dinsdag 9 september 2025

Renia Spiegel • 10 september 1940

• Renia Spiegel (1924-1942) was een Pools Joods meisje, dat in de oorlog een dagboek bijhield, dat pas ver na de oorlog gepubliceerd werd. De vertaling is van Karin de Haas.


10 september 1940
O! Er is zoveel water door de Prut in Zablotów gestroomd. En ik zit hier maar, heel rustig, en ik ga naar school. De beeldschone Miruá Moch is onze wiskundeleraar, en in zijn bijzijn tril ik alsof ik een soort vogelverschrikker ben. We hebben allemaal nieuwe leraren. We hebben ook een nieuw schoolgenootje, Luska Fischler. Ze is bij ons groepje gekomen, ons trio, bekend in de klas als `de aristocratische drie'. Ze noemen haar de vierde speler voor bridge. Er is een jongen die ik leuk vind, en Nora vindt een andere jongen leuk. We willen naar een feestje gaan, deels omdat we dichter bij die wereld willen komen - en we hebben al een stap in die richting gezet - en deels omdat Irka niet wil dat wij komen. Er is maar heel weinig tijd. We zullen zien...

21 september 1940
We zijn niet naar het feestje gegaan omdat er geen feestje was. Maar! Maar! We hebben een enorme stap voorwaarts gezet. Onze klas is kalm. Maar! Wat kan mij die klas schelen, nu we op het punt staan om een echte groep met de jongens te vormen! De mijne is zo geweldig! Geweldig! Geweldig! De mijne, helemaal de mijne is Zygo S. Samen zijn we ZSR [?]. Ik heb hem vandaag al gezien! Nora gaf toe dat ze hem erg leuk vindt, maar omdat ze wist dat hij mijn type is, deed ze er niets mee. Nora heeft die lieve Natek, en Irka heeft Maciek. En? En ik weet niet hoe het verder zal gaan en ik heb niet zoveel vertrouwen in mezelf.

30 september 1940
Het lijkt erop dat ons groepje er toch niet van zal komen. Ik was ontzettend lusteloos, maar nu lijkt mijn energie terug te komen, ook al gaat het langzaam. Het is allemaal erg raar. Ik ken hem, maar hij zegt me niet eens gedag. Irka wil het ook niet. Nora wil niets te maken hebben met Irka. Er is ook iets mis met Nora...
Op maandag glimlachte hij naar haar, dus nu wil ze niemand anders meer. Of zoiets, ik weet het niet. Soms voel ik me vreselijk. We hadden het geen van beiden, ik had meer, maar nu lijkt het Nora te zijn. Ze zegt dat ik bij hem weg moet gaan, omdat hij een lomperik is... Een lomperik, hij hij hij. En Natek is een gokker. Het leven is rot! Kan het beter worden? Mama is niet hier. Was ze maar hier, dan zou ik niet zoveel zorgen hebben.

maandag 8 september 2025

Alma mahler • 9 september 1899

Alma Mahler was in het begin van de twintigste eeuw de it-girl van Wenen. Haar dagboeken over die tijd zijn verschenen als Het is een vloek een meisje te zijn (vertaald door Peter Claessens).
Vóór haar huwelijken met Gustav Mahler, Walter Gropius en Franz Werfel, en haar verhouding met Oskar Kokoschka, had Alma Mahler (1879-1964) al verhoudingen met Gustav Klimt en Alexander von Zemlinsky achter de rug. Ze schrijft erover in haar dagboeken uit de periode rond 1900.

Donderdag 7.9 's Morgens om twaalf uur vertrokken, 's avonds om zeven uur in Wenen. Legler, Ernst, Hanna, Carl op het station. Gretl reed met Legler mee in het rijtuig, Carl met mij.
Hij: 'Jullie zijn me een stelletje komedianten.'
'Wat?' zei ik.
'Nou, doe maar niet zo onschuldig. Vanavond zal de bom barsten.'
'Waar heb je het in godsnaam over?'
'Nou, Legler heeft bekend, vanavond zullen hij en Gretl hun verloving bekendmaken. Al zijn ze al heimelijk verloofd sinds vijf maanden.'
'Wat,' riep ik uit, 'en mij heeft ze daarover niets verteld?'
De tranen sprongen in mijn ogen. Ik begon over de doop [Alma en Gretl wilden zich tot het protestantisme bekeren], en later hadden we het over Leglers kunstenaarschap. Ik zei dat ik er zeker van was dat hij nooit een hemelbestormend genie zou zijn, wel een vlijtige, aardige, hardwerkende ambachtsman, maar meer ook niet. Carl stemde met me in en zei dat ik een stuk moeilijker tevreden te stellen was dan Gred. Ik eis meer van het leven en ben meer. Zij passen goed bij elkaar, al is al te veel zachtmoedigheid ook niet goed. Flegma plus flegma is — nog meer flegma, en... ach, laat ik er maar over ophouden; Gretl heeft voor me afgedaan. De tijd heelt misschien de wonden, maar het litteken blijft. Dat ze het belangrijkste moment van haar leven voor me verborgen kon houden, toont aan dat ze nooit erg veel met me op heeft gehad.
's Avonds werd de verloving gevierd. Ze doet zo onverschillig tegen hem dat ik medelijden met hem krijg.

Vrijdag 8.9 Gisteravond is ze nog naar me toe gekomen — ik was wat vroeger naar bed gegaan — en ze heeft me haar verontschuldigingen aangeboden. 'Hé, je weet toch dat je het belangrijkste op de wereld voor me bent.' Mijn antwoord: 'Dat heb je niet echt bewezen.' Toen draaide ik me naar de wand en zei niets meer. Nu heeft ze spijt, en ze zou er heel wat voor overhebben als ze het weer goed kon maken. Maar het heeft geen zin meer. Ze heeft zich van me vervreemd.

's Morgens kwam Olbrich om afhalen. We reden samen met hem naar Mödling, om de door hem gebouwde villa van Max Friedman te bezichtigen. Ik had nooit verwacht dat Olbrich zoveel kan. De villa is van onder tot boven een sieraad. Eén kunstzinnige geest waait door het geheel — aan ieder slot, ieder detail is de grootste aandacht besteed. De man heeft klasse — ik ben onder de indruk! De eetkamer is heel licht gehouden, de slaapkamer cyclaamrood, de rookkamer groen. Bovendien is alles uiterst comfortabel ingericht. Ik heb ook even piano gespeeld. Olbrich bevalt me buitengewoon. Vanaf morgen kan hij dagelijks ontboden worden... En dan is hij weg — en voor ons verloren!
's Avonds Ernst en Hanna langs.

Zaterdag 9.9 's Ochtends alles uitgepakt en onze kamers ingericht. Gretl hielp natuurlijk niet mee. Verder voel ik me oneindig eenzaam. Mama is onaardig tegen me. En Gretl... 's Avonds met tante Alma naar de Götterdämmerung. Dat is het ware leven. Muziek, mijn hoop, mijn steun en toeverlaat, laat me niet ook nog in de steek, zoals de anderen. Ik moest huilen tijdens de opvoering. Zal dit ooit geëvenaard worden? Is dat mogelijk? Zo'n grote bekwaamheid verbonden met zo'n grote vrijheid. Op de terugweg met tante Alma over Kl. [Klimt] gepraat. Zij haat hem. Zij vervloekt hem. Ik kan dat niet.

zondag 7 september 2025

Gerrit de Veer • 8 september 1595

Gerrit de Veer (ca. 1570 - na 1598) was een bemanningslid van de expeditie onder leiding van Jacob van Heemskerk en Willem Barentsz, die vastraakte in het poolijs en moest overwinteren op Nova Zembla. Het verslag hieronder gaat over het verblijf op Stateneiland, in het jaar vóór de overwintering op Nova Zembla. De Veer's reisjournalen werden gepubliceerd als Waerachtighe beschryvinghe van drie seylagien, ter werelt noyt soo vreemt ghehoort (1598). De hertaling is van Vibeke Roeper en Diederick Wildeman.

6-8 september
Een paar matrozen gingen aan land om een soort diamanten [bergkristal] te zoeken die ook op Stateneiland veel voorkomen. Tijdens het zoeken naar die steentjes sloop een magere witte beer naar twee mannen die dicht bij elkaar lagen. Hij greep de ene in zijn nek. De man, die niet wist wie dat deed, riep nog: 'Wie grijpt mij daar van achteren?' Zijn maat, die bij hem in de kuil lag, keek om en zag de verschrikkelijke beer. Hij riep: 'Och maat, 't is een beer!' Snel stond hij op en liep weg. De beer beet direct het hoofd van de ene man in stukken en zoog het bloed eruit. De rest van het volk rende er naar toe om de man te verlossen, of ten minste de beer bij het lichaam weg te jagen. Met geweren en pieken liepen ze op de beer af, die van het dode lichaam stond te eten. Toen greep de beer nog een man en verscheurde die ook. Het was verschrikkelijk om te zien en de anderen zijn gevlucht.
Toen wij op het schip zagen dat ons volk naar het strand vluchtte, zijn we direct naar hen toe geroeid om ze op te halen. Met eigen ogen zagen we hoe jammerlijk de twee mannen door de wrede beer verscheurd en vernield waren. We stelden voor om allemaal samen met geweren, dolken en spiesen op de beer af te gaan, en dat niemand zou wijken, maar sommigen zeiden: 'Onze maats zijn toch al dood en die beer krijgen we wel te pakken, maar het is niet nodig om met zijn allen dit risico te nemen, want het is een wreed, fel, verslindend beest.' De beer was nog steeds bezig zijn prooi te verorberen. Uiteindelijk zijn er drie mannen naartoe gegaan: Cornelisz Jacobsz, de schipper van Willem Barentsz, Willem Gysen, stuurman van het jacht, en Hans van Nuffelen, schrijver van Willem Barentsz. De schipper en de stuurman schoten driemaal op de beer, zonder resultaat. De schrijver liep nog een stuk verder naar de beer toe, en schoot met zijn roer de beer tussen de ogen door het hoofd. De beer bleef de man in zijn nek vasthouden en tilde zijn hoofd met man en al zelfs nog op, maar begon toen wat te suizebollen. De schrijver en een Schot sloegen de beer met hun dolken tot hun wapens in stukken sprongen, maar nog steeds liet de beer niet los. Tenslotte is Willem Gysen erheen gelopen en heeft de beer met zijn geweer op de snuit geslagen zo hard hij kon. Pas toen viel het beest met veel misbaar neer. Willem Gysen sprong bovenop hem, en sneed hem zijn keel af.
De dode lichamen zijn op 7 september op Stateneiland begraven. Het vel van de beer is meegenomen naar Amsterdam.

Søren Kierkegaard • 7 september 1849

Søren Kierkegaard (1813-1855) was een Deense filosoof. Dagboeken.

7 september 1849
Stel dat ik met haar getrouwd was. Laten we dit eens aannemen. Wat dan? Binnen een halfjaar, ja, zo niet eerder zou ze zichzelf totaal van streek hebben gemaakt. Ik heb – en dat heeft zowel zijn goede als zijn slechte kanten – iets spookachtigs over me, iets dat ervoor zorgt dat niemand die mij in het leven van alledag meemaakt en in een echte relatie tot mij staat, het met mij uit kan houden. Tja, in de lichte overjas waarin ik mij over 't algemeen vertoon, is dat wat anders. Maar thuis zal blijken dat ik in een geesteswereld leef. Ik ben een jaar met haar verloofd geweest, maar in feite kende ze me niet. – Ze zou er dus aan onderdoor gegaan zijn. Mij zou ze waarschijnlijk ook stuk gemaakt hebben, want ik heb haar gewicht fout getaxeerd, haar werkelijkheid was in zekere zin te licht. Ik was te zwaar voor haar, zij te licht voor mij, maar zowel het een als het ander kan heel gemakkelijk tot overbelasting leiden. Zo zou ik het niet tot iets gebracht hebben, of ik zou me misschien toch ontwikkeld hebben, maar zij zou me tot een last geworden zijn, omdat ik in zou zien dat ze volkomen misplaatst was als mijn vrouw. – Dan zou ze gestorven zijn. En dan zou alles voorbij zijn. Haar als mijn vrouw de geschiedenis mee innemen, nee, dat was echt niet mogelijk.

• Vanaf zijn eenentwintigste heeft de Deense schrijver-filosoof Søren Kierkegaard (1813-1855) een dagboek bijgehouden. Deze notities zijn voor veel hedendaagse lezers toegankelijker dan zijn grote werken, en tonen vooral de oorspronkelijke denker en zonderling die hij was.

Henry Sydney • 6 september 1680

Henry Sydney (1641-1704) was een Engelse staatsman; hij was vaak in de Lage Landen om er te lobbyen voor het bestijgen van de Britse troon door Willem III. Fragmenten uit zijn dagboeken van rond 1680 zijn hier te lezen.

I was to take my leave of the Prince (Willem III). He told me two of his chief businesses were to concert with the Count de Waldeck about the project of keeping up an army, and when that is done the King may take it or leave it as he pleases. The other business is the match for my Lady Ann, which he intends to do, if it be possible. He thinks it will be necessary to give a bribe to the chief Minister, Monsieur Plat, 5 or £6000.

zaterdag 23 augustus 2025

Menno ter Braak • 5 september 1939

Menno ter Braak (1902-1940) was een Nederlandse schrijver. Na de Duitse inval in Polen (1 september 1939) hield hij een maand lang een journaal bij.

5 Sept.
Vandaag met succes getracht mij te isoleeren van het ‘wereldgebeuren’ door de lectuur van een boeiende studie in Groot Nederland over Maurits van R. Nieuwenhuis. Heimwee naar tempo doeloe, zooals hij het beschrijft... en dat mij waarschijnlijk allerminst zou hebben bevallen, als ik er werkelijk in had moeten leven. Contrast maakt sentimenteel. De vooroordeelen van Van Deyssel tegen Daum voor ons (na twee wereldoorlogen) ronduit ridicuul, de heele woordkunst in zijn beteekenis nog ridiculer. Dat het isolement slaagde, bewijst het boeiende van het artikel, want gunstige oorlogsberichten zijn er nog niet. Ook nog niet de dramatische bombardementen op Parijs en Londen, waarmee volgens de feuilletonnistische voorstelling deze oorlog had moeten inzetten. Zoo zal er meer afwijken van het feuilleton.

Ook de sociale revolutie na den oorlog overigens. Het is volstrekt onzinnig om deze sociale revolutie weer te dramatiseeren als een ‘definitieve’ gebeurtenis.

Een principieele vraag: met welke gevoelens zal men 's morgens zijn das strikken, als men dagelijks gebombardeerd wordt en deze handeling dus tot de overbodigste cultuurhandelingen zal behooren, die men zich voor kan stellen. Het strikken van een das veronderstelt een kleine portie zekere toekomst.

Sommige uiterlijkheden (speeches van koningen en presidenten b.v.) lijken zoo tot in onderdeelen op 1914, dat men er misselijk van wordt. Maar over het minimum, waarvoor men vecht, kan ook niet gesproken worden; het zou diegenen ontmoedigen, die alleen voor maxima willen vechten (en trouwens ook leven). Dus spreken de heeren George en Lebrun over maxima, op zijn Poolsch. Toch zijn deze maxima relatief weer sympathieker dan de superlatieven-hysterie van het ondier Hitler, omdat zij althans iets van het minimum behelzen, al noemt men het dan ‘recht’ of iets dergelijks.

Mijn kapper is stellig van meening, dat Hitler vernietigd zal worden: ‘het zal hem zijn kop kosten.’ Hoewel ik aan deze opinie geenerlei waarde hecht, is zij toch voor 1% troostend.

Het meest verkochte dagblad, De Telegraaf, dat ditmaal anti-Russisch en anti-Duitsch tegelijk is, omdat de meerderheid dat is (het kon niet beter!) produceert gisteren een hoofdartikel, waarin gejeremieerd wordt, dat Stalin Hitler aanvuurt om oorlog te voeren, en dat de volkeren en legers het heusch niet willen. Deze sentimenteele drek wordt dus ook weer gecolporteerd. Alle volken hebben dezen oorlog gewild, want zij hebben Hitler zes jaar lang gewild: de Duitschers, omdat zij door hem alles voor niets meenden te kunnen stelen, de anderen, omdat zij op den duur voor niets van hem dachten af te komen (inbegrepen onze liberale pers, met haar academische Krekels, die wijfjes in loudspeakers lokten uit pure sonore onnoozelheid of corruptheid**). De ‘schuld’ valt op allen terug, ook op ons, antifascisten, die toch in laatste instantie te veel op ons gemak waren gesteld om het eenige te doen, wat absolute waarde zou hebben gehad: den loudspeaker van Berchtesgaden vermoorden. Degene, die hier haat uit zou lezen, zou zich ten zeerste vergissen; men haat toch ook geen wespen of luizen, men doodt ze om niet gestoken te worden, niet door luid gezoem te worden gehinderd, of uit hygiënische overwegingen. Hitler, wesp en luis, is schuldeloozer dan de krekel voornoemd: het absurde mannetje, dat altijd door Het Vaderl. liep, alsof hij een buiging wilde maken voor den metaphysischen achtergrond, ter plaatse, waar de zetterij is. Dit philosoofje schijnt zelfs eerlijk te zijn geweest, en ik geloof het half en half, als ik hem vergelijk met zijn collega P., den rancunemensch par exellence, die opgezet moest worden als model van dit genus onder een glazen stolp, na stankvrij te zijn gemaakt door een middel, dat wel evenmin zal bestaan als de Blitzkrieg.

Gedicht van J. in Gr. Ned.:
De ophanden storm zal hol uitruischen
als straks het ondergraven kruis
omver zakt, en de hakenkruisen
zijn stukgerateld, en het Huis
Europa puin is. - Heerscht, fanatisch,
aanbeden, in een stalen kou
de maansikkel dan aziatisch
boven Moscou? -
Misschien wel, misschien niet. Maar dat J. dit publiceert na de ietwat malle schipbreuk van zijn vorige anti-Hitler-gedicht door bankiersquaestie, bewijst weer, hoe eerlijk deze ‘metaphysicus’ is. Dus is hij eigenlijk geen metaphysicus. Het is onzinnig iemand als J., op grond van een woord bij de krekels in te deelen.


**
Toespeling op een Amerikaansch bericht over een proefneming om krekelwijfjes te lokken door middel van radiografisch overgebrachte geluiden van mannetjes-krekels.

Menno ter Braak • 4 september 1939

Menno ter Braak (1902-1940) was een Nederlandse schrijver. Na de Duitse inval in Polen (1 september 1939) hield hij een maand lang een journaal bij.

4 Sept.
Wakker geworden zonder te weten, dat er oorlog is. Daarna de berichten over het torpederen van de Athenia (zie Lusitania) en over de vliegtuigen boven ons land. Die vliegtuigen zijn het eerste teken van de universaliteit van dit conflict. Voortaan kunnen deze dingen dus aan het ontbijt, de lunch en het diner verschijnen, al dan niet met bommen. Maar ik wist dit al, sinds de nazi's Oostenrijk bezetten, en het verwondert mij nauwelijks; het zou dwaas zijn, als het anders was.
Dat achter deze oorlog de sociale revolutie staat, houd ik voor absoluut zeker. Dit conflict is slechts een inleidend conflict; misleidend omdat het nazisme misleidend is, en toch waarachtig, omdat het nazisme eerst verdwijnen moet, wil het werkelijke conflict aan den dag kunnen komen. De vraag alleen: onder welke formule zal deze sociale revolutie zich aandienen? Het socialisme, dat na 1918 nog een aureool had, is hopeloos gecompromitteerd, zowel als nationaal-socialisme als ook als stalinisme, dat zich met Hitler heeft afgegeven en dus geen aanspraak meer kan maken op het ware gezicht van Europa. Welke nieuwe formule voor de ‘klassenstrijd’ (die tussen haakjes geen klassenstrijd is, maar een veel gecompliceerder gevolg van onze christelijke erfenis)?

Vandaag een brief van Gr. uit Kaapstad. De laatste? Alleen om met hem een half jaar naar een blauwe zee te kunnen kijken zou ik deze oorlog willen overleven. Verder gaan mijn verlangens niet, maar het is al heel ver voor deze tijd. Ongerustheid over het lot van Du P., die ergens op de Oceaan moet zwalken.
Ik slaag er nog in ‘de dag te plukken’, maar alleen als ik in beweging blijf.