zondag 8 april 2018

J. van Drielst -- 9 april 1915

• J. van Drielst (?-?). Dagboek van mijne reis door het binnenland van Honduras naar Guatemala.

April 9. Vroeg weder is het aantreden, doch Leonardo deelt mij mede dat de beide dieren weggeloopen zijn en hij ze gaat zoeken. Intusschen vertrekken de arrieros successievelijk met hunne respectieve mulas. Tegen 8 uur ontwaar ik beneden in het dal twee muildierkoppen, die rustig grazend blijkbaar geen haast maken zich te presenteeren. Het zijn de verloren schapen; ik laat ze spoedig opvangen, doch..... Leonardo is in geen velden of wegen te bekennen! Tegen 9 uur komt hij aangewandeld, hij meende ze wel op den weg naar Colinas te zullen ontmoeten, was daarom maar gemoedelijk naar C. gekuierd! Men moet hiervoor toch weder het laconische karakter van een Hondureno bezitten. Snel wordt opgezadeld en ik hoop nog tegen lunchtijd bij mijnen vriend Cosman te arriveeren. Het gebergte is hier woest en kaal, overal liggen groote losse steenbrokken verspreid, hetgeen een indruk maakt of het hier eenmaal vroeger steenen geregend heeft, misschien door een of andere thans onzichtbare vulkaan uitgeworpen? De bergen, welke wij op en afklimmen met onze dieren, zijn meest allen kaal met hier en daar eenige boomgroepen; het onbelemmerd gezicht levert daarom een grootsch natuurtafereel. Overal een rotsachtige bodem, af en toe zeer moeilijk te berijden, doch.... niets is zekerder als eene mula, die haren weg immer voorzichtig, doch zonder aarzeling uitzoekt, af en toe wel eens naar beneden glijdt, doch nooit haar evenwicht verliest of valt. Deze dieren schijnen een geweldig instinct te bezitten, zoo zullen zij bv. nooit een modderplek doorschrijden wanneer zij niet weten dat de bodem moerassig is, hoe ze dit weten?.... Quien sabe, doch de natuur schijnt ze nu eenmaal met gaven bedeeld te hebben waarover tweebeenige stervelingen geene beschikking hebben! Een muildier, éénmaal een zekeren weg afgelegd hebbende, zal dezen immer terug kennen, terwijl hij, wanneer men hem rustig zijn gang laat gaan, steeds tot zijne vroegere verblijfplaats terugkeert, hoe ver hij ook hiervan verwijderd zijn moge.

Om op de Piedra Pintada terug te komen (in de figuurlijke beteekenis altijd!), volgens de overlevering heeft dit gebergte haren naam van “Gekleurde Steen” te danken aan het feit, dat ergens een groote witgeverfde steen moet liggen, waarschijnlijk dateerend uit den tijd der Spanjaarden, alzoo uit de 16e eeuw.

Welk een hitte! Na verscheidene uren passeeren wij eene steenen Puenta (brug) ook waarschijnlijk nog uit den ouden tijd dateerend, welke hoog over de Chamelecon voert. (De lezer zal reeds gezien hebben, dat deze rivier, welke wij telkens weder passeeren, door hetzelfde district loopt als onze bestemmingsplaats; de rivier de Chamelecon ontspringt dan ook in de Montana del Merendon, op de grenzen van Guatemala).

Ik besluit hier weder een bad te nemen, wat als altijd zijne gunstige werking op mij uitoefent; geheel verfrischt vervolg ik het laatste gedeelte der reis. Wij dalen weder af in Plan, eene uitgestrekte vlakte, zoover het oog reikt, de hitte is hier weder buitensporig, doch in het vooruitzicht spoedig in La Florida aan te zullen komen, houd ik vol! Ofschoon ik anders weinig of bijna nooit whisky drink, had ik op aanraden toch eene veldflesch met dit geestrijk vocht meegenomen, welke, ik moet het bekennen bij zulke gelegenheden, waar men vrijwel uitgeput, af en toe wanhopig, uitziet naar het einde der reis, uitstekende diensten bewijst. Zoo’n slok uit de whisky-flesch geeft dan weder nieuwen moed!

Ik denk reeds tot mijne vreugde mijne bestemming te zullen naderen, als ik links van den weg een dorp in het midden der Planada zie liggen, doch deze vreugde wordt niet weinig getemperd als Leonardo mij meedeelt, dat dit La Jigua is, onze weg rechts voert, en nog wel een uur in de brandende zon voor den boeg ligt! O, in zulke oogenblikken verwensch je eerst terdege dit ongelukkige land met zijne treurige wegen, en denk je met “Sehnsucht” terug aan de gemakkelijke spoorwagen-coupés met hare zachte kussens in het beschaafde Europa, waar eene als hierboven beschrevene reiswijze tot de onmogelijkheden behoort! Deze eeuwigdurende schokkende beweging in den zadel op de langzame mula kan een mensch tot wanhoop voeren!

Doch mijn lijden komt thans spoedig ten einde; bij eene kromming van den weg passeeren wij een klein kerkhof, ik weet dus Goddank, dat Florida dichtbij moet zijn, en inderdaad, op eenigen afstand vertoont zich het dorp aan mijn oog, met in het midden eene oude onooglijke kerk. Het dorp is zeer schoon gelegen, aan drie kanten met bergen omgeven en aan den vierden kant eene uitgestrekte vlakte, waardoor de Chamelecon vloeit. In het midden der eenige aanwezige dorpstraat (voor zoover men in Honduras van zulk eene luxe zou kunnen spreken!) zie ik een wit steenen huis met een uithangbord, waarop met groote witte letters prijkt “Carlos Cosman”. Welk eene vreugde, wanneer men weder de hand kan drukken van een paar brave landslui, men gevoelt zich hier op éénmaal weder in de beschaafde wereld. Ik maak kennis met Cosman’s vrouw, welke, uit Guatemala afkomstig, zeer goed hollandsch spreekt; haar vader was hollander en getrouwd met eene Guatemalteca. Ik werd direct aan eenen maaltijd gezet, en ik behoef wel niet te zeggen, dat ik mij de verschillende goede gerechten (er is soep, groenten, versch gebakken brood, etc.) uitstekend laat smaken, terwijl mijn gastheer mij met een flesch wijn en een kop heerlijke thee weder geheel opfleurt. Zijn huis staat geheel te mijner beschikking, ik heb gelegenheid mij te verfrisschen, en mij weder van frisch ondergoed te voorzien, wat een genot is voor iemand, die iets dergelijks niet gekend heeft, moeilijk te beseffen! Na een bad in de rivier, in den middag genomen, ben ik weder geheel opgeknapt, terwijl ik niet vergeten moet melding te maken van het feit, dat ik mij weder eens scheren kan, wat ik in 4 dagen niet heb kunnen waarnemen.

De winkel, dien mijn landsman hier heeft, gaat zeer goed, den geheelen dag staat het vol voor de toonbank, en van heinde en ver komen de lui on bij den “Gringo” (eigenlijk scheldnaam voor buitenlander) hunne inkoopen te doen; hij is de eenige in de buurt, en ik merk reeds spoedig, dat iedereen met zeer veel respect spreekt over de eigenschappen van Don Carlos en zijne ega, waardoor zij zich dan ook in den loop der tijden van de klandisie der menschen hebben verzekerd. Dat zoo’n leven te midden dezer Hondurenos, welke nog veel dommer en onhandelbaarder zijn dan aan de kust, waar de beschaving tenminste reeds eenigszins is doorgedrongen, niet zeer aangenaam is, valt te begrijpen, doch... wanneer men goed geld verdient, is er allicht eene lichtzijde aan te vinden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten