dinsdag 5 juli 2022

Pieter de Mey • 6 juli 1898

• Uit Van Antwerpen naar Stanley-Pool, een reisverslag van een reis naar de Congo door Pieter de Mey (1844-1898). 

6 juli [...] De Batekes bewonen de beide oevers van den Congo, rond Stanley-Pool, alhoewel zij eigenlijk op den rechter oever thuis hooren. Het zijn sterke, welgevormde kerels, die zich echter door het beschilderen van hun lichaam een woest uiterlijk geven. Zij zijn listig en boosaardig van karakter. Hunne stem is scherp en hortend en hunne kleur is merkelijk donkerder dan die der andere stammen.
Zeer merkwaardig is de haartooi bij dezen stam. Zij vlechten hunne haren in kleine strengen, met welke zij allerlei figuren op hun hoofd maken; andere vlechten ze in eenen staart, draaien ze ineen boven op het hoofd, als eene soort hanekam, of maken er vier chignons van.
De Batekes zijn menscheneters, zoowel die van den linker oever als die in Fransch Congo, maar naar het schijnt eten zij enkel hunne vijanden op, die in het gevecht gedood zijn; zelden slachtofferen zij gevangenen. 't Is misschien daarom dat zij voor eene kleinigheid den oorlog verklaren, want zij vinden het menschenvleesch buitengewoon sappig, zegt de Fransche reiziger Guiral. Zij laten de lijken der verslagenen nooit op het slagveld achter; het woord vijand is in hunne taal gelijkbeteekenend met ‘wild.’
Toen de vertegenwoordigers van dit barbaarsche ras, er waren er meer dan tweehonderd, den oever hadden bereikt, richtten de slaven in der haast eene soort van troon op met luipaardvellen, waarop het opperhoofd zich statig neerzette, terwijl de overigen zich huilend en dansend rond hem schaarden.
Een sterke kerel trad vooruit, gekleed met een rokje van pluimen en op het hoofd insgelijks een reusachtigen pluimbos. Op zijn naakt lijf en aan zijnen gordel hingen alle soort van voorwerpen, amuletten, gri-gri, zakjes met tooverkruiden en vergif, enz. enz. De onvermijdelijke tamtam liet zijn zonderling gerytmeerd geluid hooren; de kerel begon te dansen en zijn lijf in onmogelijke bochten te wringen, terwijl de overige Batekes in koor brulden, en het opperhoofd met een woesten blik in zijne wreede oogen toezag.
De danser was de toovenaar of ‘féticheur’ van den stam en God weet welke tooverspreuken en bezweringen hij uitsprak over de ‘moendeles,’ die hier zoo talrijk vereenigd waren.
Het schouwspel van die bende kanibalen op de hellingen van Brazzaville, huilend en dansend rond hun opperhoofd, voerde ons terug tot den tijd, toen Stanley voor de eerste maal den reuzenstroom afzakte en meer dan eens met dergelijke barbaarsche horden te worstelen had. Er is sedert dien oneindig veel veranderd, en zelfs deze inboorlingen, hoe wild ook, zijn nu aan de blanken onderworpen en zullen weldra, hopen wij, onder den invloed der beschaving zachtere zeden aannemen.
Het sein tot het vertrek werd gegeven. De photografen aan boord haastten zich om eenige platen te nemen van deze wilde groep, en le Brabant vertrok. Aan boord bevonden zich ook vele zwarten, namelijk Bangalas, en dat zijn gezworen vijanden van de Batekes. Een van hen, die reeds lang met leede oogen had gezien hoe elks aandacht op de Batekes gevestigd was, zegde met eene uitdrukking van verachting: Och! nu maken zij veel drukte, maar men late eens honderd Bangalas op hen los en ge zult er wat van zien!
Ja, ik geloof voorwaar dat die mannen werkelijk in staat waren elkander te verslinden. [lees verder]

Geen opmerkingen:

Een reactie posten