donderdag 28 november 2024

Martine Bijl • 29 november 1983

Martine Bijl (1948) is een Nederlands zangeres, actrice, schrijfster en cabaretière. In 1983 hield ze voor NRC Handelsblad een 'Hollands Dagboek' bij, naar aanleiding van de première van haar eerste theatershow.

Dinsdag [29 november]
Na het ontbijt gaat Henk de voorzettanden halen en ik was mijn haar. De fotograaf die mij ter gelegenheid van dit dagboek komt vereeuwigen staat een uur eerder voor de deur dan ik verwachtte. Ik moet nog föhnen en optutten en koffie is er ook nog niet. Gelukkig is het een aardige man, die althans pretendeert alle tijd van de wereld te hebben. Hij bewondert het huis en het uitzicht op de Vecht. Zo mag ik het horen. Bezoekers die niet eens de moeite nemen even een blik in de tuin te werpen, mogen van mij meteen weer vertrekken.
Hij vindt de Story op de keukentafel. Ik haast mij te verklaren dat dit de Vlaamse Story is, die wij elke week om onduidelijke redenen ongevraagd thuisbezorgd krijgen. Het is de waarheid, maar ik had net zo goed kunnen zeggen dat ik de Privé weleens bij de kapper lees. Gelukkig ligt VN in de huiskamer. Die zal ik straks even ongemerkt in het zicht schuiven.
De fotograaf werkt snel, en na zijn vertrek is er nog tijd om wat post te beantwoorden en de boodschappen te doen. We eten een klein, maar eindelijk weer eens verantwoord hapje voor we op weg gaan naar theater de Stoelemat in Bergen op Zoom. Ook hier weer het bewijs dat de aard van het theaterpubliek nauwelijks gebonden is aan stad of streek. De muzikanten — Lex Jasper, Hans Beths, Edwin Corzilius en Henk — spelen schitterend. Een evenwichtige, prettige voorstelling.
Om half drie liggen we in bed. Om de een of andere reden slaap ik nauwelijks.

Woensdag [30 november]
Boet is jarig, en we zouden om elf uur koffie komen drinken. Beb en Boet zijn onze buren. Beb (Vuyk), schrijfster van o.a. 'Het laatste huis van de wereld' èn het 'Groot Indisch Kookboek' komt om tien uur melden dat de verwarmingsmonteur bij hen voor enige wanorde heeft gezorgd. Koffie bij ons dus. We scharen ons even later om de keukentafel met door Beb zelfgemaakte taartjes en luisteren gezamenlijk naar de berichten over Heineken. Beb vertelt van de in Engeland opgezette cursus voor industriëlen, die tot doel heeft hen vertrouwd te maken met de psychologisch juiste benadering van hun eventuele kidnappers. Ik begrijp de wereld in het geheel niet meer.
Twee uur later bevinden we ons op het kantoor van Joop Koopman bij ons impresariaat Lumen, om nog wat zaken door te spreken. Het is gezellig en het wordt dus toch weer later dan onze bedoeling was. Snel naar huis. Onze bejaarde kater voelt zich de laatste dagen niet zo lekker en heeft tijdens onze afwezigheid omstandig gekotst. Ik verwijder met een emmertje lauw sop zijn her en der gedeponeerde spuugseltjes. Er is geen tijd meer om even te rusten. Niet veel later staan we op weg naar Beverwijk in de file voor de tunnel. We drinken onze eerste bak theaterkoffie en ik ben moe van de dag.
Ik worstel tijdens de voorstelling met mijn teksten en ben na afloop down en onzeker. In het restaurant wachten Huib en Maria. Maria de Booy hoef ik niks te vertellen. Zij kent het toneelvak. Ze zegt: 'Als je 's avonds honderd procent moet geven, moet je overdag niet al tachtig procent uitdelen.' Ik drink iets te veel rode wijn.

woensdag 27 november 2024

Cees Nooteboom • 28 november 1962

Cees Nooteboom (1933) is een Nederlandse schrijver. Dit fragment gaat over de tv-inzamelactie 'Open het Dorp' (1962) voor een gehandicaptendorp bij Arnhem, die 23 uur duurde en 21 miljoen gulden opleverde.

Tien over elf, dinsdagmorgen. Ik loop de arena van het RAI-gebouw uit. Het ijskoude licht van de dag staat rechtop in die hallen, de mensen die er doorheen lopen zijn merkwaardig alleen en maken geen enkel geluid. Aan de andere kant van de hal is de perskamer. Vermoeide mannen kijken naar de monitor waar het nog steeds plaatsvindt: de lange, geheimzinnige middeleeuwse feestdag, de niet meer eindigende stoet van geldgevers en geschenkenbrengers waartussen de absurditeit rondwandelt hand in hand met zakelijkheid, onschuld, en soms een bijna barbaarse goedheid die schrik aanjaagt.
Iemand heeft met de vlakke hand boven op Nederland geslagen en kijk wat er uitkomt: een man met een fiets, een kind met een pop, een bank met een ton, een schilder met een schilderij, priesters, matrozen, een orgie van geven die uitmondt in dit lange, open, glazen gebouw, waar ze één voor één naar voren komen met hun klokken, hun zelfgebakken koeken, hun grond, hun weekloon, hun konijn, hun bruidsjurk. Het hangt bijna dreigend boven ons, de verstikkende opwinding van miljoenen mensen, het gevaarlijk onverwachte. Wat er precies aan de hand is kan niemand meer uitleggen, maar het zou onzin zijn om dit nog te willen terugbrengen tot de proporties van een normale actie, tot gevoel dat is opgewekt en nu werkt.
Sommige gezichten tussen de steeds verder oprukkende stoet gevers verlangen duidelijk naar een totale verrukking, er is op deze gelegenheid gewacht. De bewondering die men voor Mies Bouwman moet hebben, heeft niets meer te maken met charme of gevatheid: het geweld dat ze oproept weet ze elke keer opnieuw in bedwang te houden.
Het is achttien uur na gisteren. Bij de uitgang staat een man in een overal met een kalkoen op zijn arm, die nadenkend uit zijn keihard vogeloog de wereld der mensen bekijkt. Ik ga nu echt naar buiten, en sta op het witte, van mist verzadigde plein. In een militaire vrachtwagen zit een soldaat te wachten. Uit het raampje van een andere auto hoor ik 'Kijk eens mevrouw Bouwman, ik hoor u zo vaak Hotsjekee zeggen. Nu heb ik een collega, die doet dat ook.' En daar is dan niets aan toe te voegen.


dinsdag 26 november 2024

Wim Kan • 27 november 1962

Wim Kan (1911-1983) was cabaretier. Zijn dagboeken zijn te lezen bij de dbnl.

Zondag 28 oktober.
[...] Mies Bouwman komt op 26 november met een AVRO tv-uitzending ten bate van de bouw van een dorp bij Arnhem voor blijvende invaliden en gehandicapten. Er is vijf miljoen nodig. Uitzending zou 22 uur moeten duren. Waarom? Omdat ze zoiets ook in Amerika doen!!! Aan het slot zou ik firma's moeten opbellen (Philips, Albert Heijn, KLM) om geld los te krijgen.

Vrijdag 23 november.
Mies Bouwman hier. In mineur! De zes heren die elk ƒ 25.000, - hadden toegezegd begonnen chicanes te maken. Trokken hun belofte geheel of gedeeltelijk in, wilden geen telefoongesprekken (Sidney van den Bergh weer wel), vonden ƒ 25.000, - ‘niet verantwoord’ in deze tijd (tegenover eigen personeel), wilden van ƒ 5000, - tot ƒ 15.000, - geven. Kortom een stelletje echte kruideniers! Niet één sprak tegen dat hij het bedrag ƒ 25.000, - had toegezegd, maar enz. enz. Mies Bouwman belde waar ik bij was meneer Dreesmann op om nog te redden wat er nog te redden scheen, bijvoorbeeld Unilever en Heineken te laten vallen en dan alleen met viermaal ƒ 25 000, - uit de bus te komen met Dreesmann, Albert Heijn, Niemeijer en Vettewinkel. Ik stelde nog voor hem de hele scène, ruim acht bladzijden, voor te lezen, maar niets mocht meer baten. Mijn optreden in AVRO tv-show gaat niet door.

Zaterdag 24 november.
Om 19.30 uur telefoon in de kassa: dr. Klapwijk: ‘Vindt u goed dat ik probeer deze mensen nog tot de orde te roepen?’ Zei meteen: Ja natuurlijk. Zelfs vier vind ik al prima. Vóór morgenavond bericht. Vóór 19.00 uur i.v.m. repetitie met Mies Bouwman en regisseur Ordeman(?). Gaat het dus misschien toch nog door!

Dinsdag 27 november. Nacht
‘Open het dorp!’ Nog nooit in m'n leven heb ik zoiets meegemaakt. Gingen maandag om 20.30 uur 's avonds voor onze tv zitten en zagen eerst filmpje over gehandicapte kinderen. Kwamen beiden onder de indruk. Toen werd het pauze, mochten we onze bijdrage in een lucifersdoosje naar de kruideniers gaan brengen. Daarna zakte het programma nogal erg in en gingen we naar bed. 's Morgens hoorde ik op mijn radiootje om 6.00 uur Mies nog net zo opgewekt praten. Om 8.00 uur nog! Steeds Mies, blij, enthousiast. We waren de zeven miljoen gepasseerd. Om 10.00 uur 's morgens zouden Ol en ik even televisie kijken. We zaten er om 17.30 uur toen meneer Van Liempt ons kwam halen nog! Fascinerend. Ik begon iets te voelen van een psychose. De mensen werden gek. Stapelgek. Maar in het goeie en dat zag je allemaal van vlakbij voor je neus gebeuren. Dat is televisie. Om 17.30 uur in dikke mist naar de RAI. Heksenketel. Iedereen stapelgek en dolgelukkig door al dit overweldigend gebeuren! Kreeg het gevoel dat het spelen van dat sketchje onzin was geworden, vooral ook door de ‘fantastische’ bedragen die nu als sterren uit de hemel waren komen vallen. Mies Bouwman met dikke, zwarte voeten, vroeg nog: kunt u anders geen liedje zingen? Als een open graf zag ik de toekomst voor me. Ik dacht hier val je levend in te pletter. Het is voor 't Dorp dacht ik dan maar weer en tenslotte ging ik met Ol aan de hand (aan de hand van Ol) het toneel op. Alles viel enorm mee. Er kwam zelfs een prachtige lach op verschillende grapjes. Een groot deel van het publiek dacht dat het echt was. We zaten met ons drieën aan een soort bureau. Ol souffleerde tweemaal op een uiterst kritisch moment. Mies bleef maar ontroerend lief en enthousiast. Vier telefoongesprekken. Het dorp heiligde de middelen. [Kan belde in de uitzending met Albert Heijn, Sidney van den Bergh, Niemeijer en Dreesmann een bedrag van honderdduizend gulden bij elkaar].

maandag 25 november 2024

Lidija Tsjoekovskaja • 26 november 1958

Lidija Tsjoekovskaja (1907-1996) was een Russisch schrijfster en dichteres. Ze was bevriend met de dichteres Anna Achmatova. Een dagboek van haar ontmoetingen met Achmatova is verschenen als Ontmoetingen met Anna Achmatova 1938-1962.

26 november 1958
Gisteren heb ik, op verzoek van Ljoesja, Anna Andrejevna mee naar huis gebracht. Ljoesja heeft een nieuwe hartstocht: de bandrecorder, en ze wilde de stem van Achmatova opnemen. Anna Andrejevna las zes gedichten en het derde hoofdstuk van het Epos zonder held, nadat ze eerst mijn exemplaar dat sinds lang verouderd was, had verbeterd. Ze waarschuwde ons dat haar stem bij een opname altijd lager klinkt dan in werkelijkheid en inderdaad, toen we de band afluisterden, klonk in de eerste twee gedichten een misplaatste bastoon, maar verderop bleek de opname vrijwel juist te zijn wat het timbre betreft, en helemaal correct qua intonatie. Ze las de verzen uit haar nieuwe rode Soerkov-bundel, waarin ze pagina's had geplakt met een groot aantal verzen die niet waren opgenomen.
Bij de thee vertelde ze me vol bitterheid dat Boris Leonidovitsj [Pasternak] haar had gebeld.
Aanvankelijk was ze verheugd, maar later toen hij zei: 'Een vrouw die mij na staat is van de zomer met haar dochter in Leningrad geweest, maar zonder een brief van mij heeft ze u niet durven opzoeken,' werd ze woedend: 'Dat gaat natuurlijk over Olga. Op haar aandringen heeft hij mij ook gebeld. Maar ik hou mijn deur op slot. Ik wil die oplichtster niet ontvangen.'
Ze zei echter dat ze van plan was met Nina Antonovna [Olsjevskaja] een bezoek te brengen aan Boris Leonidovitsj in zijn buitenhuis.
'Het zal een onuitgesproken condoleantiebezoek zijn. Ik laat de taxi wachten en blijf een halfuurtje. Niet langer. Over zijn zaken rep ik met geen woord; ik zal over het weer praten, over de natuur, over wat hij maar wil. Als hij niet thuis mocht zijn, laat ik een briefje voor hem achter, en daarmee is de kous af.'
Ze is woedend op hem. Jammer. Dit is niet het moment voor woede.
Tegen twaalven heb ik haar naar huis gebracht.

zondag 24 november 2024

Waris Hussein • 25 november 1963

• De Brit Waris Hussein (1938) was in 1963 de eerste regisseur van de in het verenigd Koninkrijk immens populaire (maar in Nederland relatief onbekende) sf-tv-serie Doctor Who (die vandaag de dag nog steeds loopt). Hij hield in die dagen een dagboek bij.

Monday 25th November 1963
On train to Moscow via Frankfurt.
[Waris spent nearly two weeks in the USSR, including train journeys of two days and nights, while back in Britain Doctor Who was gradually captivating its first audiences.] 


A couple of weeks suddenly loomed up, empty, before I can start doing anything with “Cathay” in the next Who epic. I decided I needed to go away and, on B’s suggestion [“That’s my mother. We called her B”], cabled Paul in Moscow to ask if I could come and stay with him. After that the next few days were bound up in rapid journeys to the Russian Consulate and Shepherd’s Bush.

Problems at the BBC. [Director] Chris Barry's first episode of The Dead Planet was completely ruined because of talkback right through. [Recorded on Friday 15th November, this was the start of the first Dalek serial.] The episode had to be done again and it set us back a week later. Verity sat at the phone and Mervyn smoked his pipe. We've been transferred to Threshold House and the traffic noise outside is ear-splitting. The atmosphere of the newly painted place is like entering a new school and the small-scale air of the trolley girls is provincial.

On Friday [22nd November] I dressed up in my Indian outfit and arrived at the Dorchester for the Guild of Television Directors and Producers Ball. Someone said in the foyer that Kennedy [the US President] had been shot. The cloakroom attendant took my coat and said, “Well, what d’you know!” The news was true. It was announced as we all sat down to dinner and the whole atmosphere was charged with disbelief. An extraordinary sensation passed through us sitting at the silver and wines. The full meaning of it didn't come yet. Instead the awards were given by Sybil Thorndike – Vivian Merchant, Harold Pinter (I met him – he is superficial now).

On Saturday everything was gloomy with the pall of Kennedy's assassination. All of us felt it as if he had been a personal friend. I think it is his youth and what he might have achieved that makes his death so horrifying. Special TV programmes were relayed about him throughout the day and ITV seemed to manage better in their programme content. The BBC just burbled on unsure and inconclusive with lengthy questions answered by all-knowing personages of one sort or another. No one really knows what Lyndon Johnson [JFK’s successor] will be like. Dr Who passed unnoticed. Presentation ran the tape too soon so that at least 10 seconds were lost in the opening titles. Bill rang to say the subject matter wasn't me. [“That’s my godfather, Bill.”] I prepared for the journey.

Mihail Sebastian • 24 november 1941

Mihail Sebastian (1907-1945) was een Roemeense schrijver. Zijn Dagboek 1933-1945 is in het Nederlands vertaald door Julien Weverbergh.

Zondag 23 november
In Libië bezetten de Engelsen Port Capuzzo. Nog steeds weinig informatie over de ontwikkelingen van het offensief. In Moskou felle Duitse aanvallen vooral uit het noorden, waar Kalinin gevallen is.

Ik heb geen geld, geen geld, geen geld — en ik weet niet wat te doen. Ik wou er vandaag met Aristide over spreken maar had de moed niet. Het is trouwens lang geleden dat wij elkaar nog onder vier ogen spraken - hij schijnt dit te vermijden.

Maandag 24 november
Een nacht vol gecompliceerde dromen, verward, die ik me vanochtend bij het ontwaken goed herinnerde maar die in de loop van de dag helemaal vervaagden. Ik kan alleen het eerste deel van één van die dromen reconstrueren. Ik was in Parijs. Overal in de stad lagen zwarte en rode broden die niemand mocht aanraken. Het rood was fel, schitterend, en het zwart verbrand als steenkool.

Er wordt gezegd dat de Engelsen de bezetting van Bardia aankondigen.

De ministerraad heeft gisteren het tarief vastgesteld dat de joden moeten betalen willen zij voor de werken van openbaar nut worden vrijgesteld. Wie niet betaalt zal gaan werken. Wie niet betaalt en wegens ziekte niet kan werken zal worden uitgewezen.

Dinsdag 25 november
Gisteren veel muziek bij Gina en Ghita. Een kwartet van Beethoven gespeeld door Galvet, het Derde Brandenburgse concert, Concerto voor vier piano's en orkest van Vivaldi-Bach, een koraal en een fuga op orgel van Bach, De dood van Isolde, de wals van Ravel, twee nocturnes van Chopin. Ik keerde 's nachts omstreeks een uur terug naar huis. De eerste keer na zoveel maanden. Het sneeuwde zacht, de hele stad was wit en rustig.
[...]

Wim Brands en A.L. Snijders • 23 november 2010

Wim Brands (1959-2016) had in november 2010 een mailwisseling met A.L. Snijders (1937-2021), die is gepubliceerd in het jaarboek van de Jan Campert Stichting.

21 november 2010
W: Vanmorgen las ik wat de beste manier is om veel te doen. Robert Benchley schreef erover: je moet de dingen doen op momenten dat het niet hoeft, je kunt dan bergen verzetten.

A.L: Werken in de ochtend is het mooiste. Ik verbeeld me dan dat mijn hoofd schoon en uitgeslapen is. Maar er is ook schuldgevoel, want de dingen van gisteren staan er nog, er moet opgeruimd worden. Ik schrijf trouwens wanneer het uitkomt.

22 november 2010
W: Maar moet er geen vuursteentje oplichten voor je gaat schrijven? Laat ik je een verhaal vertellen. In een Australische krant stond een reportage over twee Schotse soldaten die in Afghanistan vochten. Ze hadden een afspraak gemaakt: als een van hen stierf zou de ander op de begrafenis verschijnen in een jurk.
Een van de soldaten sneuvelde en zijn vriend stond aan het graf in een paarse jurk. Verteerd door verdriet.
De schrijfster Amanda Maxwell vertelde me dit verhaal. Ze zei ook dat ze nog nadenkt over hoe ze het gaat gebruiken. Dit verhaal is een vuursteentje.

A.L: Het vuursteentje is vaak een zin of een korte passage. Dat is een oorzaak van mijn citeerdrift, ik wil de bron laten zien. De moeilijkheid is: hoe groot moet de bron zijn? Uit het gedicht ‘Oude mensen in Zuid-Frankrijk’ van Remco Campert kies ik:
ze voerden bevel in vele landen, Afrika, China
en wat is ervan gebleven?
Dat is de zin die de trein in beweging zet, maar de andere zinnen kan ik niet zomaar terzijde schuiven, dat vind ik unfair tegenover de dichter. Ik neem dus het hele gedicht, en daardoor mislukt het kleine verhaal. Dat gebeurt vaak, ik ben niet doortastend genoeg, ik wil in het midden blijven, ik durf mijn zin niet door te drijven.

23 november 2010
W: Het lijdt geen twijfel dat je weifelend door het leven gaat, maar tegelijkertijd ijdel bent: ik durf mijn zin niet door te drijven is daarvan een illustratie. Je schrijft dat daardoor het kleine verhaal mislukt. Wat bedoel je? Volgens mij sneuvelen er niet zoveel verhalen van je.

A.L: Ik wil het Zeer Korte Verhaal inderdaad zeer kort houden, maar dat lukt niet vaak. De inhoud, het verhaal, is meestal van zichzelf al te groot, zonder dat ik het opschrijf. En mijn schrijven maakt het dan nog groter. Als daar dan nog bijkomt dat ik het kerncitaat in zijn omgeving wil tonen (om wat voor reden ook), blijft er niet veel over van het zeer korte karakter van het stukje. Het wordt dunner en groter. Een echte ZKV is een zeldzame gast.

donderdag 21 november 2024

Nescio • 22 november 1914(?)

Nescio (J.H.F. Grönloh, 1882-1961) was een Nederlandse schrijver. Onderstaand fragment komt uit Mene Tekel.

Op den dijk naar Schellingwou kwam ons een christelijk-historisch uitziend heer tegen; zijn witte gezicht was gladgeschoren, hij had een zwarte pandjesjas aan, maar z'n hoed hatti in z'n hand en z'n overjas over z'n arm en hij floot. Het was 22 November. Dat vonden wij aardig, wij hadden de neiging den man de hand te drukken, maar waren bang, dat hij ons niet begrijpen zou en z'n gezicht was zoo erg wit.
Om vier uur werd de zon heel laag, groot en rood en zonk koud en glansloos achter een loods in de haven van Amsterdam. Eenzaamheid kroop op uit ’t grasland buiten den dijk, tegen ’t oosten; aan ’t eind er van lag een poel met bruin riet aan de kanten; de verlatenheid zelf.
In de verte, op den dijk van 't Buiten-IJ reed een bakkerskarretje met een wit paard er voor en wij dachten aan de krentenbrooden, die daar in waren, want 't was Zaterdag. En in een eenzaam huisje brandde een theelichtje, op tafel, vlak achter 't raam en aan weerszijden was een tulen gordijntje een beetje opgenomen. En 't theepotje stond op 't lichtje. En we werden geheel verteederd, de wereld zouden we later wel veroveren, nu dachten wij meer aan wat eten en drinken, brood met koffie, want 't werd koud, en aan den vloer met wit zand en de kachel van 't cafétje in Schellingwou. In 't cafétje zaten we stilletjes aan 't raam. Ik keek naar 't oosten, den dijk af naar een paar schrale, verwaaide boomen aan den waterkant, naar 't water en de lucht, die donker werden. En toen zei Hoyer, die tegenover me zat: `Kijk eens wat een lucht.'
In 't zuidwesten was de heele hemel geel. En ik ging dwars op m'n stoel zitten en keek en vond dat alles goed was, zooals 't was en dat er niets meer te veroveren viel en leefde. En toen wij op den dijk liepen tusschen Schellingwou en Nieuwendam met 't Binnen-IJ links en de onafzienbare weiden rechts, toen was al 't water fel geel tot aan de stad; aan den anderen kant liepen de slooten 't land in en waren heel even rose gekleurd, zoo heel even dat ik eerst meende dat 't aan mijn oogen lag, doordat ik zoo erg in 't licht had gekeken.

woensdag 20 november 2024

Matthijs Vermeulen • 21 november 1944

Matthijs Vermeulen (1888-1967) was een Nederlandse componist en muziekcriticus. Toen zijn vrouw in augustus 1944 in het ziekenhuis werd opgenomen, ging hij haar briefjes schrijven, en hij ging daarmee door nadat ze korte tijd daarop overleden was. Ze laten zich lezen als een dagboek en zijn gepubliceerd als Het enige hart.

21 nov. 1944, 's middags
Niets in al het geschapene is zuiver genoeg om enkelvoudige, gelijkvormige trillingen teweeg te brengen. Alles vibreert veelvoudig. Een klank verschijnt dus nimmer alleen, nimmer geïsoleerd. Gelijk een zon door haar planeten, gelijk de kern van een atoom door zijn elektronen zo wordt elke klank begeleid door een serie van bijklanken die hem omkransen met een harmonisch aura. Dit fenomeen werd voor 't eerst waargenomen, wetenschappelijk vastgesteld en mathematisch bestudeerd in het begin van de achttiende eeuw door een geleerde die doofstom ter wereld kwam. Toen hij zijn ontdekking deed oefenden Bach en Händel zich reeds in 't componeren van fuga's. Er waren reeds opera's van Lully. Palestrina en Josquin des Prés behoorden reeds tot de oude geschiedenis. De ganse muziek bestond. Vanaf de aanvang der tijden had die ganse muziek met al haar mogelijkheden in dat natuurlijke fenomeen bevat gelegen als in een kiem.
Zonder enige kennis van dat fenomeen schiep de mens zich die ganse muziek uit het niet. Toen zij gereed was, volledig, volmachtig, volschoor, kwam een geleerde met de wetenschappelijke bevestiging dat de mens zijn muziek geschapen had volgens eeuwige, onveranderlijke wetten.
Onkundig van elk beginsel, overgelaten aan zichzelf, eenzaam onder de zwijgende sterren had de mens gearbeid in de lijn der oorspronkelijke gedachte, had hij gearbeid conform en identisch met de scheppende geest.

's avonds
De eerste Franse Armée is de Elzas binnengerukt en staat aan de Rijn. Drieënvijftig maanden heb ik deze dag gewacht met een obstinaat geloof. Jij [zijn overleden vrouw] en hij die sneuvelde [zijn overleden zoon] zult de overwinning niet bijwonen. Maar je hebt ertoe bijgedragen. En in deze woorden zou ik de accenten willen leggen van een triomf.

dinsdag 19 november 2024

Peggy Ward • 20 november 1966

Peggy Ward (1921-2010) was een Britse huisvrouw en moeder. Tussen 1955 en 1970 hield ze een dagboek bij.

Sunday 20th November 1966
Gillian enjoyed a lie-in with Joan until 10am!! We had coffee with Phyl. Tim rang – sounded sad. He has to go into hospital tomorrow. We saw Joan through London Airport. She rang at 6:30pm from Moreton-in-the-Marsh.

Monday 21st November 1966
Driving Lesson
Got on quite well – did my 3-point turn and some traffic work and put in for my test. Had to do some work at home this evening. Joan rang – nothing to report on Tim yet.

Tuesday 22nd November 1966
Worked am & pm – didn’t feel like going to Young Wives – but I made it along with eight others! We did some play reading. Joan rang while I was out. Tim comfortable

Wednesday 23rd November 1966
Joan rang – Tim had the radium needles inserted – but x-rays showed them to be in the wrong place – so it has to be done again. Wrote to Dad and Mum. Mixed the Christmas puds.

Thursday 24th November 1966
Very foggy all day. Not feeling at my best today. Don’t know if I’m tired or what – I do feel weary. Did some baking when we got home from school. New shop in village rather pricey.

Friday 25th November 1966
12:45 Dental – me
Mr Ross just filled one tooth – I was able to catch the five past one bus to Esher. Shopped in the rain. Very tired! No sooner home than out again to meet children. Joan rang – Tim comfortable.

Saturday 26th November 1966
What a spend this morning! We went to Walton and I bought three dresses for me and one for Gill!! Then after lunch to Claygate where I bought a pair of ‘moddy’ black shoes costing £4:0:8! Joan rang – Tim wasn’t so uncomfortable today. Made the Christmas cake.

maandag 18 november 2024

Madame de Sévigné • 19 november 1688

• Marie de Rabutin-Chantal, Marquise de Sévigné (1626-1696), beter bekend als Madame de Sévigné, behoorde tot de hoge Franse adel en werd als schrijfster bekend door haar brieven, die tot de klassieken in de Franse literatuur worden gerekend. Het fragment is afkomstig uit een brief aan Madame de Grignan. Uit: Brieven (vertaald door Ben Rekers).

Parijs, vrijdag 19 november 1688
De dag daarop, dus gisteren, ging ik erheen. Hij [een overleden neef] was in het geheel niet veranderd en hij joeg me geen schrik aan, evenmin als aan de anderen die hem kwamen bezoeken. Hij was door God voorbestemd en men eerbiedigde Gods genade waarmee hij overladen was. Men las toen zijn testament voor; het was zeer goed en zeer wijs geschreven. Hij verontschuldigde zich, zijn hele kapitaal te hebben uitgegeven voor zijn levensonderhoud; ook zei hij dat hij voor de verleiding was bezweken om elfduizend francs uit te geven om zijn leven te beëindigen in het klooster van de karmelieten...
Die ochtend hebben we zijn lijkdienst bijgewoond in de kerk van Saint Jacques, waar weinig ceremonie was. Er waren veel mensen die respect hadden voor zijn verdiensten en zijn deugd... De geestelijkheid heeft hem daar in hun orde van Saint Jacques opgenomen. Dat is een trieste plechtigheid. Alle nonnen stonden boven met kaarsen in de hand en ze zongen het 'Libera'; ten slotte gooide men hem in een diepe kuil en men hoorde zijn val. Daar is hij nu voor altijd, voor hem bestaat er geen tijd meer, hij rust in eeuwigheid en behoort niet meer tot de aarde. Nu ik je dit alles vertel stromen natuurlijk mijn tranen, maar het zijn zoete tranen, zonder een bittere ondergrond; het zijn tranen vol troost en naijver op zijn lot...

zaterdag 16 november 2024

Curzio Malaparte • 18 november 1948

• De Italiaanse schrijver Curzio Malaparte (1898-1957) voelde zich in 1947 bedreigd door het ‘fascisme van het antifascisme’ in Italië, en vertrok naar Parijs - waar hij zich ook niet heel erg thuis voelde. Zijn dagboek uit die tijd geeft een tijdsbeeld van een grote Europese stad vlak na de oorlog, waar schrijvers en kunstenaars nieuw artistiek en ideologisch houvast proberen te vinden. Een vreemdeling in Parijs, vertaald door Jan van der Haar.

18 november 1948
De poetsvrouw, Madame Antoinette Bacon, vertelt vanmorgen dat de staking voorbij is. Ze verklaart dat de stakers smeerlappen zijn. Ik antwoord dat het geen smeerlappen zijn, want van een minimum van 6.000 franc in de maand valt niet te leven. Madame Antoinette Bacon zegt van ja, dat ze dat begrijpt: maar waarom moeten ze de ellende en het leed van de Parijzenaars met die stakingen er nog groter op maken? Ik leg uit dat stakingen op zich niet immoreel zijn, als ze terecht zijn, dat ze een noodzakelijk kwaad vormen, het enige vreedzame strijdmiddel van arbeiders om hun economisch soms ernstige situatie te verbeteren. Wat verkeerd is, is de houding van de Parijzenaars tegenover de staking. Zij nemen die op alsof het om Waterloo gaat, een nederlaag van Frankrijk. ‘De Fransen,’ zeg ik, ‘lijden aan wat de Duitsers Schadenfreude noemen, liefde voor leed. Dat is het ergste gevolg van de Duitse bezetting in Frankrijk.’ Ik vertel haar niet het staartje van mijn gedachte. Voilà. Die Schadenfreude is een veeg teken. Die toont aan dat het Franse volk verduitst is, tenminste in dat wat bij de Duitsers het meest morbide is: liefde voor leed, zelfvernedering.

Maarten 't Hart • 17 november 1999

Maarten 't Hart (1944) is een Nederlandse schrijver. In de Privé Domein-reeks publiceerde hij Een deerne in lokkend postuur. Persoonlijke kroniek 1999.

17 november. Draaiorgels – Nadat ik op de Haarlemmertrekvaart het huis gepasseerd was waar Inge een kamer had, reed ik langs een groezelig pakhuisje waarin twee draaiorgels, dwars tegen elkaar in, sinterklaasliedjes oefenden. De goedheiligman komt er weer aan! Alleen ziekte en oorlog zijn erger. Dood niet, want dan hoef je die afschuwelijke liedjes nooit meer te horen. Vanaf half november tot 6 december het land uit naar een oord waar ze nog nooit van die gemijterde ellendeling hebben gehoord – dat zou misschien een oplossing zijn.

18 november. Pauline – Op het lab werkte een secretaresse, Pauline, die mij vertelde dat ze een keer Zwarte Piet was geweest. Direct na haar optreden was ze zonder af te schminken met Sinterklaas naar bed gegaan. Misschien dat het op die manier nog net dragelijk is.

Johnny van Doorn • 16 november 1987

Johnny van Doorn (1944-1991) was een Nederlandse schrijver-performer. Uit: Door de weken heen: dagboeken.

Nog steeds MITTWOCH, rond twaalven; terugblikkend:
Uit de dagboeken van Cees Buddingh' weet ik dat de man ervan hield tussen de middag een sherry te drinken. Daaraan denkend vroeg ik mijn eega ook zo'n fles voor mij te kopen. Geen Sandeman, maar die sherry waar Edgar Allan Poe over heeft geschreven ... Amontillado! En het liefst dry.
Maar Yvon wil eerst onder de douche, en wat let mij zélf een paar flessen bij Alberto te scoren.
De flessen voelen kelderkoel aan, ik besluit een slokje te wagen. Goed op temperatuur. Na nog wat genip, als in een proeflokaal, merk ik dat mijn humeur er met sprongen op vooruit gaat. Er zit een onweerstaanbare speed in die droge sherry ... het blijft een venijnige drank. Iedereen kent wel het hitsige en oeverloze gebabbel op staande recepties, vernissages... Sherry vernauwt de aderen en activeert de bijnieren met als gevolg dat de adrenaline onstuimig naar de hersenen suist.
Evenals cocaïne kan je sherry rekenen tot de sjiekere, verraderlijk naar het mondaine neigende kletsika-drugs. Omdat mijn vrouw juist boodschappen is gaan doen, krijg ik de neiging, bij het gebrek aan beter, tegen mezelf te praten. Opscheppen dat 't een aard heeft! 'Van Doorn,' zeg ik strooplikkerig, 'je mag niet ontevreden zijn over wat je allemaal al hebt gedaan. Baasje, wat ben ik trots op je!' Ik glim als een praalhans, en geef mezelf charmante complimentjes. 'Wat een verrukkelijk kereltje ben je toch, Johnnie-boy.'
Ik ben niet meer te stuiten tot Yvon binnenkomt met haar boodschappentassen... ik verbleek... houd mijn mond stijfdicht... en ik doe net of ik zo-juist een kruiswoordpuzzel uit de Volkskrant heb opgelost. Van mijn opgeblazen winderigheid is niets meer over.
'Wat kijk je bedremmeld,' zegt ze zelfs.

donderdag 14 november 2024

Miriam Wattenberg • 15 november 1940

Miriam Wattenberg was een Joods meisje dat in 1940 in het getto in Warschau terechtkwam. Dankzij de Amerikaanse nationaliteit van haar moeder kon ze in 1944 naar de Verenigde Staten vertrekken, waarna ze haar naam veranderde in Mary Berg. Ze hield een dagboek bij van 1939-1944, dat na de oorlog gepubliceerd werd. Het fragment hieronder gaat over de oprichting van het getto in Warschau.

November 15, 1940
Today the Jewish ghetto was officially established. Jews are forbidden to move outside the boundaries formed by certain streets. There is considerable commotion. Our people are hurrying about nervously in the streets, whispering various rumors, one more fantastic than the other. Work on the walls — which will be three yards high — has already begun. Jewish masons, supervised by Nazi soldiers, are laying bricks upon bricks. Those who do not work fast enough are lashed by the overseers. It makes me think of the Biblical description of our slavery in Egypt. But where is the Moses who will release us from our new bondage?
There are German sentries at the end of those streets in which the traffic has not been stopped completely. Germans and Poles are allowed to enter the isolated quarter, but they must not carry any parcels. The specter of starvation looms up before us all.

November 20, 1940
The streets are empty. Extraordinary meetings are taking place in every house. The tension is terrific. Some people demand that a protest be organized. This is the voice of the youth; our elders consider this a dangerous idea. We are cut off from the world. There are no radios, no telephones, no newspapers. Only the hospitals and Polish police stations situated inside the ghelto are allowed to have telephones. The Jews who have been living on the Aryan side of the city were told to move out before November 12. Many waited until the last moment, because they hoped that the Germans, by means of protests or bribes, might be induced to countermand the decree establishing the ghetto. But as this did not come to pass, many of our people were forced to leave their beautifully furnished apartments at a moment's notice, and they arrived in the ghetto carrying only a few bundles in their hands.
Christian firms within the limits of the isolated Jewish quarter are allowed to remain temporarily if they have been there for at least twenty-five years. Many Polish and German factories are situated within the ghetto, and thanks to their employees we have a little contact with the outer world.

November 22, 1940
The ghetto has been isolated for a whole week. The red-brick walls at the end of the ghetto streets have grown considerably higher. Our miserable settlement hums like a beehive. In the homes and in the courtyards, wherever the ears of the Gestapo do not reach, people nervously discuss the Nazis' real aims in isolating the Jewish quarter. How shall we get provisions? Who will maintain order? Perhaps it will really be better, and perhaps we will be left in peace?
This afternoon all the members of our LZA group gathered at my home. We sat in a stupor and did not know what to undertake. Now all our efforts are useless. Who cares for the theater these days? Everyone is brooding over one thing and one thing only: the ghetto.

woensdag 13 november 2024

Ilse Wentholt • 14 november 1946

Ilse Wentholt (1922-2012) woonde in 1946 in Makassar en leidde daar een vrolijk leven. Kort na onderstaande passage (uit Hollands Maandblad) kreeg ze verkering met Raymond Westerling, precies in de periode dat hij zijn oorlogsmisdaden beging. Toelichting door J.J. Peereboom.

Makassar, 12 en 14 November 1946
... Het is erg prettig in mijn pension. Ik heb er erg veel kennissen, en (het klinkt misschien een beetje opschepperig, maar tegenover jullie heeft het immers geen zin om op te scheppen) ik geloof wel dat ik een van de allerpopulairste meisjes van Makassar ben. Ik hoop dat het zo blijft, aan de andere kant ben ik wel eens bang dat ik te veel uitga, ik ben bijna nooit thuis. Er is altijd wel het een of ander te doen. Ik moet zelfs vreselijk mijn best doen dat ik niet gestrikt word als vast vriendinnetje. Die Jules B. bijvoorbeeld is nu kwaad, want ik heb hem gezegd dat ik er niet voor voel mijn naam zo vast aan de zijne verbonden te voelen. Iedereen gaat er over praten, en de mensen denken dat we verloofd zijn. Hij zegt: Nu wat zou dat? Maar hij snapt niet dat daardoor andere jongelui me niet meevragen, want die denken: Ja, ze is toch al door Jules mee uitgevraagd. Daarbij komt dat Jules me al begint te irriteren. Ik kan nu eenmaal niet verliefd op hem zijn, en dan vind ik het onverantwoordelijk om hem verder aan te moedigen, en moet hij het maar meteen weten. Maar dit is, nadat Henk weg is gegaan, al het tweede geval wat ik meemaak in Makassar. Het eerste geval was met die adelborst E. Dan willen ze 14 dagen van tevoren al een afspraak maken voor de eerstvolgende dansavond, uit angst dat je met iemand anders af zult spreken, met het gevolg dat als er iemand aardigs op komt duikelen, je die moet weigeren, omdat je al een afspraak hebt. Het is in elk geval erg fijn, dat ik zoveel jongelui heb waarop ik terug kan vallen, als er iets te beleven valt. Want dat is hier in Indië iets zeldzaam ellendigs, dat je zo volkomen afhankelijk bent van jongelui als je ergens naar toe wilt.

... Makassar wordt tussen 2 haakjes hoe langer hoe onrustiger. De infiltratie van de extremisten begint meer door te dringen, en krijgt hier invloed in het binnenland. Er zijn maar een paar belhamels noodig om alle jonge mannen van een kampong mee te krijgen, en dan begint de rest van de bevolking niets meer. Om de haverklap vliegen Nigieo goedangs in brand, met schade van millioenen, ook voor de bevolking zelf natuurlijk. Eergisteren is weer een Ingenieur van de P.O.D. getjingtjangd (volkomen in stukjes gesneden) een 10 minuten van Makassar vandaan, en de daders liggen op het kerkhof. Gewoon weer in het oerwoud verdwenen. Over het algemeen is de stemming onder de Hollanders hier zeer pessimistisch. De politiek van voortdurend toegeven maakt dat ook Celebes zich nu gerechtigd acht om wat driester met hun eisen voor den dag te komen, en ze willen nu ook volledige onafhankelijkheid hebben zoals Java en Sumatra. Bij elk particulier initiatief wordt men op de vingers getikt omdat er geen concurrentie mag zijn voor de Indonesiërs, maar de Indonesiërs zelf doen ook nog niets, met het gevolg dat het maar helemaal blijft liggen. Enfin, de B.P.M. draait, en dat gaat hoe langer hoe beter zelfs. [Ilse werkt bij de Bataafse Petroleum Maatschappij, een dochter van Shell]

dinsdag 12 november 2024

Gustave Flaubert • 13 november 1866

• De Franse schrijver Gustave Flaubert (1821-1880) aan Edma Roger des Genettes Croisset. Uit: Geluk is onmogelijk. Een keuze uit zijn brieven (Samengesteld, vertaald en van een voorwoord voorzien door Edu Borger).

Dinsdagavond, 13 november 1866
Ik heb zo’n spierpijn, als gevolg van het feit dat ik mij gisteravond bij een brand heb onderscheiden, dat ik nauwelijks de kracht heb om een pen vast te houden. Overigens heb ik geen spijt van de moeite die ik heb gedaan: ik ben ervoor beloond met de aanblik van de burgerlijke en bestuurlijke domheid in haar volle glorie. Om ‘de orde te handhaven’ heeft men er soldaten bij geroepen, die hun bajonetten tegen de arbeiders velden, en ruiters, die alle straatjes van het dorp versperden. Je kunt je niet voorstellen wat voor onrust de Macht overal zaait. Ik ben als een platvloerse democraat thuisgekomen.
Mijn beroemde vriendin [George Sand] heeft mij zaterdagavond verlaten. Een betere, goedmoediger en minder blauwkouserige vrouw bestaat er niet. Ze werkt de hele dag en ’s avonds babbelden we honderduit tot zo’n drie uur ’s nachts. Ze is wel een beetje te welwillend en zalverig, maar ze maakt rake opmerkingen, die van een zeer verfijnd gezond verstand getuigen, zolang ze haar socialistische stokpaardje tenminste niet berijdt. Wat haarzelf betreft is ze erg gereserveerd, maar ze praat graag over de mannen van 1848 en legt bijzondere nadruk op hun goede wil, meer dan op hun intelligentie. Ik heb haar de monumenten laten zien, mijn moeder vindt haar een verrukkelijke vrouw en nu ga ik stevig aan de slag, want iedere afleiding stoort me.
Wat een idioot leven leid ik, en ik wil geen ander!
Uw laatste brief was triest: waarom? Ik eis een heel lange.

maandag 11 november 2024

Rutger Kopland • 12 november 1996

Rutger Kopland (1934-2012) was een Nederlandse dichter en hoogleraar. In 1996 gaf hij na zijn emeritaat colleges over poëzie in enige Oost-Europese landen. Hij hield over die periode een dagboek bij dat is gepubliceerd als Jonge sla in het Oosten. Het onderstaande fragment beschrijft de tweede dag in het Poolse Wroclaw.

12 november 1996
[...] Terug naar de collegezaal, waar Anton [Korteweg] een verhaal vertelt over Nederlandse gedichten die een verhaal vertellen over Nederlandse schilderijen. Nederlandser kan het niet en het is steeds weer een aangename ervaring om te merken dat dat allemaal in het Nederlands kan, omdat men daar Nederlands verstaat en spreekt. Het is interessant. Er is een groot boek van Gisbert Kranz — Das Bildgedicht - waarin veertigduizend beeldgedichten uit de hele wereld zijn verzameld. Daarvan komen er dan toch maar weer duizend uit Nederland, terwijl je op een globe Nederland met een vergrootglas moet opzoeken. Nee, we zijn niet zo klein.
Waarom schrijven dichters over schilderijen. Ze willen begrijpen welk verhaal een schilderij vertelt. Maar het aardige is dat verschillende dichters verschillende verhalen ontdekken. Dat demonstreert Anton mooi bij de vergelijking tussen de gedichten van Anna Enquist en mijzelf over hetzelfde schilderij 'Jagers in de sneeuw' van Pieter Bruegel. Bij Anna wil een jager, ik neem aan één van de jagers die huiswaarts keren, niet naar huis. 'Hij haat het huis waarin hij woont en veilig is.' Hij is in de eerste regels van het gedicht even in 'een licht geworden paradijs' geweest, waar hij alles wat hij achterliet vergat. 'Geen schuld, geen spijt.' Hij heeft iets in het verleden te verdringen zegt Anton. Het lijkt een antwoord van de psychiater in Enquist (de psychoanalytica Widlund) aan de psychiater in Kopland (de biologisch psychiater Van den Hoofdakker). Kopland schrijft dat de jagers wel naar huis terug willen, maar ze kunnen niet, het gaat 'bijna zo langzaam als stilstand'. Er blijft alleen een verlangen. Er is een vogel in de hemel geschilderd, die naar beneden duikt, naar 'het leven daar beneden, naar de boerderijen met wachtende vrouwen'. Maar de vogel 'lacht om zijn doel'. In plaats van het verleden te haten, verlangen de jagers daarnaar terug. Een ijdel verlangen. Nou, inderdaad, daar zou ik nog weleens met Anna over willen praten.
[...]

zondag 10 november 2024

Klaas Hoekstra • 11 november 1826

• Nadat zijn schip in het ijs was vastgelopen en gezonken, kwamen gezagvoerder Klaas Hoekstra en zijn bemanning op Groenland terecht, waar ze met sloepen probeerden verder te komen. Het verslag van de tocht vol ontberingen is vastgelegd in Dagverhaal van het verongelukken van het Galjootschip Harlingen, in Straat-Davids. Ondertitel: De togt van de Equipagie met sloepen over en langs het ijs, en overwintering van dezelve in het Noordelijk gedeelte van Groenland.

Den 11 November ʼs morgens harde wind uit het Oost en koud weer, zoo dat er vrij wat baai-ijs kwam, wij dachten om onze sloepen naar Ommenak. Na den middag ons volk bezoekende, vonden wij de lijders aan de beterende hand.

Den 12 November ʼs morgens de wind Z.O. met een gladde koelte. Voorts den geheelen dag hetzelfde, zijnde het niet langer dan 5 uren dag.

Den 13 November ʼs morgens de wind als voren, doch niet zoo koud. Voorts den geheelen dag hetzelfde, doch te veel wind voor onze sloep om van Ommenak terug te komen. Des avonds kwam een der Esquimaux uit de sloep met provisie te Niakonak, zijnde zij 4 mijlen van Niakonak gestrand, hadden een gat in de sloep en de provisie op de wal gebragt, welke – zoo hij zeide – beschadigd was, hunne stranding viel voor 1 mijl van Saffonie, daar Esquimaux woonden, bij welke de andere manschappen zich ophielden. Tevens kreeg men berigt, dat den 11 November de eene sloep des morgens te 3 uren en de andere des voordemiddags te 10 uren te Ommenak waren gekomen, zijnde wij allen nu ter plaatse, daar wij konden overwinteren.

Den 14 November ʼs morgens 4 uren, de wind Z.O. met een mooije koelte, ging een der Esquimaux met werkgereedschap, enz. naar onze gebrokene sloep om dezelve te repareren, om zoo spoedig mogelijk, met de provisie te komen, vreezende dat alles doornat zoude zijn. Des avonds kwam de man terug, zeggende, dat zij des anderen daags de sloep zouden maken, en dan zoo spoedig mogelijk komen.

Den 15 November ʼs morgens de wind Z.O. mooi weer en niet koud, voorts den geheelen dag hetzelfde. Des avonds stormweer, ʼsnachts woei het een vliegende wind, zoodanig, dat des koopmans huis stond te schudden, waarvan de schoorsteen – hoewel dezelve zeer laag was, – afwoei. Een Noordsche jol werd opgenomen en in zee gesmeten, verscheidene vaten, waarvan een met spek gevuld, vrouwen booten, drie kojakken en andere dingen weggemaaid, zelfs zware steenen scheurden van de klippen. Wij waren zeer ongerust wegens onze sloep met provisie, zoo dezelve niet hoog op het land en goed vastgemaakt was.

Peter Matthiessen • 10 november 1973

Peter Matthiessen (1927-2014) was een Amerikaanse schrijver. Zijn 'Zen-dagboeken' uit de periode 1969-1985 zijn gepubliceerd als De rivier van de negenkoppige draak (vertaling: Aleid C. Swierenga).

10 november
Het is deze dagen stralend weer net als toen in die oktoberdagen in Tichoe-Rong. Er valt geen wolkje te bekennen — helder, helder, helder, helder. Hoewel het de hele dag erg koud is in de schaduw en er voortdurend een wind waait, is het warm in de zon — denk je eens in, een gestreepte, glanzende hagedis op een hoogte van meer dan 4500 meter in midden november. Voor de eerste keer in mijn leven begrijp ik de zuivere hitte van onze ster, die door de ijzige sferen van zovele miljoenen kilometers onmetelijke ruimte dringt.
Rotsen en sneeuwpieken overal om me heen, de lucht, de grote vogels en de zwarte rivieren — hoe kun je een dergelijke weergaloze luister in woorden vangen? Maar weer stijgt er uit deze galmende luister iets op wat bijna ondraaglijk is, een sluipende verschrikking zoals van het diamanten ijs dat de stenen splijt. Mijn hoofd tolt; de zon glinstert als een wapen. Het Zwarte Ravijn wentelt en draait en de Kristalberg doemt op als een kasteel van verschrikking en het gehele heelal huivert van afschuw. Mijn hoofd is de schedelkom vol bloed van de tovenaar en als ik me zou omdraaien, zouden mijn ogen recht in het hart van de chaos staren, naar de verminkingen, de bloederige resten en de pijn die donker waarneembaar zijn in het helle oog van die hagedis.
Dan verdwijnt de waanzin, een weerklank achterlatend. De hagedis is er nog, één met zijn rots, zijn flanken kloppend in de sterrehitte die ons beider huid verwarmt; de eeuwigheid is niet ver weg, maar hier vlak bij ons.

Matthieu Galey • 9 november 1956

Matthieu Galey (1934-1986) was een Franse schrijver. Zijn na zijn dood (hij overleed aan ALS) verschenen Dagboek (vertaald door Joop van Helmond) wordt als een literair meesterwerk beschouwd.

4 november. Amsterdam
En terwijl de wereld ten onder gaat, Boedapest in brand staat, Egypte te vuur en te zwaard ten strijde trekt, zit ik hier voor het raam en kijk uit over een kalme gracht... De bijna kale takken van enorme bomen reiken tot aan de derde etage, waar ik zit en aan de andere kant van de groenige gracht staan al die poppenhuisjes op menselijke maat, smal, opgesmukt en roze tegen een grijze onweers-lucht. De voorbijgangers, schrijlings op die wonderlijke rossen die veel weg hebben van het skelet van Rossinante, maken het decor alleen maar onwerkelijker.

9 november
Nog steeds voor mijn raam. Dit keer 's nachts, met schitteringen op het water, enkele verlichte ramen, een volmaakte kalmte. Eerlijk gezegd ben ik er niet zo vaak om het tafereel in ogenschouw te nemen. Het is zo koud in deze smalle pijpenla — niet breder dan het raam, met een opklapbed tegen de muur - dat ik er 's avonds maar liever niet verblijf. Alleen net lang genoeg om me tussen de ijzige lakens te laten glijden.
Ik ben de wanhoop nabij, omdat Et., hoe goddelijk hij ook is, me het leven en het werk onmogelijk maakt. Hij moet zo nodig elk moment dat ik heb in beslag nemen...

15 november
In dit land is alles vochtig! In het Venetië van het Noorden golft het papier en verspreidt elk kledingstuk de vage geur van een natte hond... En die kou, die je van achter in zijn greep neemt, je omsluit en het laatste beetje moed dat je nog rest ontneemt! Maar overdag is het zacht en zonnig en vergeet je de verraderlijke koude van de nacht.
Ik blijf me steeds dezelfde vraag stellen: wat doe ik hier? De aanwezigheid van een schitterend dier op de etage hieronder is geen antwoord, want mijn plezier wordt vergald door een onuitgesproken woede. Mijn inconsequentie maakt me dieptreurig. Elke ochtend, elke minuut vraag ik me af welke stompzinnige angst voor wat anderen denken me ervan heeft weerhouden deze twee maanden in Berlijn door te brengen. Ach! Je hebt van alle walletjes willen eten! Crepeer zonder honger!
In een 'antiquariaat' La comédie de Charleroi gekocht. Op het systeemkaartje stond het boek als volgt gerubriceerd:
Naam van de schrijver: La Rochelle
Voornaam: Drieu [deel van zijn achternaam]

donderdag 7 november 2024

Klaas Hoekstra • 8 november 1826

• Nadat zijn schip in het ijs was vastgelopen en gezonken, kwamen gezagvoerder Klaas Hoekstra en zijn bemanning op Groenland terecht, waar ze met sloepen probeerden verder te komen. Het verslag van de tocht vol ontberingen is vastgelegd in Dagverhaal van het verongelukken van het Galjootschip Harlingen, in Straat-Davids. Ondertitel: De togt van de Equipagie met sloepen over en langs het ijs, en overwintering van dezelve in het Noordelijk gedeelte van Groenland.

Den 7 November ʼs morgens de wind N.O. mooi weer, gingen twee van onze sloepen naar Ommenak met vijftien man, die aldaar zouden blijven, en drie van ons, nevens drie Esquimaux, om weder met provisie terug te komen. Voor den middag woei het hard zijnde het water zeer hol. Tegen den middag echter kwamen dezelve behouden terug. De vrouwen en kinderen der Esquimaux klommen op de klippen om te zien, de mannen liepen over de klippen heen, zijnde daar eene vlakte en nergens anders, waar de sloep aan land konde komen en er een vlagje geplaatst werd tot een sein. Na den middag waren de sloepelingen aan land, allen met doornatte voeten en zeer lekke sloepen. Ondertusschen waren wij met hen zeer verheugd over hun behouden terugkomst. De sloepen werden opgehaald en de klederen gedroogd, waarna men weder naar de kabakken ging.

Den 8 November ʼs morgens stil, het luchtje Zuidelijk, ging de sloep, welke onze loots had geweest, met provisie en medicijnen naar Nogsoak terug. Voor den middag repareerden wij onze sloepen, om bij de eerste gelegenheid naar Ommenak te kunnen gaan, en wel zoo wij hoopten, spoedig, daar de provisie met zoo vele menschen schielijk opkortte.

Den 9 November ʼs morgens de wind Z.O. zoo het scheen goed weer, doch de Groenlanders zeiden dat het op de ruimte hard woei, zoodat ons volk niet naar Ommenak konde gaan, twee van hun hadden zulke slegte voeten dat zij niet konden gaan, zij wierden door den koopman verbonden en behandeld, zoo als die noodig dacht.

Den 10 November ʼs morgens het luchtje Noordelijk, mooi weer, gingen onze manschappen naar Ommenak, alsmede drie Esquimaux, welke laatsten de reis voor geld mede deden om provisie. Het mooi weer hield aan en gaf hoop, dat zij de reis gelukkig zouden volbrengen, zijnde het anders dagelijks ongestadig weder. Verscheidene waren er onder, die de reis bijna niet konden doen en met de jol naar de sloepen gebragt moesten worden, doch de eene verkoos het om zijnen broeder, de andere om landslieden te bezoeken, en anderen waren genoodzaakt om de weinige provisie.

woensdag 6 november 2024

Sigurd von Ilsemann • 7 november 1918

Sigurd von Ilsemann (1884-1952) was vleugeladjudant van de Duitse keizer Wilhelm II. Hij schreef Der Kaiser in Holland. Aufzeichnungen des letzten Flügeladjutanten Kaiser Wilhelms II.

Spa, 7 november 1918
Inmiddels hebben wij een krachtig ontwikkeld bolsjewisme in Duitsland. Uitgangspunt en kern van deze terreur is onze marine. De keizer is opnieuw diep geschokt, hoopt echter, dat wij de zaak spoedig meester zullen zijn. De toestand aan het front is weer zeer ernstig. De vijand valt overal weer aan; de troepen worden fysiek en numeriek steeds zwakker. Het stormbataljon Rohr is voor de persoonlijke veiligheid van de keizer in Spa. De tweede garde-infanterie divisie en andere goede divisies gaan naar het vaderland om de revolutie te onderdrukken. Andere troepen moeten naar Beieren en Tirol om onze zuidgrens te beschermen. Het leger trekt terug op de Antwerpen-Maas stelling. De keizer heeft vandaag persoonlijk bevolen, dat de hoftrein bij de volgende tocht naar Berlijn met nog meer machinegeweren moet worden uitgerust. De keizer slaapt alleen nog met slaapmiddelen. Vanmorgen om elf uur heeft de vredesdelegatie (Erzberger, Winterfeld, Oberndorff) een bespreking bij de veldmaarschalk. 's Avonds overschrijdt zij bij Le Quesnoy de vijandelijke linies om de wapenstilstandsvoorwaarden van Foch te halen.

dinsdag 5 november 2024

Gérard de Nerval • 6 november 1840

• De Fransman Gérard de Nerval (1808-1855) was schrijver, toneelcriticus en reisjournalist – en ook vertaler. In deze brief aan de Duitse dichter Heinrich Heine schrijft hij over de moeilijkheden die hij ondervindt bij het vertalen van diens werk. Uit: Het treurige beroep van schrijver (vertaald door Edu Borger).

Brussel, 6 november 1840
Ik heb van de vrije tijd die ik dankzij het slechte weer dikwijls had, gebruikgemaakt om zo veel mogelijk te vertalen. Toch heb ik nog maar eenderde ongeveer, maar als ik na mijn aankomst wee keer zo hard werk zal het me lukken om er niet veel langer dan wee maanden over te doen. Ik geloof overigens dat we een goede tijd voor de boekhandel zullen treffen, en iets ná het grote politieke tumult, dat, geloof ik, wel zal wegebben. Ik ondervind soms grote problemen, niet zozeer bij het begrijpen als wel bij het weergeven van de woorden en ik heb een aantal dubbelzinnige betekenissen overgeslagen met de bedoeling ze aan u voor te leggen. Ik heb zelfs voorlopig de te moeilijke gedichten die ik ben tegengekomen ter zijde gelegd; door de bewonderenswaardige overvloed aan bepaalde details weet ik soms niet zeker of ik de zin moet germaniseren of door een Frans equivalent moet weergeven, maar omdat u mij uw hulp beloofd hebt, heb ik zoals ik al zei de ernstigste passages ter zijde gelegd om ze aan u voor te leggen, alleen om u op die manier niet al te veel tijd te laten verliezen.

maandag 4 november 2024

Klaas Hoekstra • 5 november 1826

• Nadat zijn schip in het ijs was vastgelopen en gezonken, kwamen gezagvoerder Klaas Hoekstra en zijn bemanning op Groenland terecht, waar ze met sloepen probeerden verder te komen. Het verslag van de tocht vol ontberingen is vastgelegd in Dagverhaal van het verongelukken van het Galjootschip Harlingen, in Straat-Davids. Ondertitel: De togt van de Equipagie met sloepen over en langs het ijs, en overwintering van dezelve in het Noordelijk gedeelte van Groenland.

Den 4 November ʼs morgens de wind Oostelijk, mooi weer, hadden wij vrij veel pijn in de leden en waren verbazend ligt in het hoofd, dat nogtans op den dag iets beterde. Ons volk dat bij de Esquimaux hadden vernacht jammerden over hunne voeten. De Koopman die medicijnen had, verbond eenigen en gaf anderen Kampher Spiritus, om mede te wrijven. Er waren onder die gaan noch staan konden. Na den middag overdenkende wat geluk wij nog genooten, dat wij ons leven tot dus ver hadden gered, waarvoor wij den goeden God niet genoeg konden danken, besloot ik een dankzegging te vervaardigen en den volgenden dag, in een der grootste kabakken ons volk voor te lezen. Na ons des avonds verschoond te hebben, met de vorige plaag erg bezet, sliepen wij zeer gerust.

Den 5 November ʼs morgens de wind Z.O. en koud, doch op het land op verre na niet zoo sterk als op het water, liggende het land daar rondom in de klippen. Voor den middag voorzag de Koopman den opzigter van Nogsoak, en tevens onzen loots van provisie en medicijnen, waarvoor ik betaalde 25 Deensche daalers. Des middags waren wij merkelijk beter zoo dat het eten ons overheerlijk lekker smaakte. Des avonds riep ik ons volk bijeen, om gezamenlijk den Heere te danken. Vooraf zongen wij het 27[ste] uit de Evangelische gezangen [...]

Den 6 November ʼs morgens de wind Z.O. een harde koelte, anders zacht weer, konden onze manschappen niet naar Ommenak vertrekken, – die daarvoor bestemd waren, –omdat dat de meesten onzer opene voeten hadden. Inwendig waren wij beter gesteld dan de vorige dagen, onze vingeren bleven doof, doch meer aan het einde der vingeren dan voorheen.

zondag 3 november 2024

Fernand Auwera • 4 november 1986

• Fernand Auwera (1929-2015) was een Vlaamse schrijver. Hij publiceerde dagboekfragmenten in Dietsche Warande en Belfort.

4 november
10u. Gisteravond de benefiet voor ‘De Morgen’ opgeluisterd. Na een oorverdovend orkest, ‘Midnight Sex’, hebben Michel Oukhow, Carla en Gerard Walschap en ik voor de eerste statements gezorgd. Veel sfeer, enorm veel volk, een succes, gelukkig. In het café van het bondsgebouw nog even zitten praten met Walschap. Hij genoot enorm van een ‘bolleke’ De Koninck, en bleek dat bier niet te kennen, niettegenstaande hij (letterlijk) bijna in die brouwerij woont! Hij is nog steeds heel alert, enorm geheugen, ontspannen te midden van de drukte die mij in elk geval nerveus maakt. Het is spijtig dat ik niet meer contact met hem had. (Ik ontmoette hem voor het eerst in 1968, voor het interview voor ‘Schrijven of schieten?’, hij is de eerste man die ik ooit heb geïnterviewd).

15u. Op 6 november 1870 wordt Renan geciteerd: ‘Het katholieke geloof heeft een afstompende werking op het individu; door de opvoeding van de jezuïeten of van de broeders van de christelijke scholen worden alle geestelijke vermogens onderdrukt (...)’. Ruim 6 jaar heb ook ik met die broeders te maken gehad, ik heb altijd wel vermoed dat mijn mankementen niet allemaal eigen schuld waren.

En op 23 november 1890 een heel knap stuk over de onthulling van een monument voor Flaubert, met daarin deze grandioze opmerking: ‘En om helemaal eerlijk te zijn, het monument van Chapu is een fraai, in suiker uitgevoerd bas-reliëf waarop de Waarheid eruitziet alsof zij in een put haar behoefte doet.’

23.30u. Net terug van een redactievergadering van ‘Dietsche Warande & Belfort’ met als enig agendapunt: verandering van uitgever. Vrijwel unaniem wordt voor ‘Den Gulden Engel’ geopteerd. Met de twee Hugo's, Willy en Gwij vervolgens bollekens gaan drinken in de pas heropende ‘Quinten’, ooit de stamkroeg van Willem Elsschot. Als ik nu het geanimeerde gesprek navertelde, zou dat dan later even geboeid worden gelezen als ik nu lees over de kroeggesprekken van Flaubert, de Maupassant, Zola?

Koos van Zomeren • 3 november 2004

Koos van Zomeren (1946) is een Nederlandse schrijver. In Nog in morgens gemeten werkt hij dagboekaantekeningen uit 2003/2004 uit.

3 november Theo van Gogh vermoord, PSV-Rosenborg, verkiezingen in de VS. Weer een nacht in het Groninger guesthouse. Telkens als ik wakker word de tv even aan. Tegen de ochtend blijkt dat Bush toch gewonnen heeft. Nu ja, het is natuurlijk nooit helemaal onze wereld geweest. Ons hele leven al in de minderheid. Op den duur wordt verliezen je tweede natuur. Maar het blijft verliezen.

4 november Warnsborn, heideveld, klapekster - net als in die kleine roman.

5 november Met Jan & Rian en Daan & Wendy bij Zilli & Zilli. Ik geef Daan dat boekje. Ik zeg: 'Op de flap staat dat ik de meest geciteerde Nederlandse schrijver in de Van Dale ben. Dat moet zijn: de meest geciteerde lévende Nederlandse schrijver.'
En Daan: 'Lééf jij dan nog?'
Ik geloof niet dat ik dat leuk vond. Maar misschien vond Daan het zelf ook niet zo leuk.
Jan, als we naar de parkeergarage lopen: 'Daan en Wendy zijn al een echt stelletje. Heb je gezien hoe galant Daan dan is?'

8 november Ik sta te plassen, nee: ik droom dat ik sta te plassen en mijn urine wordt steeds donkerder, tot er ten slotte een wolk bloed in de wc-pot valt. Als ik mijn handen was, komen ook die onder het bloed te zitten.

Klaas Hoekstra • 2 november 1826

• Nadat zijn schip in het ijs was vastgelopen en gezonken, kwamen gezagvoerder Klaas Hoekstra en zijn bemanning op Groenland terecht, waar ze met sloepen probeerden verder te komen. Het verslag van de tocht vol ontberingen is vastgelegd in Dagverhaal van het verongelukken van het Galjootschip Harlingen, in Straat-Davids. Ondertitel: De togt van de Equipagie met sloepen over en langs het ijs, en overwintering van dezelve in het Noordelijk gedeelte van Groenland.

Den 1 November ʼs morgens de wind N.W. en sterke koelte, was de reis naar Niakonak ondoenlijk, doch wij maakten ons gereed, om bij de eerste gelegenheid de beste, te kunnen vertrekken, dat ook noodzakelijk wierd, daar wij anders zeer spoedig al des mans provisie zouden verteren, daar zijne voorraad zeer gering was. Des avonds bezochten wij de kranken, vonden hen zeer bedroefd, kermende van pijn, konden niet anders doen dan hen beklagen. Niemand onzer ook was vrij van vorst en allen zwak. Des nachts stormweer.

Den 2 November ʼs morgens de wind N.W. met beter weer, doch het water zeer hol, zoodat wij alweder niet konden vertrekken, daar wij in de zee op, een mijl moesten roeijen, en zulks door zwakte niet konden doen, behalven dat het ook zeer koud was. Wij besloten dus nog een dag te wachten. Intusschen rekende ik op nieuw af met onzen Deen en gaf hem een adsignatie van 320 pond brood, 7 schepels gort, 4 schepels erwten, 15 pond spek, alsmede van 2 groote balieʼs robbespek, gebruikt tot brand om het eten te kunnen koken. Na den middag leerden de Esquimaux hunne kinderen met de kajak te roeijen en pijlen schieten. Ik verzocht een Esquimaux eens een pijl op het land afteschieten, om te zien, hoe ver zij zulks konden doen. Hij schoot 138 voeten, de pijl zoo vast in den grond, dat één man dezelve er niet konde uittrekken. Des avonds en nachts mooi weer.

Den 3 November ʼs morgens de wind Z.W. mooi weer met een weinig sneeuw, gingen wij op reis, latende genoemde zwakken benevens zeven anderen, te zamen dertien man te Nogsoak blijven, naar Niakonak, zijnde toen ʼs morgens 4 uren. Voor den middag de wind Z.O. met een harde koelte en hol water, waarvan veel in de sloepen stortte, dat terstond ijs was. Een Deensche sloep hadden wij bij ons voor loots, en mede om provisie te halen, waarvoor zij 25 Deensche daalers zouden genieten. Die sloep roeide meer dan eens zoo hard als wij en moest gedurig wachten, als bemand met sterke gezonde kerels, daar wij geen halve menschen waren. Des avonds werd het water zoo hol, dat wij met onze sloep bijna niets vorderden en veel water overnamen. Terug konden wij ook niet, daar wij reeds naar gissing 6 mijlen hadden afgelegd. Onze loots of Deensche sloep was buiten ons gezigt. Wij roeiden dan voort met zoo veel ijver als wij konden en kwamen toch onder den opper van het land, en begon het weder goed te vorderen. Te 9 uren was onze lootsboot te Niakonak aangekomen, had ons, hoewel wachtende, uit het oog verloren. De koopman dus van onze komst verwittigd – Joh. Peter Petersen – schoot toen voor ons, opdat wij niet zouden voorbijvaren, doch eer wij zulks hoorden, hadden wij reeds licht gezien. Te 10 uren kwamen wij te Niakonak aan, allen zeer vermoeid en af. Zeer hartlijk werden wij ontvangen, gevende de man ons alles wat hij konde, om ons te verfrisschen. Hij liet ons op zijn bed slapen, en sliep zelfs op den grond in een beddezak, gemaakt van beerehuiden met robbevel overtrokken, geschikt voor reizen en om op het ijs te kunnen vernachten, zijnde dezelve zeer warm. Wij sliepen, hoewel op zeer goed beddegoed, van vermoeijenis en de groote verandering, echter weinig, doch waren wel te vreden dat wij gelegenheid hadden van te kunnen overwinteren, nadat vervolgens vijftien man van de onzen naar Ommenak, een grooter kolonie, gingen.