donderdag 12 mei 2022

Johanna Brandt-van Warmelo • 13 mei 1901

Johanna Brandt-van Warmelo (1876-1964) "was a South African propagandist of Afrikaner nationalism, spy during the Boer War, prophet and writer on controversial health subjects". En ook verpleegster in het concentratiekamp Iréne in de Boerenoorlog. Ze hield in die tijd een dagboek bij dat later gepubliceerd werd.

13 Mei. De avontuurlijke eerste dag is voorbij en is nog al voorspoedig geweest; maar, helaas, de toestanden in het kamp zijn honderd maal erger dan ik verwachtte, en er is oneindig veel meer te doen dan ik mij met eenige mogelijkheid kon voorstellen. Laat ik trachten, lieve dagboek, u te vertellen wat mijn werk is.
 
Het kamp is verdeeld in afdeelingen en de afdeelingen in rijen tenten; de tenten in de rijen zijn genummerd. Nu heb ik rij 25, 20, 27 en 28 en wat er gereed is van rij 29. Elke rij bevat ongeveer 30 tenten, zoodat ik dagelijks zoowat 140 tenten te inspecteeren heb, en, daar op zijn minst om de andere tent één of meer zieken zijn, kunt gij begrijpen, hoeveel ik te doen heb. Ik vraag in elke tent of er iemand ziek is, en waar patiënten zijn, schrijf ik het nummer van rij en tent in mijn zakboekje, naam en leeftijd van den patiënt, aard van kwaal, enz. De ernstige gevallen meld ik aan den dokter, maar voor kleine ongesteldheden moet ik op mijn eigen verantwoording voorschrijven en mijn zakboekje vertoont van avond een lijst van ziekten, vreeselijk en wonderlijk om te zien. 

Er is in liet kamp een kleine apotheek, waar de menschen melk, sago, maizena, arrowroot, castorolie, zalf, hoest middelen, enz. kunnen krijgen, op vertoon van een geschreven order, onderteekend door een van de zusters: maar de meisjes zeggen, dat heel dikwijls het eenige artikel in voorraad 'Niets' is. Dit is zeer weinig bemoedigend, en ik heb een verbazend groot aantal orders geschreven, misschien te vergeefs. Morgen zal ik wel hooren, of de menschen iets ontvangen hebben. 

Arme menschen! zij moeten zoolang wachten — somtijds uren, voordat zij geholpen kunnen worden, en dan is het verschrikkelijk, ledig weggezonden te worden. 

Er zijn twee prikkelbare, overwerkte Hollanders in de apotheek. De tenten zijn dun en tochtig en heel weinig menschen hebben kooien, sommigen hebben zelfs geen matrassen en slapen op den kalen grond. Bij gevolg lijden zij van de koude meer dan van iets anders, en in iedere tent is er dan ook kroep of influenza of kinkhoest. Zij zouden de koude beter verdragen, als zij voedzaam eten kregen ; maar er is vreeselijk veel dysenterie en diarrhee, ten gevolge van de afschuwelijke dingen die zij moeten eten en drinken in den vorm van verrot meel, taai, dikwijls ziek vleesch, zwarte suiker, en het goed, dat men hier koffie noemt — niemand weet, wat het werkelijk is en er is heel wat verschil van meening op dit punt. — Dit menu draagt den grootschen naam van 'rantsoen' en is hetgeen iedereen ontvangt, van kleine kinderen tot tandelooze oude menschen, die het eenvoudig niet kunnen eten, en, als een kind ongesteld is, sterft het van honger. Honderden zijn dien weg gegaan en honderden zullen nog volgen in dit gure weder, tenzij er iets voor hen gedaan wordt. Het is van avond bitter koud en ik zou gaarne weten, hoe sommige mijner patiënten met verscheurenden hoest het maken. 

Zoodra ik meer tijd heb, zal ik er aanteekeningen van houden, als ik iets bijzonders hoor. Vandaag b.v. hoorde ik, dat een vrouw tien van haar twaalf kinderen verloren heeft. — Ik moet haar naam zien te krijgen om te weten of het verhaal waar is. 

O! onze kleintjes lijden onuitsprekelijk, en toch zijn zij zoo geduldig en zien mij soms aan met oogen vol smart, als stomme dieren die pijn lijden. Het breekt mijn hart, en wij zijn zoo hulpeloos. Ik ben nog niet gewend aan mijn werk. De dokter was boos op mij, omdat ik hem bij patiënten bracht, die heel ziek schenen, en hij zeide, dat iedereen, die maar eenigszins loopen kon, naar de apotheek moest komen op zijn spreekuren, daar hij geen tijd had om het kamp rond te gaan. Het is waar, dat de dokters meer te doen hebben dan zij af kunnen; maar waarom zijn er dan ook slechts twee? — Fout No. 2 was, dat ik, niet tevreden met mijn eigen werk, een deel van Mej. Celliers werk deed, die verwonderd vroeg naar haren Barmhartigen Samaritaan. Nadat ik rij 25 had gedaan, deed ik de geheele rij 24, denkende, dat het 26 was, en stelde mij zelf overal voor als de nieuwe zuster. Toen ik mijn fout ontdekte, moest ik al mijn eigen werk doen en kwam ik daarmede niet klaar tot laat in den middag. 

In sommige afdeelingen zijn de tenten niet eens genummerd en is er een algemeene verwarring.

Dr. Hamilton gaat naar Volksrust en er komt een nieuwe dokter in zijn plaats. Mej. Celliers en ik zijn nog in de veldtent, waarvoor ik zeer dankbaar ben. Vandaag zijn de wind en het stof iets verschrikkelijks geweest, alles is zanderig. Men wordt hier zoo vuil — wij gevoelen, alsof wij nooit weer schoon zullen worden, omdat het water ijskoud en warm water een ongehoorde weelde is. 

Wij stalen een weinig uit de keuken van avond — zoo n heerlijke keuken, ongeveer zoo groot als een vuurhout doosje, maar zoo gezellig met de twee stoven (kachels). Onze maaltijden zijn goed en ik schaam mij te eten, terwijl zoovelen gebrek hebben; maar de meisjes zeggen, dat ik wel over dat gevoel zal heenkomen. Wij moeten voedzamen kost hebben, zullen wij sterk genoeg blijven voor ons werk. 

Nu weigeren mijn bevroren handen de pen langer vast te houden en moet ik zoo vlug mogelijk onder de dekens kruipen.

1 opmerking: