenvleesch buitengewoon sappig, zegt de Fransche reiziger Guiral. Zij laten de lijken der verslagenen nooit op het slagveld achter; het woord vijand is in hunne taal gelijkbeteekenend met ‘wild.’
Toen de vertegenwoordigers van dit barbaarsche ras, er waren er meer dan tweehonderd, den oever hadden bereikt, richtten de slaven in der haast eene soort van troon op met luipaardvellen, waarop het opperhoofd zich statig neerzette, terwijl de overigen zich huilend en dansend rond hem schaarden.
Een sterke kerel trad vooruit, gekleed met een rokje van pluimen en op het hoofd insgelijks een reusachtigen pluimbos. Op zijn naakt lijf en aan zijnen gordel hingen alle soort van voorwerpen, amuletten, gri-gri, zakjes met tooverkruiden en vergif, enz. enz. De onvermijdelijke tamtam liet zijn zonderling gerytmeerd geluid hooren; de kerel begon te dansen en zijn lijf in onmogelijke bochten te wringen, terwijl de overige Batekes in koor brulden, en het opperhoofd met een woesten blik in zijne wreede oogen toezag.
De danser was de toovenaar of ‘féticheur’ van den stam en God weet welke tooverspreuken en bezweringen hij uitsprak over de ‘moendeles,’ die hier zoo talrijk vereenigd waren.
Het schouwspel van die bende kanibalen op de hellingen van Brazzaville, huilend en dansend rond hun opperhoofd, voerde ons terug tot den tijd, toen Stanley voor de eerste maal den reuzenstroom afzakte en meer dan eens met dergelijke barbaarsche horden te worstelen had. Er is sedert dien oneindig veel veranderd, en zelfs deze inboorlingen, hoe wild ook, zijn nu aan de blanken onderworpen en zullen weldra, hopen wij, onder den invloed der beschaving zachtere zeden aannemen.
Het sein tot het vertrek werd gegeven. De photografen aan boord haastten zich om eenige platen te nemen van deze wilde groep, en le Brabant vertrok. Aan boord bevonden zich ook vele zwarten, namelijk Bangalas, en dat zijn gezworen vijanden van de Batekes. Een van hen, die reeds lang met leede oogen had gezien hoe elks aandacht op de Batekes gevestigd was, zegde met eene uitdrukking van verachting: Och! nu maken zij veel drukte, maar men late eens honderd Bangalas op hen los en ge zult er wat van zien!
Ja, ik geloof voorwaar dat die mannen werkelijk in staat waren elkander te verslinden. [lees verder]

maandag 4 juli 2022

Joseph Banks • 5 juli 1769

Joseph Banks (1743-1820) was een Engelse natuuronderzoeker en botanicus. Hij maakte deel uit van de eerste expeditie (1768-1771) van James Cook, en hield van die reis een dagboek bij.

1769 July 4.
Very little company today. I employd myself in planting a large quantity of the seeds of Water melons, Oranges, Lemons, limes etc. which I had brought from Rio de Janeiro; they were planted on both sides of the fort in as many varieties of soil as I could chuse. I have very little Doubt of the former especialy coming to perfection as I have given away large quantities among the natives and planted also in the woods; they now continualy ask me for seeds and have already shewd me melon plants of their raising which look perfectly well. The seeds that Captn Cooke sewd have provd so bad that no one has come up except mustard, even the Cucumbers and melons have faild, owing probably to the method of their being packd which was in small bottles seald down with rosin.

1769 July 5.
This morn I saw the operation of Tattowing the buttocks performd upon a girl of about 12 years old, it provd as I have always suspected a most painfull one. It was done with a large instrument about 2 inches long containing about 30 teeth, every stroke of this hundreds of which were made in a minute drew blood. The patient bore this for about ¼ of an hour with most stoical resolution; by that time however the pain began to operate too stron[g]ly to be peacably endurd, she began to complain and soon burst out into loud lamentations and would fain have persuaded the operator to cease; she was however held down by two women who sometimes scolded, sometimes beat, and at others coaxd her. I was setting in the adjacent house with Tomio for an hour, all which time it lasted and was not finished when I went away tho very near. This was one side only of her buttocks for the other had been done some time before. The arches upon the loins upon which they value themselves much were not yet done, the doing of which they told causd more pain than what I had seen. About dinner time many of our freinds came, Oamo, Otheothea, Tuarua etc.

zaterdag 2 juli 2022

Constant Pierre-Joseph de Deken • 4 juli 1893

• Uit: Twee jaren in Congoland (1900) van Constant Pierre-Joseph de Deken (1852-1896). 

 Den 4 juli komt de ‘Ville de Bruges’ aan. Verscheidene officieren, voor het gebied van den Uelle bestemd, bevinden zich aan boord, en het schip is geladen met vrachten voor Stanley-falls en Basoko. De H.E. Overste beslist dat ik van dezen boot gebruik zal maken om, in gezelschap der heeren Blocteur en Horstmans, den baron D'hanis te gemoet te trekken, met wien wij later op den ‘Stanley’ naar de kust zullen afzakken.

[...]

In de streek van Upoto heeft de Congo, hier een echte zeearm, eene breedte van vijf en dertig tot veertig kilometers. De inboorlingen van dit gewest zijn verdeeld in Bapoto, die de oevers van den stroom bewonen, en Elombos die nog gansch wild zijn en dieper in het binnenland verblijven.

[...]

De vrouwen der engelsche protestantsche zendelingen, die in die streken verblijven, hebben het meermaals beproefd om bij deze vrouwen het gebruik der schort in te voeren; doch zij zijn in hare pogingen mislukt. De schoone veelkleurige stoffen, met dat doel in overvloed uitgedeeld, hebben eenvoudig tot halsdoek gediend. Desniettegenstaande schijnen de vrouwen in die streek van Upoto, wat de zeden aangaat, veel onberispelijker te zijn dan die der Bangala, ofschoon deze altijd fatsoenlijk aangekleed zijn.

De veelwijverij, bij hen, is door deze bijzonderheid gekenmerkt, dat de eerste vrouw, als eenige ware echtgenoote aanzien zijnde, over al de andere een onbeperkt gezag heeft. Wat het misdrijf van menschen te eten betreft, daar durven de Bapoto, dat is, de inboorlingen die den oever van den stroom bewonen, zich niet meer, gelijk eertijds, openlijk aan plichtig maken. Het is evenwel zeker dat de vijanden, in den oorlog gesneuveld, door de overwinnaars opgeëten worden; maar dit gebeurt in 't geheim, in het diepste der bosschen. De Elombos daarentegen, of de negers van het binnenland, blijven steeds onverbeterlijke menscheneters.

Een beambte der maatschappij van Opper-Congo, M. Van Mons, verhaalde onlangs in de ‘Congo illustré’ een feit dat hij met eigen oogen gezien had. Op de markt van een dorp in het binnenland wandelde een neger op zijn zeven gemakken op en neer; menigvuldige strepen of lijnen, de eene rood, de andere wit, kronkelden zijn geheel lichaam door en verdeelden het in verschillende stukken. Die man was een krijgsgevangene, wiens vleesch te koop gesteld werd, terwijl hij zelf nog frisch en gezond was. De witte strepen duidden de stukken aan die de oeverbewoners gekocht hadden; de deelen door de roode lijnen afgeteekend, behoorden aan de Elombos. Er bleven nog eenige kleine loten te koop over, waarna de rampzallige gelijk een os geslacht en gevierendeeld moest worden. Ondertusschen scheen de ongelukkige volkomen gelaten in zijn schromelijk lot; hij zocht geenszins te ontsnappen, en bleef geduldig staan naar beliefte der kalanten, die hem kwamen keuren en betasten en in zijne tegenwoordigheid redetwistten over den prijs van zijn vleesch en de hoedanigheid van zijn vet.

[...]