• Schrijver Michel van der Plas (1927-2013) bracht in 1976 een bezoeken aan Ierland, en hield toen een dagboek bij dat later is gepubliceerd in Zo'n beetje wat ik voel ...
ZONDAG
Bij Marten Toonder in Greystones, dat is negenenvijftig bushaltes verwijderd van het centrum van Dublin. Een rustige badplaats. Tien jaar geleden vestigde hij er zich. 'Ik was van het land gaan houden'; zo eenvoudig was dat. We praten over het verschijnsel Finbarr Nolan [handoplegger]. Hij zegt er zeker van te zijn dat Finbarr in de ogen van veel Ieren hoog spel speelt: hij zou zo langzamerhand iets dat hem zeer dierbaar is, moeten offeren: aan een 'fairy ring'. Als hij dat niet doet, zou het wel eens gauw kunnen gebeuren dat hij, hoewel de zevende zoon van een zevende zoon, zijn helende kracht verliest. Ik bedenk dat Finbarr dan zijn Jaguar binnen zo'n tovercirkel zou moeten rijden. Toonder zegt dat hij daar in alle eeuwigheid zou blijven staan, omdat niemand hem zal durven aanraken. Overal op het platteland, zegt hij, kun je die tovercirkels zien, nu eens door bomen, dan weer door stenen gemarkeerd. Niemand mag die betreden. Je komt ze op de gekste plaatsen tegen, midden in vruchtbaar land of in een grazige weide, vaak op de top van een heuvel. Alles bloeit en groeit er wild op. Natuuronderzoekers zijn er dol op, vanwege de zeldzame gewassen die ze er vaak kunnen aantreffen.
Nog maar een jaar geleden drongen vreemde geruchten door tot de bisschop van het noordwestelijke diocees onder welks competentie Achill Island berust (Heinrich Böll bezit daar al vele jaren een boerderij) dat de pastoor aldaar lijdzaam toekeek bij vreemde heidense praktijken die daar opeens weer de kop hadden opgestoken. De mensen brachten er weer offers in tovercirkels. De verontruste bisschop zond een priester op visitatie. Diens verslag was even realistisch als genadeloos: 'Ja, monseigneur, men doet het allemaal weer.' De bisschop riep de pastoor ten snelste terug. Zijn vervanger heeft de christelijke orde hersteld. Maar voor hoelang? Toonder: 'Geen boer in de westelijke randgebieden, of hij kent wel ergens een heilige steen, een heilige boom, een heilige terp of een heilige bron. Het parool is: niet aanraken. In een grote boog omheen lopen. In ieder geval, voor alle veiligheid, in ere houden.'
Eet vanavond dan toch maar eens 'Irish Stew'. Als ik het gerecht bestel, zegt de ober: 'Ik hoop dat u honger hebt.' Tien minuten later krijg ik een enorm soepbord voor mij. Wat er inzit, is hetzelfde als hutspot, ik bedoel peen-en-uien, — behalve dan dat het vlees geen rundvlees is maar lamsvlees, en dat het gerecht als een soort soep wordt opgediend, met andere woorden dat de aardappelen niet 'gehutst' zijn. (Ik realiseer mij dat deze met zoveel uitzonderingen gepaard gaande vergelijking verdacht veel lijkt op een van de al te vele regels van vroeger met betrekking tot de geslachten der woorden in de Nederlandse taal: 'Alle seizoenen zijn vrouwelijk, behalve de winter, de zomer en de herfst.') Maar het moet ooit, in dit aardappelen-land, 'het feestmaal van de armen' geweest zijn, denk ik. En terwijl ik ervan smul, herinner ik me een scène uit het boek 'Afke's tiental', waarin het arme gezin van Afke een feestmaal heeft wanneer een van de meisjes uit de stad wat zwoerd heeft meegenomen, dat in de pot kan. Toen ik dat voor de eerste keer las, sprongen de tranen van ontroering mij in de ogen. Dat op dit moment van de 'Irish Stew' te verlangen, zou overdreven zijn.
woensdag 31 augustus 2022
dinsdag 30 augustus 2022
Henk Knol • 31 augustus 1999
• Henk Knol (1955) is jeugdhulpverlener en dichter. Schrijversdagboek.
31 augustus
Aan de eeuwigheid gemeten haat ik mijn tijd. Als lid van het semi-heilig genootschap der hulpverleners ben ik erfgenaam van de psycho-analyse. Maar wat haat ik de halfzachte quasi-tolerantie en damesbladen-psychologie van een samenleving waarin de politie, om maar eens iets te noemen, opeens mijn vriend is geworden (mijn vrienden pleeg ik zelf uit te zoeken of, vaker en onbegrijpelijker, hebben mij uitgezocht). (Gezien bij het oversteken van een Utrechts zebrapad: een politiewagen met daarop de montere sticker: Team in blue, supporting you!). De ‘Overheid die de zwaardmacht niet tevergeefs draagt’, zoals mijn vader het vroeger in zijn tafelgebed eerbiedig omschreef, is omgetoverd tot een begripvol blauw vriendje, dat zijn aanwezigheid op autosnelwegen haast verontschuldigend aankondigt met een ‘pas op: snelheidscontrole’.
Als onversneden kleinburger ben ik erfgenaam van de democratische revolutie, maar ik haat het management-jargon van een premier die over randstedelijke schooluitvallers praat in termen van menselijk ‘kapitaal’. Emile Bandgeratel is het, libertijnse prietpraat. Ik zal het meemaken dat onze Zaïrese werkster aan het eind van de woensdagochtend achteloos komt melden dat ze de beoogde ‘resultaten’ heeft gehaald en dat ze daar een ‘goed gevoel’ over heeft...
Ik haat Onze Sterren, de mooie jongens en meiden van radio en televisie. Ik haat ze, niet om wie ze zijn (ik ken ze niet, wie wel?) maar om wat ze doen en zeggen in hun gladgeregisseerde, begripvol nivellerende talkpoedershows, waarin het niet om waarheid (die al snel moralisme heet) gaat, maar om Gevoel en Gebabbel in steeds stompzinniger variaties.
En wat haat ik het gemakkelijke succes van de meeste cabaretiers, die het Paulinische al wat waarachtig is, al wat eerlijk is, al wat rechtvaardig is, al wat rein is, al wat liefelijk is, al wat wel luidt, (...) bedenkt datzelve schofferen met een wellustig soort platvoersheid, die het publiek bedoelt wakker te schudden uit zijn burgerlijke dommel, maar het tegendeel bereikt. Cabaret shockeert al lang niet meer, maar bevestigt de geknuffelde bestaande orde van een verwend geworden gehoor, dat zich niet eens meer bewust is van zijn allerheiligst taboe: vertel-me-niet-dat-niet-alles-moet-kunnen!
Het is goedverkopend, ongevaarlijk amusement: je lacht je dood, om jezelf, om de ander, om alles. Veel cabaret is stopverf voor de ziel.
Om het maar eens met de psalmist te zeggen: dit alles haat ik met een volkomen haat. En nog veel meer. Soms benijd ik een bouwvakker om zijn arsenaal aan krachttermen. Ik zou ook graag zo'n voorraadje hebben, maar waar vind ik die in mijn moerstaal en hoe leg ik dat uit aan de pupil van Gamaliël?
Misschien ben ik altijd een provinciaal gebleven. (Provinciaal in mijn geval is wellicht het zelfde als romanticus, wat dat dan ook precies moge zijn. Misschien kunnen beide woorden ook gewoon moderne synoniemen zijn voor de christen, die vroeger balling of pelgrim heette).
Ik zie mezelf weer in die Groningse mulo-school lopen met de scheef genaaide leren schooltas die mijn vader voor een prikje bij schoenmaker Zuur in Ten Post kocht: een deerniswekkend provinciaaltje, het arbeidersjoch dat de verkeerde kant van zijn leren afdankertje stijf tegen zijn heup klemde, zodat de stadskinderen de scheef genaaide klep maar niet zouden opmerken. En wat hunkerde ik terug naar de vertrouwde zesde klas bij meester Roorda, wiens model-leerling ik was die tijdens schooltijd voor hem nieuwe sigaren bij de dorpskapper mocht halen. Dezelfde meester Roorda die ik in één van mijn eerste Mulo-weken onverwacht snel terugzag, toen ons dorpsjongenskoortje Dank sei dir, Herr moest zingen bij de geopende kist waarin hij te slapen was gelegd. Vanaf dat moment zag ik in mijn verbeelding de opgestane Lazarus altijd zonder bril en in een gesteven, blauwgestreepte pyama uit het graf komen.
Op een onlangs gekochte cd zingt Aafje Heynis datzelfde Dank sei dir, Herr en direct daarna een lied van Bach:
31 augustus
Aan de eeuwigheid gemeten haat ik mijn tijd. Als lid van het semi-heilig genootschap der hulpverleners ben ik erfgenaam van de psycho-analyse. Maar wat haat ik de halfzachte quasi-tolerantie en damesbladen-psychologie van een samenleving waarin de politie, om maar eens iets te noemen, opeens mijn vriend is geworden (mijn vrienden pleeg ik zelf uit te zoeken of, vaker en onbegrijpelijker, hebben mij uitgezocht). (Gezien bij het oversteken van een Utrechts zebrapad: een politiewagen met daarop de montere sticker: Team in blue, supporting you!). De ‘Overheid die de zwaardmacht niet tevergeefs draagt’, zoals mijn vader het vroeger in zijn tafelgebed eerbiedig omschreef, is omgetoverd tot een begripvol blauw vriendje, dat zijn aanwezigheid op autosnelwegen haast verontschuldigend aankondigt met een ‘pas op: snelheidscontrole’.
Als onversneden kleinburger ben ik erfgenaam van de democratische revolutie, maar ik haat het management-jargon van een premier die over randstedelijke schooluitvallers praat in termen van menselijk ‘kapitaal’. Emile Bandgeratel is het, libertijnse prietpraat. Ik zal het meemaken dat onze Zaïrese werkster aan het eind van de woensdagochtend achteloos komt melden dat ze de beoogde ‘resultaten’ heeft gehaald en dat ze daar een ‘goed gevoel’ over heeft...
Ik haat Onze Sterren, de mooie jongens en meiden van radio en televisie. Ik haat ze, niet om wie ze zijn (ik ken ze niet, wie wel?) maar om wat ze doen en zeggen in hun gladgeregisseerde, begripvol nivellerende talkpoedershows, waarin het niet om waarheid (die al snel moralisme heet) gaat, maar om Gevoel en Gebabbel in steeds stompzinniger variaties.
En wat haat ik het gemakkelijke succes van de meeste cabaretiers, die het Paulinische al wat waarachtig is, al wat eerlijk is, al wat rechtvaardig is, al wat rein is, al wat liefelijk is, al wat wel luidt, (...) bedenkt datzelve schofferen met een wellustig soort platvoersheid, die het publiek bedoelt wakker te schudden uit zijn burgerlijke dommel, maar het tegendeel bereikt. Cabaret shockeert al lang niet meer, maar bevestigt de geknuffelde bestaande orde van een verwend geworden gehoor, dat zich niet eens meer bewust is van zijn allerheiligst taboe: vertel-me-niet-dat-niet-alles-moet-kunnen!
Het is goedverkopend, ongevaarlijk amusement: je lacht je dood, om jezelf, om de ander, om alles. Veel cabaret is stopverf voor de ziel.
Om het maar eens met de psalmist te zeggen: dit alles haat ik met een volkomen haat. En nog veel meer. Soms benijd ik een bouwvakker om zijn arsenaal aan krachttermen. Ik zou ook graag zo'n voorraadje hebben, maar waar vind ik die in mijn moerstaal en hoe leg ik dat uit aan de pupil van Gamaliël?
Misschien ben ik altijd een provinciaal gebleven. (Provinciaal in mijn geval is wellicht het zelfde als romanticus, wat dat dan ook precies moge zijn. Misschien kunnen beide woorden ook gewoon moderne synoniemen zijn voor de christen, die vroeger balling of pelgrim heette).
Ik zie mezelf weer in die Groningse mulo-school lopen met de scheef genaaide leren schooltas die mijn vader voor een prikje bij schoenmaker Zuur in Ten Post kocht: een deerniswekkend provinciaaltje, het arbeidersjoch dat de verkeerde kant van zijn leren afdankertje stijf tegen zijn heup klemde, zodat de stadskinderen de scheef genaaide klep maar niet zouden opmerken. En wat hunkerde ik terug naar de vertrouwde zesde klas bij meester Roorda, wiens model-leerling ik was die tijdens schooltijd voor hem nieuwe sigaren bij de dorpskapper mocht halen. Dezelfde meester Roorda die ik in één van mijn eerste Mulo-weken onverwacht snel terugzag, toen ons dorpsjongenskoortje Dank sei dir, Herr moest zingen bij de geopende kist waarin hij te slapen was gelegd. Vanaf dat moment zag ik in mijn verbeelding de opgestane Lazarus altijd zonder bril en in een gesteven, blauwgestreepte pyama uit het graf komen.
Op een onlangs gekochte cd zingt Aafje Heynis datzelfde Dank sei dir, Herr en direct daarna een lied van Bach:
Bist du bei mir, geh'ich mit FreudenMisschien had de onbuigzame Fries Lieuwe Roorda, hoofd van de Groningse gereformeerde School met den Bijbel ‘Timotheüs’, dat wel een nog beter lied gevonden.
zum Sterben und zu meiner Ruh,
zum Sterben und zu meiner Ruh.
Ach wie vergnügt wär' so mein Ende,
es drückten deine schönen Hände
mir die getreuen Augen zu.
maandag 29 augustus 2022
Max de Jong • 30 augustus 1948
• Max de Jong (1917-1951) was een Nederlandse dichter en vertaler. Zijn dagboeken zijn een paar jaar terug gepubliceerd.
Ma 30 aug. Gisteren om twee uur naar bed gegaan. Vanmorgen om acht uur uit mijn slaap gerukt door radiogeweld. Daarna tromgeroffel van het grut beneden en daarna andere radio’s, want [buurman] Engel heeft de nodige helpers. Hard vertalen, dan ben ik het eerst aan een uitbraakpoging toe.
Vanmiddag gaan zwemmen. Eerst het hele Amsterdamse Bos ten zuiden van de Bosbaan verkend. Je mag bijna nergens zwemmen. Alleen in het ondiepe water van die speelwei en dan nog ergens, maar er was ziekte van Weil, dus naar de Nieuwe Meer getogen, een eindje verder is een goed schiereiland, het is alleen te drassig om te liggen, en natuurlijk geen schaduw, och och wat een getob. Ze moesten die Bosbaan vrijgeven. In de Nieuwe Meer me moe gezwommen. Het was er koud.
Biekorff**. Iet Wieringa zat even hardstikke verliefd als een tijdje geleden Gonnie naar Jan P. te kijken, ik keek naar haar, dat zag ze en toen ging ze weg. Greetje Mesdag kwam daarna gezellig met mij praten, wijst wel telkens even op haar vrijer, vertelde me van alles over die film-combinatie, zij is er weggegaan omdat ze er naast stond, Evert-Jan heeft haar weggekeken, heel begrijpelijk. Emile heeft zich deze film laten ontgaan, hij was gevraagd. En Erien Leninga gaat nog voor de winter trouwen met een econoom.
Ja ja. Dat trouwen.
De godganse avond verpest met kijken naar de feestverlichting. En met zwoeligheid, waaraan na de opgedane ervaring geen zin meer te geven is.
Leo Hemelrijk ontmoet, me de telex-machine van het ANP laten kijken. Maar niet meer meegegaan een borrel drinken.
** De Jong zat vaak in eetcafé De Nieuwe Biekorf, dat vlak na zijn dood is opgeheven. Dat etablissement werd voornamelijk bezocht door studenten, journalisten, halve artiesten en aankomende kunstenaars en schrijvers, onder wie de gebroeders Van het Reve, Corneille, Karel Appel en Hanny Michaelis. De laatste noemde De Jong een aartsquerulant, die ’uit God weet uit welk principe van burgermansverachting nooit anders dan met een lepel at, wát er ook op zijn bord lag’.
Ma 30 aug. Gisteren om twee uur naar bed gegaan. Vanmorgen om acht uur uit mijn slaap gerukt door radiogeweld. Daarna tromgeroffel van het grut beneden en daarna andere radio’s, want [buurman] Engel heeft de nodige helpers. Hard vertalen, dan ben ik het eerst aan een uitbraakpoging toe.
Vanmiddag gaan zwemmen. Eerst het hele Amsterdamse Bos ten zuiden van de Bosbaan verkend. Je mag bijna nergens zwemmen. Alleen in het ondiepe water van die speelwei en dan nog ergens, maar er was ziekte van Weil, dus naar de Nieuwe Meer getogen, een eindje verder is een goed schiereiland, het is alleen te drassig om te liggen, en natuurlijk geen schaduw, och och wat een getob. Ze moesten die Bosbaan vrijgeven. In de Nieuwe Meer me moe gezwommen. Het was er koud.
Biekorff**. Iet Wieringa zat even hardstikke verliefd als een tijdje geleden Gonnie naar Jan P. te kijken, ik keek naar haar, dat zag ze en toen ging ze weg. Greetje Mesdag kwam daarna gezellig met mij praten, wijst wel telkens even op haar vrijer, vertelde me van alles over die film-combinatie, zij is er weggegaan omdat ze er naast stond, Evert-Jan heeft haar weggekeken, heel begrijpelijk. Emile heeft zich deze film laten ontgaan, hij was gevraagd. En Erien Leninga gaat nog voor de winter trouwen met een econoom.
Ja ja. Dat trouwen.
De godganse avond verpest met kijken naar de feestverlichting. En met zwoeligheid, waaraan na de opgedane ervaring geen zin meer te geven is.
Leo Hemelrijk ontmoet, me de telex-machine van het ANP laten kijken. Maar niet meer meegegaan een borrel drinken.
** De Jong zat vaak in eetcafé De Nieuwe Biekorf, dat vlak na zijn dood is opgeheven. Dat etablissement werd voornamelijk bezocht door studenten, journalisten, halve artiesten en aankomende kunstenaars en schrijvers, onder wie de gebroeders Van het Reve, Corneille, Karel Appel en Hanny Michaelis. De laatste noemde De Jong een aartsquerulant, die ’uit God weet uit welk principe van burgermansverachting nooit anders dan met een lepel at, wát er ook op zijn bord lag’.
zondag 28 augustus 2022
Franz Kafka • 29 augustus 1914
• Franz Kafka (1883-1924) was een Tsjechische schrijver. Zijn dagboeken 1910-1923 zijn in het Nederlands vertaald door Nini Brunt.
21 augustus. Met zoveel hoop begonnen en door alle drie de verhalen teruggestoten, vandaag het ergste. Misschien is het juist, dat aan hor Russische verhaal altijd alleen maar na het 'Prozess' gewerkt mocht worden. In deze belachelijke hoop, die klaarblijkelijk alleen op een mechanische fantasie berust, begin ik weer met het 'Prozess'. - Helemaal nutteloos was het niet.
29 augustus. Slot van een hoofdstuk mislukt, een ander mooi begonnen hoofdstuk zal ik nauwelijks, of veeleer heel zeker, niet zo mooi kunnen voortzetten, terwijl het mij toen, 's nachts, zeker was gelukt. Maar ik mag niet verzaken, ik ben absoluut alleen.
30 augustus. Koud en leeg. Ik voel de grenzen van mijn kunnen al te zeer die, als ik niet geheel en al geïnspireerd ben, zonder twijfel slechts nauwe grenzen zijn. En ik geloof zelfs bij inspiratie alleen binnen deze enge grenzen te worden getrokken, die ik dan weliswaar niet voe omdat ik getrokken word. Toch is binnen deze grenzen ruimte om te leven en daarom zal ik ze zeker tot in het verachtelijke toe gebruiken.
Kwart voor twee 's nachts. Aan de overkant huilt een kind. Plotseling spreekt in dezelfde kamer een man, zo dichtbij alsof hij voor mijn raam stond. Tk spring liever uit het raam dan dat nog langer aan te horen. Hij bromt nog iets van zenuwachtigheid, de vrouw probeert zwijgend, alleen met sussende geluiden, het kind weer in slaap te brengen.
1 september. In totale hulpeloosheid nauwelijks twee bladzijden geschreven. Ik ben vandaag erg achteruitgegaan, hoewel ik goed had geslapen. Maar ik weet dat ik niet mag toegeven, als ik over het diepste lijden van het reeds door mijn overige levenswijze onderdrukte schrijven de grotere vrijheid wil bereiken, die mij misschien wacht. De oude apathie heeft mij nog niet geheel losgelaten, zoals ik merk, en de koude van mijn hart zal mij misschien nooit verlaten. Dat ik voor geen enkele vernedering terugschrik, kan evengoed wanhoop betekenen als hoop geven.
21 augustus. Met zoveel hoop begonnen en door alle drie de verhalen teruggestoten, vandaag het ergste. Misschien is het juist, dat aan hor Russische verhaal altijd alleen maar na het 'Prozess' gewerkt mocht worden. In deze belachelijke hoop, die klaarblijkelijk alleen op een mechanische fantasie berust, begin ik weer met het 'Prozess'. - Helemaal nutteloos was het niet.
29 augustus. Slot van een hoofdstuk mislukt, een ander mooi begonnen hoofdstuk zal ik nauwelijks, of veeleer heel zeker, niet zo mooi kunnen voortzetten, terwijl het mij toen, 's nachts, zeker was gelukt. Maar ik mag niet verzaken, ik ben absoluut alleen.
30 augustus. Koud en leeg. Ik voel de grenzen van mijn kunnen al te zeer die, als ik niet geheel en al geïnspireerd ben, zonder twijfel slechts nauwe grenzen zijn. En ik geloof zelfs bij inspiratie alleen binnen deze enge grenzen te worden getrokken, die ik dan weliswaar niet voe omdat ik getrokken word. Toch is binnen deze grenzen ruimte om te leven en daarom zal ik ze zeker tot in het verachtelijke toe gebruiken.
Kwart voor twee 's nachts. Aan de overkant huilt een kind. Plotseling spreekt in dezelfde kamer een man, zo dichtbij alsof hij voor mijn raam stond. Tk spring liever uit het raam dan dat nog langer aan te horen. Hij bromt nog iets van zenuwachtigheid, de vrouw probeert zwijgend, alleen met sussende geluiden, het kind weer in slaap te brengen.
1 september. In totale hulpeloosheid nauwelijks twee bladzijden geschreven. Ik ben vandaag erg achteruitgegaan, hoewel ik goed had geslapen. Maar ik weet dat ik niet mag toegeven, als ik over het diepste lijden van het reeds door mijn overige levenswijze onderdrukte schrijven de grotere vrijheid wil bereiken, die mij misschien wacht. De oude apathie heeft mij nog niet geheel losgelaten, zoals ik merk, en de koude van mijn hart zal mij misschien nooit verlaten. Dat ik voor geen enkele vernedering terugschrik, kan evengoed wanhoop betekenen als hoop geven.
Leo Vroman • 28 augustus 1952
• De in de VS woonachtige dichter/schrijver/wetenschapper Leo Vroman (1915-2014) publiceerde onderstaande brief aan Geert van Oorschot in Brieven uit Brooklyn.
[juli-augustus 1952]
[...] Twaalf jaren zijn voorbijgegaan sinds ik zo haastig, droevig en definitief uit Nederland vertrok; het was toen nog een grote tuin, met huisjes en mensjes versierd; de weiden waren licht tegen een donkere lucht, of donker tegen een lichte lucht, of grijs tegen een grijze lucht; mooi, aardig; en netjes op de kinderen na. Nu, na zovele vreemde verhalen, landen en geluiden, weet ik niet of ik droom of wakker word wanneer ik denk aan vroeger; en de weinigen die ons ooit uit Holland komen bezoeken, verschijnen en verdwijnen als visioenen; ze spreken Nederlands met een Nederlands accent en kijk ik met hen door ons raam naar buiten, dan is de Zeister tram juist om de hoek verdwenen, zijn de rails en kinderhoofdjes gladgestreken en alle duizende dames en heren op hun fietsen zijn weggevlucht als spreeuwen. De Hollanders die het dichtst nabij zijn: een Oom, een Tante, die Oom weer, Dola de Jong, de (lieve) Tante, en tenslotte Dola, zijn allen Amerikanen. Als een van hen verdwijnt is voor ons één derde van het Nederlandse volk uitgestorven. Toen de koningin hier was - die ik nog steeds het makkelijkst Prinses noem - had ik wel eens met haar willen praten en Hollands doen, maar dat zou geloof ik tegen de Hofwet der Nederlanden geweest zijn, hoe aardig ze zelf ook is. Ook was ik wat bang dat binnen een cirkel van dertig meter rondom h.m. gekomen, ik weer onder de invloed zou zijn van het Groot-Neerlands Gezag van Vaderstaat en dat ik zou worden gearresteerd door een veldwachter die mij zou inhalen in een subway station, wegens overtreding van artikel 461 Wetboek van Straf kwaad.
[...]
[juli-augustus 1952]
[...] Twaalf jaren zijn voorbijgegaan sinds ik zo haastig, droevig en definitief uit Nederland vertrok; het was toen nog een grote tuin, met huisjes en mensjes versierd; de weiden waren licht tegen een donkere lucht, of donker tegen een lichte lucht, of grijs tegen een grijze lucht; mooi, aardig; en netjes op de kinderen na. Nu, na zovele vreemde verhalen, landen en geluiden, weet ik niet of ik droom of wakker word wanneer ik denk aan vroeger; en de weinigen die ons ooit uit Holland komen bezoeken, verschijnen en verdwijnen als visioenen; ze spreken Nederlands met een Nederlands accent en kijk ik met hen door ons raam naar buiten, dan is de Zeister tram juist om de hoek verdwenen, zijn de rails en kinderhoofdjes gladgestreken en alle duizende dames en heren op hun fietsen zijn weggevlucht als spreeuwen. De Hollanders die het dichtst nabij zijn: een Oom, een Tante, die Oom weer, Dola de Jong, de (lieve) Tante, en tenslotte Dola, zijn allen Amerikanen. Als een van hen verdwijnt is voor ons één derde van het Nederlandse volk uitgestorven. Toen de koningin hier was - die ik nog steeds het makkelijkst Prinses noem - had ik wel eens met haar willen praten en Hollands doen, maar dat zou geloof ik tegen de Hofwet der Nederlanden geweest zijn, hoe aardig ze zelf ook is. Ook was ik wat bang dat binnen een cirkel van dertig meter rondom h.m. gekomen, ik weer onder de invloed zou zijn van het Groot-Neerlands Gezag van Vaderstaat en dat ik zou worden gearresteerd door een veldwachter die mij zou inhalen in een subway station, wegens overtreding van artikel 461 Wetboek van Straf kwaad.
[...]
Matthijs Vermeulen • 27 augustus 1945
• Matthijs Vermeulen (1888-1967) was een Nederlandse componist en muziekcriticus. Toen zijn vrouw Anny in augustus 1944 in het ziekenhuis werd opgenomen, ging hij haar briefjes schrijven, en hij ging daarmee door nadat ze korte tijd daarop overleden was. Ze laten zich lezen als een dagboek en zijn gepubliceerd als Het enige hart.
27 aug. 1945
De geallieerde vloten, varend naar de Japanse kust, hebben terugwaarts moeten stevenen wegens het opstuiven van tyfoons. Jammer dat het de tijd van tyfoons is in de Chinese zeeën. Mijn verstand had dit fenomeen liever toegedicht aan andere oorzaken dan een depressie der luchtlagen. Het ziet met verbazing, met tegenzin, hoe in de duur van een oogwenk, en dat is kon, de psychische substantie van enkele honderdduizenden menselijke wezens kan worden losgemaakt, kan ontploffen als een soortgelijke atomische bom, zonder enig noemenswaardig effect, zonder enige reactie op natuurlijk of bovennatuurlijk gebied. Geen merkbare storing. Alsof er niets gebeurd is. Goethe vermeldt in zijn autobiografie dat hij onder de indruk van de aardbeving van Lissabon (hij was toen zes jaar) zijn geloof aan God verloor. Wat zou hij nu verloren hebben?
27 aug. 1945
De geallieerde vloten, varend naar de Japanse kust, hebben terugwaarts moeten stevenen wegens het opstuiven van tyfoons. Jammer dat het de tijd van tyfoons is in de Chinese zeeën. Mijn verstand had dit fenomeen liever toegedicht aan andere oorzaken dan een depressie der luchtlagen. Het ziet met verbazing, met tegenzin, hoe in de duur van een oogwenk, en dat is kon, de psychische substantie van enkele honderdduizenden menselijke wezens kan worden losgemaakt, kan ontploffen als een soortgelijke atomische bom, zonder enig noemenswaardig effect, zonder enige reactie op natuurlijk of bovennatuurlijk gebied. Geen merkbare storing. Alsof er niets gebeurd is. Goethe vermeldt in zijn autobiografie dat hij onder de indruk van de aardbeving van Lissabon (hij was toen zes jaar) zijn geloof aan God verloor. Wat zou hij nu verloren hebben?
Ik verlies niets. Onontkomelijk dilemma: Of er bestaat geen Gerechtigheid in het Heelal, en het Heelal wordt zinneloze ongerijmdheid; óf onder de duizenden vergruizelde zuigelingen, jonge kinderen, meisjes en knapen van Hiroshima kon en mocht zich niet één onschuldige bevinden. Onafwijsbare consequentie: Of het Heelal is onzin, óf de duizenden kleine kinderen, meisjes en knapen van Hiroshima boetten de schuld van een vorig leven.
Ik kies de Gerechtigheid. Het heeft stellig geen jaar, misschien geen zes maanden, misschien geen zes weken gescheeld of de Japanners zelf ontdekten de atomische bom. Zij werkten, zij zwoegden erop, zonder de geringste twijfel,met al hun hoogmoed, met al hun haat, hun intelligentie, hun energie. Zij riepen hun goden aan. Zij losten het probleem niet op. En alles zorgvuldig wikkend en wegend (ogenschijnlijk hebben de Japanners zich niets te verwijten: met de grootste precisie pasten zij de methoden toe van het Westen, niet lettend op sommige verschillen van morele waarde), wie zou kunnen, wie zou durven betwisten dat ook die vertraagde ontdekking Gerechtigheid is?
Mechaniek van het fatum, van het Recht: Al het goud dat de Europeanen sedert 1492 roekeloos, rechteloos ontroofden aan Amerika, keerde naar Amerika terug.
Mechaniek van het fatum: Alle Amerikanen die van nu af over Europa zullen heersen, zeer weinigen uitgezonderd, zijn de verworpelingen geweest van Europa. Allen leden in Europa een Onrecht dat zij niet konden dulden. Hetzij om hun religie, hetzij om hun ras, hetzij om een politieke tirannie, hetzij om de afgrijselijker tirannie van een gedwongen armoede. Bijna allen vertrokken uit Europa als haveloze passagiers in de kiel van een schip. Tweehonderd jaren lang waren zij de moedigsten, de meest met energie geladenen van Europa's afkomelingen. Die uitgestotenen, zij keren terug als overwinnaars, als heersers. Ook dit is Gerechtigheid.
Muziek, schoonheid, geest, ziel van Europa zullen nu moeten opwegen tegen die nutteloze stapels goud, tegen de atomische bom.
En dat ook is Gerechtigheid.
Virginie Loveling -- 28 augustus 1914
• Virginie Loveling (1836-1923), zus van schrijfster Rosalie Loveling en nicht van schrijver Cyriel Buysse, was een Vlaamse schrijfster en dichteres. Tijdens de Eerste Wereldoorlog hield ze een Oorlogsdagboek bij.
Vrijdag 28 Augustus '14. 's morgens.
Bombardement van Mechelen.
Nieuwe treinladingen van dakloozen komen in Gent aan; ze zijn ten getalle van ongeveer tweeduizend: van Contich, Duffel, Lier en andere dorpen uit de provincie Antwerpen, er zijn er zelfs bij van Luik en Verviers. Allen worden in het Feestpaleis geherbergd: er was plaats: twaalf honderd Mechelaren hadden het heden verlaten, om naar Eecloo, zes honderd naar Adegem en twee honderd naar Maldegem gestuurd te worden.
Dat Feestpaleis is een hectare groot.
Kwart voor acht uur 's avonds.
Mijn weg voert over het stationsplein van Gent-St.-Pieters. Uit het gebouw is het een nieuwe uitbrokkeling van hulpzoekenden, die in lange reeksen de Albertlaan optrekken naar hun nachtverblijf. Dezelfde moedelooze gestalten, met dezelfde schijnende zakken op den rug; mannen met pakken beladen; sommigen gekromd onder den last; vrouwen en kinderen in overwegende meerderheid.
Is het de halve duisternis, de lantaarnschijn, die dat alles zoo spookachtig voorstelt?
Vrijdag 28 Augustus '14. 's morgens.
Bombardement van Mechelen.
Nieuwe treinladingen van dakloozen komen in Gent aan; ze zijn ten getalle van ongeveer tweeduizend: van Contich, Duffel, Lier en andere dorpen uit de provincie Antwerpen, er zijn er zelfs bij van Luik en Verviers. Allen worden in het Feestpaleis geherbergd: er was plaats: twaalf honderd Mechelaren hadden het heden verlaten, om naar Eecloo, zes honderd naar Adegem en twee honderd naar Maldegem gestuurd te worden.
Dat Feestpaleis is een hectare groot.
Kwart voor acht uur 's avonds.
Mijn weg voert over het stationsplein van Gent-St.-Pieters. Uit het gebouw is het een nieuwe uitbrokkeling van hulpzoekenden, die in lange reeksen de Albertlaan optrekken naar hun nachtverblijf. Dezelfde moedelooze gestalten, met dezelfde schijnende zakken op den rug; mannen met pakken beladen; sommigen gekromd onder den last; vrouwen en kinderen in overwegende meerderheid.
Is het de halve duisternis, de lantaarnschijn, die dat alles zoo spookachtig voorstelt?
donderdag 25 augustus 2022
S.P.A. van Heiden Reinestein • 26 augustus 1780
• S.P.A. van Heiden Reinestein (1740-1806) was een Drentse edelman en opperkamerheer van stadhouder Willem V. Zijn in het Frans geschreven memoires verschenen in 2007 in het Nederlands onder de titel Van de prins geen kwaad, De dagboeken van S.P.A. van Heiden Reinestein, kamerheer en drost 1777-1785.
24 augustus
Verjaardag van de geboorte van Prins Willem [de latere koning Willem I]. Er wordt ontbeten in 'Willems Tempel' [lett.], die versierd was met slingers en bloemen. Groot diner in de Galerij, begeleid door het hele orkest. Na het diner komt de Schutterij van Loo en Apeldoorn paraderen, 's Avonds geven Hunne Hoogheden zelf een voorstelling van le Glorieux, gevolgd door le Francais a Londres. Na afloop van het schouwspel blijken de priëlen geïllumineerd, wat een heel aardig effect gegeven zou hebben als de wind niet de helft van de lampions had uitgeblazen. Prinses Louise, Prins Frederik en de andere kinderen komen, verkleed als landlieden, ruikers aanbieden aan Prins Willem terwijl ze hem ieder een kort compliment maken. — De dis van de Maitre d'Hotel wordt opgediend in de priëlen, ze bestaat uit 80 couverts. De andere kant is ingericht om te dansen. Hunne Hoogheden doen er enkele contradansen. De tafels van Hunne Hoogheden en die van de Maarschalk worden bediend in het Huis, de eerste in de Galerij, de ander in de gebruikelijke kamer. Alles eindigt naar genoegen van Hunne Hoogheden.
25 augustus
Nog steeds zelfde schaarste van berichten.
26 augustus
De Prins houdt een vispartij te Mereveld, waar de Dames niet bij zijn. Zeven van onze Heren vergezellen hem. Omdat Zijne Doorluchtige Hoogheid geen enkel materiaal had geregeld voor het vissen, vinden we bij aankomst noch netten, noch hengels wat ons op de gedachte brengt gebruik te maken van de netten van de Heer van Haersolte van Staveren, wiens landgoed op slechts driekwart mijl van daar is. Deze onderneming slaagt. We vangen een paar mooie snoeken. Het diner is goed, er wordt sec bij gedronken. De Heren von Stöcken en van Haersolte raken bevangen door de wijn, evenals de Prins, die niettemin te paard terugrijdt, maar bij aankomst nauwelijks toonbaar is.
27 augustus
Kerkdag. Goede preek van dominee Lafite. Het complete orkest begeleidt de zang. 172>
24 augustus
Verjaardag van de geboorte van Prins Willem [de latere koning Willem I]. Er wordt ontbeten in 'Willems Tempel' [lett.], die versierd was met slingers en bloemen. Groot diner in de Galerij, begeleid door het hele orkest. Na het diner komt de Schutterij van Loo en Apeldoorn paraderen, 's Avonds geven Hunne Hoogheden zelf een voorstelling van le Glorieux, gevolgd door le Francais a Londres. Na afloop van het schouwspel blijken de priëlen geïllumineerd, wat een heel aardig effect gegeven zou hebben als de wind niet de helft van de lampions had uitgeblazen. Prinses Louise, Prins Frederik en de andere kinderen komen, verkleed als landlieden, ruikers aanbieden aan Prins Willem terwijl ze hem ieder een kort compliment maken. — De dis van de Maitre d'Hotel wordt opgediend in de priëlen, ze bestaat uit 80 couverts. De andere kant is ingericht om te dansen. Hunne Hoogheden doen er enkele contradansen. De tafels van Hunne Hoogheden en die van de Maarschalk worden bediend in het Huis, de eerste in de Galerij, de ander in de gebruikelijke kamer. Alles eindigt naar genoegen van Hunne Hoogheden.
25 augustus
Nog steeds zelfde schaarste van berichten.
26 augustus
De Prins houdt een vispartij te Mereveld, waar de Dames niet bij zijn. Zeven van onze Heren vergezellen hem. Omdat Zijne Doorluchtige Hoogheid geen enkel materiaal had geregeld voor het vissen, vinden we bij aankomst noch netten, noch hengels wat ons op de gedachte brengt gebruik te maken van de netten van de Heer van Haersolte van Staveren, wiens landgoed op slechts driekwart mijl van daar is. Deze onderneming slaagt. We vangen een paar mooie snoeken. Het diner is goed, er wordt sec bij gedronken. De Heren von Stöcken en van Haersolte raken bevangen door de wijn, evenals de Prins, die niettemin te paard terugrijdt, maar bij aankomst nauwelijks toonbaar is.
27 augustus
Kerkdag. Goede preek van dominee Lafite. Het complete orkest begeleidt de zang. 172>
Plinius • 25 augustus 79
• Plinius de jongere (62-113) was een Romeinse schrijver en politicus. Hij maakte van dichtbij de uitbarsting van de Vesuvius mee, die Pompeï verwoestte. In een brief aan Tacitus beschrijft Plinius wat hem en zijn moeder overkwam gedurende de tweede dag van de ramp. Hieronder een fragment uit de brief (vertaling: M.A. Schwartz).
Epistulae VI, 16
Ge vraagt mij u de dood van mijn oom te beschrijven, opdat uw verslag aan het nageslacht de waarheid zoveel mogelijk nabijkomt. Ik ben u daarvoor dankbaar; want ik begrijp dat aan zijn dood, als hij door u wordt verheerlijkt, een onsterfelijke roem verzekerd is. Want al is hij omgekomen bij de verwoesting van de schoonste landstreek tegelijk met volken en steden door een gedenkwaardige gebeurtenis, die hem een eeuwigdurende herinnering schijnt te waarborgen, al heeft hij zelf veel onvergankelijke werken geschreven, toch zal de onsterfelijkheid van uw geschriften veel tot zijn voortbestaan bijdragen. Ik voor mij acht hen gelukkig, aan wie de goden de gave hebben geschonken òf dingen te doen, die het beschrijven òf dingen te beschrijven, die het lezen waard zijn; maar het gelukkigst hen, aan wie beide is gegeven. Tot die laatsten zal mijn oom behoren, door zijn boeken en door de uwe. Een reden te meer om te aanvaarden wat ge me opdraagt Ja erom te vragen.
Hij was in Misenum, waar hij persoonlijk het commando voerde over de vloot. Op de 24ste augustus, ongeveer om één uur 's middags, maakte mijn moeder hem opmerkzaam op een wolk van ongewone grootte en aanblik. Mijn oom had zijn zonnebad genomen en daarna zijn koudwaterbad, hij had ontbeten op zijn rustbank en lag daar nu te werken. Dadelijk vroeg hij om zijn schoenen en hij beklom een heuvel, vanwaar men dat vreemde schouwspel het best kon waarnemen. Een wolk steeg op (men kon van uit de verte niet duidelijk zien, uit welke berg; later bleek het de Vesuvius te zijn) waarvan het voorkomen en de gedaante zich het best laat vergelijken met een pijnboom.
Hoog oprijzend als met een lange stam verbreidde hij zich later met een soort van takken, vermoedelijk, omdat hij door een eerste aanblazing omhoog gestoten bij het verzwakken daarvan aan zich zelf werd overgelaten of door zijn eigen gewicht gedwongen in de breedte uitvloeide. Nu eens was hij wit, dan weer vuil en gevlekt, naar gelang hij as of aarde meevoerde.
Mijn oom, een man van wetenschap, vond het merkwaardig en de moeite waard om van dichterbij te onderzoeken. Hij liet een jacht zeilklaar maken; hij vroeg mij of ik hem wilde vergezellen; ik antwoordde dat ik liever aan mijn werk wilde blijven; toevallig had hij mij zelf een onderwerp opgegeven. Juist toen hij de deur uitging, kreeg hij een briefje uit Retina, van Bassus, die verschrikt was door het van dichtbij dreigende gevaar; want zijn landhuis lag aan de voet van de berg en vlucht was alleen mogelijk met een schip. Hij smeekte hem uit zijn hachelijke toestand te redden. Terstond verandert mijn oom van plan; wat hij uit weetgierigheid was begonnen, volvoert hij met heldhaftigheid. Hij brengt vierriemers in zee en gaat zelf aan boord om hulp te brengen niet alleen aan Bassus, maar aan velen; want die bekoorlijke kust had veel vreemdelingen getrokken. Hij spoedt zich daarheen, vanwaar anderen vluchten; recht de steven, recht het roer gericht naar het gevaar, zo onbevreesd, dat hij alle verschijnselen, alle wisselingen van die natuurramp, naarmate hij ze voor ogen kreeg, liet optekenen of zelf optekende.
Reeds viel er as op de schepen, heter en dichter naarmate wij naderden; toen ook puimstenen en zwarte stenen, door het vuur geblakerd en gebarsten; bergstorting veroorzaakte ondiepte en maakte het onmogelijk daar te landen. Een ogenblik aarzelde mijn oom of hij zou omkeren, maar toen de stuurman hem dat aanried, riep hij uit: 'Die waagt, die wint; zet dan koers naar Pomponianus.' Deze was in Stabiae, aan de andere kant van de golf; want de kust maakt een geleidelijke, maar diepe bocht. Hoewel het gevaar daar nog verder af was, maar toch duidelijk te zien, en steeds groter werd en naderkwam, had Pomponianus zijn huisraad in bootjes geladen, vastbesloten om te vluchten als de wind, die op de kust stond, was gaan liggen. Diezelfde wind dreef mijn oom met snelle vaart daarheen; hij omarmde zijn angstige vriend, troostte hem, sprak hem moed in en om diens vrees door eigen kalmte te bedaren, liet hij zich naar de badkamer brengen. Na het bad ging hij aanliggen aan tafel en at hij, opgewekt gestemd of, wat even moedig is, opgewektheid voorwendend.
Intussen laaiden uit de Vesuvius hier en daar brede vlammen en hoge branden op, waarvan de gloed en helderheid werden verhoogd door de duisternis van de nacht. Om de angst van de anderen te verzachten hield mijn oom niet op te verzekeren dat de boeren in de haast verzuimd hadden hun vuren te doven en dat de verlaten huizen nu eenzaam stonden te branden.
Daarna ging hij te ruste en hij sliep werkelijk; want door zijn corpulentie had hij een zware en dreunende ademhaling, die door de mensen die aan zijn deur luisterden, werd gehoord. Maar de binnenplaats tussen slaap- en woonkamer was vol as en puimstenen, tot zulk een hoogte, dat hij, als hij langer in de slaapkamer bleef, er niet meer uit kon komen. Dus werd hij gewekt en hij kwam te voorschijn en voegde zich weer bij Pomponianus en de overigen, die niet waren gaan slapen. Samen overlegden zij, of ze in huis zouden blijven of buiten rondlopen. Want het huis stond te wankelen door herhaalde hevige aardbevingen; het leek wel of het huis was losgeraakt van zijn fundament en heen en weer schoof. Daar stond tegenover dat men onder de blote hemel te vrezen had voor de vallende puimstenen, al waren die licht en poreus. Toch gaf men na vergelijking van de gevaren aan het laatste de voorkeur. Bij mijn oom won de ene overweging het van de andere, bij de anderen was de ene angst groter dan de andere. Zij bonden kussens met lakens vast op hun hoofd, tot bescherming tegen al wat er viel.
Reeds was het overal dag, maar daar nacht, zwarter en dichter dan er ooit een nacht was geweest, enigszins verhelderd door tal van fakkels en allerlei lichten. Men besloot naar het strand te gaan en van dichtbij te zien, of de zee al enige kans op vertrekken bood. Maar de zee bleef even woest en vijandig. Men spreidde een laken uit, waarop mijn oom ging liggen; hij vroeg een paar maal om koud water en dronk. Toen naderden vlammen en zwaveldamp, de voorbode van vlammen, die hem wakker maakten en anderen op de vlucht dreven. Steunend op twee slaafjes stond hij op en zakte dadelijk weer ineen; ik vermoed dat door de dichte damp de adem hem werd benomen en de luchtpijp gesloten, die van nature zwak en nauw was en dikwijls ontstoken. Toen het daglicht terugkeerde (de derde dag na zijn laatste) vond men zijn lichaam, ongeschonden en ongedeerd, geheel gekleed. Hij geleek meer op een slapende dan op een dode.Ondertussen waren mijn moeder en ik in Misenum. Maar dat heeft niet met het verhaal te maken en gij hebt alleen geïnformeerd naar zijn dood. Dus eindig ik. Alleen nog dit: ik heb alles verteld wat ik had bijgewoond en wat ik gehoord had terstond na de ramp; dan stemmen de berichten het meest overeen met de waarheid. Gij kunt eruit nemen wat ge wilt. Want het is heel iets anders een brief te schrijven dan een geschiedverhaal, te schrijven voor een vriend dan voor allen.
Vaarwel.
Plinius
Ge vraagt mij u de dood van mijn oom te beschrijven, opdat uw verslag aan het nageslacht de waarheid zoveel mogelijk nabijkomt. Ik ben u daarvoor dankbaar; want ik begrijp dat aan zijn dood, als hij door u wordt verheerlijkt, een onsterfelijke roem verzekerd is. Want al is hij omgekomen bij de verwoesting van de schoonste landstreek tegelijk met volken en steden door een gedenkwaardige gebeurtenis, die hem een eeuwigdurende herinnering schijnt te waarborgen, al heeft hij zelf veel onvergankelijke werken geschreven, toch zal de onsterfelijkheid van uw geschriften veel tot zijn voortbestaan bijdragen. Ik voor mij acht hen gelukkig, aan wie de goden de gave hebben geschonken òf dingen te doen, die het beschrijven òf dingen te beschrijven, die het lezen waard zijn; maar het gelukkigst hen, aan wie beide is gegeven. Tot die laatsten zal mijn oom behoren, door zijn boeken en door de uwe. Een reden te meer om te aanvaarden wat ge me opdraagt Ja erom te vragen.
Hij was in Misenum, waar hij persoonlijk het commando voerde over de vloot. Op de 24ste augustus, ongeveer om één uur 's middags, maakte mijn moeder hem opmerkzaam op een wolk van ongewone grootte en aanblik. Mijn oom had zijn zonnebad genomen en daarna zijn koudwaterbad, hij had ontbeten op zijn rustbank en lag daar nu te werken. Dadelijk vroeg hij om zijn schoenen en hij beklom een heuvel, vanwaar men dat vreemde schouwspel het best kon waarnemen. Een wolk steeg op (men kon van uit de verte niet duidelijk zien, uit welke berg; later bleek het de Vesuvius te zijn) waarvan het voorkomen en de gedaante zich het best laat vergelijken met een pijnboom.
Hoog oprijzend als met een lange stam verbreidde hij zich later met een soort van takken, vermoedelijk, omdat hij door een eerste aanblazing omhoog gestoten bij het verzwakken daarvan aan zich zelf werd overgelaten of door zijn eigen gewicht gedwongen in de breedte uitvloeide. Nu eens was hij wit, dan weer vuil en gevlekt, naar gelang hij as of aarde meevoerde.
Mijn oom, een man van wetenschap, vond het merkwaardig en de moeite waard om van dichterbij te onderzoeken. Hij liet een jacht zeilklaar maken; hij vroeg mij of ik hem wilde vergezellen; ik antwoordde dat ik liever aan mijn werk wilde blijven; toevallig had hij mij zelf een onderwerp opgegeven. Juist toen hij de deur uitging, kreeg hij een briefje uit Retina, van Bassus, die verschrikt was door het van dichtbij dreigende gevaar; want zijn landhuis lag aan de voet van de berg en vlucht was alleen mogelijk met een schip. Hij smeekte hem uit zijn hachelijke toestand te redden. Terstond verandert mijn oom van plan; wat hij uit weetgierigheid was begonnen, volvoert hij met heldhaftigheid. Hij brengt vierriemers in zee en gaat zelf aan boord om hulp te brengen niet alleen aan Bassus, maar aan velen; want die bekoorlijke kust had veel vreemdelingen getrokken. Hij spoedt zich daarheen, vanwaar anderen vluchten; recht de steven, recht het roer gericht naar het gevaar, zo onbevreesd, dat hij alle verschijnselen, alle wisselingen van die natuurramp, naarmate hij ze voor ogen kreeg, liet optekenen of zelf optekende.
Reeds viel er as op de schepen, heter en dichter naarmate wij naderden; toen ook puimstenen en zwarte stenen, door het vuur geblakerd en gebarsten; bergstorting veroorzaakte ondiepte en maakte het onmogelijk daar te landen. Een ogenblik aarzelde mijn oom of hij zou omkeren, maar toen de stuurman hem dat aanried, riep hij uit: 'Die waagt, die wint; zet dan koers naar Pomponianus.' Deze was in Stabiae, aan de andere kant van de golf; want de kust maakt een geleidelijke, maar diepe bocht. Hoewel het gevaar daar nog verder af was, maar toch duidelijk te zien, en steeds groter werd en naderkwam, had Pomponianus zijn huisraad in bootjes geladen, vastbesloten om te vluchten als de wind, die op de kust stond, was gaan liggen. Diezelfde wind dreef mijn oom met snelle vaart daarheen; hij omarmde zijn angstige vriend, troostte hem, sprak hem moed in en om diens vrees door eigen kalmte te bedaren, liet hij zich naar de badkamer brengen. Na het bad ging hij aanliggen aan tafel en at hij, opgewekt gestemd of, wat even moedig is, opgewektheid voorwendend.
Intussen laaiden uit de Vesuvius hier en daar brede vlammen en hoge branden op, waarvan de gloed en helderheid werden verhoogd door de duisternis van de nacht. Om de angst van de anderen te verzachten hield mijn oom niet op te verzekeren dat de boeren in de haast verzuimd hadden hun vuren te doven en dat de verlaten huizen nu eenzaam stonden te branden.
Daarna ging hij te ruste en hij sliep werkelijk; want door zijn corpulentie had hij een zware en dreunende ademhaling, die door de mensen die aan zijn deur luisterden, werd gehoord. Maar de binnenplaats tussen slaap- en woonkamer was vol as en puimstenen, tot zulk een hoogte, dat hij, als hij langer in de slaapkamer bleef, er niet meer uit kon komen. Dus werd hij gewekt en hij kwam te voorschijn en voegde zich weer bij Pomponianus en de overigen, die niet waren gaan slapen. Samen overlegden zij, of ze in huis zouden blijven of buiten rondlopen. Want het huis stond te wankelen door herhaalde hevige aardbevingen; het leek wel of het huis was losgeraakt van zijn fundament en heen en weer schoof. Daar stond tegenover dat men onder de blote hemel te vrezen had voor de vallende puimstenen, al waren die licht en poreus. Toch gaf men na vergelijking van de gevaren aan het laatste de voorkeur. Bij mijn oom won de ene overweging het van de andere, bij de anderen was de ene angst groter dan de andere. Zij bonden kussens met lakens vast op hun hoofd, tot bescherming tegen al wat er viel.
Reeds was het overal dag, maar daar nacht, zwarter en dichter dan er ooit een nacht was geweest, enigszins verhelderd door tal van fakkels en allerlei lichten. Men besloot naar het strand te gaan en van dichtbij te zien, of de zee al enige kans op vertrekken bood. Maar de zee bleef even woest en vijandig. Men spreidde een laken uit, waarop mijn oom ging liggen; hij vroeg een paar maal om koud water en dronk. Toen naderden vlammen en zwaveldamp, de voorbode van vlammen, die hem wakker maakten en anderen op de vlucht dreven. Steunend op twee slaafjes stond hij op en zakte dadelijk weer ineen; ik vermoed dat door de dichte damp de adem hem werd benomen en de luchtpijp gesloten, die van nature zwak en nauw was en dikwijls ontstoken. Toen het daglicht terugkeerde (de derde dag na zijn laatste) vond men zijn lichaam, ongeschonden en ongedeerd, geheel gekleed. Hij geleek meer op een slapende dan op een dode.Ondertussen waren mijn moeder en ik in Misenum. Maar dat heeft niet met het verhaal te maken en gij hebt alleen geïnformeerd naar zijn dood. Dus eindig ik. Alleen nog dit: ik heb alles verteld wat ik had bijgewoond en wat ik gehoord had terstond na de ramp; dan stemmen de berichten het meest overeen met de waarheid. Gij kunt eruit nemen wat ge wilt. Want het is heel iets anders een brief te schrijven dan een geschiedverhaal, te schrijven voor een vriend dan voor allen.
Vaarwel.
Plinius
dinsdag 23 augustus 2022
Tonko Brem • 24 augustus 1979
• Tonko Brem (Antoon Van den Braembussche, 1946) is een Vlaamse dichter. In het tijdschrift Yang zijn dagboekfragmenten van hem te vinden.
24 aug.
De tegenstelling tussen het theoretisch optimisme van de rationele mens en het radikale pessimisme van de tragische mens, tussen de mens van de pyramide en de mens van de afgrond, tussen het rationele streven van de homo sapiens en het passionele streven van de homo religiosus, tussen het mes van Medea (rationele uiteenrafeling) en de draad van Ariadne (intuïtieve benadering), zoals die bij Nietzsche aanwezig is en die bij hem in het voordeel van het dionysische wordt beslecht, heeft bij mij opgehouden een tegenstelling te zijn. Hoewel er nog steeds een spanning bestaat tussen het schrijven en de wetenschapsfilosofie, beweeg ik me afwisselend op beide terreinen, in die mate zelfs dat onder het schrijven van een wijsgerig artikel somtijds en terzelfdertijd een gedicht ontstaat.
24 aug.
De tegenstelling tussen het theoretisch optimisme van de rationele mens en het radikale pessimisme van de tragische mens, tussen de mens van de pyramide en de mens van de afgrond, tussen het rationele streven van de homo sapiens en het passionele streven van de homo religiosus, tussen het mes van Medea (rationele uiteenrafeling) en de draad van Ariadne (intuïtieve benadering), zoals die bij Nietzsche aanwezig is en die bij hem in het voordeel van het dionysische wordt beslecht, heeft bij mij opgehouden een tegenstelling te zijn. Hoewel er nog steeds een spanning bestaat tussen het schrijven en de wetenschapsfilosofie, beweeg ik me afwisselend op beide terreinen, in die mate zelfs dat onder het schrijven van een wijsgerig artikel somtijds en terzelfdertijd een gedicht ontstaat.
maandag 22 augustus 2022
Arthur Schopenhauer • 23 augustus 1849
• Uit een brief die filosoof Arthur Schopenhauer (1788-1860) schreef aan zijn zus Adele, op haar ziekbed.
Uit: De wereld deugt niet (vertaling Tinke Davids).
Uit een brief van Ottilie von Goethe aan Adele Schopenhauer
16 augustus 1849
[...] Je broer, mijn lieve Adele, heeft weer de goede, oude indruk op mij gemaakt, hij was diepbedroefd dat jij zo moest lijden ...
Arthur Schopenhauer aan Adele (omstreeks 23 augustus 1849)
Lieve Adele,
Ik heb het door jou ondertekende briefje ontvangen en zie met groot verdriet dat je je op je ziekbed zorgen maakt over allerlei kleine aardse en hopelijk totaal overbodige dingen. Als het je geruststelt, dan geef ik je de verzekering dat ik de in jouw brief aangegeven regelingen zal treffen, voor het geval je inderdaad, zoals wij boeddhaïsten het noemen, van leven zult wisselen. Hopelijk zal het deze keer niet daartoe komen, en dat de hemel je kracht geeft en bewaart, dat is waarlijk de oprechte wens van
Uit: De wereld deugt niet (vertaling Tinke Davids).
Uit een brief van Ottilie von Goethe aan Adele Schopenhauer
16 augustus 1849
[...] Je broer, mijn lieve Adele, heeft weer de goede, oude indruk op mij gemaakt, hij was diepbedroefd dat jij zo moest lijden ...
Arthur Schopenhauer aan Adele (omstreeks 23 augustus 1849)
Lieve Adele,
Ik heb het door jou ondertekende briefje ontvangen en zie met groot verdriet dat je je op je ziekbed zorgen maakt over allerlei kleine aardse en hopelijk totaal overbodige dingen. Als het je geruststelt, dan geef ik je de verzekering dat ik de in jouw brief aangegeven regelingen zal treffen, voor het geval je inderdaad, zoals wij boeddhaïsten het noemen, van leven zult wisselen. Hopelijk zal het deze keer niet daartoe komen, en dat de hemel je kracht geeft en bewaart, dat is waarlijk de oprechte wens van
je broer
Arthur Schopenhauer
Arthur Schopenhauer
zondag 21 augustus 2022
Matthew Decker • 22 augustus 1748
• Matthew Decker (1679-1749) was een Engelse ondernemer en econoom van Nederlandse afkomst. Het reisverslag dat hij bijhield toen hij in 1748 op 70-jarige leeftijd na 46 jaar terugkwam in Nederland is gepubliceerd onder de titel Het Dagboek Van Sir Matthew Decker: Een Nederlandse Engelsman Over Nederland In 1748 En De Buitens In De 18e Eeuw.
22 augustus kwam mijnheer Van Neck mij in zijn koets ophalen. Hij nam mijnheer Van der Laan en mij mee voor een bezoek aan de zaal waar de Staten-Generaal bijeen komen. We bekeken ook nog de Trèves-zaal en enkele andere zalen. Na dit uitstapje nam ik van een aantal mensen afscheid. Ik dineerde bij mijnheer Van Neck in gezelschap van mevrouw Van Neck, schepen Ourik en diens knappe dochter. De schepen is een neef van Van Neck. De Van Ouriks waren er erg op gebrand mij te zien. Hij is een erg voorkomend en verstandig man, zijn dochter doet niet voor hem onder. Tot het gezelschap behoorde ook nog de zoon van mijnheer Van Neck, een jongeman van ongeveer veertien jaar, erg knap en goed opgevoed. Om vijf uur brachten de heren Van Neck en Ourik mijnheer Van der Laan en mij naar Delft. Toevallig ontmoetten we burgemeester Schepers, die met zijn trekjacht op weg was naar Rotterdam. Hij vroeg of wij mee wilden varen, wat we graag deden. We kwamen om acht uur in Rotterdam aan en werden opgewacht door de koetsier van heer Walter Senserf. We werden door heer Walter en zijn vrouw op de gebruikelijke wijze, dus zeer voorkomend ontvangen.
23 augustus kreeg ik bezoek van burgemeester Van Teylingen. Hij nodigde me uit voor het diner aanstaande maandag. Ook mijnheer Boetzelaer zocht me op. Hij sprak zijn teleurstelling uit over het feit, dat ik niet ingegaan was op ook maar een van zijn uitnodigingen. Hij had me inderdaad meermalen uiterst voorkomend geïnviteerd. Ik at thuis, slechts in gezelschap van mevrouw Van Meel en de heer Van der Laan. Ik bleef de hele dag thuis, 's avonds speelden we whist.
24 augustus ontving ik 's morgens een paar bezoekers, onder andere mijnheer d'Airolles die me een goede reis kwam wensen. Ik had hem gevraagd bij heer Walter te komen eten. Omdat we echter uitgenodigd waren door mevrouw Van Meel nam ik hem daarheen mee. We troffen daar ook burgemeester Van Teylingen en diens vrouw en mijnheer Buteux van Zeeland. We kregen een zeer edel maal voorgeschoteld. De rest van de dag en de avond bleven we whisten.
— "Ook mijnheer Boetzelaer zocht me op. Hij sprak zijn teleurstelling uit over het feit, dat ik niet ingegaan was op ook maar een van zijn uitnodigingen. Hij had me inderdaad meermalen uiterst voorkomend geïnviteerd. Ik at thuis, slechts in gezelschap van mevrouw Van Meel en de heer Van der Laan. Ik bleef de hele dag thuis, 's avonds speelden we whist."
22 augustus kwam mijnheer Van Neck mij in zijn koets ophalen. Hij nam mijnheer Van der Laan en mij mee voor een bezoek aan de zaal waar de Staten-Generaal bijeen komen. We bekeken ook nog de Trèves-zaal en enkele andere zalen. Na dit uitstapje nam ik van een aantal mensen afscheid. Ik dineerde bij mijnheer Van Neck in gezelschap van mevrouw Van Neck, schepen Ourik en diens knappe dochter. De schepen is een neef van Van Neck. De Van Ouriks waren er erg op gebrand mij te zien. Hij is een erg voorkomend en verstandig man, zijn dochter doet niet voor hem onder. Tot het gezelschap behoorde ook nog de zoon van mijnheer Van Neck, een jongeman van ongeveer veertien jaar, erg knap en goed opgevoed. Om vijf uur brachten de heren Van Neck en Ourik mijnheer Van der Laan en mij naar Delft. Toevallig ontmoetten we burgemeester Schepers, die met zijn trekjacht op weg was naar Rotterdam. Hij vroeg of wij mee wilden varen, wat we graag deden. We kwamen om acht uur in Rotterdam aan en werden opgewacht door de koetsier van heer Walter Senserf. We werden door heer Walter en zijn vrouw op de gebruikelijke wijze, dus zeer voorkomend ontvangen.
23 augustus kreeg ik bezoek van burgemeester Van Teylingen. Hij nodigde me uit voor het diner aanstaande maandag. Ook mijnheer Boetzelaer zocht me op. Hij sprak zijn teleurstelling uit over het feit, dat ik niet ingegaan was op ook maar een van zijn uitnodigingen. Hij had me inderdaad meermalen uiterst voorkomend geïnviteerd. Ik at thuis, slechts in gezelschap van mevrouw Van Meel en de heer Van der Laan. Ik bleef de hele dag thuis, 's avonds speelden we whist.
24 augustus ontving ik 's morgens een paar bezoekers, onder andere mijnheer d'Airolles die me een goede reis kwam wensen. Ik had hem gevraagd bij heer Walter te komen eten. Omdat we echter uitgenodigd waren door mevrouw Van Meel nam ik hem daarheen mee. We troffen daar ook burgemeester Van Teylingen en diens vrouw en mijnheer Buteux van Zeeland. We kregen een zeer edel maal voorgeschoteld. De rest van de dag en de avond bleven we whisten.
François HaverSchmidt • 21 augustus 1861
• François HaverSchmidt (1835-1894, beter bekend als Piet Paaltjens) was een Nederlandse schrijver en dominee. Uit: Reis door België en langs den Rijn, in Augustus 1861 ondernomen door Adolf van Slooten, zeepzieder te Dockum, Feddo Jan HaverSchmidt, wijnkooper te Leeuwarden en François HaverSchmidt, predikant te Foudgum en Raard in Westdongeradeel, beschreven door laatstgenoemde.
— "De vriendelijke officier geleidde ons nu naar een uitmuntend en schoon bierhuis, de Sodalité bij Abel tegenover de kerk St. Charles van de Jezuïten. Wij dronken er heerlijk Beiersch bier, 't welk ons vriendelijke gids volstrekt betalen wilde. Wij scheidden van hem, dewijl de tijd voor het middagmaal, 3 uur, aangebroken was. Over de plaats van de verbrande beurs zochten wij ons hôtel weer op. Wij aten ‘goed’ zooals Mons. Corvilain aan Feddo verzekerde."
Woensdag 21 Augustus.
Evenals op den vorigen dag was het mooi weêr. Wij stonden met vrolijke harten op en wandelden, na ontbeten te hebben, langs de Place de Meir en de Place Verte naar de Cathédrale, of Notre-Dame. [...]
Wij rigtten vervolgens onze schreden langs de Grand place met vele mooie gildehuizen en het stadhuis, naar de Schelde en wandelden de dokken en kaaien langs. Ook bezagen wij de fraaie vischmarkt met de hardsteenen banken waarop de visch schoongemaakt wordt en die oogenblikkelijk met versch water gereinigd kunnen worden. Op onze wandeling kochten wij des morgens tabak (fleur d'Harlebeke) en een pijpken, zooals wij ze alle Antwerpenaars zagen gebruiken. Daaruit smookten wij nu en dan dapper onder weg -maar de Belgische tabak was ons zwaar genoeg. Op deze wandeling hadden wij gelegenheid om op te merken hoe zware paarden de niet minder zware vrachtkarren door de stad trokken. Deze paarden werden door de voerlieden slechts met een touw vastgehouden en door het klappen van de zweep bestuurd.
Het was zoowat twee uur na den middag toen wij voor een Estaminet op de Quai Jordaens gingen zitten om wat uit te rusten en het schoone riviergezicht te genieten. Een Belgisch officier en nog een Heer namen tegelijk met ons plaats. Wij geraakten met hen in discours. De officier sprak Vlaems tot ons en bood zich, toen wij zeiden, dat wij de Calvariënberg bij de Dominicanerkerk niet gezien hadden, terstond aan om er ons heen te brengen. Wij zeiden het lieve meisje, dat ons bediende, vaarwel en stapten naar den Calvarie. Ik vond het meer vreemd dan mooi. Chrs.' graf, waarheen men langs eenige trappen opklimt, met rotsen en beelden aan weêrszij. Boven het graf de kruisiging, ter zijde o.a. Petrus met den haan; in het donkere graf ligt een lijk, Chrs. voorstellende, in doeken gewikkeld. Nog ziet men in de rotsen verschillende groepen van zielen in het vagevuur.
De vriendelijke officier geleidde ons nu naar een uitmuntend en schoon bierhuis, de Sodalité bij Abel tegenover de kerk St. Charles van de Jezuïten. Wij dronken er heerlijk Beiersch bier, 't welk ons vriendelijke gids volstrekt betalen wilde. Wij scheidden van hem, dewijl de tijd voor het middagmaal, 3 uur, aangebroken was. Over de plaats van de verbrande beurs zochten wij ons hôtel weer op. Wij aten ‘goed’ zooals Mons. Corvilain aan Feddo verzekerde. Toen de tafel ging afloopen kwam de dikke logementhouder een oogenblik met ons praten. Hij presenteerde ons een onzer dischgenooten als zijn aanstaanden opvolger; deze vriend, die wat scheel zag, verzekerde ons dat hij thans het logement St. Jaques te Malines (Mechelen) hield, onder de firma l'Epouse de Peteghem. Mons. Corvilain betreurde zeer de scheiding van Noord- en Zuid-Nederland, hij verhaalde van zijn heldendaden tegen Napoleon en liet een flesch Champagne komen. Wij gaven er natuurlijk een voor terug. Daarop dronken wij nog een sterke tas koffij en stapten daarop met ons drietjes de straat weer op. [...]
Wij hadden het schoone, vrolijke Antwerpen gezien.
Wij rigtten vervolgens onze schreden langs de Grand place met vele mooie gildehuizen en het stadhuis, naar de Schelde en wandelden de dokken en kaaien langs. Ook bezagen wij de fraaie vischmarkt met de hardsteenen banken waarop de visch schoongemaakt wordt en die oogenblikkelijk met versch water gereinigd kunnen worden. Op onze wandeling kochten wij des morgens tabak (fleur d'Harlebeke) en een pijpken, zooals wij ze alle Antwerpenaars zagen gebruiken. Daaruit smookten wij nu en dan dapper onder weg -maar de Belgische tabak was ons zwaar genoeg. Op deze wandeling hadden wij gelegenheid om op te merken hoe zware paarden de niet minder zware vrachtkarren door de stad trokken. Deze paarden werden door de voerlieden slechts met een touw vastgehouden en door het klappen van de zweep bestuurd.
Het was zoowat twee uur na den middag toen wij voor een Estaminet op de Quai Jordaens gingen zitten om wat uit te rusten en het schoone riviergezicht te genieten. Een Belgisch officier en nog een Heer namen tegelijk met ons plaats. Wij geraakten met hen in discours. De officier sprak Vlaems tot ons en bood zich, toen wij zeiden, dat wij de Calvariënberg bij de Dominicanerkerk niet gezien hadden, terstond aan om er ons heen te brengen. Wij zeiden het lieve meisje, dat ons bediende, vaarwel en stapten naar den Calvarie. Ik vond het meer vreemd dan mooi. Chrs.' graf, waarheen men langs eenige trappen opklimt, met rotsen en beelden aan weêrszij. Boven het graf de kruisiging, ter zijde o.a. Petrus met den haan; in het donkere graf ligt een lijk, Chrs. voorstellende, in doeken gewikkeld. Nog ziet men in de rotsen verschillende groepen van zielen in het vagevuur.
De vriendelijke officier geleidde ons nu naar een uitmuntend en schoon bierhuis, de Sodalité bij Abel tegenover de kerk St. Charles van de Jezuïten. Wij dronken er heerlijk Beiersch bier, 't welk ons vriendelijke gids volstrekt betalen wilde. Wij scheidden van hem, dewijl de tijd voor het middagmaal, 3 uur, aangebroken was. Over de plaats van de verbrande beurs zochten wij ons hôtel weer op. Wij aten ‘goed’ zooals Mons. Corvilain aan Feddo verzekerde. Toen de tafel ging afloopen kwam de dikke logementhouder een oogenblik met ons praten. Hij presenteerde ons een onzer dischgenooten als zijn aanstaanden opvolger; deze vriend, die wat scheel zag, verzekerde ons dat hij thans het logement St. Jaques te Malines (Mechelen) hield, onder de firma l'Epouse de Peteghem. Mons. Corvilain betreurde zeer de scheiding van Noord- en Zuid-Nederland, hij verhaalde van zijn heldendaden tegen Napoleon en liet een flesch Champagne komen. Wij gaven er natuurlijk een voor terug. Daarop dronken wij nog een sterke tas koffij en stapten daarop met ons drietjes de straat weer op. [...]
Wij hadden het schoone, vrolijke Antwerpen gezien.
Cissy van Marxveldt • 20 augustus 1908
• Cissy van Marxveldt (pseudoniem van Sietske de Haan, 1889–1948), was een Nederlandse schrijfster. In haar jonge jaren werkte ze als nanny in Engeland, en hield toen een dagboek bij.
Nou is 't heerlijkste ogenblikje van de dag weer aangebroken, nu ik met mijn beste kameraad in mijn kamer zit en hem alles kan vertellen. Ik hoor piano spelen, wel aardig, 't Geeft me een prettig gevoel, 't Is vandaag anders geen leuke dag geweest, vooreerst al somber weer en toen we beneden kwamen om te ontbijten zei Anny aanmoedigend tegen mij: 'Mevrouw is woest.' En mevrouw was woest, niemand kon het haar naar de zin maken en ik zuchtte van verlichting toen ik na de nursery en mijn kamer gestoft te hebben met Molly en de stukkene mantel van de vorigen dag, die ik nou te maken had, wegzette. Maar pas gearriveerd in de velden of daar begon het te regenen zodat ik in razend tempo Molly weer door Coventry 's straten huiswaarts ratelde. Mevrouw was nog altijd woest en van de weerom stuit kwam Molly ook in een beminnelijk humeur en dat zegt wat. En 't werd er niet beter op, toen ze bij ongeluk viel. Mevrouw doodongerust, dat ze iets gebroken kon hebben en toen Molly Mommy's bezorgd gezicht zag zette ze een keel op van belang. Zelfs Jack's mooie vertellingen gaven niks en zowat tot drie uur heeft Miss al maar doorgeblèrd. Toen wou ze niet naar boven om gekleed te worden, tot Jack zijn mannelijke waardigheid boven kwam en hij haar niet ontroerd door haar galmen de 39 treden opdroeg. Als een blad aan de boom veranderde ze boven, toen was ze een lief, zoet kind dat zich heel gewillig liet kleden. En toen ze met Clara uitging, de eerste middag van de week, zei ik zacht: 'Kom niet te gauw terug zeg!' Ik had hoop op een heerlijke achtermiddag, maar jawel Mevrouw vond, dat ik mooi tijd had om Molly's mantel te maken. Ik bromde zacht: 'verhip' maar ging toch zoet als een lammetje naar boven. En och toen bekwam mijn ontmoedigende bui al gauw en na een half uur zat ik zielsverrukt mijn lieve Hollandse en Friese liedjes te zingen. Om 5 uur arriveerde Molly weer en direct was 't hele huis op stelten. Gelukkig kwam de tea tussenbeide en na tea transporteerde ik Molly, na nog even met haar gespeeld te nebben, maar gauw in aar bed. Jack en Mijnh. en Mevr. zonder naar de Comedie en Jack drong mij om toch ook mee te gaan maar het genot van een heerlijke vrije avond te hebben lachte me meer aan dan 20 Comedies samen. En ach jé na supper toen ik me al overgelukkig begon te voelen dat ze allen zouden weggaan, daar bleek het, dat Mevrouw thuis bleef. Wat een teleurstelling! Toen kon ik zitten gaan naaien terwijl Mevrouw nu voor de derde keer vertelde, dat ik veel te dik gekleed was — Hoeveel uren heb ik nou vandaag voor mezelf gehad? Geen. Ik zal eens zien hoe ver Madame haar brief tot waarheid zal maken. Ik denk, dat ik er echt maar eens om schrijven moet. Niet veel bijzonders hè dagboek? O ja, daar weet ik nog iets! We hadden een kat meegenomen uit Bath, die de volgende dag al weg was. En daar vanmorgen zag ik Kitty warempel op de trap zitten. Ik dacht bij mezelf: 'Wat is het beest gegroeid. Zeker een goed thuis gehad.' Anny vertelde dat ze hem 's morgens gebracht hadden. Hij was ergens in de straat een huis binnengelopen. Nou Kitty werd door Molly heel teder omhelsd en ontving overigens dezelfde liefde als Toby. En daar om zo'n uur of 10 komen er een stuk of vier kinderen bij de deur met een kleine zwarte kat op de arm 'of die misschien van de dokter was'. We gilden allen in koor: 'Dat is de echte Kitty.' En dus hielden we die ook en zo hebben we nou twee kleine zwarte mormels. De katten zijn hier zo lief niet als in Friesland, wat een verschil met Pieckie, hoewel Mam, ik wil Mam nou enfin, ik wil Mam niet beledigen. Vanavond was er alweer een weg en de echte Kitty heeft aan de eetkamer al aristocratische geur gegeven. Ba-ha! — Nu begint de dame aan de piano (ik veronderstel tenminste dat het een dame is) ook nog te zingen. Leuk, leuk! Nou dagboek, tot morgen hoor! Ik moet naar bed en word lekker in slaap gezongen. Good night!
— "O ja, daar weet ik nog iets! We hadden een kat meegenomen uit Bath, die de volgende dag al weg was. En daar vanmorgen zag ik Kitty warempel op de trap zitten. Ik dacht bij mezelf: 'Wat is het beest gegroeid. Zeker een goed thuis gehad.' Anny vertelde dat ze hem 's morgens gebracht hadden. Hij was ergens in de straat een huis binnengelopen. Nou Kitty werd door Molly heel teder omhelsd en ontving overigens dezelfde liefde als Toby. En daar om zo'n uur of 10 komen er een stuk of vier kinderen bij de deur met een kleine zwarte kat op de arm 'of die misschien van de dokter was'. We gilden allen in koor: 'Dat is de echte Kitty.' En dus hielden we die ook en zo hebben we nou twee kleine zwarte mormels. De katten zijn hier zo lief niet als in Friesland [...] Vanavond was er alweer een weg en de echte Kitty heeft aan de eetkamer al aristocratische geur gegeven. Ba-ha!"Donderdag 20 Aug. 1908
Nou is 't heerlijkste ogenblikje van de dag weer aangebroken, nu ik met mijn beste kameraad in mijn kamer zit en hem alles kan vertellen. Ik hoor piano spelen, wel aardig, 't Geeft me een prettig gevoel, 't Is vandaag anders geen leuke dag geweest, vooreerst al somber weer en toen we beneden kwamen om te ontbijten zei Anny aanmoedigend tegen mij: 'Mevrouw is woest.' En mevrouw was woest, niemand kon het haar naar de zin maken en ik zuchtte van verlichting toen ik na de nursery en mijn kamer gestoft te hebben met Molly en de stukkene mantel van de vorigen dag, die ik nou te maken had, wegzette. Maar pas gearriveerd in de velden of daar begon het te regenen zodat ik in razend tempo Molly weer door Coventry 's straten huiswaarts ratelde. Mevrouw was nog altijd woest en van de weerom stuit kwam Molly ook in een beminnelijk humeur en dat zegt wat. En 't werd er niet beter op, toen ze bij ongeluk viel. Mevrouw doodongerust, dat ze iets gebroken kon hebben en toen Molly Mommy's bezorgd gezicht zag zette ze een keel op van belang. Zelfs Jack's mooie vertellingen gaven niks en zowat tot drie uur heeft Miss al maar doorgeblèrd. Toen wou ze niet naar boven om gekleed te worden, tot Jack zijn mannelijke waardigheid boven kwam en hij haar niet ontroerd door haar galmen de 39 treden opdroeg. Als een blad aan de boom veranderde ze boven, toen was ze een lief, zoet kind dat zich heel gewillig liet kleden. En toen ze met Clara uitging, de eerste middag van de week, zei ik zacht: 'Kom niet te gauw terug zeg!' Ik had hoop op een heerlijke achtermiddag, maar jawel Mevrouw vond, dat ik mooi tijd had om Molly's mantel te maken. Ik bromde zacht: 'verhip' maar ging toch zoet als een lammetje naar boven. En och toen bekwam mijn ontmoedigende bui al gauw en na een half uur zat ik zielsverrukt mijn lieve Hollandse en Friese liedjes te zingen. Om 5 uur arriveerde Molly weer en direct was 't hele huis op stelten. Gelukkig kwam de tea tussenbeide en na tea transporteerde ik Molly, na nog even met haar gespeeld te nebben, maar gauw in aar bed. Jack en Mijnh. en Mevr. zonder naar de Comedie en Jack drong mij om toch ook mee te gaan maar het genot van een heerlijke vrije avond te hebben lachte me meer aan dan 20 Comedies samen. En ach jé na supper toen ik me al overgelukkig begon te voelen dat ze allen zouden weggaan, daar bleek het, dat Mevrouw thuis bleef. Wat een teleurstelling! Toen kon ik zitten gaan naaien terwijl Mevrouw nu voor de derde keer vertelde, dat ik veel te dik gekleed was — Hoeveel uren heb ik nou vandaag voor mezelf gehad? Geen. Ik zal eens zien hoe ver Madame haar brief tot waarheid zal maken. Ik denk, dat ik er echt maar eens om schrijven moet. Niet veel bijzonders hè dagboek? O ja, daar weet ik nog iets! We hadden een kat meegenomen uit Bath, die de volgende dag al weg was. En daar vanmorgen zag ik Kitty warempel op de trap zitten. Ik dacht bij mezelf: 'Wat is het beest gegroeid. Zeker een goed thuis gehad.' Anny vertelde dat ze hem 's morgens gebracht hadden. Hij was ergens in de straat een huis binnengelopen. Nou Kitty werd door Molly heel teder omhelsd en ontving overigens dezelfde liefde als Toby. En daar om zo'n uur of 10 komen er een stuk of vier kinderen bij de deur met een kleine zwarte kat op de arm 'of die misschien van de dokter was'. We gilden allen in koor: 'Dat is de echte Kitty.' En dus hielden we die ook en zo hebben we nou twee kleine zwarte mormels. De katten zijn hier zo lief niet als in Friesland, wat een verschil met Pieckie, hoewel Mam, ik wil Mam nou enfin, ik wil Mam niet beledigen. Vanavond was er alweer een weg en de echte Kitty heeft aan de eetkamer al aristocratische geur gegeven. Ba-ha! — Nu begint de dame aan de piano (ik veronderstel tenminste dat het een dame is) ook nog te zingen. Leuk, leuk! Nou dagboek, tot morgen hoor! Ik moet naar bed en word lekker in slaap gezongen. Good night!
donderdag 18 augustus 2022
Nina d’Aubigny von Engelbrunner • 19 augustus 1790
• Nina d’Aubigny (1770–1847) was een Duitse zangeres en schrijfster van een dagboek over haar verblijf in Nederland.
Donderdag, 19 augustus [1790]
Om 12 uur hoorde ik orgel spelen. De organist mag op zondag niet preluderen en daarom krijgt hij de donderdag en de dinsdag, waarvoor hem 600 gulden wordt betaald. We dineerden bij tante Dientje. Susette kreeg een mooie ring bezet met parels. Na het diner gingen we naar een rijke boer. Hij had 40 koeien, zijn stal was versierd met vazen met bloemen en spiegels en leek meer op een balzaal dan op een verblijfplaats voor koeien. Al die dieren worden elke dag gewassen en elke zondag worden hun staarten gekruld. Het hele huis was ingericht om er vorsten te kunnen bedienen. Om 8 uur gingen we naar een wafelkraam. Dat is een winkel waarin je in een aparte ruimte terecht kunt om er warme koeken te eten. Die koeken zijn bereid volgens een zeer geheim recept, want niemand kan raden hoe ze gemaakt worden. Inderdaad zijn ze buitengewoon lekker. Deze kramen komen alleen tijdens de paardenmarkt, die op Hartjesdag wordt gehouden. Dit is een heel aangenaam uitje voor vreemdelingen omdat het zo uniek is. De maan was zo mooi dat we zin kregen naar het bos te gaan en inderdaad bracht Cootje ons daarheen. De regen had de grond erg nat gemaakt en de avondnevel had daar nog aan bijgedragen. We gingen een bossage in, maar gaandeweg wisten we niet meer waar het pad was. Bij prachtig maanlicht kwamen we tot de kuiten in het gras terecht en werden kletsnat. Met pijn in onze zij van het lachen kwamen we om 11 uur thuis.
Donderdag, 19 augustus [1790]
Om 12 uur hoorde ik orgel spelen. De organist mag op zondag niet preluderen en daarom krijgt hij de donderdag en de dinsdag, waarvoor hem 600 gulden wordt betaald. We dineerden bij tante Dientje. Susette kreeg een mooie ring bezet met parels. Na het diner gingen we naar een rijke boer. Hij had 40 koeien, zijn stal was versierd met vazen met bloemen en spiegels en leek meer op een balzaal dan op een verblijfplaats voor koeien. Al die dieren worden elke dag gewassen en elke zondag worden hun staarten gekruld. Het hele huis was ingericht om er vorsten te kunnen bedienen. Om 8 uur gingen we naar een wafelkraam. Dat is een winkel waarin je in een aparte ruimte terecht kunt om er warme koeken te eten. Die koeken zijn bereid volgens een zeer geheim recept, want niemand kan raden hoe ze gemaakt worden. Inderdaad zijn ze buitengewoon lekker. Deze kramen komen alleen tijdens de paardenmarkt, die op Hartjesdag wordt gehouden. Dit is een heel aangenaam uitje voor vreemdelingen omdat het zo uniek is. De maan was zo mooi dat we zin kregen naar het bos te gaan en inderdaad bracht Cootje ons daarheen. De regen had de grond erg nat gemaakt en de avondnevel had daar nog aan bijgedragen. We gingen een bossage in, maar gaandeweg wisten we niet meer waar het pad was. Bij prachtig maanlicht kwamen we tot de kuiten in het gras terecht en werden kletsnat. Met pijn in onze zij van het lachen kwamen we om 11 uur thuis.
woensdag 17 augustus 2022
Jacq Firmin Vogelaar • 18 augustus 1981
• Jacq Firmin Vogelaar (1944-2013) was een Nederlandse schrijver. Uit: Oefeningen
in het dagboekschrijven (augustus '81, tweede keus).
18/8. Dinsdag
+ Bij het eten savonds, het is K's eerste schooldag. Ze is enigszins teleurgesteld omdat ze verwacht had na één dag al meteen te kunnen lezen en schrijven. - Ik wil als ik groot ben schrijver worden - o ja, wat ga je dan schrijven, verhalen soms? - nee, over mezelf - over jezelf? - ja, als ik dan in het bejaardenhuis zit kan ik mezelf lezen, dát was ik, daar was ik.
+ Steeds opdringeriger wordt de vraag: hoe direkt breng ik mezelf in dit dagboek in beeld? Ik neig tot de vorm werkboek. Maar als ik werkelik de tijd een rol wil laten spelen, dus ook het toeval van de opeenvolging van dagen, dan moeten er een konkreet toneel zijn waar zich een en ander afspeelt.
+ Zou je in een tekst lichamelike toestanden, bewegingen, sensaties kunnen laten zien, zonder situaties (te beschrijven) die ze al bij voorbaat in betekenissen laten opgaan (bevriezen). Zoals ballet dat soms kan. Lees over een optreden van de Japanner Yoshi Oida.
+ ‘Wiegt die Selbstauslieferung beim Schreiben eines Tagebuchs nicht immer die Kränkung auf, die einem andern dabei widerfahren kann? - Peter Weiss over Anais Nin in zijn Notizbücher 1971-1980. Dat riekt wel erg sterk naar het fiat ars van de romantiese kunstenaar.
(Interessant is zijn vergelijking met Enzensberger: twee karakters, twee politieke posities - Weiss te plomp en Enzensberger misschien wat al te lenig. Verhelderend ook wat hij zegt over taal en taalomgeving: iemand die zoals hij zijn taalgebied is kwijtgeraakt, heeft daarmee ook zijn (niet alleen literaire) identiteit verloren. Het spreekt me vooral aan, omdat ik pas de laatste jaren ben gaan beseffen hoezeer mijn schrijven, in allerlei opzichten, zijn wortels heeft in de moedertaal van mijn jeugd, het Brabants - in een wereld die ik regelrecht verafschuw; Alle Vlees is voor een deel een afschrijving van die taal geweest.)
+ Hier splitst zich het notenschrift in een zelfstandig logboek voor externe doeleinden, mijn eigen journaal en de aantekenboekjes. Al bijna twintig jaar houd ik een dagboek (zoals je een huisdier houdt?), en toch voel ik me nu een beginneling. 222>
18/8. Dinsdag
+ Bij het eten savonds, het is K's eerste schooldag. Ze is enigszins teleurgesteld omdat ze verwacht had na één dag al meteen te kunnen lezen en schrijven. - Ik wil als ik groot ben schrijver worden - o ja, wat ga je dan schrijven, verhalen soms? - nee, over mezelf - over jezelf? - ja, als ik dan in het bejaardenhuis zit kan ik mezelf lezen, dát was ik, daar was ik.
+ Steeds opdringeriger wordt de vraag: hoe direkt breng ik mezelf in dit dagboek in beeld? Ik neig tot de vorm werkboek. Maar als ik werkelik de tijd een rol wil laten spelen, dus ook het toeval van de opeenvolging van dagen, dan moeten er een konkreet toneel zijn waar zich een en ander afspeelt.
+ Zou je in een tekst lichamelike toestanden, bewegingen, sensaties kunnen laten zien, zonder situaties (te beschrijven) die ze al bij voorbaat in betekenissen laten opgaan (bevriezen). Zoals ballet dat soms kan. Lees over een optreden van de Japanner Yoshi Oida.
+ ‘Wiegt die Selbstauslieferung beim Schreiben eines Tagebuchs nicht immer die Kränkung auf, die einem andern dabei widerfahren kann? - Peter Weiss over Anais Nin in zijn Notizbücher 1971-1980. Dat riekt wel erg sterk naar het fiat ars van de romantiese kunstenaar.
(Interessant is zijn vergelijking met Enzensberger: twee karakters, twee politieke posities - Weiss te plomp en Enzensberger misschien wat al te lenig. Verhelderend ook wat hij zegt over taal en taalomgeving: iemand die zoals hij zijn taalgebied is kwijtgeraakt, heeft daarmee ook zijn (niet alleen literaire) identiteit verloren. Het spreekt me vooral aan, omdat ik pas de laatste jaren ben gaan beseffen hoezeer mijn schrijven, in allerlei opzichten, zijn wortels heeft in de moedertaal van mijn jeugd, het Brabants - in een wereld die ik regelrecht verafschuw; Alle Vlees is voor een deel een afschrijving van die taal geweest.)
+ Hier splitst zich het notenschrift in een zelfstandig logboek voor externe doeleinden, mijn eigen journaal en de aantekenboekjes. Al bijna twintig jaar houd ik een dagboek (zoals je een huisdier houdt?), en toch voel ik me nu een beginneling. 222>
dinsdag 16 augustus 2022
Matthieu Galey • 17 augustus 1962
• Matthieu Galey (1934-1986) was een Franse schrijver. Zijn na zijn dood (hij overleed aan ALS) verschenen Dagboek wordt als een literair meesterwerk beschouwd.
17 augustus
Brief van mijn vader:
Door je moeder sinds mijn aankomst verlaagd tot slavernij, maak ik gebruik van een kortstondige ontsnapping om je op de hoogte te houden. Jouw living-room is bezet door vijf zwaluwen, die me afbekken als ik het lef heb om er op mijn tenen naar binnen te gaan. Je zult veel tact aan de dag moeten leggen, wil je zonder kleerscheuren gedaan krijgen dat ze de aftocht blazen. Omdat de aannemer nog niet beschikbaar is en je moeder nog niet heeft besloten hoe ze de afvoer van organisch afval wil regelen, duurt de dans met de chemische toiletemmers in een verhoogd tempo voort, inclusief de daarmee gepaard gaande grond- en transportwerkzaamheden. Je went eraan. Om de twee of drie dagen gaan we echter naar Parijs om er de nacht door te brengen en ons te wassen. De schoonmaak van de kamers gaat stug door, stoffen, afkrabben, soppen, luchten, en ik plaats planken van oud hout in de kasten (degelijkheid is daarbij niet gegarandeerd). We hebben de eerste contacten met de buren gelegd.
Tot dusver is de indruk goed. Maar we wachten het vervolg af. Voor het ogenblik worden we door de gemeenschap in de gaten gehouden zonder ongunstig vooroordeel.
Ik wens je een goed einde van je vorstelijke verblijf. Ik raad je aan een overgangsstage te volgen in een klimaat met normaal comfort, voordat je je bij ons in Gaillon in de middeleeuwen stort.
Kus van je moeder en mij.
Vertaling: Joop van Helmond 113>
17 augustus
Brief van mijn vader:
Gaillon
Les Trois Tinettes
17 augustus 1962
Tot dusver is de indruk goed. Maar we wachten het vervolg af. Voor het ogenblik worden we door de gemeenschap in de gaten gehouden zonder ongunstig vooroordeel.
Ik wens je een goed einde van je vorstelijke verblijf. Ik raad je aan een overgangsstage te volgen in een klimaat met normaal comfort, voordat je je bij ons in Gaillon in de middeleeuwen stort.
Kus van je moeder en mij.
Vertaling: Joop van Helmond 113>
maandag 15 augustus 2022
Johanna de Witt • 16 augustus 1653
• Johanna de Witt (1617-1692) schreef haar broer Johan de Witt een brief over een min die ze geschikt voor hem achtte. Uit: In een web van vriendschap. Brieven van Nederlandse vrouwen uit de zeventiende eeuw.
Aan Johan de Witt, Dordrecht, 16 augustus 1653
Mijnheer en broeder,
de meubels, waarvan de lijst hier bijgevoegd is, zijn in de schuit van Jacob de schipper geladen; en ik denk dat het goed zou zijn als uw bediende samen met Grietje het zo regelde dat deze het beste aanstaande maandag 's morgens vroeg in het huis geplaatst worden, zodat ze niet beschadigd raken. Grietje heeft toegestemd om u enige weken als keukenmeid te dienen totdat daarin voorzien zal zijn door een ander. Als ik in orde ben zal ik maandag 's morgens vroeg hier vandaan gaan, en als ik de meubelen dan, als ik 's middags aankom, in het huis zou aantreffen, dan zou ik kunnen zien of ik nog zoveel orde op zaken kan stellen dat wij de volgende nacht in het huis zouden kunnen slapen. Wilt u alstublieft ook regelen waar Grietje voor één nacht het beste kan slapen, bij juffrouw Verbies of bij tante Veer; want zij wil liever niet alleen in het huis slapen, omdat zij heeft horen zeggen dat het daar spookt. Ik ben enige dagen wat koortsig geweest: ik heb me gisteren gepurgeerd en vandaag heb ik erg gezweet; ik hoop dat het hiermee over is. Hiermee zal ik eindigen en verblijven, met hartelijke groeten, mijnheer en broeder,
uw dienstwillige en toegenegen zuster
Johanna de Witt
Aan Johan de Witt, Dordrecht, 16 augustus 1653
Mijnheer en broeder,
de meubels, waarvan de lijst hier bijgevoegd is, zijn in de schuit van Jacob de schipper geladen; en ik denk dat het goed zou zijn als uw bediende samen met Grietje het zo regelde dat deze het beste aanstaande maandag 's morgens vroeg in het huis geplaatst worden, zodat ze niet beschadigd raken. Grietje heeft toegestemd om u enige weken als keukenmeid te dienen totdat daarin voorzien zal zijn door een ander. Als ik in orde ben zal ik maandag 's morgens vroeg hier vandaan gaan, en als ik de meubelen dan, als ik 's middags aankom, in het huis zou aantreffen, dan zou ik kunnen zien of ik nog zoveel orde op zaken kan stellen dat wij de volgende nacht in het huis zouden kunnen slapen. Wilt u alstublieft ook regelen waar Grietje voor één nacht het beste kan slapen, bij juffrouw Verbies of bij tante Veer; want zij wil liever niet alleen in het huis slapen, omdat zij heeft horen zeggen dat het daar spookt. Ik ben enige dagen wat koortsig geweest: ik heb me gisteren gepurgeerd en vandaag heb ik erg gezweet; ik hoop dat het hiermee over is. Hiermee zal ik eindigen en verblijven, met hartelijke groeten, mijnheer en broeder,
uw dienstwillige en toegenegen zuster
Johanna de Witt
zondag 14 augustus 2022
Marion Vredeling • 15 augustus 1974
• Marion Vredeling (1954, dochter van PvdA-politicus Henk Vredeling) publiceerde dagboekfragmenten over wraak en vergelding in Lust en gratie.
15 augustus 1974
Lief dagboek, Het was allemaal heel pijnlijk en daarom kan ik het gebeurde op dit moment alleen in de derde persoon vertellen. Ik doe dus gewoon alsof het over iemand anders gaat: Ze zag eens een jongen die uit de verte lief leek; ze zocht hem met haar ogen. Hij deed hetzelfde. Wat het mooiste is aan de verte, is de fantasie en het toeval. Wat het lelijkste is, is het op hol slaande lichaam dat de verte wil overwinnen en dat streeft naar de voltrekking van het fantastische, het uitvlakken van het toeval, naar het nivelleren van de spanning, naar het berekenen van de tijden.
Op een dag vroeg de jongen aan het meisje of ze naar zijn huis wilde komen. Hij woonde er met een groep vrienden, allemaal jongens. Ze ging. Ze zaten aan een lange tafel te eten. De jongens begonnen met het enige meisje dat erbij was te spotten en ze maakten opmerkingen over haar, terwijl ze ondertussen nooit het woord tot haar richtten; ze vermeden haar blik terwijl ze haar als een ‘balletje’ heen en weer over de tafel gooiden. Het meisje was verbijsterd, ze wist uit verlamming niets te ondernemen en ze liet zich gooien. Op enig moment is het meisje naar de wc gegaan en toen ze daar kwam zag ze een uitgeknipte foto van haar vader. Hij was in het land geen onbekende en zijn foto kwam wel eens voor op krantenpapier. Midden in het gezicht van haar vader was een mes geplant. Met een mes was het geliefde gezicht aan de muur genageld. Met een mes. Het was geen oorlogstijd, er was geen misdaad gepleegd die deze wraak kon verklaren. Nadat het meisje had gekotst ging ze terug naar de tafel.
Ze zei niets, keek alleen maar naar de puisterige jongensgezichten die tekenen van dronkenschap vertoonden. De jongens gingen ook naar de wc. Ze kwamen terug en zeiden niets. Het is onbekend of ze ook hebben gekotst. Ook de jongen die uit de verte lief leek, ging naar de wc. En z'n lichaam kwam onveranderd terug en ging weer aan tafel zitten. Daarna gingen deze jongen en dit meisje in één bed liggen. Het is niet uit te leggen hoe dat na zoveel pijn nog kon gebeuren.
In bed wilde het bloed van het meisje niet meer in de goede richting stromen en er kwam geen woord meer uit haar keel. Ze was bang. Ze was bang dat, ook al was de jongen naast haar naakt, hij nog meer scherpe dunne messen op zak zou hebben.
De volgende dag verliet ze het huis en keerde er nooit meer terug.*
* Door niets verlichten vrouwen het leven van hun mannen, indien dezen groot en beroemd zijn, zozeer, als doordat zij bij wijze van spreken het vat van de algemene ongenade en eventuele boosheid der overigen worden. De tijdgenoten dulden van hun grote mannen gewoonlijk vele misgrepen en dwaasheden, of zelfs handelingen die van grove onrechtvaardighetd getuigen, mits zij iemand vinden die zij ter ontlasting van hun gemoed als een echt offerdier mogen mishandelen en afslachten. Niet zelden bespeurt een vrouw de ambitie in zich, zich voor deze offerande beschikbaar te stellen, en dan kan de man natuurlijk heel tevreden zijn, - indien hij namelijk egoïstisch genoeg is zich die vnjwillige bliksem-, storm- en regenafleider in zijn nabijheid te laten welgevallen. - Friedrich Nietzsche, Menselijk al te menselijk, 1886
15 augustus 1974
Lief dagboek, Het was allemaal heel pijnlijk en daarom kan ik het gebeurde op dit moment alleen in de derde persoon vertellen. Ik doe dus gewoon alsof het over iemand anders gaat: Ze zag eens een jongen die uit de verte lief leek; ze zocht hem met haar ogen. Hij deed hetzelfde. Wat het mooiste is aan de verte, is de fantasie en het toeval. Wat het lelijkste is, is het op hol slaande lichaam dat de verte wil overwinnen en dat streeft naar de voltrekking van het fantastische, het uitvlakken van het toeval, naar het nivelleren van de spanning, naar het berekenen van de tijden.
Op een dag vroeg de jongen aan het meisje of ze naar zijn huis wilde komen. Hij woonde er met een groep vrienden, allemaal jongens. Ze ging. Ze zaten aan een lange tafel te eten. De jongens begonnen met het enige meisje dat erbij was te spotten en ze maakten opmerkingen over haar, terwijl ze ondertussen nooit het woord tot haar richtten; ze vermeden haar blik terwijl ze haar als een ‘balletje’ heen en weer over de tafel gooiden. Het meisje was verbijsterd, ze wist uit verlamming niets te ondernemen en ze liet zich gooien. Op enig moment is het meisje naar de wc gegaan en toen ze daar kwam zag ze een uitgeknipte foto van haar vader. Hij was in het land geen onbekende en zijn foto kwam wel eens voor op krantenpapier. Midden in het gezicht van haar vader was een mes geplant. Met een mes was het geliefde gezicht aan de muur genageld. Met een mes. Het was geen oorlogstijd, er was geen misdaad gepleegd die deze wraak kon verklaren. Nadat het meisje had gekotst ging ze terug naar de tafel.
Ze zei niets, keek alleen maar naar de puisterige jongensgezichten die tekenen van dronkenschap vertoonden. De jongens gingen ook naar de wc. Ze kwamen terug en zeiden niets. Het is onbekend of ze ook hebben gekotst. Ook de jongen die uit de verte lief leek, ging naar de wc. En z'n lichaam kwam onveranderd terug en ging weer aan tafel zitten. Daarna gingen deze jongen en dit meisje in één bed liggen. Het is niet uit te leggen hoe dat na zoveel pijn nog kon gebeuren.
In bed wilde het bloed van het meisje niet meer in de goede richting stromen en er kwam geen woord meer uit haar keel. Ze was bang. Ze was bang dat, ook al was de jongen naast haar naakt, hij nog meer scherpe dunne messen op zak zou hebben.
De volgende dag verliet ze het huis en keerde er nooit meer terug.*
* Door niets verlichten vrouwen het leven van hun mannen, indien dezen groot en beroemd zijn, zozeer, als doordat zij bij wijze van spreken het vat van de algemene ongenade en eventuele boosheid der overigen worden. De tijdgenoten dulden van hun grote mannen gewoonlijk vele misgrepen en dwaasheden, of zelfs handelingen die van grove onrechtvaardighetd getuigen, mits zij iemand vinden die zij ter ontlasting van hun gemoed als een echt offerdier mogen mishandelen en afslachten. Niet zelden bespeurt een vrouw de ambitie in zich, zich voor deze offerande beschikbaar te stellen, en dan kan de man natuurlijk heel tevreden zijn, - indien hij namelijk egoïstisch genoeg is zich die vnjwillige bliksem-, storm- en regenafleider in zijn nabijheid te laten welgevallen. - Friedrich Nietzsche, Menselijk al te menselijk, 1886
Phyllis Chesler • 14 augustus 1977
• Phyllis Chesler (1940) is een Amerikaanse schrijfster en hoogleraar psychologie. In With Child: A Diary of Motherhood (1979) beschrijft ze wat het is en hoe het voelt om moeder te worden. Het boek is in het Nederlands vertaald als Moeder met kind (vertaling Elise Marijns).
14 augustus 1977
Ik wil orgasmen zonder voorspel, drie, vier keer per dag. Ik kijk naar je vader, stiekem, passief. Ik eis dat hij terugkomt in bed, 'nu meteen'. Als we buiten zijn stel ik voor dat we de slaapkamer van vrienden lenen, of het toilet van een hotel binnensluipen, 'even maar'.
Ik ben schaamteloos. Nooit ben ik seksueel zo bronstig geweest. Is dat natuurlijk bij zwangerschap? Of geniet ik van mijn lust omdat ik denk dat het onnatuurlijk is, taboe? Wat is er voor mij zo prikkelend, zo 'wulps' aan een vrouw met een ronde dikke buik die almaar vraagt om orgasmen in de hitte van de Middellandse Zee? Herinnert mijn lichaam zich iets? Kunnen lichamen dat?
Niemand - mijn moeder niet, mijn gynaecoloog niet, geen enkel boek - heeft me verteld dat je op dezelfde manier om orgasmen kunt vragen als om voedsel en zuurstof: dwingend, elementair, zonder op toestemming te wachten.
Stel dat ik nu alleen was? Stel dat je vader me geen plezier wilde doen? Stel dat ik niet mocht spreken of handelen naar wat ik voel?
Tijdens en na het vrijen kijk ik naar mijn buik, ik kijk naar jou, als een voyeur, alsof ik er niet bij ben. Er is een rechtstreekse verbinding tussen mijn bewustzijn van jouw bestaan en mijn clitoris. Als ik naar mijn buik kijk, als mijn buik door een ander wordt gezien, lijkt die mysterieuze verbinding wakker geklopt te worden.
Mijn slang rijst traag omhoog, een hele meter lang, en rolt dan weer terug in zijn clitorale schulp. Mijn tijger is weg, mijn tijger komt terug, rusteloos, klaar om weer op jacht te gaan.
De vleespotten van het Midden-Oosten... een kamertje met balkon. Lange middagen. Laat opstaan. De Zwangerschapskeerkring.
15 augustus 1977
Visioenen bij het orgasme. Baby's, mysterieus met de glimlach van de Mona Lisa. Honderden kleine Cupido's, wolken van Cupido's eigenlijk, boven mijn hoofd. Zweef niet weg! Mijn genot moet een van jullie grijpen en hier van binnen vasthouden, voor altijd.
Lilith en haar sappige gevolg van pasgeboren kinderen: hoe plichtsgetrouw vruchtbaar is zij! Zo zalig om te vliegen bij het gebed, omgeven door honderden en duizenden zuigelingen: engelengaven op zoek naar moeders.
Wat een rijkdom in mijn bloed, wat een bronst in mijn clitoris, dat ik vóel, zie, dat elk van mijn orgasmen een zwangerschap omvat, honderden zwangerschappen omvat. Wat een vrouwelijke seksuele fantasie. De lust van de mystiek, de lust van de onsterfelijkheid.
303)
14 augustus 1977
Ik wil orgasmen zonder voorspel, drie, vier keer per dag. Ik kijk naar je vader, stiekem, passief. Ik eis dat hij terugkomt in bed, 'nu meteen'. Als we buiten zijn stel ik voor dat we de slaapkamer van vrienden lenen, of het toilet van een hotel binnensluipen, 'even maar'.
Ik ben schaamteloos. Nooit ben ik seksueel zo bronstig geweest. Is dat natuurlijk bij zwangerschap? Of geniet ik van mijn lust omdat ik denk dat het onnatuurlijk is, taboe? Wat is er voor mij zo prikkelend, zo 'wulps' aan een vrouw met een ronde dikke buik die almaar vraagt om orgasmen in de hitte van de Middellandse Zee? Herinnert mijn lichaam zich iets? Kunnen lichamen dat?
Niemand - mijn moeder niet, mijn gynaecoloog niet, geen enkel boek - heeft me verteld dat je op dezelfde manier om orgasmen kunt vragen als om voedsel en zuurstof: dwingend, elementair, zonder op toestemming te wachten.
Stel dat ik nu alleen was? Stel dat je vader me geen plezier wilde doen? Stel dat ik niet mocht spreken of handelen naar wat ik voel?
Tijdens en na het vrijen kijk ik naar mijn buik, ik kijk naar jou, als een voyeur, alsof ik er niet bij ben. Er is een rechtstreekse verbinding tussen mijn bewustzijn van jouw bestaan en mijn clitoris. Als ik naar mijn buik kijk, als mijn buik door een ander wordt gezien, lijkt die mysterieuze verbinding wakker geklopt te worden.
Mijn slang rijst traag omhoog, een hele meter lang, en rolt dan weer terug in zijn clitorale schulp. Mijn tijger is weg, mijn tijger komt terug, rusteloos, klaar om weer op jacht te gaan.
De vleespotten van het Midden-Oosten... een kamertje met balkon. Lange middagen. Laat opstaan. De Zwangerschapskeerkring.
15 augustus 1977
Visioenen bij het orgasme. Baby's, mysterieus met de glimlach van de Mona Lisa. Honderden kleine Cupido's, wolken van Cupido's eigenlijk, boven mijn hoofd. Zweef niet weg! Mijn genot moet een van jullie grijpen en hier van binnen vasthouden, voor altijd.
Lilith en haar sappige gevolg van pasgeboren kinderen: hoe plichtsgetrouw vruchtbaar is zij! Zo zalig om te vliegen bij het gebed, omgeven door honderden en duizenden zuigelingen: engelengaven op zoek naar moeders.
Wat een rijkdom in mijn bloed, wat een bronst in mijn clitoris, dat ik vóel, zie, dat elk van mijn orgasmen een zwangerschap omvat, honderden zwangerschappen omvat. Wat een vrouwelijke seksuele fantasie. De lust van de mystiek, de lust van de onsterfelijkheid.
303)
Zinaida Hippius • 13 augustus 1917
• Zinaida Nikolajevna Hippius (1869-1945) was een Russische dichteres en schrijfster. In De schittering van woorden zijn onder meer dagboekaantekeningen en brieven van haar opgenomen. Vertaling: Mieke en Mouring Lindenburg.
zondag 13 augustus.
Ik heb Petersburg vaak genoeg in de zomer meegemaakt. Maar zo grauw, smerig en verlopen als nu heeft het er nog nooit uitgezien. Soldaten die niets omhanden hebben hangen in groepjes rond en spuwen links en rechts zonnebloempitten op de grond. Overdag liggen ze in het Taurische park te slapen. Hun pet achter op hun hoofd. Hun ogen staan stompzinnig en apathisch. Een gezonde jonge vent moet zich hier stierlijk vervelen. Maar hij piekert er niet over om te gaan vechten, kom nou! Maar muiten - dat is andere koek. Hij is nog niet aan het muiten geslagen, maar hij heeft totaal niets omhanden.
Ons bestaan is tot de zorg om 'ons dagelijks brood' gereduceerd. Na ons verblijf in het zuiden zijn wij bijna zonder overgang op een hongerrantsoen overgeschakeld. Wat witbrood is zijn we al vergeten. Wat staat ons nog allemaal te wachten?
maandag 14 augustus.
Kerenskij [regeringsleider] is net een uit de rails gelopen wagon. Slingerend en van de ene kant naar de andere zwaaiend beweegt hij zich voort, het is een akelig schouwspel. Hij is het einde nabij, en een vreselijk bitter einde ook, als het van alle waardigheid ontbloot is.
202>
zondag 13 augustus.
Ik heb Petersburg vaak genoeg in de zomer meegemaakt. Maar zo grauw, smerig en verlopen als nu heeft het er nog nooit uitgezien. Soldaten die niets omhanden hebben hangen in groepjes rond en spuwen links en rechts zonnebloempitten op de grond. Overdag liggen ze in het Taurische park te slapen. Hun pet achter op hun hoofd. Hun ogen staan stompzinnig en apathisch. Een gezonde jonge vent moet zich hier stierlijk vervelen. Maar hij piekert er niet over om te gaan vechten, kom nou! Maar muiten - dat is andere koek. Hij is nog niet aan het muiten geslagen, maar hij heeft totaal niets omhanden.
Ons bestaan is tot de zorg om 'ons dagelijks brood' gereduceerd. Na ons verblijf in het zuiden zijn wij bijna zonder overgang op een hongerrantsoen overgeschakeld. Wat witbrood is zijn we al vergeten. Wat staat ons nog allemaal te wachten?
maandag 14 augustus.
Kerenskij [regeringsleider] is net een uit de rails gelopen wagon. Slingerend en van de ene kant naar de andere zwaaiend beweegt hij zich voort, het is een akelig schouwspel. Hij is het einde nabij, en een vreselijk bitter einde ook, als het van alle waardigheid ontbloot is.
202>
woensdag 10 augustus 2022
Vera Nabokov • 12 augustus 1959
• Vera Nabokov (1902-1991), echtgenote van de in Rusland geboren schrijver Vladimir Nabokov (1899-1977), schreef onderstaande brief aan James Harris, co-producent van de film Lolita, het meesterwerk van Stanley Kubrick uit 1962. Nabokov schreef later alsnog een (onbruikbaar en veel te lang) script, dat daarna volledig door Kubrick en Harris werd omgewerkt. Uit: Zuivere kleuren. Brieven 1923-1977 (vertaald door Anneke van Huisseling).
Brockway, 12 augustus 1959
Geachte heer Harris, mijn man vraagt me u een briefje te schrijven om uit te leggen waarom hij ervan afziet het script voor Lolita te schrijven. Toen de heer Kubrick en u de zaak met hem kwamen doornemen, was hij heel enthousiast over de tijdens dat gesprek ontstane benadering van het draaiboek. Maar naarmate de onderhandelingen zich voortsleepten, raakte het beeld op de een of andere manier verstoord en kreeg hij steeds meer het gevoel dat er (althans wat hem betrof) conform de voorgestelde opzet niet te werken was. Een bijzonder struikelblok werd voor hem het idee de twee hoofdpersonen met goedvinden van een volwassen verwant in het huwelijk te laten treden.
Hij had gehoopt dat enkele dagen van bezinning op de kwestie, in volstrekte afzondering tussen de pijnbomen van de Sierra, zijn verbeelding zouden prikkelen tot het vinden van een artistieke oplossing die uw behoeften met zijn eigen visie op het boek zou verzoenen. Maar helaas is dat niet gelukt.
We hebben het allebei bijzonder plezierig gevonden de heer Kubrick te ontmoeten en u weer te zien. Mijn man was zeer aangenaam getroffen door de manier waarop u beiden het boek had gelezen, en ertegenaan keek, en twijfelt er niet aan dat de film die u uiteindelijk van Lolita zult maken in ieder opzicht kunstzinnig en voortreffelijk zal zijn. 286>
Brockway, 12 augustus 1959
Geachte heer Harris, mijn man vraagt me u een briefje te schrijven om uit te leggen waarom hij ervan afziet het script voor Lolita te schrijven. Toen de heer Kubrick en u de zaak met hem kwamen doornemen, was hij heel enthousiast over de tijdens dat gesprek ontstane benadering van het draaiboek. Maar naarmate de onderhandelingen zich voortsleepten, raakte het beeld op de een of andere manier verstoord en kreeg hij steeds meer het gevoel dat er (althans wat hem betrof) conform de voorgestelde opzet niet te werken was. Een bijzonder struikelblok werd voor hem het idee de twee hoofdpersonen met goedvinden van een volwassen verwant in het huwelijk te laten treden.
Hij had gehoopt dat enkele dagen van bezinning op de kwestie, in volstrekte afzondering tussen de pijnbomen van de Sierra, zijn verbeelding zouden prikkelen tot het vinden van een artistieke oplossing die uw behoeften met zijn eigen visie op het boek zou verzoenen. Maar helaas is dat niet gelukt.
We hebben het allebei bijzonder plezierig gevonden de heer Kubrick te ontmoeten en u weer te zien. Mijn man was zeer aangenaam getroffen door de manier waarop u beiden het boek had gelezen, en ertegenaan keek, en twijfelt er niet aan dat de film die u uiteindelijk van Lolita zult maken in ieder opzicht kunstzinnig en voortreffelijk zal zijn. 286>
Henry David Thoreau • 11 augustus 1853
•
Henry David Thoreau (1817-1862) was een Amerikaans essayist, leraar, sociaal filosoof, natuuronderzoeker en dichter. Fragmenten uit zijn dagboeken zijn hier te lezen.
11 Aug. 1853
What shall we name this season? — this very late afternoon, or very early evening, this severe and placid season of the day, most favorable for reflection, after the insufferable heats and the bustle of the day are over and before the dampness and twilight of the evening! The serene hour, the Muses’ hour, the season of reflection! It is commonly desecrated by being made teatime. It begins perhaps with the very earliest condensation of moisture in the air, when the shadows of hills are first observed, and the breezes begin to go down, and birds begin again to sing. The pensive season. It is earlier than the “chaste eve” of the poet. Bats have not come forth. It is not twilight. There is no dew yet on the grass, and still less any early star in the heavens. It is the turning-point between afternoon and evening. The few sounds now heard, far or near, are delicious. It is not more dusky and obscure, but clearer than before. The clearing of the air by condensation of mists more than balances the increase of shadows. Chaste eve is merely preparing with “dewy finger” to draw o’er all “the gradual dusky veil.” Not yet “the ploughman homeward plods his weary way,” nor owls nor beetles are abroad. It is a season somewhat earlier than is celebrated by the poets. There is not such a sense of lateness and approaching night as they describe. I mean when the first emissaries of Evening come to smooth the lakes and streams. The poet arouses himself and collects his thoughts. He postpones tea indefinitely. Thought has taken her siesta. Each sound has a broad and deep relief of silence.
11 Aug. 1853
What shall we name this season? — this very late afternoon, or very early evening, this severe and placid season of the day, most favorable for reflection, after the insufferable heats and the bustle of the day are over and before the dampness and twilight of the evening! The serene hour, the Muses’ hour, the season of reflection! It is commonly desecrated by being made teatime. It begins perhaps with the very earliest condensation of moisture in the air, when the shadows of hills are first observed, and the breezes begin to go down, and birds begin again to sing. The pensive season. It is earlier than the “chaste eve” of the poet. Bats have not come forth. It is not twilight. There is no dew yet on the grass, and still less any early star in the heavens. It is the turning-point between afternoon and evening. The few sounds now heard, far or near, are delicious. It is not more dusky and obscure, but clearer than before. The clearing of the air by condensation of mists more than balances the increase of shadows. Chaste eve is merely preparing with “dewy finger” to draw o’er all “the gradual dusky veil.” Not yet “the ploughman homeward plods his weary way,” nor owls nor beetles are abroad. It is a season somewhat earlier than is celebrated by the poets. There is not such a sense of lateness and approaching night as they describe. I mean when the first emissaries of Evening come to smooth the lakes and streams. The poet arouses himself and collects his thoughts. He postpones tea indefinitely. Thought has taken her siesta. Each sound has a broad and deep relief of silence.
dinsdag 9 augustus 2022
S.P.A. van Heiden Reinestein • 8 augustus 1780
• S.P.A. van Heiden Reinestein (1740-1806) was een Drentse edelman en opperkamerheer van stadhouder Willem V. Zijn in het Frans geschreven memoires verschenen in 2007 in het Nederlands (vertaal door Jan van der Meer) onder de titel Van de prins geen kwaad, De dagboeken van S.P.A. van Heiden Reinestein, kamerheer en drost 1777-1785.
8 augustus
Mijn zoon Charles voelt zich minder goed, de medicijnen werken niet naar wens en zijn ziekte begint ons ongerust te maken.
9 augustus
Tegen half drie krijgt mijn kind een hevige stuip, tegen zeven uur 's avonds overkomt hem een tweede die zeer groot onheil aankondigt. Hij krijgt een aderlating, er worden bloedzuigers gezet, etc. Ondanks deze geneesmiddelen bezwijkt het kind na verloop van een uur, in zijn vierde jaar. We zijn er diep door getroffen en deze ongelukkige gebeurtenis grijpt vooral mijn vrouw aan, aan wie dit kind bijzonder gehecht was.
10 augustus
Het gemis van mijn kind veroorzaakt hevig verdriet bij mijn vrouw.
11 augustus
Geen enkel nieuws van belang. Men neemt aan dat de Koning van Zweden, die in Maastricht was geweest, zich binnenkort naar Den Haag zal begeven. — Mijn kind wordt in de vroege ochtend begraven in de Kerk van Apeldoorn.
232>
8 augustus
Mijn zoon Charles voelt zich minder goed, de medicijnen werken niet naar wens en zijn ziekte begint ons ongerust te maken.
9 augustus
Tegen half drie krijgt mijn kind een hevige stuip, tegen zeven uur 's avonds overkomt hem een tweede die zeer groot onheil aankondigt. Hij krijgt een aderlating, er worden bloedzuigers gezet, etc. Ondanks deze geneesmiddelen bezwijkt het kind na verloop van een uur, in zijn vierde jaar. We zijn er diep door getroffen en deze ongelukkige gebeurtenis grijpt vooral mijn vrouw aan, aan wie dit kind bijzonder gehecht was.
10 augustus
Het gemis van mijn kind veroorzaakt hevig verdriet bij mijn vrouw.
11 augustus
Geen enkel nieuws van belang. Men neemt aan dat de Koning van Zweden, die in Maastricht was geweest, zich binnenkort naar Den Haag zal begeven. — Mijn kind wordt in de vroege ochtend begraven in de Kerk van Apeldoorn.
232>
maandag 8 augustus 2022
Mihail Sebastian • 9 augustus 1938
• Mihail Sebastian (1907-1945) was een Roemeense schrijver. Zijn Dagboek 1933-1945 is in het Nederlands vertaald.
Dinsdag 9 augustus
Er bestaan geen dagen met inspiratie, maar wel slechte dagen waar alles wat je schrijft of je inspant om te schrijven, grijs is, log, dom. Je ziet niks voor je en alles is, zo niet vals, dan toch onbeduidend, vlak, nutteloos. Ik schrijf een zin en nadien vraag ik me af of ik hem moet laten staan of weggummen. Ik gum hem weg, keer terug en heb de indruk dat hij beter was dan de vervanging.
En ziedaar hoe ik de hele dag verloren heb.
Ik heb met weerzin drie, vier pagina's geschreven, zo kleurloos, zo uitdrukkingloos dat ik me geneer om ze te herlezen. Dit zesde hoofdstuk komt niet van de grond. Ben ik lui? Ik geloof het niet. Of ik ben in ieder geval niet luier dan anders. Ik bleef nauwgezet de 6 reglementaire uren aan mijn schrijftafel gekluisterd - misschien een halfuurtje minder - maar tevergeefs. Alles is grauw en zwaar. Ik wacht gelaten tot het licht weer komt - maar dat is te begrijpen want er blijft slechts één mogelijkheid: la plume ferme au-dessus du papier, zoals Renard zegt, en de arme wist waarover hij het had.
Vertaling: Julien Weverbergh
121>
Dinsdag 9 augustus
Er bestaan geen dagen met inspiratie, maar wel slechte dagen waar alles wat je schrijft of je inspant om te schrijven, grijs is, log, dom. Je ziet niks voor je en alles is, zo niet vals, dan toch onbeduidend, vlak, nutteloos. Ik schrijf een zin en nadien vraag ik me af of ik hem moet laten staan of weggummen. Ik gum hem weg, keer terug en heb de indruk dat hij beter was dan de vervanging.
En ziedaar hoe ik de hele dag verloren heb.
Ik heb met weerzin drie, vier pagina's geschreven, zo kleurloos, zo uitdrukkingloos dat ik me geneer om ze te herlezen. Dit zesde hoofdstuk komt niet van de grond. Ben ik lui? Ik geloof het niet. Of ik ben in ieder geval niet luier dan anders. Ik bleef nauwgezet de 6 reglementaire uren aan mijn schrijftafel gekluisterd - misschien een halfuurtje minder - maar tevergeefs. Alles is grauw en zwaar. Ik wacht gelaten tot het licht weer komt - maar dat is te begrijpen want er blijft slechts één mogelijkheid: la plume ferme au-dessus du papier, zoals Renard zegt, en de arme wist waarover hij het had.
Vertaling: Julien Weverbergh
121>
zondag 7 augustus 2022
Isaac Pool • 8 augustus 1664
• Het dagboek van de Amsterdamse koopman Isaac Pool (1619-1684) bestrijkt de periode 1663-1678. Het is onlangs in druk verschenen, bezorgd door Laurence Duquesnoy en Jeroen Salman.
8 augustus 1664
1664. Den 8 augustus ben ick met myn huysvrou en Dirck neef met de schuyt van 10 op Naarden gevaaren, daar wy ten 1 uer quamen.
Huerden daar een kaamer by een silversmidt om daar somtyts wat te syn als wy daar kommen om ons soon te besoecken. Ende lieten ons soon 2 peckel haringe haalen en gingen die gesamentlijck op Rustenburgh eeten. Ende te rugh gande gingen tot de silversmidt slaepen, daar wyt wel vonden. Sanderdaaghs quam myn soon en Dirck neef, die snaghs indt school by malkander geslaepen hadden, vraegen wat wy doen souden. Soo rissolveerden [besloten] wy, naar dat wy heet bockwyten broodt gegeten hadden, naar Laren en Blarekom te gaan daar wy met mooy weer quamen. Saegen onderweegh veel schone gesighten vande bergen af.
Gingen daar wat sitten eeten tot de Schouts [herberg?], daar veel by luy tuys leggen hadden, met een veel soete reeden [gesprekken] en gingen te rugh. Quamen vroegh tot Naarden, koften een mandtien met witte pruymen en gingen nogh in twee tuynen, daar wy albessen en suycker peeren aaten. In stee kommende deeden ons aavondt maal en gingen slaepen.
Sander daagh souden wij oover tschoonen landt naar den Hinder dam gegaan hebben, dogh begon starck te regenen soo dat het een uyt schay was en gingen in de schuyt van 10en op Amsterdam en quamen vroegh tyys.
11 augustus 1664
1664. Augustus 11 heb ick aen massuer Maghtelt Pool ses dickatons gegeeven, synde 18 gul 18 stuy, op reckeningh vande itrest [rente] die sy van myn ondtfangt moet als voogh oover haar vast gemackt goet.
Den 11 dito aen Jan Pietersen de beelt houwer geleendt een bock van Joost van Vondel genamdt Bespiegelingh dar godthyt tegen ongodtisten, in quarto, om met den eersten weederom te geeven, etcetera. Dit boeckien heeft Jan Pietersen weer te rugh gebroght.
15 augustus 1664
Den 15 augustus 1664 is masuer Anna vertrocken naar Leyden met al de schilderijen en goederen die weegens haar broer Rynier Jarigh by myn waaren berustende. Ende meendt voort wegh te blyven sonder haar fooy te geeven, naar dat se omtrendt drie jaren by mijn gewoondt heeft ende maar een hondert dalders op reckeningh van haar kost gelt betalt heeft.
Oock meede wegh gevoet al haar goet bet en al wat sy der gebroght heeft ende liet haar kamer vuvl en bestroyt met lappen en vodden leggen, daar sy noghtans soo gepast vies en sindelyck wil weesen. Dogh een sindelycke morsebel past dat niet wel.
8 augustus 1664
1664. Den 8 augustus ben ick met myn huysvrou en Dirck neef met de schuyt van 10 op Naarden gevaaren, daar wy ten 1 uer quamen.
Huerden daar een kaamer by een silversmidt om daar somtyts wat te syn als wy daar kommen om ons soon te besoecken. Ende lieten ons soon 2 peckel haringe haalen en gingen die gesamentlijck op Rustenburgh eeten. Ende te rugh gande gingen tot de silversmidt slaepen, daar wyt wel vonden. Sanderdaaghs quam myn soon en Dirck neef, die snaghs indt school by malkander geslaepen hadden, vraegen wat wy doen souden. Soo rissolveerden [besloten] wy, naar dat wy heet bockwyten broodt gegeten hadden, naar Laren en Blarekom te gaan daar wy met mooy weer quamen. Saegen onderweegh veel schone gesighten vande bergen af.
Gingen daar wat sitten eeten tot de Schouts [herberg?], daar veel by luy tuys leggen hadden, met een veel soete reeden [gesprekken] en gingen te rugh. Quamen vroegh tot Naarden, koften een mandtien met witte pruymen en gingen nogh in twee tuynen, daar wy albessen en suycker peeren aaten. In stee kommende deeden ons aavondt maal en gingen slaepen.
Sander daagh souden wij oover tschoonen landt naar den Hinder dam gegaan hebben, dogh begon starck te regenen soo dat het een uyt schay was en gingen in de schuyt van 10en op Amsterdam en quamen vroegh tyys.
11 augustus 1664
1664. Augustus 11 heb ick aen massuer Maghtelt Pool ses dickatons gegeeven, synde 18 gul 18 stuy, op reckeningh vande itrest [rente] die sy van myn ondtfangt moet als voogh oover haar vast gemackt goet.
Den 11 dito aen Jan Pietersen de beelt houwer geleendt een bock van Joost van Vondel genamdt Bespiegelingh dar godthyt tegen ongodtisten, in quarto, om met den eersten weederom te geeven, etcetera. Dit boeckien heeft Jan Pietersen weer te rugh gebroght.
15 augustus 1664
Den 15 augustus 1664 is masuer Anna vertrocken naar Leyden met al de schilderijen en goederen die weegens haar broer Rynier Jarigh by myn waaren berustende. Ende meendt voort wegh te blyven sonder haar fooy te geeven, naar dat se omtrendt drie jaren by mijn gewoondt heeft ende maar een hondert dalders op reckeningh van haar kost gelt betalt heeft.
Oock meede wegh gevoet al haar goet bet en al wat sy der gebroght heeft ende liet haar kamer vuvl en bestroyt met lappen en vodden leggen, daar sy noghtans soo gepast vies en sindelyck wil weesen. Dogh een sindelycke morsebel past dat niet wel.
Nina d’Aubigny von Engelbrunner • 7 augustus 1790
• Nina d’Aubigny (1770–1847) was een Duitse zangeres en schrijfster van een dagboek over haar verblijf in Nederland.
Zaterdag 7 augustus [1790]
Herhaalde kanonschoten wekten ons om 7 uur. Ze werden afgevuurd ter gelegenheid van de verjaardag van de prinses. Ons hele gezelschap was een beetje uit zijn humeur: de een dacht dat de ander boos was en dat er gemokt moest worden, de anderen zeiden van alles, maar uiteindelijk tegen een uur of tien trokken de wolken op. Vader schreef een brief aan de ambassadeur van Groot-Britannië om te informeren of we op het bal zouden kunnen komen dat vanmiddag wordt gegeven. Maar mede als gevolg van het slechte humeur dat onder ons heerste werd die te laat verzonden. We zagen de galerij, of liever gezegd het schilderijenkabinet, waar zich prachtige stukken bevinden. Wat mij vooral trof waren twee stillevens met fruitstukken van Van Os. die me beter leken dan die van Heison. Een ander stuk, van Van der Werff, was een Judith met het hoofd van Holofernes. Sebastiaen Vrancx heeft geprobeerd bijna alle Nederlandse schilders te imiteren in één stuk dat een galerij op zichzelf vormt.
De huizen in Den Haag zijn voor het merendeel schitterend, onze ramen kijken uit op een eiland. Op dit ogenblik worden er weer kanonnen afgevuurd, zodat de hele tafel trilt. Mijn oom gaf vanmorgen 100 rijders aan Susette en mij, en omdat Susette zijn petekind is gaf hij haar meer dan mij. Ik heb bij deze gelegenheid gemerkt dat mijn ijdelheid en het verlangen door degenen die mij omringen te worden bemind veel groter zijn dan mijn eigenbelang, waar ik nauwelijks op let. Mama zei tegen me op zeer bitse toon dat mijn oom het niet uit liefde voor mij gaf, maar meer voor het decorum, als voorwendsel om wat aan Susette te kunnen geven. Dat maakte me woedend en als ik op dat ogenblik dat geld in mijn hand zou hebben gehad, ben ik er zeker van dat ik het over straat zou hebben laten rollen. Maar er verder in alle kalmte over nadenkend, vond ik dat ik groot ongelijk had boos te worden over dingen die mij wat bitter worden gezegd. Is het niet natuurlijk dat iemand meer van de ene persoon dan van de andere houdt? Vooral ik, die zo van ganser harte erken dat Susette liever is dan een dozijn jonge meisjes van haar leeftijd. Ook zou ik nooit jaloers op haar kunnen worden want het is een natuurlijke eigenschap voldaan te zijn als je ziet dat anderen diegenen beminnen en opzoeken, die zelf voorwerp van onze liefde zijn. Daar tegenover staat dat ik gepikeerd zal zijn wanneer ik eel vergeten wordt of als ik dankbaar moet zijn voor gunsten die voortkomen uit goedheid die bewezen wordt op aanbeveling van een derde. Ik heb vooral de zwakheid mij ongelukkig te voelen zodra iemand jaloers op me is of mij boos aankijkt.
Na gedineerd te hebben ging mijn oom met Susette naar Rozenburg, de buitenplaats van de heer Hooft. Toen de heer Scholten, die wij verwachtten, niet kwam opdagen, gingen wij naar het Haagse Bos. Er kwamen meer dan 100 rijtuigen voorbij, die naar de Oranjezaal gingen, waar een groot souper en een receptie werden gegeven ter ere van de verjaardag van de prinses. Wij gingen er niet heen omdat je daarvoor hofkleding moet hebben. Thuis bleek dat mijn oom was teruggekeerd en omdat hij ons niet had aangetroffen waren ze om 9 uur de weg naar het bos ingeslagen zonder te weten waar ze moesten zoeken. We hoorden dat er een rijtuig was geweest met heren die naar ons hadden gevraagd, doch niemand kon ons zeggen wie dat geweest waren.
Zaterdag 7 augustus [1790]
Herhaalde kanonschoten wekten ons om 7 uur. Ze werden afgevuurd ter gelegenheid van de verjaardag van de prinses. Ons hele gezelschap was een beetje uit zijn humeur: de een dacht dat de ander boos was en dat er gemokt moest worden, de anderen zeiden van alles, maar uiteindelijk tegen een uur of tien trokken de wolken op. Vader schreef een brief aan de ambassadeur van Groot-Britannië om te informeren of we op het bal zouden kunnen komen dat vanmiddag wordt gegeven. Maar mede als gevolg van het slechte humeur dat onder ons heerste werd die te laat verzonden. We zagen de galerij, of liever gezegd het schilderijenkabinet, waar zich prachtige stukken bevinden. Wat mij vooral trof waren twee stillevens met fruitstukken van Van Os. die me beter leken dan die van Heison. Een ander stuk, van Van der Werff, was een Judith met het hoofd van Holofernes. Sebastiaen Vrancx heeft geprobeerd bijna alle Nederlandse schilders te imiteren in één stuk dat een galerij op zichzelf vormt.
De huizen in Den Haag zijn voor het merendeel schitterend, onze ramen kijken uit op een eiland. Op dit ogenblik worden er weer kanonnen afgevuurd, zodat de hele tafel trilt. Mijn oom gaf vanmorgen 100 rijders aan Susette en mij, en omdat Susette zijn petekind is gaf hij haar meer dan mij. Ik heb bij deze gelegenheid gemerkt dat mijn ijdelheid en het verlangen door degenen die mij omringen te worden bemind veel groter zijn dan mijn eigenbelang, waar ik nauwelijks op let. Mama zei tegen me op zeer bitse toon dat mijn oom het niet uit liefde voor mij gaf, maar meer voor het decorum, als voorwendsel om wat aan Susette te kunnen geven. Dat maakte me woedend en als ik op dat ogenblik dat geld in mijn hand zou hebben gehad, ben ik er zeker van dat ik het over straat zou hebben laten rollen. Maar er verder in alle kalmte over nadenkend, vond ik dat ik groot ongelijk had boos te worden over dingen die mij wat bitter worden gezegd. Is het niet natuurlijk dat iemand meer van de ene persoon dan van de andere houdt? Vooral ik, die zo van ganser harte erken dat Susette liever is dan een dozijn jonge meisjes van haar leeftijd. Ook zou ik nooit jaloers op haar kunnen worden want het is een natuurlijke eigenschap voldaan te zijn als je ziet dat anderen diegenen beminnen en opzoeken, die zelf voorwerp van onze liefde zijn. Daar tegenover staat dat ik gepikeerd zal zijn wanneer ik eel vergeten wordt of als ik dankbaar moet zijn voor gunsten die voortkomen uit goedheid die bewezen wordt op aanbeveling van een derde. Ik heb vooral de zwakheid mij ongelukkig te voelen zodra iemand jaloers op me is of mij boos aankijkt.
Na gedineerd te hebben ging mijn oom met Susette naar Rozenburg, de buitenplaats van de heer Hooft. Toen de heer Scholten, die wij verwachtten, niet kwam opdagen, gingen wij naar het Haagse Bos. Er kwamen meer dan 100 rijtuigen voorbij, die naar de Oranjezaal gingen, waar een groot souper en een receptie werden gegeven ter ere van de verjaardag van de prinses. Wij gingen er niet heen omdat je daarvoor hofkleding moet hebben. Thuis bleek dat mijn oom was teruggekeerd en omdat hij ons niet had aangetroffen waren ze om 9 uur de weg naar het bos ingeslagen zonder te weten waar ze moesten zoeken. We hoorden dat er een rijtuig was geweest met heren die naar ons hadden gevraagd, doch niemand kon ons zeggen wie dat geweest waren.
John Dee • 6 augustus 1597
• John Dee (1527–1608 of 1609) was een Engels humanist, filosoof, wiskundige, geograaf, astroloog en adviseur van koningin Elizabeth I. Zijn dagboeken zijn gepubliceerd in The Private Diary of Dr. John Dee.
Aug. 6th, this night I had the vision and shew of many bokes in my dreame, and among the rest was one great volume thik in large quarto, new printed, on the first page whereof as a title in great letters was printed “Notus in Judæa Deus.” Many other bokes methowght I saw new printed, of very strange arguments. I lent Mr. Edward Hopwood of Hopwood my Malleus Maleficarum to use tyll new yere’s tyde next, a short thik old boke with two clasps, printed anno 1517.
97>
Aug. 6th, this night I had the vision and shew of many bokes in my dreame, and among the rest was one great volume thik in large quarto, new printed, on the first page whereof as a title in great letters was printed “Notus in Judæa Deus.” Many other bokes methowght I saw new printed, of very strange arguments. I lent Mr. Edward Hopwood of Hopwood my Malleus Maleficarum to use tyll new yere’s tyde next, a short thik old boke with two clasps, printed anno 1517.
97>
donderdag 4 augustus 2022
Toon Hermans • 5 augustus 1975
• Toon Hermans (1916-2000) was een Nederlandse cabaretier. Hij hield in 1975 een dagboek bij dat is gepubliceerd als Tussen mei en september.
Maandag 5 augustus
Het behoort tot mijn spelletjes van alledag om in de kleur en in het ritme van iemands stem gemoedstoestanden te signaleren. Het kan me zelfs overkomen dat ik zó intensief bezig ben te luisteren naar de toonsoort (de melodie) waarop iemand een bepaalde zin uitspreekt, dat ik amper versta wat er eigenlijk wordt beweerd. Het gesproken woord is op zichzelf natuurlijk een verduidelijking ergens van, maar de kracht van het woord wordt bepaald door de geladenheid die van binnenuit wordt aangebracht en die weer afhankelijk is van andere factoren, o.a. van de sfeer van het moment waarop het woord ontstaat.
De telefoon (waardoor je bij het horen van de stem niet wordt afgeleid door iemands uiterlijk) verraadt vaak heel duidelijk de ware gemoedstoestand van de mens aan de andere kant van de lijn. Het luisteren naar stemmen vind ik zo boeiend, omdat de kleur van de stem in vele gevallen wordt bepaald door wat er intussen in de mensen aan gevoelens omgaat.
Ik breng dat ter sprake omdat gisteren weer eens iemand aan me vroeg hoe het toch komt dat de gemiddelde toneelspeler zo onnatuurlijk spreekt. 'Zo gemaakt', zei hij letterlijk.
Met dat 'gemaakt' sloeg hij de spijker op de kop, omdat de stem van een acteur niet functioneert vanuit zijn eigen innerlijke beroering van het moment, maar uit een 'gemaakt' gevoelsproces. Daarom missen de verwoorde emoties de echtheid zoals die in het normale leven voortkomt uit de innerlijke geladenheid.
Op het toneel kan het nu eenmaal niet anders. Er wordt vakbekwaam geveinsd, opzettelijke bewogenheid (van buitenaf) aangebracht en die onoprechte beleving verandert natuurlijk de spreektrant en vertekent de klankkleur. Het gaat niet anders.
Het ligt voor de hand dat woorden die voordat ze gesproken werden al aan de hersenen bekend zijn, tijdens het uitspreken altijd aan een soort klankverarming zullen lijden. Ze missen 'het nieuwe' en vaak 'ongeordende', want ook de twijfel speelt als we spreken mee bij de klankvorming.
Op het toneel, waar men de teksten ként, is ook die twijfel er niet. Geen mens is in staat (zeker niet bij herhaling) gevoelens bij zichzelf op te roepen die er feitelijk niet zijn. Het zichzelf kunstmatig in een bepaald gevoel manoeuvreren moet wel een kunstmatigheid toevoegen aan de tekstbeleving die daaruit voortvloeit. Je merkt het bij tv-spelletjes: hoeveel minder belevingsspanning, gevoelsinbreng hoorbaar is in de stemmen van de professionele sprekers en hoe zuiver, hoe echt en eerlijk (duidelijk door het innerlijk geladen) de stemmen klinken van de brave boeren, burgers en buitenlui die aan het spelletje mogen meedoen. (Om van de echtheid van hun visuele expressie maar niet eens te spreken.)
Het is boeiend te luisteren naar stemmen van mensen die echt spreken, niet bewust van wat ze aan innerlijke gevoelens prijsgeven, terwijl ons oor al snel geneigd is de onechte spreker te ontwijken.
Trouwens, alles wat een mens aan echtheid in zijn gedragingen met zich meedraagt behoort tot zijn meest nobele, boeiende en meestal hartveroverende facetten. Wanneer hij zich verbergt, achter welke façade dan ook, wordt de oprechte communicatie geweld aangedaan. 192>
Maandag 5 augustus
Het behoort tot mijn spelletjes van alledag om in de kleur en in het ritme van iemands stem gemoedstoestanden te signaleren. Het kan me zelfs overkomen dat ik zó intensief bezig ben te luisteren naar de toonsoort (de melodie) waarop iemand een bepaalde zin uitspreekt, dat ik amper versta wat er eigenlijk wordt beweerd. Het gesproken woord is op zichzelf natuurlijk een verduidelijking ergens van, maar de kracht van het woord wordt bepaald door de geladenheid die van binnenuit wordt aangebracht en die weer afhankelijk is van andere factoren, o.a. van de sfeer van het moment waarop het woord ontstaat.
De telefoon (waardoor je bij het horen van de stem niet wordt afgeleid door iemands uiterlijk) verraadt vaak heel duidelijk de ware gemoedstoestand van de mens aan de andere kant van de lijn. Het luisteren naar stemmen vind ik zo boeiend, omdat de kleur van de stem in vele gevallen wordt bepaald door wat er intussen in de mensen aan gevoelens omgaat.
Ik breng dat ter sprake omdat gisteren weer eens iemand aan me vroeg hoe het toch komt dat de gemiddelde toneelspeler zo onnatuurlijk spreekt. 'Zo gemaakt', zei hij letterlijk.
Met dat 'gemaakt' sloeg hij de spijker op de kop, omdat de stem van een acteur niet functioneert vanuit zijn eigen innerlijke beroering van het moment, maar uit een 'gemaakt' gevoelsproces. Daarom missen de verwoorde emoties de echtheid zoals die in het normale leven voortkomt uit de innerlijke geladenheid.
Op het toneel kan het nu eenmaal niet anders. Er wordt vakbekwaam geveinsd, opzettelijke bewogenheid (van buitenaf) aangebracht en die onoprechte beleving verandert natuurlijk de spreektrant en vertekent de klankkleur. Het gaat niet anders.
Het ligt voor de hand dat woorden die voordat ze gesproken werden al aan de hersenen bekend zijn, tijdens het uitspreken altijd aan een soort klankverarming zullen lijden. Ze missen 'het nieuwe' en vaak 'ongeordende', want ook de twijfel speelt als we spreken mee bij de klankvorming.
Op het toneel, waar men de teksten ként, is ook die twijfel er niet. Geen mens is in staat (zeker niet bij herhaling) gevoelens bij zichzelf op te roepen die er feitelijk niet zijn. Het zichzelf kunstmatig in een bepaald gevoel manoeuvreren moet wel een kunstmatigheid toevoegen aan de tekstbeleving die daaruit voortvloeit. Je merkt het bij tv-spelletjes: hoeveel minder belevingsspanning, gevoelsinbreng hoorbaar is in de stemmen van de professionele sprekers en hoe zuiver, hoe echt en eerlijk (duidelijk door het innerlijk geladen) de stemmen klinken van de brave boeren, burgers en buitenlui die aan het spelletje mogen meedoen. (Om van de echtheid van hun visuele expressie maar niet eens te spreken.)
Het is boeiend te luisteren naar stemmen van mensen die echt spreken, niet bewust van wat ze aan innerlijke gevoelens prijsgeven, terwijl ons oor al snel geneigd is de onechte spreker te ontwijken.
Trouwens, alles wat een mens aan echtheid in zijn gedragingen met zich meedraagt behoort tot zijn meest nobele, boeiende en meestal hartveroverende facetten. Wanneer hij zich verbergt, achter welke façade dan ook, wordt de oprechte communicatie geweld aangedaan. 192>
woensdag 3 augustus 2022
Pieter Jacob Costerus • 4 augustus 1831
• Pieter Jacob Costerus (1806-1862) was een Fries schoolbestuurder en lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Als vrijwilliger bij het Jagercorps der Utrechtse studenten maakte hij de Tiendaagse Oorlog mee. Uit: Brieven en dagboek van den Utrechtschen vrijwilligen jager Pieter Jacob Costerus (1917)
Gheel, 4 Aug. 1831. Uit Turnhout schreef ik u gisteren, maar, daar ik geene gelegenheid had om eenen brief weg te krijgen, zoo heb ik, door een ongelukkig toeval, denzelven verloren. Gij kunt met moeite begrijpen, in welk een zonderlingen toestand wij verkeeren. Eergisteren, 's nachts ten 12 1/2 ure, marcheerden wij uit Oisterwijk, en kwamen omstreeks 6 ure in Hilvarenbeek, tegelijk met de koninklijke jagers en een bataillon Geldersche schutters. De hoogleeraar Van Heusde hield eene voortreffelijke aanspraak, op eene voortreffelijke wijze door onzen Sergeant-majoor De Heer beantwoord. Oogenblikkelijk gingen wij daarop naar Poppel. Gij kunt begrijpen, met welk een gejuich wij onze blijdschap te kennen gaven, toen wij de grenzen van Oud-Nederland overtrokken. Ten 11 ure kwamen wij in het zooeven genoemde dorp. In de nabijheid daarvan kwam ons de Luit. generaal, de hertog van Saxen-Weimar begroeten. Weinige, maar ons zeer aangename woorden sprak hij uit, terwijl hij onze gelederen voorbijreed. Zij waren deze: „nu gaat het toch eindelijk eens voorwaarts.”
Te Poppel waren de meeste vensters gesloten, en de
weinigen, die voor den dag kwamen, stonden gereed met
water, karnemelk enz. Ik stelde er een zeker genoegen
in, om met de ellendelingen den gek te scheren. Met
20 à 30 werden wij bij eenen boer, Peter Diessen ge-
naamd, ingekwartierd, waar wij ons moesten vergenoegen
met aardappelen, slechte pankoeken en eene ellendige
boekweitebrij. In den avond hoorden wij, dat het kamp
van Raevels met de bajonet was ingenomen, en dat wij
den volgenden dag naar Turnhout zouden vertrekken. ’s Nachts ten 3 ure rukten wij naar gemelde plaats op.
Ten 7 1/2 ure werden de eerste kanonschoten van de
Belgen op ons gelost. De dag was zeer vermoeiend, maar
wij hielden moed, en ten 1 ure hoorden wij, te weten
het 3de en 4de peloton van onze compagnie, dat Turnhout
was ingenomen. Het 1ste en 2de peloton had de kogels
zoodanig over het hoofd gekregen, dat Saxen-Weimar hun
beval achteruit te gaan. Te Turnhout ging ik met M. F.
Onnen rond en wij kregen daar door allerlei listen een
kwartier bij zekeren Frans Hendriksen, waar wij het
zeer goed hadden. Wij hebben de vrijheid genomen, ons
hier en daar een flesch wijn te laten schenken, en dat
wel voor niet. Toen wij te Turnhout kwamen, leden wij
zoo geweldig door den dorst, dat wij, vóór wij waren
afgedankt, wegliepen. Toen wij ’s middags terugkwamen,
was ons geweer en onze ransel weg. Gelukkig vonden
wij die dingen weer. Turnhout is eene schoone plaats;
er wonen vele menschen, die hartelijk de omwenteling
betreuren. Tijd ontbreekt mij om verder te gaan.
Gheel, 4 Aug. 1831. Uit Turnhout schreef ik u gisteren, maar, daar ik geene gelegenheid had om eenen brief weg te krijgen, zoo heb ik, door een ongelukkig toeval, denzelven verloren. Gij kunt met moeite begrijpen, in welk een zonderlingen toestand wij verkeeren. Eergisteren, 's nachts ten 12 1/2 ure, marcheerden wij uit Oisterwijk, en kwamen omstreeks 6 ure in Hilvarenbeek, tegelijk met de koninklijke jagers en een bataillon Geldersche schutters. De hoogleeraar Van Heusde hield eene voortreffelijke aanspraak, op eene voortreffelijke wijze door onzen Sergeant-majoor De Heer beantwoord. Oogenblikkelijk gingen wij daarop naar Poppel. Gij kunt begrijpen, met welk een gejuich wij onze blijdschap te kennen gaven, toen wij de grenzen van Oud-Nederland overtrokken. Ten 11 ure kwamen wij in het zooeven genoemde dorp. In de nabijheid daarvan kwam ons de Luit. generaal, de hertog van Saxen-Weimar begroeten. Weinige, maar ons zeer aangename woorden sprak hij uit, terwijl hij onze gelederen voorbijreed. Zij waren deze: „nu gaat het toch eindelijk eens voorwaarts.”
Abonneren op:
Posts (Atom)