zondag 16 juni 2019

Jean-Jacques Rousseau • 17 juni 1760

• De Fransen Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) en Voltaire behoorden tot de grootste denkers van hun tijd, maar veel waardering voor elkaar hadden ze niet, zoals mag blijken uit onderstaande brief van Rousseau aan Voltaire.
Uit: Bekentenissen (vertaald door Leo van Maris).

Montmorency, 17 juni 1760
Ik ben zeker niet op u gesteld, Mijnheer. U [Voltaire] hebt mij leed berokkend dat mij, uw leerling en bewonderaar, op de meest gevoelige wijze moest treffen. U hebt Genève in het verderf gestort, als loon voor de toevlucht die u er hebt gevonden. U hebt mijn medeburgers van mij vervreemd, als loon voor de lof waarmee ik u tegenover hen heb overladen. U maakt mij het verblijf in mijn geboorteland onverdraaglijk. U bent er de oorzaak van dat ik in den vreemde zal sterven, beroofd van de vertroostingen der stervenden, zonder enige andere eer dan op een vuilnisbelt te worden geworpen, terwijl alle eerbewijzen die een mens maar kan verwachten u in mijn geboorteland ten deel zullen vallen. Ten slotte, ik haat u omdat u dat gewild hebt, maar ik haat u als iemand die nog waardiger was geweest bemind te worden, als u dat gewild zou hebben. Van alle gevoelens waarvan mijn hart jegens u vervuld is blijft alleen de bewondering over die men uw grote genie niet kan onthouden, alsmede de liefde voor uw geschriften. Het is niet mijn schuld dat ik in u alleen uw talenten kan eren. Ik zal nooit tekortschieten in de achting die ik daaraan verschuldigd ben noch in het gedrag dat deze achting vereist.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten