• Op een beklemmende, transparante manier beschrijft de Duitse schrijver Ernst Jünger (1895-1998) in zijn Parijs dagboek 1943-1944 (vertaald door Tinke Davids) de noodlotsjaren 1943 en 1944. De naderende catastrofe is overal voelbaar en dringt dominant door in Jüngers conversatie met Parijse kunstenaars en intellectuelen.
Kirchhorst, 17 december 1943
Gebladerd in de dagboeken van de Goncourts. Merkwaardig zijn de veranderingen bij de lezer, die met deze oorlog gepaard gaan – men voelt dat enorme massa's boeken de geestelijke douanegrens die hij trekt, niet zullen overschrijden. [...] Men neemt een boek ter hand en ziet dat het zijn aantrekkingskracht heeft verloren als een geliefde aan wie men vaak verlangend heeft gedacht, maar wier schoonheid bepaalde crises, bepaalde avonturen niet heeft doorstaan. De verveling zal een schrikwekkender schifting teweeg brengen dan elke censor, dan elk verbod van boeken. Verwacht mag echter worden dat dit opnieuw de boeken van de eerste rang, vooral dus de bijbel, ten goede zal komen.
In de notitie van 16 mei 1889 vond ik een mooie droom van Léon Daudet. Charcot was aan hem verschenen, en hij had de Pensées van Pascal voor hem meegebracht. Tegelijkertijd liet hij hem als bewijs in de hersenen van deze grote denker de cellen zien waar die gedachten hadden gewoond – ze leken op de raten van een verdroogde bijenkorf. [...]
Edmond de Goncourt maakt melding van gesprekken met Octave Mirbeau, en die heeft weer Sacha Guitry gekend, met wie ook ik een paar maal heb gesproken. Zo slaat het toeval bruggen tussen doden en levenden – over tussenpijlers weg. Ik denk dan vaak aan de erotische keten: twee mannen kunnen één en dezelfde vrouw hebben omhelsd, en een van hen kan in de achttiende eeuw vóór de Franse Revolutie zijn geboren, terwijl de ander in de twintigste eeuw na de Eerste Wereldoorlog is gestorven.
221-2017>
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten