Winter 1957
11 februari.
Ethiopië! We zijn in een land dat volkomen verschilt van de rest van Afrika. 't Is alsof we zijn teruggereisd in de tijd naar een verleden, dat nabij is maar toch beangstigend (verdwenen is de brede, onschuldige grijns van de neger). We bevinden ons in de Middeleeuwen, de tijd van burchten, rovers, geloofsdweperij, lijfstraffen en allerlei pestilenties...
Een boosaardige, wrede sfeer met momenten van onverwachte tederheid... We zijn gefascineerd...
12 februari.
Na de onmetelijke vlakte van dorre, geschroeide aarde, verzengd tot tinten die, via alle schakeringen van oker, lopen van saffraangeel tot roodbruin, begint nu een groene zone... Is dit groen dat we zijn binnengegaan, de grens?
13 februari.
De eerste gezichten, gesloten. Grimmige krijgers uit de bergen slaan bij het minste gebaar dat we maken de hand aan hun kromme dolken.
Heel wat anders dan de negers die we sinds ons vertrek uit Dakar zijn tegengekomen, stuk voor stuk goedlachs, vriendelijk, spraakzaam. Ik herinner mij nog goed de uitbundige, onverholen hilariteit die wij elke morgen bij het opstaan veroorzaakten wanneer we onze tanden poetsten; de negers hadden er plezier in ons na te apen, waarbij ze zich deden kennen als geboren akteurs. Hier worden we ontvangen met stilzwijgen en norse blikken.
Maar wat voor hen pleit in mijn ogen, is de buitengewone haardos van deze schepsels uit het Abessijnse hooggebergte. Hun haar dient tevens als provisiekast: het is royaal ingesmeerd met (zeer ranzige) boter, die vliegen niet alleen op een afstand houdt maar zelfs verjaagt, en 's avonds tegen etenstijd wordt gemolken als een koe. Toch hebben deze primitieven met hun fijngegraveerde kammen een verbluffende smaak en een zuiver kunstgevoel — zij dragen Paul Klee's in het haar. De Engelsen noemen deze bergbewoners ‘Fuzzy Wuzzies’.
Ethiopië! We zijn in een land dat volkomen verschilt van de rest van Afrika. 't Is alsof we zijn teruggereisd in de tijd naar een verleden, dat nabij is maar toch beangstigend (verdwenen is de brede, onschuldige grijns van de neger). We bevinden ons in de Middeleeuwen, de tijd van burchten, rovers, geloofsdweperij, lijfstraffen en allerlei pestilenties...
Een boosaardige, wrede sfeer met momenten van onverwachte tederheid... We zijn gefascineerd...
12 februari.
Na de onmetelijke vlakte van dorre, geschroeide aarde, verzengd tot tinten die, via alle schakeringen van oker, lopen van saffraangeel tot roodbruin, begint nu een groene zone... Is dit groen dat we zijn binnengegaan, de grens?
13 februari.
De eerste gezichten, gesloten. Grimmige krijgers uit de bergen slaan bij het minste gebaar dat we maken de hand aan hun kromme dolken.
Heel wat anders dan de negers die we sinds ons vertrek uit Dakar zijn tegengekomen, stuk voor stuk goedlachs, vriendelijk, spraakzaam. Ik herinner mij nog goed de uitbundige, onverholen hilariteit die wij elke morgen bij het opstaan veroorzaakten wanneer we onze tanden poetsten; de negers hadden er plezier in ons na te apen, waarbij ze zich deden kennen als geboren akteurs. Hier worden we ontvangen met stilzwijgen en norse blikken.
Maar wat voor hen pleit in mijn ogen, is de buitengewone haardos van deze schepsels uit het Abessijnse hooggebergte. Hun haar dient tevens als provisiekast: het is royaal ingesmeerd met (zeer ranzige) boter, die vliegen niet alleen op een afstand houdt maar zelfs verjaagt, en 's avonds tegen etenstijd wordt gemolken als een koe. Toch hebben deze primitieven met hun fijngegraveerde kammen een verbluffende smaak en een zuiver kunstgevoel — zij dragen Paul Klee's in het haar. De Engelsen noemen deze bergbewoners ‘Fuzzy Wuzzies’.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten