woensdag 6 mei 2020

Thea Citroen • 7 mei 1940

Thea Citroen (1921- Auschwitz 1942) was kinderverzorgster. Ze was verliefd op hoogleraar Nico Donkersloot (als dichter bekend als Anthonie Donker), een soms obsessieve verliefdheid waar ze in haar dagboek veel over schreef. De Parelduiker schreef erover, met toelichting bij haar dagboekteksten.

In het vroege voorjaar van 1940 bezoekt ze opnieuw zijn lezingen.
Zijn woorden waren heerlijk. En zijn stem was balsem.
Wanneer ze op zaterdag 20 april langs de Wolkenkrabber rijdt met ‘toevallig enkele dichtbundels in mijn fietstas’, besluit ze bij hem op bezoek te gaan. Ze blijft er drie kwartier. Op 7 mei 1940 schrijft ze:

Ik ga u een rekensom maken:
Gegeven: a. een vers in het Meinummer van de Stem, van Anthonie Donker. b. zijn gesprek op 20 April
Gesteld: dat a. op b. ‘geïnspireerd’ is.
Oplossing: 't kan natuurlijk zijn, en in mezelf vind ik het hoogstwaarschijnlijk. Het heet:
De Oogen

Toen zij mij aanzag, zag ik in haar oogen
De wereld, groot en smartelijk en diep,
En zulk een droefheid, zulk een mededoogen,
Was in dat oogenpaar, dat zwijgend riep

En mij aanziend bleef roepen, dat ik diep
In mij, zelf door een deernis werd bewogen
Die daar tot dan toe verborgen was of sliep,
En nu een ieder zag, door leed gebogen.

Lang nadien zien mij nog die oogen aan.
Of ik op duizend paden ga, zij staan
Mij plotseling groot en open vragend voor.

En soms is het mij of ik roepen hoor
In alle oogen, en ik voel mij gaan
Als in den Hades door dat zwijgend koor.
Als het zo is (och misschien toch niet want ‘lang nadien’ kunnen toch onmogelijk 10 dagen zijn en ‘duizend paden’ is hij sinds 20 April stellig niet gegaan] dan vind ik het naar dat hij zich voelt gaan als in de onderwereld. [...] ‘Dat oogen-paar dat zwijgend riep en mij aanziend bleef roepen’ tja, als dat op mij slaat, heb ik me toch wel ontmaskerd. ‘Tot deernis bewogen die daar tot dan verborgen was of sliep’? Niets van gemerkt. Dus twee dingen: of hij beheerst zich goed, of het vers heeft niets met mij te maken. Het laatste lijkt me bij nader inzien toch het meest waarschijnlijk.
Slotsom: Laat ik me niet onsterfelijk belachelijk maken voor mezelf door iets van hem in verband te brengen met mezelf. En wat het voornaamste, nl. zijn gedicht, betreft: 't is mooier dan hij in lange tijd schreef.

dinsdag 5 mei 2020

Handelsvertegenwoordiger, 49 jaar - Amsterdam • 6 mei 1945

• Handelsvertegenwoordiger, 49 jaar - Amsterdam. Uit: Dagboekfragmenten 1940-1945, geselecteerd door T.M. Sjenitzer-van Leening

6 Mei
- Om 6 uur op. Schmidt en v.d. Brug zijn al op. Hoe komen we aan eten? Ik ben commandant. Op mijn blauwe overal is één blauw balkje. We gaan vorderen. Brutaal beleefd er op af. Bij Slauerhof krijg ik een pakje sigaretten. Bij Herman Ottersteeg één pond boter. Bij Teun Lenk een 6 tal brooden. De zaak is voor elkaar. We eten er goed van en Riek heeft nog een lik boter over. Als er om 11 uur nog steeds geen nader bericht is, besluit ik naar de staf te gaan. Zoo kom ik ten 2de male naar de kassen. Het hoofd staf kwartier zit op Frankendaal. Ik spreek Kapitein Joop Koopmans. Hij kan er niets aan doen. Wij moeten wachten totdat het hoofdkwartier het bevel geeft. Ik vertel van de teleurstelling. Dat een elkeen deze historische dagen wil medemaken. Het was ons beloofd en wij hadden er voor geoefend. Allemaal niets aan te doen. Ik loop met mijn kop tegen de muur. En op de staf allemaal officieren die ik van tevoren nooit in het illegale werk heb ontmoet. De één doet nog gewichtiger dan de ander. Onverrichter zake kom ik thuis. Mijn manschappen wachten met ongeduld. Er zijn er nog meer gekomen. De huiskamer zit vol. Hebben we ons daar nu voor opgegeven. De stemming is onder nul. Het zal mij moeite kosten ze weer bij elkaar te krijgen.
Ondertusschen loopen honderden menschen naar Diemen om de Canadeezen die in aantocht zijn te begroeten. Allen zijn met de nationale kleuren getooid. Jongens en meisjes loopen met Oranje papieren mutsen, het is wat je noemen kan een Koninginnedagstemming. Alleen het is een droge lol. Want er is niets te koop. De cafés zijn gesloten. Bier of drank is er niet. Hier en daar een beetje surrogaat limonade. Maar ondanks dat is de stemming goed. We hebben wel niet te eten, maar we hebben een streep gezet en vanaf heden gaan we een betere tijd tegemoet. Maar onze bevrijders komen maar niet.
Zouden ze ons evenals gisteren teleurstellen. Plotseling komt er een deining onder de menigte, Daar komen ze. En ja wel hoor, in de verte komt een kleine groep gevechtwagens aan. Een voorhoede komt aan. Bloemen hebben ze reeds overal gekregen. Op de wagens hangen en staan jongens en meisjes. Het gejuich is niet van de lucht Dit is het historisch moment. Het is ongeveer 1 uur. Van alle kanten worden ze toegejuicht. Wat een vreugde. Langzaam bewegen de zware wagens die op rupsbanden loopen, zich langs de weg. Vijf lange jaren hebben we hier op gewacht. Ons hart zwelt van vreugde Eindelijk een einde aan onze ellende God zij dank. Dat is het begin. Vrouwen huilen mannen zwaaien als gekken hun handen. Welcome boys. Welcome is niet van de lucht. En dan gaan ze door En ik sta daar met mijn mannen en zie toe. Het is beroerd. Wij hadden dit zoo gaarne mede gemaakt in het uniform van de N.B.S. Wat is dit toch een ongelukkig gekozen naam. Je vergist je aldoor met N.S.B. Ik beloof de manschappen morgen er weer op uit te gaan en hoop dan betere resultaten te krijgen. Ze gaan naar huis maar in hun hart zijn ze zoo teleurgesteld, het is hen op het gezicht te lezen. De mannen die onder mijn commando staan zijn geen jonge menschen meer. De jongste is 32. De oudste 58. Ik heb 12 menschen. 7 ervan zijn employes van de gasfabriek Zuid. Fijne kerels, waar je op kan rekenen. Oorspronkelijk waren we ingezet voor de bescherming van dit vitale bedrijf. Gelukkig is het niet tot gevechtshandelingen gekomen. Maar zoo als ik reeds eerder schreef. We zouden ons leven hebben gegeven. Maar nu het er om aan kwam, werden we niet opgeroepen. Maar wat nog niet is, kan nog komen. De dag verder brengt ons niets anders dan op een hoop loopende menschen die elkaar gelukwenschen. Ik zie zoo waar een paar Joden, kennissen van vroeger die onder gedoken waren. Jaren zaten ze verborgen en nu is het zoo ver, dat ze zich weer in het openbaar kunnen vertoonen. En overal verschijnen bullitins. Wat voor eenige dagen terug nog illegaal moest worden verzorgd, wordt nu openlijk aangeplakt. We zien nummers van de Waarheid, het Parool, Paraat, Trouw enz. Ik weet niet of ik het al eerder schreef, maar een elkeen schijnt te weten dat ik een bijzondere plaats inneem in het illegale werk. De meeste verwachten dat ik meer weet en vragen mij. Maar op dat moment weet ik net zoo veel als anderen. Het was een fijne dag. Natuurlijk was het eten niet op tijd. Maar wat kan ons vandaag het eten schelen? En de bullitins gaan door. Van uur tot uur. Regeeringsverklaringen gedrukt door mijn vriend Hein worden aangeplakt. Onze Wim loopt met stijfselpot rond en plakt wat hij kan op palen, muren overal zien [ze] het nieuws verschijnen. Maar de avond brengt weer ander nieuws. De jaren opgekropte woede uit zich door dat de jongens enkele meiden die met Moffen hebben omgegaan en zich hebben gegeven de kop kaal te knippen. Ik zag 4 × dit volksgericht voltrekken. En niemand deed er iets tegen. Zij kregen hun gerechte straf. Ze grepen zoon meid beet en met zakschaartjes ja met messen zag je ze de kop kaal maken. Als een geplukte kip zag je ze door de duizendkoppige menigte wegvluchten. Et was een meid bij die ze van haar bed hebben gehaald. Ze stond in pyama broek en enkel hempje tusschen de menigte. Op haar blote voeten vluchtte ze weg in de richting van Amsterdam Het was geen verheffend gezicht, maar ze waren jaren gewaarschuwd, dus moeten ze het maar voelen ook. Vele meiden hadden zich verstopt. De deuren werden opengeramd en als het niet aan de voorkant ging, dan zag je de jongens aan de achterzijde het huis betreden. En ze gingen van de een naar de ander. Lijsten waren er van opgemaakt wie in aanmerking er voor kwam. Zoo eindigde deze veel bewogen dag.

maandag 4 mei 2020

Handelsvertegenwoordiger, 49 jaar - Amsterdam • 5 mei 1945

• Handelsvertegenwoordiger, 49 jaar - Amsterdam. Uit: Dagboekfragmenten 1940-1945, geselecteerd door T.M. Sjenitzer-van Leening

Zondag 5 Mei
- Het beloofd een stralende dag te worden. Een elkeen maakt zich op om naar de kerken te gaan. Alle menschen zijn met de rood-wit-blauwe kleuren of Oranje getooid. De druk is van ons afgenomen. we kunnen weer lachen. Maar de berichten zijn nog steeds verwarrend. Heel Duitsland heeft gecapituleerd komt er nu af.
Eindelijk zien ze dus in dat een verder vechten een onmogelijkheid is. Ze zijn murw gemaakt. Ze krijgen hun portie thuis. Hun steden in puin. Het volk dood of krijgsgevangen. En de Nazileiders op de vlucht.
In de kerk vreugde allom. Dominé spreekt over de zegen en dat we ons waardig moeten gedragen. Maar hoe zullen zij er over denken die in concentratiekampen hebben gezeten, die hun naaste familieleden hebben zien vermoorden! Zij willen hun beulen in handen hebben om af te rekenen.
S avonds komen mijn mannen uit West en Noord naar mij toe. In West is alles onder de wapenen gebleven. Hoe zit dat? Versteeg komt vertellen dat wij weer geconsigneerd zijn. Mijn mannen 3 in getale blijven bij mij slapen. Een 4de gaat bij fam. aan Onderlangs. We spreiden een bed in de kamer. Als het 11 uur is en nog geen alarmsein is gekomen, besluiten we naar bed te gaan. We slapen tot 6 uur. Geen alarm. Wat moet ik met de menschen doen. Geen voedsel heb ik in huis voor hen. Maar morgen zal ik wel zien hoe ik daar aan kom. Hoofdzaak is: De oorlog is afgelopen en God zij geloofd ik leef nog.
Ik schrijf dit om redenen dat ik 7 maanden een stengun in huis had. Bij een eventueel onderzoek waren wij allen thuis tegen de muur gezet. Zonder pardon. Maar dat was niet het eenige wat ik heb gedaan. Spionage dienst voor den Heer v. Droffelaer die helaas de zege niet medemaakt. Bonkaarten verzorgen voor onderduikers. Persoonsbewijzen veranderen. Broodkaarten overbrengen. Illegale bladen verspreiden Elke avond brachten Wim en ik 50 bladen weg. Het Parool, Paraat, Trouw, Vrij Nederland behoorden hierbij. Een elkeen was blij dat hij het nieuws kreeg. Wij vouwden de bladen thuis en gaven ze zoo af. Minstens 4½ jaar deed ik illegaal werk. Velen in de buurt wisten het. Maar toch liep ik met boter op mijn hoofd Eén verrader er onder en je was voor de bijl. Mijn vriend Hein die tevens buiten boven genoemd werk, ook nog schakel was voor het N.S.F. Nederlandsch steunfonds zou boeken kunnen vullen over deze tijd. Hein die chef was op een groote drukkerij verzorgde alle mogelijke drukwerken. Hij drukte bonkaarten, valsche Ausweiszen, Persoonsbewijzen ja wat al niet meer. En van hem kreeg ik de dubbeltjes voor mijn onderduikers. Honderden zijn er door ons geholpen om uit de klauwen te blijven van de Moffen.
En dat overdenk ik in de avond van 5 Mei als ik in mijn bedje lig. Mijn vrouw was wel eens bang, maar dat moet ik haar toegeven. Ze heeft doorgezet en het risico genomen Hoeveel zouden het evenals zij hebben aangedurfd?

zondag 3 mei 2020

Bert Voeten • 4 mei 1945

Bert Voeten (1918-1992) was een Nederlandse schrijver en vertaler. Zijn oorlogsdagboek werd in 1946 gepubliceerd onder de titel Doortocht. Op de foto ook zijn echtgenote Marga Minco.

4 Mei
Het is afgeloopen. Afgeloopen - ik spel het woord en bouw het, letter voor letter, weer op. Vijf jaren heb ik mijn geloof gehad. Het leefde als een stille, verbeten figuur achter de bladen van dit journaal. Nu is het weg. Het heeft zijn object verloren. Leeg is het opeens in mij geworden. Ik hang als een wapperend vod binnen het latwerk van mijn geraamte.
Vijf jaar lang heb ik met het geweld geleefd, met den chaos, met den dood. Nu hoor ik onder mijn venster haastige voetstappen, opgewonden stemmen. Iemand zingt schor de eerste maten van het Wilhelmus. Dan gaat hij over in ‘In naam van Oranje...’
Het is vrede. De vrijheid woont weer in Amsterdam. Ik kan het niet gelooven. Ik kan het niet. Daarom wil ik vannacht een eind schrijven aan deze cahiers. Wellicht boort herlezing mijn bewustzijn open.
We zaten bijeen en keken naar den regen over de verlaten gracht. Plotseling hoorden we bellen rinkelen. Er liep veel volk op straat. De spertijd was al lang ingegaan. Wij stieten de vensters open. ‘Het is vrede!’ riepen de buren. ‘De moffen hebben gecapituleerd!’
‘Dan moeten we naar onzen post’, zeiden Thijs en Gerard. ‘Er zal nog wel gevochten worden. Dat hopen we tenminste...’ Wij gingen allemaal naar buiten. Het was zoo wonderlijk en tegelijk zoo beangstigend. Halftien. De Grüne was op ronde. Ze zou ons aanschieten. Het was een lugubere grap. Overal hingen menschen uit de ramen. Zij keken ons aan of wij zwakzinnigen waren. ‘Wat is er toch?’ vroegen zij. ‘Is het wèrkelijk waar?’ Wij riepen roekeloos: ‘Ja’.
Het Muntplein lag uitgestorven. De Vijzelstraat was een breede leegte. Wij waren beetgenomen. Uit de verte klonken schoten, geratel van een machinegeweer. Oogenblikkelijk was er weer de angst. We zagen menschen weghollen. Niemand juichte. Zoo diep heeft de terreur ingevreten, dat het hart niet meer kan opspringen in ons. De doem van laars en ploertendooder heeft ons psychisch tè zeer gewond. De honger voltooide de afbraak.
Wij gingen naar huis. Om ons bleven de straten doodsch. Geen vlaggen, geen liederen, geen Carnaval der Vrijheid. Ik droeg een grijze teleurstelling in mij om.
Nu stijgen uit de donkere keel van de stad weer klanken op. Zij zingt valsch, onnatuurlijk scherp. Zij lalt als een dronken vrouw. Het is immers afgeloopen. Wij krijgen weer vleesch, lucifers en koffie. We krijgen weer gas en electra. Het vervoer wordt geregeld. De grenzen gaan open. Het leven herneemt zijn vreedzame gestalte.
Maar de geesten zijn ziek, de moraal is rot, de chaos nog lang niet omgezet in orde. De genezing, de uitroeiing van het gif, dat de zielen doorvreten heeft en sponsachtig gemaakt, zullen veel tijd kosten.
De nazi's, de bokkenrijders der horde, hebben alle bronnen vergiftigd. De massa's waren dorstig. En zij dronken. Zonder te letten op de kleur van het water.

zaterdag 2 mei 2020

José Saramago • 3 mei 1993

• De Portugese schrijver (en Nobelprijswinnaar) José Saramago (1922-2010) hield vijf jaar lang, van 1993 tot en met 1997, een dagboek bij dat gepubliceerd werd onder de titel Cadernos de Lanzarote. Een keuze daaruit werd (vertaald door Harrie Lemmens) gepubliceerd in Bzzletin.

3 mei 1993
In mijn lagere-schooltijd werd mij door enkele goedgelovige, naïeve personen die wij de naam meesters gaven, geleerd dat de mens niet alleen een rationeel dier was, maar ook, dankzij een bijzondere genade van God, het enige dier dat daar prat op kon gaan. Welnu, aangezien de eerste lessen die je krijgt het best beklijven, ook al denk je later vaak dat je ze vergeten bent, heb ik jarenlang in de rotsvaste overtuiging geleefd dat deze soort waar ik deel van uitmaak, ondanks enige tegenstrijdigheden en tegenstellingen, zijn hoofd gebruikte als zetel en zenuwcentrum van de rede. Weliswaar liet de schilder Goya stilzwijgend en wijs zien dat er monsters worden geproduceerd in de slaap van die rede, maar daar bracht ik tegenin dat die spoken wel oprezen, maar dat dat alleen gebeurde wanneer de arme rede zich, moe van het steeds maar redelijk moeten zijn, overgaf aan haar vermoeidheid en zichzelf vergat. Thans zie ik mij geplaatst voor twee mogelijkheden: de rede doet in de mens niets anders dan slapen en monsters vervaardigen, of de mens, ontegenzeglijk een dier onder de dieren, is, ook dat ontegenzeglijk, het irrationeelste dier van allemaal. Ik neig steeds meer tot de tweede stelling, niet omdat ik een fanatiek aanhanger zou zijn van pessimistische filosofieën, maar omdat het schouwspel van de wereld in mijn bescheiden opvatting, hoe je het ook bekijkt, een duidelijk en expliciet bewijs is van wat ik de menselijke redeloosheid noem. We zien de afgrond, hij gaapt pal voor onze ogen, en toch lopen we er recht op af als een troep lemmingen, met het kapitale verschil dat wij elkaar onderweg neersabelen.

Pieter van der Meer de Walcheren • 2 mei 1908

Pieter van der Meer de Walcheren (1880-1970) was een Nederlandse dichter-schrijver. Zijn veelgelezen dagboeken zijn in verschillende delen uitgegeven.

2 Mei
De lente is ontzaglijk schoon, dit jaar. Ik sta ontroerd voor het wonder van dit jaargetijde; alles bloeit opnieuw, alles gaat weer pralen. Waar komt dat nieuwe leven vandaan? Kennis gemaakt met C, een sympathiek man, doch daar er dien avond meer bezoekers waren, was er geen gelegenheid diepere dingen te beroeren. Wij maakten muziek, met Martha speelde ik eenige gedeelten uit de Hohe Messe. Vooral de inzet is prachtig, die hartstochtelijke en klagende roep tot God om erbarmen: Kyrie eleison.

16 Mei
Gisteren den ouden man ontmoet. Wat beduidt het leven van dezen mensch? Geteisterd door onnoembare rampen, is hij nu ook verwoest naar lichaam en ziel. Zooals van sommige wezens een straling uitgaat, een vrede en een zachte weldoende gloed, voelt men rond dezen man het onheil waren. Hij stamt uit een oude patricische familie die eertijds een paleis bewoonde. De neergang van dit geslacht is een hartverscheurend verhaal; er rust een vloek op hen, onverbiddelijk worden zij geslagen door het noodlot. De laatste afstammeling is een arbeider, nog wel als heer gekleed, maar zonder eenig hoog verlangen, zonder adel van geest, bot, stompzinnig, wiens ideaal is om uiterst spaarzaam het noodige geld bijeen te sparen en daarvan — o droom! — een huisje te koopen. Een duffe, geest-beklemmende burgerlijkheid heerscht in hun woning en in hun zielen.

vrijdag 1 mei 2020

Richard Strauss • 1 mei 1945

Richard Strauss (1864-1949) was een Duitse componist. Hieronder een fragment uit een brief die hij schreef aan zijn biograaf Willi Schuh. Opgenomen in Walter Kempowski's imposante dagboekverzameling Zwanenzang 1945. Een collectief dagboek - van Hitlers laatste verjaardag tot de bevrijding. (Vertaling: Gerrit Bussink en Izaak Hilhorst.)

Garmisch
Op 30 april is Garmisch door Amerikaanse troepen bezet. Nadat een majoor had verklaard dat er niemand in mijn huis zou worden ingekwartierd, kwam om 11 uur majoor Kramers, die zonder naar diens weerwoord te luisteren mijn zoon beval het huis binnen 15 minuten te ontruimen, met zijn zieke moeder, Richard (mijn kleinzoon) wilde me niet naar buiten laten gaan zodat ik me niet zou opwinden, maar ik liep naar de auto, zei tegen de jonge majoor alleen wie ik was en dat ik de componist was van de 'Rosenkavalier' en 'Salome', waarop hij onmiddellijk voorkomend werd, me een hand gaf en 2 minuten later was alles in orde. [...] Ik heb iedereen een foto gegeven en tot slot de Rosenkavalierwals gespeeld, kortom: aanval succesvol afgeslagen door het hoofd te gebruiken.