zondag 29 april 2018

Josephine Giese -- 30 april 1882

Josephine Giese (1856-1926) publiceerde in in De Gids een fragment uit haar dagboek over een reis naar het Italiaanse eiland Ischia.

[30 april]
Des avonds zou de Tarantella worden gedanst op de verlichte terrassen der Piccola Sentinella. [...] Hier traden op Vincenzo, die zich als gids opwierp voor den vreemdeling, en Maria, die 's morgens met haar geitjes voor het hôtel kwam om de gasten van melk te voorzien. [...] Dit paar werd afgelost door een ander en toen ieder zijn beurt had gehad en wij ons hadden vermaakt met de verschillende expressies ga te slaan, die men aan de Tarantella geven kan, werden er eenige volksspelen vertoond, waarvan één spel voornamelijk onze lachlust opwekte. Het bestond daaruit dat de mannelijke leden van het danserstroepje zich met een flesch op het hoofd langzaam plat ter aarde moesten leggen ten einde een biljetje van vijf liren met den mond van de steenen op te nemen. Het duurde lang voordat dit iemand mocht gelukken, want zoodra de flesch wankelt en dreigt te vallen wordt deze van het hoofd genomen en aan een ander gegeven. Soms geschiedt dit wegnemen te spoedig naar den zin van den kunstenmaker en niet zelden ontstaan hieruit schermutselingen, waarbij de dolk al heel spoedig te pas komt.
Een jongman in witte hemdsmouwen en met een bijzonder donker en belangwekkend gelaat, droeg tot groote woede zijner mededingers den zegepalm weg, en Mevrouw Dombré zeide schertsend tot hem, dat hij zeker van het gewonnen geld iets moois zou koopen voor zijn bella Teresina. Wij vroegen waarom die schoone ook niet meegekomen was en Mevrouw Dombré zeide schouderophalende en lachend: ‘Vraag hem dit zelf eens.’
Wij richtten ons tot hem om te vernemen waarom hij zijn jonge vrouw niet had meêgebracht om de Tarantella met hem te dansen. Hij zag ons aan met zijn zwarte oogen en een dreigend licht vertoonde zich in hunne diepte: ‘Teresina zal niet dansen voor vreemden’, gaf hij kort ten antwoord.
Wij drukten onzen spijt uit dat wij de jonge vrouw, wier schoonheid wij zoo hadden hooren roemen, niet te zien kregen en zachter gestemd door onze belangstelling en misschien ook door de onverwachte winst zijner vijf liren, beloofde hij ons fluisterend dat hij haar des anderen morgens vroeg aan het hôtel zou brengen om haar aan ons voor te stellen.
[...]
Toen wij ons des anderen morgens vroeg aan het ontbijt bevonden en geen der andere gasten nog aanwezig waren, kwam een der kellners ons van de komst der ‘bella Teresina’ verwittigen; haar man had haar gebracht, en zou haar over een kwartier komen halen.
Teresina trad binnen. Haar gestalte was niet boven het middelmatige, maar rank en buigzaam; zij had een licht-geel kleedje aan met groote bloemen; zij droeg niet den bontgestreepten doek over het hoofd, maar haar prachtig zwart haar was gevlochten en opgebonden met een rood lint; een paar ronde gouden oorhangers deden de donkere tint van het ovale gelaat sterker uitkomen; haar oogen waren groot en zwart, de oogleden scherp afgeteekend door lange, zware wimpers; haar neus was fijn en gebogen, terwijl om den kleinen, hoogrooden mond een trek speelde, die iets demonisch had.
Inderdaad Teresina was schoon, maar het was de schoonheid van een Carmen, die velen ten verderve zou kunnen strekken.
Wij vroegen haar hoe lang zij getrouwd was en waarom zij gisterenavond niet was meegekomen. De trek om den mond verdiepte zich en zij trok haar roode lippen eenigszins op toen zij zeide:
‘Ik ben nog geen jaar getrouwd; ik houd dol van dansen, maar mijn man wil niet dat ik dans.’
En hoorende dat wij niet getrouwd waren riep zij, mijn reisvriendin en mij aanziende:
‘O wat zijt ge gelukkig dat ge geen man hebt!’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten