• Nadat zijn schip in het ijs was vastgelopen en gezonken, kwamen gezagvoerder Klaas Hoekstra en zijn bemanning op Groenland terecht, waar ze met sloepen probeerden verder te komen. Het verslag van de tocht vol ontberingen is vastgelegd in Dagverhaal van het verongelukken van het Galjootschip Harlingen, in Straat-Davids. Ondertitel: De togt van de Equipagie met sloepen over en langs het ijs, en overwintering van dezelve in het Noordelijk gedeelte van Groenland.
Den 4 November ʼs morgens de wind Oostelijk, mooi weer, hadden wij vrij veel pijn in de leden en waren verbazend ligt in het hoofd, dat nogtans op den dag iets beterde. Ons volk dat bij de Esquimaux hadden vernacht jammerden over hunne voeten. De Koopman die medicijnen had, verbond eenigen en gaf anderen Kampher Spiritus, om mede te wrijven. Er waren onder die gaan noch staan konden. Na den middag overdenkende wat geluk wij nog genooten, dat wij ons leven tot dus ver hadden gered, waarvoor wij den goeden God niet genoeg konden danken, besloot ik een dankzegging te vervaardigen en den volgenden dag, in een der grootste kabakken ons volk voor te lezen. Na ons des avonds verschoond te hebben, met de vorige plaag erg bezet, sliepen wij zeer gerust.
Den 5 November ʼs morgens de wind Z.O. en koud, doch op het land op verre na niet zoo sterk als op het water, liggende het land daar rondom in de klippen. Voor den middag voorzag de Koopman den opzigter van Nogsoak, en tevens onzen loots van provisie en medicijnen, waarvoor ik betaalde 25 Deensche daalers. Des middags waren wij merkelijk beter zoo dat het eten ons overheerlijk lekker smaakte. Des avonds riep ik ons volk bijeen, om gezamenlijk den Heere te danken. Vooraf zongen wij het 27[ste] uit de Evangelische gezangen [...]
Den 6 November ʼs morgens de wind Z.O. een harde koelte, anders zacht weer, konden onze manschappen niet naar Ommenak vertrekken, – die daarvoor bestemd waren, –omdat dat de meesten onzer opene voeten hadden. Inwendig waren wij beter gesteld dan de vorige dagen, onze vingeren bleven doof, doch meer aan het einde der vingeren dan voorheen.
maandag 4 november 2024
zondag 3 november 2024
Fernand Auwera • 4 november 1986
• Fernand Auwera (1929-2015) was een Vlaamse schrijver. Hij publiceerde dagboekfragmenten in Dietsche Warande en Belfort.
4 november
10u. Gisteravond de benefiet voor ‘De Morgen’ opgeluisterd. Na een oorverdovend orkest, ‘Midnight Sex’, hebben Michel Oukhow, Carla en Gerard Walschap en ik voor de eerste statements gezorgd. Veel sfeer, enorm veel volk, een succes, gelukkig. In het café van het bondsgebouw nog even zitten praten met Walschap. Hij genoot enorm van een ‘bolleke’ De Koninck, en bleek dat bier niet te kennen, niettegenstaande hij (letterlijk) bijna in die brouwerij woont! Hij is nog steeds heel alert, enorm geheugen, ontspannen te midden van de drukte die mij in elk geval nerveus maakt. Het is spijtig dat ik niet meer contact met hem had. (Ik ontmoette hem voor het eerst in 1968, voor het interview voor ‘Schrijven of schieten?’, hij is de eerste man die ik ooit heb geïnterviewd).
4 november
10u. Gisteravond de benefiet voor ‘De Morgen’ opgeluisterd. Na een oorverdovend orkest, ‘Midnight Sex’, hebben Michel Oukhow, Carla en Gerard Walschap en ik voor de eerste statements gezorgd. Veel sfeer, enorm veel volk, een succes, gelukkig. In het café van het bondsgebouw nog even zitten praten met Walschap. Hij genoot enorm van een ‘bolleke’ De Koninck, en bleek dat bier niet te kennen, niettegenstaande hij (letterlijk) bijna in die brouwerij woont! Hij is nog steeds heel alert, enorm geheugen, ontspannen te midden van de drukte die mij in elk geval nerveus maakt. Het is spijtig dat ik niet meer contact met hem had. (Ik ontmoette hem voor het eerst in 1968, voor het interview voor ‘Schrijven of schieten?’, hij is de eerste man die ik ooit heb geïnterviewd).
15u. Op 6 november 1870 wordt Renan geciteerd: ‘Het katholieke geloof heeft een afstompende werking op het individu; door de opvoeding van de jezuïeten of van de broeders van de christelijke scholen worden alle geestelijke vermogens onderdrukt (...)’. Ruim 6 jaar heb ook ik met die broeders te maken gehad, ik heb altijd wel vermoed dat mijn mankementen niet allemaal eigen schuld waren.
En op 23 november 1890 een heel knap stuk over de onthulling van een monument voor Flaubert, met daarin deze grandioze opmerking: ‘En om helemaal eerlijk te zijn, het monument van Chapu is een fraai, in suiker uitgevoerd bas-reliëf waarop de Waarheid eruitziet alsof zij in een put haar behoefte doet.’
23.30u. Net terug van een redactievergadering van ‘Dietsche Warande & Belfort’ met als enig agendapunt: verandering van uitgever. Vrijwel unaniem wordt voor ‘Den Gulden Engel’ geopteerd. Met de twee Hugo's, Willy en Gwij vervolgens bollekens gaan drinken in de pas heropende ‘Quinten’, ooit de stamkroeg van Willem Elsschot. Als ik nu het geanimeerde gesprek navertelde, zou dat dan later even geboeid worden gelezen als ik nu lees over de kroeggesprekken van Flaubert, de Maupassant, Zola?
354-1920>
Koos van Zomeren • 3 november 2004
• Koos van Zomeren (1946) is een Nederlandse schrijver. In Nog in morgens gemeten werkt hij dagboekaantekeningen uit 2003/2004 uit.
3 november Theo van Gogh vermoord, PSV-Rosenborg, verkiezingen in de VS. Weer een nacht in het Groninger guesthouse. Telkens als ik wakker word de tv even aan. Tegen de ochtend blijkt dat Bush toch gewonnen heeft. Nu ja, het is natuurlijk nooit helemaal onze wereld geweest. Ons hele leven al in de minderheid. Op den duur wordt verliezen je tweede natuur. Maar het blijft verliezen.
4 november Warnsborn, heideveld, klapekster - net als in die kleine roman.
5 november Met Jan & Rian en Daan & Wendy bij Zilli & Zilli. Ik geef Daan dat boekje. Ik zeg: 'Op de flap staat dat ik de meest geciteerde Nederlandse schrijver in de Van Dale ben. Dat moet zijn: de meest geciteerde lévende Nederlandse schrijver.'
En Daan: 'Lééf jij dan nog?'
Ik geloof niet dat ik dat leuk vond. Maar misschien vond Daan het zelf ook niet zo leuk.
Jan, als we naar de parkeergarage lopen: 'Daan en Wendy zijn al een echt stelletje. Heb je gezien hoe galant Daan dan is?'
8 november Ik sta te plassen, nee: ik droom dat ik sta te plassen en mijn urine wordt steeds donkerder, tot er ten slotte een wolk bloed in de wc-pot valt. Als ik mijn handen was, komen ook die onder het bloed te zitten.148-2015>
3 november Theo van Gogh vermoord, PSV-Rosenborg, verkiezingen in de VS. Weer een nacht in het Groninger guesthouse. Telkens als ik wakker word de tv even aan. Tegen de ochtend blijkt dat Bush toch gewonnen heeft. Nu ja, het is natuurlijk nooit helemaal onze wereld geweest. Ons hele leven al in de minderheid. Op den duur wordt verliezen je tweede natuur. Maar het blijft verliezen.
4 november Warnsborn, heideveld, klapekster - net als in die kleine roman.
5 november Met Jan & Rian en Daan & Wendy bij Zilli & Zilli. Ik geef Daan dat boekje. Ik zeg: 'Op de flap staat dat ik de meest geciteerde Nederlandse schrijver in de Van Dale ben. Dat moet zijn: de meest geciteerde lévende Nederlandse schrijver.'
En Daan: 'Lééf jij dan nog?'
Ik geloof niet dat ik dat leuk vond. Maar misschien vond Daan het zelf ook niet zo leuk.
Jan, als we naar de parkeergarage lopen: 'Daan en Wendy zijn al een echt stelletje. Heb je gezien hoe galant Daan dan is?'
8 november Ik sta te plassen, nee: ik droom dat ik sta te plassen en mijn urine wordt steeds donkerder, tot er ten slotte een wolk bloed in de wc-pot valt. Als ik mijn handen was, komen ook die onder het bloed te zitten.148-2015>
Klaas Hoekstra • 2 november 1826
• Nadat zijn schip in het ijs was vastgelopen en gezonken, kwamen gezagvoerder Klaas Hoekstra en zijn bemanning op Groenland terecht, waar ze met sloepen probeerden verder te komen. Het verslag van de tocht vol ontberingen is vastgelegd in Dagverhaal van het verongelukken van het Galjootschip Harlingen, in Straat-Davids. Ondertitel: De togt van de Equipagie met sloepen over en langs het ijs, en overwintering van dezelve in het Noordelijk gedeelte van Groenland.
Den 1 November ʼs morgens de wind N.W. en sterke koelte, was de reis naar Niakonak ondoenlijk, doch wij maakten ons gereed, om bij de eerste gelegenheid de beste, te kunnen vertrekken, dat ook noodzakelijk wierd, daar wij anders zeer spoedig al des mans provisie zouden verteren, daar zijne voorraad zeer gering was. Des avonds bezochten wij de kranken, vonden hen zeer bedroefd, kermende van pijn, konden niet anders doen dan hen beklagen. Niemand onzer ook was vrij van vorst en allen zwak. Des nachts stormweer.
Den 2 November ʼs morgens de wind N.W. met beter weer, doch het water zeer hol, zoodat wij alweder niet konden vertrekken, daar wij in de zee op, een mijl moesten roeijen, en zulks door zwakte niet konden doen, behalven dat het ook zeer koud was. Wij besloten dus nog een dag te wachten. Intusschen rekende ik op nieuw af met onzen Deen en gaf hem een adsignatie van 320 pond brood, 7 schepels gort, 4 schepels erwten, 15 pond spek, alsmede van 2 groote balieʼs robbespek, gebruikt tot brand om het eten te kunnen koken. Na den middag leerden de Esquimaux hunne kinderen met de kajak te roeijen en pijlen schieten. Ik verzocht een Esquimaux eens een pijl op het land afteschieten, om te zien, hoe ver zij zulks konden doen. Hij schoot 138 voeten, de pijl zoo vast in den grond, dat één man dezelve er niet konde uittrekken. Des avonds en nachts mooi weer.
Den 3 November ʼs morgens de wind Z.W. mooi weer met een weinig sneeuw, gingen wij op reis, latende genoemde zwakken benevens zeven anderen, te zamen dertien man te Nogsoak blijven, naar Niakonak, zijnde toen ʼs morgens 4 uren. Voor den middag de wind Z.O. met een harde koelte en hol water, waarvan veel in de sloepen stortte, dat terstond ijs was. Een Deensche sloep hadden wij bij ons voor loots, en mede om provisie te halen, waarvoor zij 25 Deensche daalers zouden genieten. Die sloep roeide meer dan eens zoo hard als wij en moest gedurig wachten, als bemand met sterke gezonde kerels, daar wij geen halve menschen waren. Des avonds werd het water zoo hol, dat wij met onze sloep bijna niets vorderden en veel water overnamen. Terug konden wij ook niet, daar wij reeds naar gissing 6 mijlen hadden afgelegd. Onze loots of Deensche sloep was buiten ons gezigt. Wij roeiden dan voort met zoo veel ijver als wij konden en kwamen toch onder den opper van het land, en begon het weder goed te vorderen. Te 9 uren was onze lootsboot te Niakonak aangekomen, had ons, hoewel wachtende, uit het oog verloren. De koopman dus van onze komst verwittigd – Joh. Peter Petersen – schoot toen voor ons, opdat wij niet zouden voorbijvaren, doch eer wij zulks hoorden, hadden wij reeds licht gezien. Te 10 uren kwamen wij te Niakonak aan, allen zeer vermoeid en af. Zeer hartlijk werden wij ontvangen, gevende de man ons alles wat hij konde, om ons te verfrisschen. Hij liet ons op zijn bed slapen, en sliep zelfs op den grond in een beddezak, gemaakt van beerehuiden met robbevel overtrokken, geschikt voor reizen en om op het ijs te kunnen vernachten, zijnde dezelve zeer warm. Wij sliepen, hoewel op zeer goed beddegoed, van vermoeijenis en de groote verandering, echter weinig, doch waren wel te vreden dat wij gelegenheid hadden van te kunnen overwinteren, nadat vervolgens vijftien man van de onzen naar Ommenak, een grooter kolonie, gingen. 170-2017>
Den 1 November ʼs morgens de wind N.W. en sterke koelte, was de reis naar Niakonak ondoenlijk, doch wij maakten ons gereed, om bij de eerste gelegenheid de beste, te kunnen vertrekken, dat ook noodzakelijk wierd, daar wij anders zeer spoedig al des mans provisie zouden verteren, daar zijne voorraad zeer gering was. Des avonds bezochten wij de kranken, vonden hen zeer bedroefd, kermende van pijn, konden niet anders doen dan hen beklagen. Niemand onzer ook was vrij van vorst en allen zwak. Des nachts stormweer.
Den 2 November ʼs morgens de wind N.W. met beter weer, doch het water zeer hol, zoodat wij alweder niet konden vertrekken, daar wij in de zee op, een mijl moesten roeijen, en zulks door zwakte niet konden doen, behalven dat het ook zeer koud was. Wij besloten dus nog een dag te wachten. Intusschen rekende ik op nieuw af met onzen Deen en gaf hem een adsignatie van 320 pond brood, 7 schepels gort, 4 schepels erwten, 15 pond spek, alsmede van 2 groote balieʼs robbespek, gebruikt tot brand om het eten te kunnen koken. Na den middag leerden de Esquimaux hunne kinderen met de kajak te roeijen en pijlen schieten. Ik verzocht een Esquimaux eens een pijl op het land afteschieten, om te zien, hoe ver zij zulks konden doen. Hij schoot 138 voeten, de pijl zoo vast in den grond, dat één man dezelve er niet konde uittrekken. Des avonds en nachts mooi weer.
Den 3 November ʼs morgens de wind Z.W. mooi weer met een weinig sneeuw, gingen wij op reis, latende genoemde zwakken benevens zeven anderen, te zamen dertien man te Nogsoak blijven, naar Niakonak, zijnde toen ʼs morgens 4 uren. Voor den middag de wind Z.O. met een harde koelte en hol water, waarvan veel in de sloepen stortte, dat terstond ijs was. Een Deensche sloep hadden wij bij ons voor loots, en mede om provisie te halen, waarvoor zij 25 Deensche daalers zouden genieten. Die sloep roeide meer dan eens zoo hard als wij en moest gedurig wachten, als bemand met sterke gezonde kerels, daar wij geen halve menschen waren. Des avonds werd het water zoo hol, dat wij met onze sloep bijna niets vorderden en veel water overnamen. Terug konden wij ook niet, daar wij reeds naar gissing 6 mijlen hadden afgelegd. Onze loots of Deensche sloep was buiten ons gezigt. Wij roeiden dan voort met zoo veel ijver als wij konden en kwamen toch onder den opper van het land, en begon het weder goed te vorderen. Te 9 uren was onze lootsboot te Niakonak aangekomen, had ons, hoewel wachtende, uit het oog verloren. De koopman dus van onze komst verwittigd – Joh. Peter Petersen – schoot toen voor ons, opdat wij niet zouden voorbijvaren, doch eer wij zulks hoorden, hadden wij reeds licht gezien. Te 10 uren kwamen wij te Niakonak aan, allen zeer vermoeid en af. Zeer hartlijk werden wij ontvangen, gevende de man ons alles wat hij konde, om ons te verfrisschen. Hij liet ons op zijn bed slapen, en sliep zelfs op den grond in een beddezak, gemaakt van beerehuiden met robbevel overtrokken, geschikt voor reizen en om op het ijs te kunnen vernachten, zijnde dezelve zeer warm. Wij sliepen, hoewel op zeer goed beddegoed, van vermoeijenis en de groote verandering, echter weinig, doch waren wel te vreden dat wij gelegenheid hadden van te kunnen overwinteren, nadat vervolgens vijftien man van de onzen naar Ommenak, een grooter kolonie, gingen. 170-2017>
Abonneren op:
Posts (Atom)