• Wim Kan (1911-1983) was cabaretier. Zijn dagboeken zijn te lezen bij de dbnl. De fragmenten hieronder gaan over zijn laatste, zeer slecht ontvangen oudejaarsconference.
Woensdag 29 december. Nacht/donderdagochtend 3.00 uur. Sfeerloze kamer Americain Hotel, Amsterdam
Vanavond viewing om 20.00 uur in de NOS-studio. Geen fiat gegeven. Slot was rommelig, vol fouten. Gisteren om 12.45 uur Wildwal verlaten, om 14.00 uur voor De la Mar 14.45 (!) uur aanvang van de repetitie. Twee liedjes met Sant, paard, Puthoven in de zaal met vijfentwintig man figuratie. Niet eenmaal meer met Ru gerepeteerd. Twee broodjes gegeten en onderhand met meneer Van Liempt aan conference gewerkt. Twee flessen champagne in twee voorstellingen leeg gedronken. Het enige wat mij er bovenop hield en... durf gaf, o.a. conference liggend op de grond. Eigen kleedkamer voor Ol op toneel met monitor. Opkomst slot eerste voorstelling van Ol... iedereen in tranen. Ik het eerst! Ol ook. Publiek ook. Tweede voorstelling al veel minder slecht dan de eerste! Tweemaal anderhalf uur. Onmenselijke opgave.
Vrijdag 31 december. Avond. Wildwal
Kranten o.a. AD en Parool toch in de zaal. Toch foto's (schitterende in AD): ovatie voor Corry Vonk en W.K. Tussen 1 december en vandaag las ik elke dag verbaasd in de kranten wat ik van plan was op de oudejaarsavond te gaan doen. Dan weer zou ik ‘zoals altijd’ optreden van elf tot twaalf (op dat uur ben ik nog nooit opgetreden), dan weer zou ik op twee zenders te zien zijn, dan weer zou ik het op moeten nemen tegen Freek en tenslotte was het zeker dat de oudejaarsconference van Kan doorging. Maar de werkelijke beslissing nam ik pas vanavond. Om 15.00 uur viewing nos-Hilversum. Tot 17.30 uur in nos-studio staan debatteren. Wel of niet uitzenden. ANP belde op. Ze moesten het nu weten. De kleine, grijze generaal hakte de knoop door: (Corry op d'r best. Corry zoals ze altijd is geweest) Geen gelul. We zenden uit...
Zondag 16 januari 23.30 uur
Dagen vliegen voorbij. Steeds zekerder wordt het dat de oudejaarsavond een grote kijkdichtheid had, zeveneneenhalf miljoen kijkers, maar een kleinere waardering. Freek aan de overkant om elf uur werd vanaf het begin gebombardeerd als mijn tegenpartij en zoiets ligt me slecht. Je zou ook kunnen vragen wie is beter Johan Cruijff of Wim Kan. De plaat van mij wordt slecht verkocht. Volgens Frans, met wie we mijn verjaardag vierden om o uur o, zou er gisteravond een zuur stuk in het Parool hebben gestaan. Over Freek zijn plaat die liep als een trein en de mijne als een schildpad. Maar... het is ook geen goeie plaat! en het was ook geen goeie uitzending. Kunt u mij ook zeggen hoe laat de boot naar Elba gaat?
vrijdag 29 december 2017
dinsdag 26 december 2017
Irun Scheifes -- 27 december 1994
• Irun Scheifes (1957) is een Nederlandse schrijver. Het fragment hieronder is afkomstig uit Manisch dagboek, waarvan gedeeltes in de DBNL zijn terug te vinden.
dinsdag 27 december / 23:11
Teleh zet zich puffend op het bed. Haar buik een cirkusballon, zij de artiest die zich om de ballon heen vouwt. We komen van een etentje. Ik lig ook krom om een ballon, een ballon vol Zwitserse kaas en Marokkaanse witte wijn. Ik lees haar de eerste bladzijden van Bed en wereld voor, ze kruipt onder de dekens en valt in slaap.
Maar ik... Ik kan nog niet slapen. Duizenden beelden pakken mij beet, rukken aan mij, verleiden mij, schoppen mij. Ik voel mij vol, volgevreten met beelden en brood en kaas. Waarom ben ik zo dwaas? Ik draai rondjes om de tafel, leg me neer op de bank, sta weer op, loop de trap af, het dient nergens toe.
Ik kleed me uit en leg me naast het grote lichaam van Teleh, pak Ottens boek en lees het einde van Bed en wereld.
dinsdag 27 december / 23:11
Teleh zet zich puffend op het bed. Haar buik een cirkusballon, zij de artiest die zich om de ballon heen vouwt. We komen van een etentje. Ik lig ook krom om een ballon, een ballon vol Zwitserse kaas en Marokkaanse witte wijn. Ik lees haar de eerste bladzijden van Bed en wereld voor, ze kruipt onder de dekens en valt in slaap.
Maar ik... Ik kan nog niet slapen. Duizenden beelden pakken mij beet, rukken aan mij, verleiden mij, schoppen mij. Ik voel mij vol, volgevreten met beelden en brood en kaas. Waarom ben ik zo dwaas? Ik draai rondjes om de tafel, leg me neer op de bank, sta weer op, loop de trap af, het dient nergens toe.
Ik kleed me uit en leg me naast het grote lichaam van Teleh, pak Ottens boek en lees het einde van Bed en wereld.
‘Ik kan niet slapen, alles draait om mij heen. De wereld is vol beelden, vol gebeurtenissen waaraan ik moet deelnemen, vol mensen met wie ik moet afrekenen. Genoeg, genoeg, geef mij slaap, laat mij nu eindelijk slapen, Morpheus, heilige Morpheus, laat mij dan maar inslapen voorgoed, laat ik nu maar dood zijn. Niet meer opstaan morgen, niet weer wassen, niet weer eten, niet weer liegen, niet weer huichelen, niet weer duizend beelden moeten verwerken. Doodskabouters, lieve, lieve doodskabouters, sluit de wereld voor mij af, neemt mij mede naar de overkant naar het Grote Niets. Ik wil niet eenzaam sterven, laat ik nu maar dood blijven in mijn bed. Alles in de wereld is toch om niets... ik ben moe, ik ben dodelijk moe. Laat ik nu maar dood zijn, alles is toch om niets, alles verzandt, alles verzandt...’Fine... Ik leg mijn hoofd in het kussen en denk aan de spanningsboog: de gretigheid van het begin, het absolute genoeg van het eind. Het verlangen om overal bij te zijn verandert in het verlangen om nergens meer bij te zijn. Een teveel aan mobiliteit (in Ottense zin) roept de vraag naar absolute stilstand op. De dood als redding uit de chaos van beelden. De dood als bevrijding. Naar het einde toe wordt dat verlangen heviger, maar al eerder zijn er sporen van:
‘Ik ben het slachtoffer van een onverbiddelijke montage, die zich buiten mijn wil voltrekt. Ik zou zo gaarne eens knippen in al die films die worden afgedraaid in mijn hersens, ik zou zo gaarne eens even rusten en mij laten drijven beeldeloos en ongedeeld op éen enkele zee.’En vele bladzijden verder:
‘Ik kan het niet meer uithouden, ik zoek naar slaap, ik moet slapen, al die zenuwen, al die antennen, al die draden, die vibreren op het wereldgebeuren, wil ik verdoven. Duizenden grammen Dial, Codeonal, Veronal, Somnifeen wil ik kopen. Ik kan niet overal tegelijk zijn, ik wil verdoofd worden, ik wil al die beelden vernietigen.’
C.Buddingh' -- 26 december 1967
• C. Buddingh' (1918-1985) was schrijver en dichter. Hij publiceerde vijf boeken met dagboeknotities.
26-12
Na of loop van de premiere van `Hoera Amerika' — voortreffelijke voorstelling — met Sybe [schrijver Sybren Polet] en Cora [diens vrouw, vertaalster Cora Polet] gepraat, o.a. over tv-programma's. 1k zei dat ik graag keek naar De Wrekers en Rawhide, wat ze geen van beiden erg goed begrepen; Cora vond speciaal het laatste eigenlijk `altijd zo'n beetje eender' en zowel voor haar als voor Sybe lag het cultureel niveau ervan duidelijk veel te laag. Maar ik zie — en lees — nu eenmaal altijd liever iets, dat totaal geen pretenties heeft, maar wel spannend en onderhoudend is, (als het tenminste zonder ethisch gezever gebracht wordt), dan iets, dat pretendeert wat te zijn, maar dit niet waarmaken kan — en dit laatste tref je m.i. aan bij negen tiende van datgene, wat op de tv als 'cultuur' wordt gepresenteerd. Trouwens, wat het `schematische' van een programma als Rawhide aangaat: dat vormt er juist een van de charmes van, precies zoals het schematische van bijv. een detectiveverhaal: het verleggen van de verdenking van de een op de ander, de speurder die met zijn handen in het haar zit, de amateur die de politie te slim of is, e.d., tot de charmes van dat genre behoren, ja, in menig opzicht zelfs tot de vereisten.
Ook — eveneens in De Brakke Grond — een lang gesprek met Lizzy [wellicht schrijfster Lizzy Sara May], waarin we elkaar somber moesten toegeven dat er, sedert Hitler verslagen is, geen verdere dictaturen zijn afgegaan, maar wel nieuwe bijgekomen. Als geheel is de wereld stellig niet minder fascistisch dan in 1939; het treedt alleen minder aan de dag, omdat 'de nieuwe fascisten' (die vaak nog de oude zijn), niet over de machtsmiddelen van een Hitler beschikken. Wat me ook bijzonder trof — toen we het weer over de uitroeiing van de Joden hadden — was haar opmerking dat het niet de getallen zijn, die het drama vormen, maar dat kolossale cijfer (bijna zes miljoen) maal een Jood. Als man zit je toch veel sneller vast aan getallen en statistieken.
Tijdens de kerstdagen niet alleen veel Monopoly gespeeld met Wiebe en Sacha (vooral met de laatste), maar ook zo'n zeshonderd pagina's gelezen in de briefwisseling Ter Braak-Du Perron (ik was er al aan bezig en ben nu voorbij pag. 300 van het 2e deel). Het is een vreemde sensatie om me eensklaps weer zo intensief te verdiepen in deze twee figuren die mij — aanvankelijk samen met Greshoff — tussen de jaren 1935 en 1940 voor 80, 90% hebben `gevormd'. En het is nog vreemder te bedenken dat er van die `vorming' — althans in deze mate — misschien nooit sprake geweest zou zijn, als `juffrouw Snoeck Hurgronje' er niet was geweest, de toenmalige directrice van de Dordtse Openbare Leeszaal, die uit haar eigen portemonnee abonnementen bekostigde op diverse literaire bladen, o.a. Helikon en Forum, die tussen de `officiele' (De Stem, Elseviers Maandblad) in stonden of uit het magazijn in jaargangen konden worden opgevraagd. Maandenlang — en keer op keer — heb ik die Forum-jaargangen thuis gehad en vooral de essayistische en polemische stukken erin heb ik tot op het laatste leesteken in me opgezogen. Als ik hun brieven nu lees bedenk ik dat ze het waarschijnlijk helemaal niet gek zouden hebben gevonden, misschien zelfs wel hebben geapprecieerd, als ik hun althans schriftelijk deelgenoot had gemaakt van mijn grensloze geestdrift en bewondering. Maar dat is eenvoudig nooit een seconde bij me opgekomen: zij stonden zo onbereikbaar ver weg ergens op een enorme hoogte van waar ze alles wat dom of halfzacht was langs de hellingen naar beneden slingerden, dat het mij ondenkbaar leek dat er voor een uitermate timide verslinder van iedere letter die zij schreven ook maar een mogelijkheid was om tot enig persoonlijk contact met hen te geraken. (Als ik nu jonge dichters bij mij op bezoek krijg, die mij na drie minuten al bij m'n voornaam noemen — wat ik overigens best vind, natuurlijk — merk ik pas goed hoeveel er veranderd is sedert dat einde van die dertiger jaren). Dat ik hen nooit heb gekend heeft mij later heel erg gespeten, spijt mij trouwens nog altijd. Maar het beeld van 'de literatuur' en vooral ook, van wat literatuur moet zijn, hebben zij in elk geval diepgaand voor mij helpen bepalen, al was ik daartoe natuurlijk, door mijn aanleg, `voorbeschikt'. Mijn vriend uit die jaren, Anthony Bosman, hebben ze nooit iets gedaan, hij heeft zich feitelijk altijd alleen tegen hen afgezet. Du Perron was mij van de twee het allerliefst en ook nu bij de lezing van hun brieven merk ik, dat dit zo is gebleven: hij was niet alleen ongetwijfeld de man met de betere smaak, belezener ook, maar wat Ter Braak telkens in hem afwijst: zijn 'doordraverij, zijn afkeer voor schipperen, zijn opvliegendheid als hij onzuiverheid, verraad, e.d. bespeurde, staat mij toch nader dan Ter Braaks (overigens in de grond soms juistere) bedachtzame analyses van mensen en feitelijkheden. Wat mij ook opvalt is, dat zoveel van hun meningen — al hadden ze dan 'blind spots' voor diverse zaken, als bijv. het surrealisme en begreep speciaal Ter Braak heel weinig tot niets van poëzie — op zoveel punten nog volkomen 'up to date' zijn. Ze hebben de Nederlandse literatuur gewijzigd, grondiger dan de Tachtigers dat hebben gekund en ondanks hun soms evidente gebreken en tekortkomingen hebben zij, om met Kafka te spreken, hun tijdgenoten harder door elkaar geschud, dan hun tijdgenoten hen. En dat is het enige wat, uiteindelijk, telt.
26-12
Na of loop van de premiere van `Hoera Amerika' — voortreffelijke voorstelling — met Sybe [schrijver Sybren Polet] en Cora [diens vrouw, vertaalster Cora Polet] gepraat, o.a. over tv-programma's. 1k zei dat ik graag keek naar De Wrekers en Rawhide, wat ze geen van beiden erg goed begrepen; Cora vond speciaal het laatste eigenlijk `altijd zo'n beetje eender' en zowel voor haar als voor Sybe lag het cultureel niveau ervan duidelijk veel te laag. Maar ik zie — en lees — nu eenmaal altijd liever iets, dat totaal geen pretenties heeft, maar wel spannend en onderhoudend is, (als het tenminste zonder ethisch gezever gebracht wordt), dan iets, dat pretendeert wat te zijn, maar dit niet waarmaken kan — en dit laatste tref je m.i. aan bij negen tiende van datgene, wat op de tv als 'cultuur' wordt gepresenteerd. Trouwens, wat het `schematische' van een programma als Rawhide aangaat: dat vormt er juist een van de charmes van, precies zoals het schematische van bijv. een detectiveverhaal: het verleggen van de verdenking van de een op de ander, de speurder die met zijn handen in het haar zit, de amateur die de politie te slim of is, e.d., tot de charmes van dat genre behoren, ja, in menig opzicht zelfs tot de vereisten.
Ook — eveneens in De Brakke Grond — een lang gesprek met Lizzy [wellicht schrijfster Lizzy Sara May], waarin we elkaar somber moesten toegeven dat er, sedert Hitler verslagen is, geen verdere dictaturen zijn afgegaan, maar wel nieuwe bijgekomen. Als geheel is de wereld stellig niet minder fascistisch dan in 1939; het treedt alleen minder aan de dag, omdat 'de nieuwe fascisten' (die vaak nog de oude zijn), niet over de machtsmiddelen van een Hitler beschikken. Wat me ook bijzonder trof — toen we het weer over de uitroeiing van de Joden hadden — was haar opmerking dat het niet de getallen zijn, die het drama vormen, maar dat kolossale cijfer (bijna zes miljoen) maal een Jood. Als man zit je toch veel sneller vast aan getallen en statistieken.
Tijdens de kerstdagen niet alleen veel Monopoly gespeeld met Wiebe en Sacha (vooral met de laatste), maar ook zo'n zeshonderd pagina's gelezen in de briefwisseling Ter Braak-Du Perron (ik was er al aan bezig en ben nu voorbij pag. 300 van het 2e deel). Het is een vreemde sensatie om me eensklaps weer zo intensief te verdiepen in deze twee figuren die mij — aanvankelijk samen met Greshoff — tussen de jaren 1935 en 1940 voor 80, 90% hebben `gevormd'. En het is nog vreemder te bedenken dat er van die `vorming' — althans in deze mate — misschien nooit sprake geweest zou zijn, als `juffrouw Snoeck Hurgronje' er niet was geweest, de toenmalige directrice van de Dordtse Openbare Leeszaal, die uit haar eigen portemonnee abonnementen bekostigde op diverse literaire bladen, o.a. Helikon en Forum, die tussen de `officiele' (De Stem, Elseviers Maandblad) in stonden of uit het magazijn in jaargangen konden worden opgevraagd. Maandenlang — en keer op keer — heb ik die Forum-jaargangen thuis gehad en vooral de essayistische en polemische stukken erin heb ik tot op het laatste leesteken in me opgezogen. Als ik hun brieven nu lees bedenk ik dat ze het waarschijnlijk helemaal niet gek zouden hebben gevonden, misschien zelfs wel hebben geapprecieerd, als ik hun althans schriftelijk deelgenoot had gemaakt van mijn grensloze geestdrift en bewondering. Maar dat is eenvoudig nooit een seconde bij me opgekomen: zij stonden zo onbereikbaar ver weg ergens op een enorme hoogte van waar ze alles wat dom of halfzacht was langs de hellingen naar beneden slingerden, dat het mij ondenkbaar leek dat er voor een uitermate timide verslinder van iedere letter die zij schreven ook maar een mogelijkheid was om tot enig persoonlijk contact met hen te geraken. (Als ik nu jonge dichters bij mij op bezoek krijg, die mij na drie minuten al bij m'n voornaam noemen — wat ik overigens best vind, natuurlijk — merk ik pas goed hoeveel er veranderd is sedert dat einde van die dertiger jaren). Dat ik hen nooit heb gekend heeft mij later heel erg gespeten, spijt mij trouwens nog altijd. Maar het beeld van 'de literatuur' en vooral ook, van wat literatuur moet zijn, hebben zij in elk geval diepgaand voor mij helpen bepalen, al was ik daartoe natuurlijk, door mijn aanleg, `voorbeschikt'. Mijn vriend uit die jaren, Anthony Bosman, hebben ze nooit iets gedaan, hij heeft zich feitelijk altijd alleen tegen hen afgezet. Du Perron was mij van de twee het allerliefst en ook nu bij de lezing van hun brieven merk ik, dat dit zo is gebleven: hij was niet alleen ongetwijfeld de man met de betere smaak, belezener ook, maar wat Ter Braak telkens in hem afwijst: zijn 'doordraverij, zijn afkeer voor schipperen, zijn opvliegendheid als hij onzuiverheid, verraad, e.d. bespeurde, staat mij toch nader dan Ter Braaks (overigens in de grond soms juistere) bedachtzame analyses van mensen en feitelijkheden. Wat mij ook opvalt is, dat zoveel van hun meningen — al hadden ze dan 'blind spots' voor diverse zaken, als bijv. het surrealisme en begreep speciaal Ter Braak heel weinig tot niets van poëzie — op zoveel punten nog volkomen 'up to date' zijn. Ze hebben de Nederlandse literatuur gewijzigd, grondiger dan de Tachtigers dat hebben gekund en ondanks hun soms evidente gebreken en tekortkomingen hebben zij, om met Kafka te spreken, hun tijdgenoten harder door elkaar geschud, dan hun tijdgenoten hen. En dat is het enige wat, uiteindelijk, telt.
Josep Pla -- 25 december 1918
• Josep Pla i Casadevall (1897-1981) was een Spaanse schrijver en journalist. Zijn dagboeken over de jaren 1918-1920 zijn in het Nederlands vertaald door Adri Boon, en uitgegeven onder de titel Het grijze schrift.
25 december. Kerstmis. Wanneer men uren achtereen in feestkledij gehuld gaat en alle bij dit soort uitmonstering horende opmerkingen zijn geplaatst, komt er een moment waarop de knelling van het geheel enigszins begint te vermoeien. De combinatie van geroosterde kip met champagne van eigen bodem blijkt een normaal menselijk lichaam niet aan te kunnen. De Franse champagne die ik jaren geleden heb gedronken is tot de geschiedenis gaan behoren, die vind je niet meer. Die van hier zijn abominabel; als zij alles bij elkaar nog wel drinkbaar zijn, zit er een gronderige nasmaak aan en zijn ze ondraaglijk zoet. Misschien is de grond hier te uitgesproken, drukt die er te zwaar zijn stempel op om een zo lichte en etherische wijn te kunnen leveren. De combinatie van gekonfijte vruchten met zoete wijn ligt als een blok op je maag voor de eeuwigheid. Na een licht avondmaal ga ik slapen. Ik lees Stendhal - mordant* en ontnuchterend.
* mordant = bijtend, scherp, schamper
25 december. Kerstmis. Wanneer men uren achtereen in feestkledij gehuld gaat en alle bij dit soort uitmonstering horende opmerkingen zijn geplaatst, komt er een moment waarop de knelling van het geheel enigszins begint te vermoeien. De combinatie van geroosterde kip met champagne van eigen bodem blijkt een normaal menselijk lichaam niet aan te kunnen. De Franse champagne die ik jaren geleden heb gedronken is tot de geschiedenis gaan behoren, die vind je niet meer. Die van hier zijn abominabel; als zij alles bij elkaar nog wel drinkbaar zijn, zit er een gronderige nasmaak aan en zijn ze ondraaglijk zoet. Misschien is de grond hier te uitgesproken, drukt die er te zwaar zijn stempel op om een zo lichte en etherische wijn te kunnen leveren. De combinatie van gekonfijte vruchten met zoete wijn ligt als een blok op je maag voor de eeuwigheid. Na een licht avondmaal ga ik slapen. Ik lees Stendhal - mordant* en ontnuchterend.
* mordant = bijtend, scherp, schamper
Zinaida Hippius -- 24 december 1919
• Zinaida Nikolajevna Hippius (1869-1945) was een Russische dichteres en schrijfster. In De schittering van woorden (vertaald door Mieke en Mouring Lindenburg) zijn onder meer dagboekaantekeningen en brieven van haar opgenomen.
Het volk? De kerken staan stampvol biddende mensen. De mensen verkeren langzamerhand in een blinde wanhoop die hen blindelings de kerken indrijft. Het Russische volk is nooit orthodox gelovig geweest. Het is nooit bewust religieus geweest. Het hing een bepaald soort christendom aan, maar over het christelijk geloof zelf heeft het nooit nagedacht. Hierdoor valt het gemak te verklaren waarmee iedereen, als de kans zich voordoet om uit die ellendige situatie te raken (communist worden) direct iedere 'religiositeit' van zich afschudt. Zonder zich ook maar een ogenblik te bedenken zweren ze hun geloof af. (Zelfs G. stond er versteld van.) Het is de naïviteit van een kind of van een idioot. Vooral bij vrouwen zie je dat. Velen houden heimelijk wel aan allerlei uiterlijke tradities vast. Zo zijn ze er dol op om in de kerk te trouwen. Dan kijken ze niet op een cent meer of minder en bedenken allerlei slimmigheidjes. Tja, wie toch geen keuze heeft, er toch wanhopig aan toe is en nergens heen kan, gaat maar naar de kerk.
Aanvankelijk zijn de bolsjewieken grof tegen de kerk tekeer gegaan, maar nu lijkt lid erop dat zij hun tactiek wijzigen. Waarschijnlijk stellen ze zich ermee tevreden de kerk voorlopig alleen maar te verachten, zodat Ze hem tegen de tijd dat de nood aan de man komt, kunnen gebruiken. Sommige lui met wat meer verstand zeggen dat die behoefte aan 'religiositeit' moet en zal worden bevredigd door hun 'kerk': het communisme. Dat is op het demonische af geslepen.
Het volk? De kerken staan stampvol biddende mensen. De mensen verkeren langzamerhand in een blinde wanhoop die hen blindelings de kerken indrijft. Het Russische volk is nooit orthodox gelovig geweest. Het is nooit bewust religieus geweest. Het hing een bepaald soort christendom aan, maar over het christelijk geloof zelf heeft het nooit nagedacht. Hierdoor valt het gemak te verklaren waarmee iedereen, als de kans zich voordoet om uit die ellendige situatie te raken (communist worden) direct iedere 'religiositeit' van zich afschudt. Zonder zich ook maar een ogenblik te bedenken zweren ze hun geloof af. (Zelfs G. stond er versteld van.) Het is de naïviteit van een kind of van een idioot. Vooral bij vrouwen zie je dat. Velen houden heimelijk wel aan allerlei uiterlijke tradities vast. Zo zijn ze er dol op om in de kerk te trouwen. Dan kijken ze niet op een cent meer of minder en bedenken allerlei slimmigheidjes. Tja, wie toch geen keuze heeft, er toch wanhopig aan toe is en nergens heen kan, gaat maar naar de kerk.
Aanvankelijk zijn de bolsjewieken grof tegen de kerk tekeer gegaan, maar nu lijkt lid erop dat zij hun tactiek wijzigen. Waarschijnlijk stellen ze zich ermee tevreden de kerk voorlopig alleen maar te verachten, zodat Ze hem tegen de tijd dat de nood aan de man komt, kunnen gebruiken. Sommige lui met wat meer verstand zeggen dat die behoefte aan 'religiositeit' moet en zal worden bevredigd door hun 'kerk': het communisme. Dat is op het demonische af geslepen.
donderdag 21 december 2017
Sergej Prokofjev -- 22 december 1925
• Sergej Prokofjev (1891-1953) was een Russische musicus en componist. Hij hield een groot deel van zijn leven een dagboek bij, waaruit gedeeltes in het Nederlands zijn gepubliceerd onder de titel Dagboek 1907-1933 (vertaling Arie van der Ent). Eind 1925 was hij op tournee in Nederland.
21 december
Ptasjka vertrok 's morgens vroeg, gefrustreerd en ontevreden, al gaf ze wel toe dat ze er goed aan had gedaan niet te zingen, 's Avonds werden orkest, dirigent en solist weer in de sneltrein geladen en vertrokken we naar Arnhem: de vierde uitvoering van het Pianoconcert. Weer een heel groot succes, publiek en orkest gingen staan, ik kreeg een lauwerkrans van de plaatselijke directie. Over twaalven was ik thuis en pakte mijn koffers.
22 december
Ik reisde 's morgens vroeg af, met dezelfde trein als Ptasjka. Toevallig kwam Aljochin in dezelfde wagon als ik zitten, ik praatte de hele weg met hem, hoofdzakelijk over het zojuist afgelopen toernooi in Moskou, waar Aljocnet besloten had niet heen te gaan, uit angst voor de bolsjewieken. B.N., die Aljochin in Parijs was tegengekomen, had honderd frank van hem geleend en hem vervolgens hardnekkig meegetroond naar een club, waar hij volgens Aljochin geld krijgt voor het binnenhalen van goklustigen. Het had een heel akelige indruk op Aljochin gemaakt. In Parijs Werd Aljochin afgehaald door zijn vrouw, een erg opgeschilderde dame, een jaar of tien, vijftien ouder dan hij.
Pas om acht uur 's avonds was ik thuis, in Clamart. De hele avond waren Ptasjka, Olga Vladislavovna en ik aan het pakken: wat achterblijft, wat naar Amerika gaat, wat opgeslagen wordt.
21 december
Ptasjka vertrok 's morgens vroeg, gefrustreerd en ontevreden, al gaf ze wel toe dat ze er goed aan had gedaan niet te zingen, 's Avonds werden orkest, dirigent en solist weer in de sneltrein geladen en vertrokken we naar Arnhem: de vierde uitvoering van het Pianoconcert. Weer een heel groot succes, publiek en orkest gingen staan, ik kreeg een lauwerkrans van de plaatselijke directie. Over twaalven was ik thuis en pakte mijn koffers.
22 december
Ik reisde 's morgens vroeg af, met dezelfde trein als Ptasjka. Toevallig kwam Aljochin in dezelfde wagon als ik zitten, ik praatte de hele weg met hem, hoofdzakelijk over het zojuist afgelopen toernooi in Moskou, waar Aljocnet besloten had niet heen te gaan, uit angst voor de bolsjewieken. B.N., die Aljochin in Parijs was tegengekomen, had honderd frank van hem geleend en hem vervolgens hardnekkig meegetroond naar een club, waar hij volgens Aljochin geld krijgt voor het binnenhalen van goklustigen. Het had een heel akelige indruk op Aljochin gemaakt. In Parijs Werd Aljochin afgehaald door zijn vrouw, een erg opgeschilderde dame, een jaar of tien, vijftien ouder dan hij.
Pas om acht uur 's avonds was ik thuis, in Clamart. De hele avond waren Ptasjka, Olga Vladislavovna en ik aan het pakken: wat achterblijft, wat naar Amerika gaat, wat opgeslagen wordt.
woensdag 20 december 2017
Leonard Nolens -- 21 december 1992
• Leonard Nolens (1947) is dichter. Zijn verzamelde dagboeken (1979-2007) zijn verschenen onder de titel Dagboek van een dichter (2009).
Amsterdam-Antwerpen, dinsdag 24 november 1992
Het gedicht is niet gemaakt van woorden, maar van wat de woorden tegen elkaar zeggen en met elkaar doen. Neem nu een orkest. Je hebt zestig uitstekende musici die samen een partituur kunnen verknoeien, of zestig middelmatige muzikanten die een zeer geslaagd klankbeeld produceren. De dichter is geen zanger of instrumentalist, maar een dirigent die zijn orkestleden - zijn woorden - zorgvuldig en liefdevol kiest en van een afstand aan het werk zet. Het gedicht is niet gemaakt van woorden, zoals passie niet gemaakt is van twee mensen, maar van wat tussen die beiden gebeurt. Een saaie man en een lelijke vrouw: welk vuur kan tussen die twee niet op gaan laaien als de sterren gunstig staan. Zo gaat het ook met twee gewone, ogenschijnlijk saaie en lelijke, versleten woorden. Geef hun de juiste plaats, en ze verrichten wonderen.
In al zijn vanzelfsprekendheid blijft het toch een verbijsterend feit: dat alle mannen negen maanden lang in het lichaam van een vrouw hebben geleefd. Hoe anders zou de wereld eruitzien als ook het omgekeerde kon.
O, dat elkaar bewieroken! Om toch maar niet zelf in een kwade reuk te komen staan!
Missenburg, maandag 21 december 1992
De aandacht, in de media, voor kunst? Je ziet zoveel rommel aandacht krijgen dat aandacht tegenwoordig bijna automatisch verwijst naar rommel. Zo zal het ook met je eigen werk gaan als morgen wordt bekend gemaakt dat je de staatsprijs hebt gekregen. Kritische mensen, die net als jij vinden dat kwaliteit iets zeer schaars is geworden, iets dat door de apparatsjiks van de cultuurmachine over het hoofd wordt gezien, zullen bij de bekendmaking het hoofd schudden en denken: ach, weer zo'n knaap die de laatste tijd zo vaak onze aandacht wilde trekken dat hij haar ten slotte heeft gekregen. Wie zei ook alweer: succes is rattengif.
Amsterdam-Antwerpen, dinsdag 24 november 1992
Het gedicht is niet gemaakt van woorden, maar van wat de woorden tegen elkaar zeggen en met elkaar doen. Neem nu een orkest. Je hebt zestig uitstekende musici die samen een partituur kunnen verknoeien, of zestig middelmatige muzikanten die een zeer geslaagd klankbeeld produceren. De dichter is geen zanger of instrumentalist, maar een dirigent die zijn orkestleden - zijn woorden - zorgvuldig en liefdevol kiest en van een afstand aan het werk zet. Het gedicht is niet gemaakt van woorden, zoals passie niet gemaakt is van twee mensen, maar van wat tussen die beiden gebeurt. Een saaie man en een lelijke vrouw: welk vuur kan tussen die twee niet op gaan laaien als de sterren gunstig staan. Zo gaat het ook met twee gewone, ogenschijnlijk saaie en lelijke, versleten woorden. Geef hun de juiste plaats, en ze verrichten wonderen.
In al zijn vanzelfsprekendheid blijft het toch een verbijsterend feit: dat alle mannen negen maanden lang in het lichaam van een vrouw hebben geleefd. Hoe anders zou de wereld eruitzien als ook het omgekeerde kon.
O, dat elkaar bewieroken! Om toch maar niet zelf in een kwade reuk te komen staan!
Missenburg, maandag 21 december 1992
De aandacht, in de media, voor kunst? Je ziet zoveel rommel aandacht krijgen dat aandacht tegenwoordig bijna automatisch verwijst naar rommel. Zo zal het ook met je eigen werk gaan als morgen wordt bekend gemaakt dat je de staatsprijs hebt gekregen. Kritische mensen, die net als jij vinden dat kwaliteit iets zeer schaars is geworden, iets dat door de apparatsjiks van de cultuurmachine over het hoofd wordt gezien, zullen bij de bekendmaking het hoofd schudden en denken: ach, weer zo'n knaap die de laatste tijd zo vaak onze aandacht wilde trekken dat hij haar ten slotte heeft gekregen. Wie zei ook alweer: succes is rattengif.
Sergej Prokofjev -- 20 december 1925
• Sergej Prokofjev (1891-1953) was een Russische musicus en componist. Hij hield een groot deel van zijn leven een dagboek bij, waaruit gedeeltes in het Nederlands zijn gepubliceerd onder de titel Dagboek 1907-1933 (vertaling Arie van der Ent). Eind 1925 was hij op tournee in Nederland.
16 december
Een telegram. Eberg is plotseling overleden. Wat is er gebeurd? Zijn nieren soms? Als ik naar hem keek, dacht ik altijd al dat hij het niet lang zou maken. Ik ben erg ontdaan. Hij was aardig en zijn inzet en toewijding voor de uitgeverij waren aandoenlijk. Wat zal het effect van zijn dood op de uitgeverij zijn? Ernest Aleksandrovitsj had ook wel zijn tekortkomingen - zijn traagheid en koppigheid - en het is moeilijk te zeggen of de zaken na hem beter of slechter zullen gaan.
De eerste tijd in elk geval slechter.
17-18 december
Voor Djagilev aan pianoversie van Oursignol gewerkt. Ptasjka is schor, haar stem klinkt niet, daarom hangt er een sombere stemming in huis.
19 december
Aangezien Ptasjka niet bij stem is, hebben we besloten dat ze beter niet kan zingen. Het Concertgebouw is een eersteklas instelling en je mag je hier niet te schande maken. We namen het besluit dat ik in plaats daarvan ook nog de Tweede sonate zou spelen. De mensen van de directie gedroegen zich als heren, ze hadden begrip voor de situatie, waren niet boos, deden niets van het honorarium af en wisten zelfs tijdig een nieuw programma te laten drukken. Het symfonieorkest speelde vandaag in Den Haag, met Thibaud als solist, en die was ook ziek geworden; de directie werkte zich uit de naad om het programma te knippen en te plakken. 's Avonds concert in de Kleine Zaal van het Concertgebouw. Voor driekwart vol. Een flink succes. Na het concert op een souper onthaald. Ptasjka was niet op het concert, dat was wat ongemakkelijk, maar men ging haar halen en nam haar ook mee uit souperen.
20 december
In een vrij toegankelijk concert ging de Scythische suite. Ik luisterde in een loge achter het orkest. Dat deed een beetje afbreuk aan de klank: de afzonderlijke instrumenten kwamen beter uit, maar het geheel klonk minder. Groot succes, ik werd geroepen.
16 december
Een telegram. Eberg is plotseling overleden. Wat is er gebeurd? Zijn nieren soms? Als ik naar hem keek, dacht ik altijd al dat hij het niet lang zou maken. Ik ben erg ontdaan. Hij was aardig en zijn inzet en toewijding voor de uitgeverij waren aandoenlijk. Wat zal het effect van zijn dood op de uitgeverij zijn? Ernest Aleksandrovitsj had ook wel zijn tekortkomingen - zijn traagheid en koppigheid - en het is moeilijk te zeggen of de zaken na hem beter of slechter zullen gaan.
De eerste tijd in elk geval slechter.
17-18 december
Voor Djagilev aan pianoversie van Oursignol gewerkt. Ptasjka is schor, haar stem klinkt niet, daarom hangt er een sombere stemming in huis.
19 december
Aangezien Ptasjka niet bij stem is, hebben we besloten dat ze beter niet kan zingen. Het Concertgebouw is een eersteklas instelling en je mag je hier niet te schande maken. We namen het besluit dat ik in plaats daarvan ook nog de Tweede sonate zou spelen. De mensen van de directie gedroegen zich als heren, ze hadden begrip voor de situatie, waren niet boos, deden niets van het honorarium af en wisten zelfs tijdig een nieuw programma te laten drukken. Het symfonieorkest speelde vandaag in Den Haag, met Thibaud als solist, en die was ook ziek geworden; de directie werkte zich uit de naad om het programma te knippen en te plakken. 's Avonds concert in de Kleine Zaal van het Concertgebouw. Voor driekwart vol. Een flink succes. Na het concert op een souper onthaald. Ptasjka was niet op het concert, dat was wat ongemakkelijk, maar men ging haar halen en nam haar ook mee uit souperen.
20 december
In een vrij toegankelijk concert ging de Scythische suite. Ik luisterde in een loge achter het orkest. Dat deed een beetje afbreuk aan de klank: de afzonderlijke instrumenten kwamen beter uit, maar het geheel klonk minder. Groot succes, ik werd geroepen.
zondag 17 december 2017
Maarten 't Hart --16 december 1969
• In 1969-1970 hielde Nederlandse schrijver Maarten 't Hart een onregelmatig dagboek bij.
14 dec. Gisteren een reünie ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de school. Ik zou er nooit heen zijn gegaan als er niet een kleine kans was geweest om M.R. [Marijke Reedijk, de vrouw die model stond voor de onbereikbare geliefde in Een vlucht regenwulpen] te ontmoeten. Ik arriveerde even voor half twee, ging in de hal naast het aquarium staan waar ze nu vogels in hielden, en bleef staren naar de binnenkomende mensen. Telkens werd ik begroet door mensen die ik nauwelijks herkende, ik staarde alleen maar naar de ingang om haar te zien. Na een kwartier dacht ik moedeloos: ze komt niet meer. Ik liep naar de kelder van het gebouw, daar was ze ook niet. Ik keerde terug, zag dat er in de cantine ook mensen waren, opende de tochtdeuren en zag haar dadelijk staan bij een raam terwijl het toch erg vol was daar en zij ook erg was veranderd. Zeven jaar lang had ik haar niet gezien maar ik herkende haar niet alleen onmiddellijk doch wist haar ook ogenblikkelijk te vinden in een grote zaal vol mensen. Ik durfde niet goed meer naar haar te kijken, ik voelde me vreemd duizelig, liep maar wat rond en toen opeens kwam ze naar me toe en zei: ‘Jou wil ik ook even de hand drukken’.
Vreemd, het was allemaal zeven jaar geleden en toch leek er niets veranderd, toch wist ik dat ze in zeker opzicht de enige is en het altijd zal blijven en dat dat los staat van haar en mijn huwelijk, van haar kinderen, van haarzelf, van mijzelf, iets dat daar boven uitgaat en niet meer ongedaan gemaakt kan worden.
16 dec. Fantaseer urenlang over gesprekken die ik met M.R. zou kunnen voeren. Onder andere over de vraag: wie vind je de grootste componist. Mijn antwoord: dat kan ik niet zeggen. Misschien kan ik het zo formuleren: van Schubert houd ik het meeste, Bach bewonder ik het meeste en Mozart aanbid ik.
14 dec. Gisteren een reünie ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de school. Ik zou er nooit heen zijn gegaan als er niet een kleine kans was geweest om M.R. [Marijke Reedijk, de vrouw die model stond voor de onbereikbare geliefde in Een vlucht regenwulpen] te ontmoeten. Ik arriveerde even voor half twee, ging in de hal naast het aquarium staan waar ze nu vogels in hielden, en bleef staren naar de binnenkomende mensen. Telkens werd ik begroet door mensen die ik nauwelijks herkende, ik staarde alleen maar naar de ingang om haar te zien. Na een kwartier dacht ik moedeloos: ze komt niet meer. Ik liep naar de kelder van het gebouw, daar was ze ook niet. Ik keerde terug, zag dat er in de cantine ook mensen waren, opende de tochtdeuren en zag haar dadelijk staan bij een raam terwijl het toch erg vol was daar en zij ook erg was veranderd. Zeven jaar lang had ik haar niet gezien maar ik herkende haar niet alleen onmiddellijk doch wist haar ook ogenblikkelijk te vinden in een grote zaal vol mensen. Ik durfde niet goed meer naar haar te kijken, ik voelde me vreemd duizelig, liep maar wat rond en toen opeens kwam ze naar me toe en zei: ‘Jou wil ik ook even de hand drukken’.
Vreemd, het was allemaal zeven jaar geleden en toch leek er niets veranderd, toch wist ik dat ze in zeker opzicht de enige is en het altijd zal blijven en dat dat los staat van haar en mijn huwelijk, van haar kinderen, van haarzelf, van mijzelf, iets dat daar boven uitgaat en niet meer ongedaan gemaakt kan worden.
16 dec. Fantaseer urenlang over gesprekken die ik met M.R. zou kunnen voeren. Onder andere over de vraag: wie vind je de grootste componist. Mijn antwoord: dat kan ik niet zeggen. Misschien kan ik het zo formuleren: van Schubert houd ik het meeste, Bach bewonder ik het meeste en Mozart aanbid ik.
vrijdag 15 december 2017
Peter Handke -- 15 december 1976
• De Oostenrijkse schrijver Peter Handke (1942) publiceerde in 1977 een journaal onder de titel Das Gewicht der Welt - door Hans Hom in het Nederlands vertaald als De last van de wereld. De observaties vormen een bespiegelend dagboek van zijn leven als schrijver en filmregisseur in Parijs, waar hij van 1971 tot 1978 woonde.
December 1976
Je één keer op het moment dat je wakker wordt op de dag verheugen, zonder die eerst door je gedachten te hoeven laten gaan!
Soms plezier in alles, zelfs in de meest stupide bezigheden zoals tanden poetsen
Haast elk samenzijn met iemand onderga ik inmiddels als een soort van examen, en zodoende treedt er daarna onmiddellijk een dwang tot vergeten in, ook als het goed was, zoals je ook een examen meteen daarna vergeet
Verdubbelingsgevoel in de zware vermoeidheid,als een ruk van je zelf weg (arrestatiebevel-gezicht van de vermoeidheid)
Bij het hier en daar opgloeiende hout in de schouw het beeld van een zingend koor
Ze begon te praten, met haar gebruikelijke opgewektheid: ik deed niets anders dan stilzwijgend naar haar luisteren en wachtte het moment af waarop ze, zoals gebruikelijk, in tramem zou uitbarsten (wat ook gebeurde)
Geroerdheid vanmorgen vroeg over de zorgvolle staat bij de aanblik van de leeg en dapper volgens de dienstregeling rijdende bus in een straat een eind weg (dat ik geroerd was hing ook samen met het feit dat hij een eind weg was)
Op de drukke zondagochtend, uit een geopende winkel komend en me naar de volgende begevend, verrast opgemerkt dat ik in mezelf zei: 'Eigenlijk ben ik een gelukkig mens!'
Je verzoekt iemand een bepaalde geste te herhalen, en hij vindt daarbij zijn hele voorbije leven terug
De 'kleine anonces' van de voorsteden lezen ('Postzegelverzameling te koop'; 'Huisbar aangeboden') en meegetrokken worden in de diepe neerslachtigheid van anderen
December 1976
Je één keer op het moment dat je wakker wordt op de dag verheugen, zonder die eerst door je gedachten te hoeven laten gaan!
Soms plezier in alles, zelfs in de meest stupide bezigheden zoals tanden poetsen
Haast elk samenzijn met iemand onderga ik inmiddels als een soort van examen, en zodoende treedt er daarna onmiddellijk een dwang tot vergeten in, ook als het goed was, zoals je ook een examen meteen daarna vergeet
Verdubbelingsgevoel in de zware vermoeidheid,als een ruk van je zelf weg (arrestatiebevel-gezicht van de vermoeidheid)
Bij het hier en daar opgloeiende hout in de schouw het beeld van een zingend koor
Ze begon te praten, met haar gebruikelijke opgewektheid: ik deed niets anders dan stilzwijgend naar haar luisteren en wachtte het moment af waarop ze, zoals gebruikelijk, in tramem zou uitbarsten (wat ook gebeurde)
Geroerdheid vanmorgen vroeg over de zorgvolle staat bij de aanblik van de leeg en dapper volgens de dienstregeling rijdende bus in een straat een eind weg (dat ik geroerd was hing ook samen met het feit dat hij een eind weg was)
Op de drukke zondagochtend, uit een geopende winkel komend en me naar de volgende begevend, verrast opgemerkt dat ik in mezelf zei: 'Eigenlijk ben ik een gelukkig mens!'
Je verzoekt iemand een bepaalde geste te herhalen, en hij vindt daarbij zijn hele voorbije leven terug
De 'kleine anonces' van de voorsteden lezen ('Postzegelverzameling te koop'; 'Huisbar aangeboden') en meegetrokken worden in de diepe neerslachtigheid van anderen
maandag 11 december 2017
Sergej Prokofjev -- 12 december 1924
• Sergej Prokofjev (1891-1953) was een Russische musicus en componist. Hij hield een groot deel van zijn leven een dagboek bij, waaruit gedeeltes in het Nederlands zijn gepubliceerd onder de titel Dagboek 1907-1933 (vertaling Arie van der Ent). Eind 1925 was hij op tournee in Nederland.
10 december
De repetitie begon met de Scythiscbe suite (maar ze hadden voor mijn komst al twee repetities achter de rug). Vervolgens Schmuller, het Vioolconcert. Ten slotte namen we het Derde pianoconcert door, ik aan de piano, en dat ging geweldig goed. [Dirigent] Monteux is heel consciëntieus, doet precies wat ik zeg en hoort feilloos alle fouten. [Violist] Schmuller is ook heel consciëntieus, kiest langzame tempi en speelt alle noten. Na de repetitie lunchte ik bij Schmuller. Hij is twee jaar geleden in Rusland geweest en daarom hadden we heel wat gespreksstof. In wezen heeft die Schmuller me hier aan de bak gebracht. Hij is een grote fan van mij, maar een beetje gebeten op Stravinski. Stravinski had hier vorig jaar groot succes, maar leverde iedereen streken, daarom foeteren ze op hem.
's Avonds concert, waarin Schmuller mijn Vioolconcert speelde. Hij speelde goed, maar ik had liever wat snellere tempi gehad. De zaal van het Concertgebouw is groot en vooral ongewoon breed. Ik zat helemaal in het midden, met de nieuwe vrouw van Monteux (zes jaar geleden, in Amerika, had hij de oude nog). Ik was gewaarschuwd: als ik geroepen werd, moest ik op om te buigen. Het concert had succes en Schmuller en Monteux riepen mij als eerste op. Ik moest de hele zaal door naar het podium en een buiging maken.
11 december
Bijna de hele repetitie is weer aan mij gewijd: de Scythische en het Derde. Ik hoorde de Scythische met genoegen, stelde me voor hoe hij in Moskou zou klinken, waar hij deze winter drie keer op het programma staat. Wat het derde pianoconcert betreft, ik speel dat, ondanks mijn 'techniek, snelheid en ritme', waarover gesproken en geschreven wordt, nog steeds niet correct, hoewel ik wel geleidelijk aan winst boek.
Het Amstel Hotel is peperduur. In verband met Ptasjka's komst vroeg ik wat een tweepersoonskamer kostte: zeventien gulden. Afschuwelijk in vergelijking met Frankrijk. Op zoek naar ander onderdak stuitte ik toevallig op het pension van Monteux en kreeg daar van de aardige eigenaars twee keurige kamers.
12 december
Weer repetitie. We liepen eenmaal de Scythische door en eenmaal het Derde pianoconcert, hoewel dat een luxe is, het had ook wel zonder gekund. Ik verhuisde naar het Museum Pension, waar de vertegenwoordiger van Pleyel inmiddels een instrument voor me heen had gestuurd. Hij woont samen met een Amerikaanse, een heel aardig ding. In februari staan Moskou en Petrograd op het programma, Daar zullen ze onder andere De nar spelen. We bespraken zijn Moskouse programma. Ik adviseerde Chausson en Rabaud eruit te gooien, voor wie niemand in Rusland enige belangstelling zal hebben.
Ik vertelde hem over de symfonieën van Mjaskovski.
's Avonds concert in Den Haag. Het hele orkest, dirigent en solist rijden er in een speciale trein heen. Het Concertgebouw is toch heel chic: we werden met een auto naar de trein gereden, reisden eerste klas. werden naar Den Haag vervoerd, daar per auto naar de zaal gereden en in de artiestenfoyer kregen we broodjes, thee en wijn, allemaal op kosten van het Concertgebouw. De zaal is niet zo goed als in Amsterdam, maar wel groot, en er zijn veel mensen. Amsterdam is muzikaler, maar Den Haag de mondaine residentie. De eerste twee delen speelde ik goed, de finale minder, ik zat een beetje te knoeien, voelde de vermoeidheid. Groot succes: ik werd drie keer teruggeroepen, wat voor het stijve Den Haag heel veel is. Ik kreeg felicitaties. Daarna de terugweg, de auto's en de speciale trein.
10 december
De repetitie begon met de Scythiscbe suite (maar ze hadden voor mijn komst al twee repetities achter de rug). Vervolgens Schmuller, het Vioolconcert. Ten slotte namen we het Derde pianoconcert door, ik aan de piano, en dat ging geweldig goed. [Dirigent] Monteux is heel consciëntieus, doet precies wat ik zeg en hoort feilloos alle fouten. [Violist] Schmuller is ook heel consciëntieus, kiest langzame tempi en speelt alle noten. Na de repetitie lunchte ik bij Schmuller. Hij is twee jaar geleden in Rusland geweest en daarom hadden we heel wat gespreksstof. In wezen heeft die Schmuller me hier aan de bak gebracht. Hij is een grote fan van mij, maar een beetje gebeten op Stravinski. Stravinski had hier vorig jaar groot succes, maar leverde iedereen streken, daarom foeteren ze op hem.
's Avonds concert, waarin Schmuller mijn Vioolconcert speelde. Hij speelde goed, maar ik had liever wat snellere tempi gehad. De zaal van het Concertgebouw is groot en vooral ongewoon breed. Ik zat helemaal in het midden, met de nieuwe vrouw van Monteux (zes jaar geleden, in Amerika, had hij de oude nog). Ik was gewaarschuwd: als ik geroepen werd, moest ik op om te buigen. Het concert had succes en Schmuller en Monteux riepen mij als eerste op. Ik moest de hele zaal door naar het podium en een buiging maken.
11 december
Bijna de hele repetitie is weer aan mij gewijd: de Scythische en het Derde. Ik hoorde de Scythische met genoegen, stelde me voor hoe hij in Moskou zou klinken, waar hij deze winter drie keer op het programma staat. Wat het derde pianoconcert betreft, ik speel dat, ondanks mijn 'techniek, snelheid en ritme', waarover gesproken en geschreven wordt, nog steeds niet correct, hoewel ik wel geleidelijk aan winst boek.
Het Amstel Hotel is peperduur. In verband met Ptasjka's komst vroeg ik wat een tweepersoonskamer kostte: zeventien gulden. Afschuwelijk in vergelijking met Frankrijk. Op zoek naar ander onderdak stuitte ik toevallig op het pension van Monteux en kreeg daar van de aardige eigenaars twee keurige kamers.
12 december
Weer repetitie. We liepen eenmaal de Scythische door en eenmaal het Derde pianoconcert, hoewel dat een luxe is, het had ook wel zonder gekund. Ik verhuisde naar het Museum Pension, waar de vertegenwoordiger van Pleyel inmiddels een instrument voor me heen had gestuurd. Hij woont samen met een Amerikaanse, een heel aardig ding. In februari staan Moskou en Petrograd op het programma, Daar zullen ze onder andere De nar spelen. We bespraken zijn Moskouse programma. Ik adviseerde Chausson en Rabaud eruit te gooien, voor wie niemand in Rusland enige belangstelling zal hebben.
Ik vertelde hem over de symfonieën van Mjaskovski.
's Avonds concert in Den Haag. Het hele orkest, dirigent en solist rijden er in een speciale trein heen. Het Concertgebouw is toch heel chic: we werden met een auto naar de trein gereden, reisden eerste klas. werden naar Den Haag vervoerd, daar per auto naar de zaal gereden en in de artiestenfoyer kregen we broodjes, thee en wijn, allemaal op kosten van het Concertgebouw. De zaal is niet zo goed als in Amsterdam, maar wel groot, en er zijn veel mensen. Amsterdam is muzikaler, maar Den Haag de mondaine residentie. De eerste twee delen speelde ik goed, de finale minder, ik zat een beetje te knoeien, voelde de vermoeidheid. Groot succes: ik werd drie keer teruggeroepen, wat voor het stijve Den Haag heel veel is. Ik kreeg felicitaties. Daarna de terugweg, de auto's en de speciale trein.
zaterdag 9 december 2017
Vic van de Reijt -- 11 december 2001
• Vic van de Reijt (1950) was in 2001 uitgever bij Nijgh & Van Ditmar. Hij hield op verzoek van NRC Handelsblad een 'Hollands dagboek' bij ter gelegenheid van de verschijning van zijn Nederlandstalige Cover Top-100 en een boek over Elsschot.
Dinsdag
Promotie-overleg over de lopende titels. Geen klachten over de Cover Top-100, kan ik mede namens de auteur melden. We bespreken de campagne voor Kees van Beijnum die aanstaande vrijdag de Bordewijkprijs ontvangt voor De oesters van Nam Kee. Het boek, dat bij verschijnen al vergeleken is met Turks fruit, wordt verfilmd met Katja Schuurman in de hoofdrol. Ook twee andere titels van Kees, De ordening en Over het IJ, krijgen een filmversie. En daarnaast komt hij zelf met een nieuwe roman en het scenario voor De passievrucht.
's Avonds een eerste interview over Elsschot, helemaal in Leeuwarden. Om half vier stap ik in de trein, voorzien van noodrantsoenen en drie dagen leesvoer. Maar alles gaat goed.
Pieter de Vries van het Rotterdamse Reclamebureau v/h Boorman en Laarmans en ik vormen het voorprogramma van Herman Verbeecks solovoorstelling van Kaas. De zaal zit stampvol, met dank aan de hoofdact. Pieter is uiteraard goed ingevoerd in het onderwerp en de Friezen hangen aan onze lippen. Na afloop doet Pieter op zijn doorreis naar huis ook nog Landsmeer aan.
Woensdag 12 december
Het leuke van een uitgeverij is dat je nu al weet wat volgend jaar de spraakmakende boeken zullen worden. Het romandebuut van Marja Pruis is zoiets bijzonders. Vandaag de laatste kritische ronde met Lolies, Marion en Marja en daarna een feestdronk op de hoek.
's Avonds mijn bureau uitgegraven, waar [dochter] Maud de afgelopen dagen haar tentamens heeft voorbereid. Zij volgt een algemeen basisjaar van de Universiteit van Amsterdam en pendelt heen en weer naar Almere waar ze colleges krijgt in psychologie, politicologie en sociologie. Het geklaag van Abram de Swaan in deze krant over de studenten daar was niet echt aan haar besteed.
[Dochter] Fanny aan de telefoon: met Spaanse en Oostenrijkse kinderen heeft ze een internationale krant gemaakt. En ze zou wel in Oostenrijk willen wonen, "de mensen zijn er zo gul!"
De Volendammer visman herkent mij als tv-persoonlijkheid.
Dinsdag
Promotie-overleg over de lopende titels. Geen klachten over de Cover Top-100, kan ik mede namens de auteur melden. We bespreken de campagne voor Kees van Beijnum die aanstaande vrijdag de Bordewijkprijs ontvangt voor De oesters van Nam Kee. Het boek, dat bij verschijnen al vergeleken is met Turks fruit, wordt verfilmd met Katja Schuurman in de hoofdrol. Ook twee andere titels van Kees, De ordening en Over het IJ, krijgen een filmversie. En daarnaast komt hij zelf met een nieuwe roman en het scenario voor De passievrucht.
's Avonds een eerste interview over Elsschot, helemaal in Leeuwarden. Om half vier stap ik in de trein, voorzien van noodrantsoenen en drie dagen leesvoer. Maar alles gaat goed.
Pieter de Vries van het Rotterdamse Reclamebureau v/h Boorman en Laarmans en ik vormen het voorprogramma van Herman Verbeecks solovoorstelling van Kaas. De zaal zit stampvol, met dank aan de hoofdact. Pieter is uiteraard goed ingevoerd in het onderwerp en de Friezen hangen aan onze lippen. Na afloop doet Pieter op zijn doorreis naar huis ook nog Landsmeer aan.
Woensdag 12 december
Het leuke van een uitgeverij is dat je nu al weet wat volgend jaar de spraakmakende boeken zullen worden. Het romandebuut van Marja Pruis is zoiets bijzonders. Vandaag de laatste kritische ronde met Lolies, Marion en Marja en daarna een feestdronk op de hoek.
's Avonds mijn bureau uitgegraven, waar [dochter] Maud de afgelopen dagen haar tentamens heeft voorbereid. Zij volgt een algemeen basisjaar van de Universiteit van Amsterdam en pendelt heen en weer naar Almere waar ze colleges krijgt in psychologie, politicologie en sociologie. Het geklaag van Abram de Swaan in deze krant over de studenten daar was niet echt aan haar besteed.
[Dochter] Fanny aan de telefoon: met Spaanse en Oostenrijkse kinderen heeft ze een internationale krant gemaakt. En ze zou wel in Oostenrijk willen wonen, "de mensen zijn er zo gul!"
De Volendammer visman herkent mij als tv-persoonlijkheid.
Andreas Oosthoek -- 10 december 1986
• Andreas Oosthoek (1942) is een Nederlandse schrijver en journalist, die al zeer lang aan een biografie over Martinus Nijhoff werkt. Dit fragment (afkomstig uit dit journaal) gaat over de dood van de zoon van Nijhoff.
10, 11, 12 december 1986, Genève/St-Légier
Faan* is plotseling dood, rustig in zijn slaap. Vanochtend belde Maurice. Hij zei me dat Stephan niet meer sprak en dat zijn nagels zo paars waren. Ik heb Eric Rochat, de huisarts, gebeld en gevraagd te kijken. Die bevestigde. Ik ben nu op de vliegveld Cointrin. Ik word afgehaald. (...) Het is verschrikkelijk. M. heeft Faantje opgebaard, every inch the gentleman, in zijn tweed met zijn kleine schoenen, temidden van brandende kaarsen en onder het grote houten kruis van zijn grootmoeder Alida. De dood moge onaantastbaar zijn, ik vind deze uitstalling toch te wreed voor een man die nooit van poespas heeft gehouden. (...) Er is een brief voor mij, die lag al klaar van zijn laatste jaardag. Hij wil niet door Europa gezeuld worden, dus blijft hij hier in Saint-Légier. De gemeenteman graaft een graf naast Paul Hindemith. Faan heeft een witte kist. (...)
Hij had, schrijft hij, eindelijk vrede met het idee van een boek: het boek van mijn vader zal dat van moeder en mij zijn... Ik zal Martin Ros laten weten dat ik het zal schrijven.
* Faan: Stephan Nijhoff, beter bekend als Stephen Storm, de zoon van dichter Martinus Nijhoff en diens eerste vrouw Netty Wind (ook bekend als A.H. Nijhoff).
10, 11, 12 december 1986, Genève/St-Légier
Faan* is plotseling dood, rustig in zijn slaap. Vanochtend belde Maurice. Hij zei me dat Stephan niet meer sprak en dat zijn nagels zo paars waren. Ik heb Eric Rochat, de huisarts, gebeld en gevraagd te kijken. Die bevestigde. Ik ben nu op de vliegveld Cointrin. Ik word afgehaald. (...) Het is verschrikkelijk. M. heeft Faantje opgebaard, every inch the gentleman, in zijn tweed met zijn kleine schoenen, temidden van brandende kaarsen en onder het grote houten kruis van zijn grootmoeder Alida. De dood moge onaantastbaar zijn, ik vind deze uitstalling toch te wreed voor een man die nooit van poespas heeft gehouden. (...) Er is een brief voor mij, die lag al klaar van zijn laatste jaardag. Hij wil niet door Europa gezeuld worden, dus blijft hij hier in Saint-Légier. De gemeenteman graaft een graf naast Paul Hindemith. Faan heeft een witte kist. (...)
Hij had, schrijft hij, eindelijk vrede met het idee van een boek: het boek van mijn vader zal dat van moeder en mij zijn... Ik zal Martin Ros laten weten dat ik het zal schrijven.
* Faan: Stephan Nijhoff, beter bekend als Stephen Storm, de zoon van dichter Martinus Nijhoff en diens eerste vrouw Netty Wind (ook bekend als A.H. Nijhoff).
Sergej Prokofjev -- 9 december 1925
• Sergej Prokofjev (1891-1953) was een Russische musicus en componist. Hij hield een groot deel van zijn leven een dagboek bij, waaruit gedeeltes in het Nederlands zijn gepubliceerd onder de titel Dagboek 1907-1933 (vertaling Arie van der Ent). Eind 1925 was hij op tournee in Nederland.
7 december
Achter visa aan, allerlei zaken en het afschrijven van een hele hoop zakelijke brieven.
8 december
Verdere afhandeling dringende zaken in Parijs. MetPtasjka op de foto bij Sjoemov, op zijn uitnodiging. Bij Eberg Stravinski gezien, omhelsd, hij vertelde dat hij auto leert rijden, ik vertelde hem van het succes van zijn liederen in Ptasjka's uitvoering. 's Avonds verder aan brieven geschreven. Doodmoe. Ptasjka, die zich aldoor niet lekker voelt, was bij Olmsted, maar trof die zelf zwak en ziek aan, in een leunstoel. Ze zei vreemde dingen: je mag jezelf niet misbruiken, je moet jezelf wel in acht nemen, niet afmatten enzovoort. Dat bracht ons in verwarring. Een geestelijke inzinking in verband met haar ongesteldheid? En de aanwezigheid van familie, die niet zo sciëntistisch is?
9 december
Ik vertrok naar Nederland. Ptasjka bleef nog zes dagen: lessen, toiletten en inpakken (ons hele bezit moet in drie kisten, twee dozen en een ontelbaar aantal koffers worden gestouwd. Mijn God, wanneer krijgen we nu eens een permanent hoekje voor onszelf?). In de trein had ik last van mijn hart. Van de zomer was het helemaal over, maar in oktober, toen ik bij vertrek uit Bellevue koffers terugbracht, ging het weer mis. Ik probeerde het onder handen te nemen via Christian Science. Merkte verbetering! Ik kwam 's avonds in Nederland aan, uit het raam was niets te zien, en daardoor had ik twee indrukken: 1) de trein rijdt heel snel; 2) alles is heel duur. In dezelfde restauratiewagen rekenden ze op Frans grondgebied vijftien frank voor een lunch, hier vijfendertig. Niemand haalde me af en ik reed meteen door naar het Amstel Hotel, waar een kamer voor me gereserveerd was en waar ik te horen kreeg dat Monteux gebeld had en dat de repetitie morgen om negen uur 's ochtends was. Ik was geschokt door het krantenbericht over de zelfmoord van Joerjevskaja* in Zwitserland had; ze morfine genomen, zich de keel doorgesneden (wat een keel!) en was van de Duivelsbrug in de rivier gesprongen -inderdaad, in de armen van de duivel! Wat heeft haar daartoe gebracht? Wat was de rol van haar man? De Nedérf; landse kranten schrijven er ook over, ik vertaalde de berichten met hulp van de portier van het hotel, een muziekliefhebber en iemand die Joerjevskaja, die hier gelogeerd heeft, had gekend.
In de Nederlandse berichtgeving klinkt twijfel door: gaat het niet om een mystificatie? Haar lichaam is niet gevonden.
* Zinaïda Petrovna Joerjevskaja (1892-1925), zangeres, maakte op 3 december 1925, op het hoogtepunt van haar carrière, een eind aan haar leven door in Andermatt van de Duivelsbrug in de rivier de Reuss te springen. Op haar kamer vond men de romans Anna Karenina (Tolstoj] en Duivelsbrug (Aldanov), alsmede een briefje aan haar man om tegenover de buitenwereld te zeggen dat ze was overleden aan een hartaanval.
7 december
Achter visa aan, allerlei zaken en het afschrijven van een hele hoop zakelijke brieven.
8 december
Verdere afhandeling dringende zaken in Parijs. MetPtasjka op de foto bij Sjoemov, op zijn uitnodiging. Bij Eberg Stravinski gezien, omhelsd, hij vertelde dat hij auto leert rijden, ik vertelde hem van het succes van zijn liederen in Ptasjka's uitvoering. 's Avonds verder aan brieven geschreven. Doodmoe. Ptasjka, die zich aldoor niet lekker voelt, was bij Olmsted, maar trof die zelf zwak en ziek aan, in een leunstoel. Ze zei vreemde dingen: je mag jezelf niet misbruiken, je moet jezelf wel in acht nemen, niet afmatten enzovoort. Dat bracht ons in verwarring. Een geestelijke inzinking in verband met haar ongesteldheid? En de aanwezigheid van familie, die niet zo sciëntistisch is?
9 december
Ik vertrok naar Nederland. Ptasjka bleef nog zes dagen: lessen, toiletten en inpakken (ons hele bezit moet in drie kisten, twee dozen en een ontelbaar aantal koffers worden gestouwd. Mijn God, wanneer krijgen we nu eens een permanent hoekje voor onszelf?). In de trein had ik last van mijn hart. Van de zomer was het helemaal over, maar in oktober, toen ik bij vertrek uit Bellevue koffers terugbracht, ging het weer mis. Ik probeerde het onder handen te nemen via Christian Science. Merkte verbetering! Ik kwam 's avonds in Nederland aan, uit het raam was niets te zien, en daardoor had ik twee indrukken: 1) de trein rijdt heel snel; 2) alles is heel duur. In dezelfde restauratiewagen rekenden ze op Frans grondgebied vijftien frank voor een lunch, hier vijfendertig. Niemand haalde me af en ik reed meteen door naar het Amstel Hotel, waar een kamer voor me gereserveerd was en waar ik te horen kreeg dat Monteux gebeld had en dat de repetitie morgen om negen uur 's ochtends was. Ik was geschokt door het krantenbericht over de zelfmoord van Joerjevskaja* in Zwitserland had; ze morfine genomen, zich de keel doorgesneden (wat een keel!) en was van de Duivelsbrug in de rivier gesprongen -inderdaad, in de armen van de duivel! Wat heeft haar daartoe gebracht? Wat was de rol van haar man? De Nedérf; landse kranten schrijven er ook over, ik vertaalde de berichten met hulp van de portier van het hotel, een muziekliefhebber en iemand die Joerjevskaja, die hier gelogeerd heeft, had gekend.
In de Nederlandse berichtgeving klinkt twijfel door: gaat het niet om een mystificatie? Haar lichaam is niet gevonden.
* Zinaïda Petrovna Joerjevskaja (1892-1925), zangeres, maakte op 3 december 1925, op het hoogtepunt van haar carrière, een eind aan haar leven door in Andermatt van de Duivelsbrug in de rivier de Reuss te springen. Op haar kamer vond men de romans Anna Karenina (Tolstoj] en Duivelsbrug (Aldanov), alsmede een briefje aan haar man om tegenover de buitenwereld te zeggen dat ze was overleden aan een hartaanval.
donderdag 7 december 2017
Luise Rinser -- 7 december 1974
• Luise Rinser (1911-2002) was een Duitse schrijfster en politiek activiste. Ze publiceerde verschillende boeken met dagboekaantekeningen.
Cape Kennedy, 7 december 1974. Lancering van de zesde, de laatste bemande raket naar de maan.
Wij hebben toegangsbewijzen en op onze auto een sticker 'Vrije doorgang', namelijk door een tiental controles heen, bijna tot aan het lanceerplatform. De wegen naar de kaap zijn een legerkamp geworden: tienduizenden, tallozen, parkeren hun auto aan de kant van de weg, men zal het gebeuren van dertig, veertig kilometer ver kunnen zien.
De kaap: een godverlaten trieste plaats, een stuk vlakke zandwoestijn aan zee. Nu, met een hoge omheining, bebouwd, versterkt, streng bewaakt door een leger soldaten, politiemensen, geheime agenten, lijkt het op een enorm concentratiekamp. Een lugubere plaats, een luguber uur. Het wordt donker, tropennacht, warm, vochtig, zacht, donkerblauw, met fonkelende sterren, maar maanloos: natuurlijk: je moet naar de maan vliegen als zij zich niet van haar lichte kant toont. Ze wordt in de rug aangevallen.
Tegen de stille nachthemel, midden op het terrein, hoog opgericht, door schijnwerpers beschenen, de raket, klaar om afgeschoten te worden, de zilveren reuzenpijl, de fallus van de aarde, uitdagend, duivels potent. De mensen op het terrein zijn merkwaardig stil. De lancering wordt vertraagd, toch ontstaat er geen nerveus ongeduld. Maar het wachten wordt steeds gespannener en intenser, je kunt het met je handen pakken. Eindelijk de luidspreker, het aftellen, eight, seven, six, en niet verder. Op het allerlaatste moment is er een heel klein defect geconstateerd. Weer wachten. Ik betrap me op de wens dat het ding nooit de lucht in zal gaan, dat de onderneming door een hogere macht zal worden verijdeld, dat de mensheid haar plaats zal worden gewezen. Maar tegen mijn wil in wens ik ook het tegendeel want: ik hoor toch bij de mensheid die dit ding heeft uitgevonden, deze waanzinnige daad heeft uitgebroed? Als het mislukte, zou dat ook mij betreffen. Misschien. Of toch niet? Ik kijk op naar de stille onverschillige hemel boven de stil ademende onverschillige zee, maar vandaar komt nu geen hulp: wat wij zijn begonnen, moeten we afmaken, zoals onze hele zelfmoord-Vooruitgang'. Blijven wachten dus. Wij stellen ons al in op het wachten, dat zijn scherpe kantjes verliest, dat stiller en stiller wordt, alsof het niet meer een technische sensatie geldt, maar een geheimzinnige aankomst, een boodschap, een openbaring. Middernacht. De stemming doet ten slotte denken aan de stemming die opkomt als de katholieke mis haar hoogtepunt nadert: de consecratie en elevatie.
Dan bijna storend de luidspreker met opnieuw het lang verwachte aftellen: ...six, five, four, three, two, one... ja! De explosie: de vuurstoot naar beneden, de steile duikvlucht naar boven, de donder, het beven van de aarde. De zilveren pijl vliegt. Hij laat een licht van vuur onder zich dat zich welft tot een kathedraal van licht. Het licht heeft een kleur die waarschijnlijk tot nu toe op onze aarde niet heeft bestaan: een kleurig-kleurloos licht, een sneeuwwit gemengd met zilver, zwavelgeel, oranje, een licht dat verblindt. Ook de donder welft zich tot een galmende reuzenklok, terwijl de raket opstijgt, steil, de nachthemel scherp doorklievend en aan de baanranden felblauw kleurend, dan, terwijl hij de kromming van de aarde-atmosfeer volgt, na de tweede explosie naar opzij afbuigend en het heelal induikend. Dan is hij weg. De fluwelen tropennacht sluit zich over de kaap alsof er niets gebeurd is. (Wat is er ook helemaal gebeurd...) En nu: geen gejuich? Geen Amerikaans volkslied? Niets? Droefheid verspreidt zich. Zwijgen. Naast mij huilt een man. Hij zegt: 'It's over now.' Hij zegt het alsof hij een sterfgeval aankondigt. Ook andere mensen huilen. Ik ben daar ook na aan toe. Maar waarom eigenlijk? Pas uren later begrijp ik het. We zitten nog even met de 'oude' astronauten in Cocoa Bcach. Zij vieren met veel lawaai en veel alcohol de nieuwe overwinning. Ik ga alleen naar het strand. Vier uur. Tussen nacht en ochtend. Geen wind. De zee houdt zich dood. Geen rondstruinende hond, geen nachtvogel, geen gefluister in de palmen. Doodse stilte. Eindeloze verlatenheid. Wees geworden. Van het licht beroofd. Hebben we dat al niet eens meegemaakt? Waar hebben mensen al eens eerder zo staan kijken naar een licht dat zich van de aarde verhief en in een ruimte verdween waar ze het niet konden volgen, nog niet? Verweesd voelden ze zich, overgeleverd, verlaten. Maar ze hadden troost van hem ontvangen: 'Slechts korte tijd...' en 'Ik zal bij u blijven tot aan het einde der tijden.' Als hij zich volkomen zou terugtrekken, de Heer van onze planeet, dan zou hij al het licht dat er is met zich meenemen. Dan zou de dood de macht overnemen. De aarde zou weer donker, woest en ledig worden. Terwijl deze en andere gedachten zo door mijn hoofd gaan, voel ik steeds sterker hoe ik deze aarde liefheb.
Weken later, thuis in Europa, bedenk ik: Hoe heette die raket? 'Apollo'. De zonnegod. En het gedicht van Hölderlin:
Cape Kennedy, 7 december 1974. Lancering van de zesde, de laatste bemande raket naar de maan.
Wij hebben toegangsbewijzen en op onze auto een sticker 'Vrije doorgang', namelijk door een tiental controles heen, bijna tot aan het lanceerplatform. De wegen naar de kaap zijn een legerkamp geworden: tienduizenden, tallozen, parkeren hun auto aan de kant van de weg, men zal het gebeuren van dertig, veertig kilometer ver kunnen zien.
De kaap: een godverlaten trieste plaats, een stuk vlakke zandwoestijn aan zee. Nu, met een hoge omheining, bebouwd, versterkt, streng bewaakt door een leger soldaten, politiemensen, geheime agenten, lijkt het op een enorm concentratiekamp. Een lugubere plaats, een luguber uur. Het wordt donker, tropennacht, warm, vochtig, zacht, donkerblauw, met fonkelende sterren, maar maanloos: natuurlijk: je moet naar de maan vliegen als zij zich niet van haar lichte kant toont. Ze wordt in de rug aangevallen.
Tegen de stille nachthemel, midden op het terrein, hoog opgericht, door schijnwerpers beschenen, de raket, klaar om afgeschoten te worden, de zilveren reuzenpijl, de fallus van de aarde, uitdagend, duivels potent. De mensen op het terrein zijn merkwaardig stil. De lancering wordt vertraagd, toch ontstaat er geen nerveus ongeduld. Maar het wachten wordt steeds gespannener en intenser, je kunt het met je handen pakken. Eindelijk de luidspreker, het aftellen, eight, seven, six, en niet verder. Op het allerlaatste moment is er een heel klein defect geconstateerd. Weer wachten. Ik betrap me op de wens dat het ding nooit de lucht in zal gaan, dat de onderneming door een hogere macht zal worden verijdeld, dat de mensheid haar plaats zal worden gewezen. Maar tegen mijn wil in wens ik ook het tegendeel want: ik hoor toch bij de mensheid die dit ding heeft uitgevonden, deze waanzinnige daad heeft uitgebroed? Als het mislukte, zou dat ook mij betreffen. Misschien. Of toch niet? Ik kijk op naar de stille onverschillige hemel boven de stil ademende onverschillige zee, maar vandaar komt nu geen hulp: wat wij zijn begonnen, moeten we afmaken, zoals onze hele zelfmoord-Vooruitgang'. Blijven wachten dus. Wij stellen ons al in op het wachten, dat zijn scherpe kantjes verliest, dat stiller en stiller wordt, alsof het niet meer een technische sensatie geldt, maar een geheimzinnige aankomst, een boodschap, een openbaring. Middernacht. De stemming doet ten slotte denken aan de stemming die opkomt als de katholieke mis haar hoogtepunt nadert: de consecratie en elevatie.
Dan bijna storend de luidspreker met opnieuw het lang verwachte aftellen: ...six, five, four, three, two, one... ja! De explosie: de vuurstoot naar beneden, de steile duikvlucht naar boven, de donder, het beven van de aarde. De zilveren pijl vliegt. Hij laat een licht van vuur onder zich dat zich welft tot een kathedraal van licht. Het licht heeft een kleur die waarschijnlijk tot nu toe op onze aarde niet heeft bestaan: een kleurig-kleurloos licht, een sneeuwwit gemengd met zilver, zwavelgeel, oranje, een licht dat verblindt. Ook de donder welft zich tot een galmende reuzenklok, terwijl de raket opstijgt, steil, de nachthemel scherp doorklievend en aan de baanranden felblauw kleurend, dan, terwijl hij de kromming van de aarde-atmosfeer volgt, na de tweede explosie naar opzij afbuigend en het heelal induikend. Dan is hij weg. De fluwelen tropennacht sluit zich over de kaap alsof er niets gebeurd is. (Wat is er ook helemaal gebeurd...) En nu: geen gejuich? Geen Amerikaans volkslied? Niets? Droefheid verspreidt zich. Zwijgen. Naast mij huilt een man. Hij zegt: 'It's over now.' Hij zegt het alsof hij een sterfgeval aankondigt. Ook andere mensen huilen. Ik ben daar ook na aan toe. Maar waarom eigenlijk? Pas uren later begrijp ik het. We zitten nog even met de 'oude' astronauten in Cocoa Bcach. Zij vieren met veel lawaai en veel alcohol de nieuwe overwinning. Ik ga alleen naar het strand. Vier uur. Tussen nacht en ochtend. Geen wind. De zee houdt zich dood. Geen rondstruinende hond, geen nachtvogel, geen gefluister in de palmen. Doodse stilte. Eindeloze verlatenheid. Wees geworden. Van het licht beroofd. Hebben we dat al niet eens meegemaakt? Waar hebben mensen al eens eerder zo staan kijken naar een licht dat zich van de aarde verhief en in een ruimte verdween waar ze het niet konden volgen, nog niet? Verweesd voelden ze zich, overgeleverd, verlaten. Maar ze hadden troost van hem ontvangen: 'Slechts korte tijd...' en 'Ik zal bij u blijven tot aan het einde der tijden.' Als hij zich volkomen zou terugtrekken, de Heer van onze planeet, dan zou hij al het licht dat er is met zich meenemen. Dan zou de dood de macht overnemen. De aarde zou weer donker, woest en ledig worden. Terwijl deze en andere gedachten zo door mijn hoofd gaan, voel ik steeds sterker hoe ik deze aarde liefheb.
Weken later, thuis in Europa, bedenk ik: Hoe heette die raket? 'Apollo'. De zonnegod. En het gedicht van Hölderlin:
Und jetzt noch blickt mein Aug von selbst nach ihm
Doch fern ist er zu fremden Völkern
Die ihn noch ehren, hinweggegangen.
dinsdag 5 december 2017
Lidija Tsjoekovskaja -- 6 december 1960
• Lidija Tsjoekovskaja (1907-1996) was een Russisch schrijfster en dichteres. Ze was bevriend met de dichters Anna Achmatova. Een dagboek van haar ontmoetingen met Achmatova is verschenen als Ontmoetingen met Anna Achmatova 1938-1962.
6 december 1960
Ik trof Anna Andrjevna [Achmatova] liggend aan. Bleek, zwaarlijvig en opgezwollen ligt ze op haar lage divanbed.
We hadden elkaar nauwelijks begroet, ik was nog maar net aan haar voeteneind gaan zitten, of ze pakte met een onverhoedse beweging een grote uitgeversenvelop van de tafel en reikte mij die aan.
'Leest u dat eens.'
Ik maakte hem open. Het was het nawoord van Soerkov.
Terwijl ik las, voelde ik hoe mijn hart in mijn oren en keel bonkte.
Eerst heel keurig alles uit het werk van de dichter halen wat haar liefde voor Rusland aantoont en dan Achmatova voorstellen als een vrouwtje dat overspel bezingt. Zo gaat dat: je verzint een vrouwtje dat volksvijandig een loflied zingt op overspel (waarom hebben ze trouwens allemaal zo'n minachting voor de liefde?) en dan begiftig je haar met een plotseling gevoel van patriottisme in 1941... En dan herinner je haar nog aan 1946. Wat laag!
Het gebonk in mijn keel en oren werd zo hevig dat ik mijn eigen woorden niet heb gehoord en niet meer kan herinneren.
'Zo is het genoeg, Lidija Komejevna,' onderbrak Anna Andrejevna mij, 'ze hebben vandaag al een keer de eerste hulp voor mij laten komen en dat wil ik niet nog eens. Bergt u dit weg. Nee, nee, nog verder weg. Kozmin heeft me gebeld met de vraag wat ik van het nawoord vond. Ik heb geantwoord: "Over dat document zullen we het niet hebben." Met Kozmin wil ik helemaal nooit meer ergens over praten. Hij is een leugenaar. Hij heeft me immers verzekerd dat in het nawoord zou staan dat ik een schakel ben tussen bepaalde dingen... En in plaats daarvan is hij met een parafrase gekomen van de verordening van '46!'
Ik zweeg. Ik moest een ander onderwerp bedenken, maar mijn hoofd stond niet naar een gesprek, zo heftig bonkte mijn hart in mijn oren. Anna Andrejevna stond op, ging de kamer uit, kwam terug en vroeg me om thee te komen drinken in de eetkamer. Op tafel lag de Newyorkse editie van het werk van Mandelsjtam. Ik bladerde erin. Maar er kwam geen woord over mijn lippen. Anna Andrejevna kreeg medelijden met me en begon, om me af te leiden en te boeien, te vertellen over haar ontmoetingen met Tsvetaeva. [...]
6 december 1960
Ik trof Anna Andrjevna [Achmatova] liggend aan. Bleek, zwaarlijvig en opgezwollen ligt ze op haar lage divanbed.
We hadden elkaar nauwelijks begroet, ik was nog maar net aan haar voeteneind gaan zitten, of ze pakte met een onverhoedse beweging een grote uitgeversenvelop van de tafel en reikte mij die aan.
'Leest u dat eens.'
Ik maakte hem open. Het was het nawoord van Soerkov.
Terwijl ik las, voelde ik hoe mijn hart in mijn oren en keel bonkte.
Eerst heel keurig alles uit het werk van de dichter halen wat haar liefde voor Rusland aantoont en dan Achmatova voorstellen als een vrouwtje dat overspel bezingt. Zo gaat dat: je verzint een vrouwtje dat volksvijandig een loflied zingt op overspel (waarom hebben ze trouwens allemaal zo'n minachting voor de liefde?) en dan begiftig je haar met een plotseling gevoel van patriottisme in 1941... En dan herinner je haar nog aan 1946. Wat laag!
Het gebonk in mijn keel en oren werd zo hevig dat ik mijn eigen woorden niet heb gehoord en niet meer kan herinneren.
'Zo is het genoeg, Lidija Komejevna,' onderbrak Anna Andrejevna mij, 'ze hebben vandaag al een keer de eerste hulp voor mij laten komen en dat wil ik niet nog eens. Bergt u dit weg. Nee, nee, nog verder weg. Kozmin heeft me gebeld met de vraag wat ik van het nawoord vond. Ik heb geantwoord: "Over dat document zullen we het niet hebben." Met Kozmin wil ik helemaal nooit meer ergens over praten. Hij is een leugenaar. Hij heeft me immers verzekerd dat in het nawoord zou staan dat ik een schakel ben tussen bepaalde dingen... En in plaats daarvan is hij met een parafrase gekomen van de verordening van '46!'
Ik zweeg. Ik moest een ander onderwerp bedenken, maar mijn hoofd stond niet naar een gesprek, zo heftig bonkte mijn hart in mijn oren. Anna Andrejevna stond op, ging de kamer uit, kwam terug en vroeg me om thee te komen drinken in de eetkamer. Op tafel lag de Newyorkse editie van het werk van Mandelsjtam. Ik bladerde erin. Maar er kwam geen woord over mijn lippen. Anna Andrejevna kreeg medelijden met me en begon, om me af te leiden en te boeien, te vertellen over haar ontmoetingen met Tsvetaeva. [...]
maandag 4 december 2017
Hanny Michaelis -- 5 december 1944
• Hanny Michaelis (1922-2007) was een Joodse Nederlandse schrijfster. Haar oorlogsdagboek is onlangs in twee delen verschenen bij Van Oorschot (bezorgd door Nop Maas).
Dinsdag 5 december '44, ± 10 uur 's avonds
Ik heb vandaag gewerkt in een tempo dat de vonken eraf sloegen, en dat alleen omdat Bep me beloofd had de rest van de middag vrij te zijn als ik met het gewone werk klaar was. Ik maakte al allerlei plannen hoe ik die tijd zou besteden: sokken stoppen, pianospelen of eindelijk de achterstand in mijn dagboek eens in te halen - entre ces trois mon coeur balança [Tussen die drie aarzelde mijn hart] ... Maar toen puntje bij paaltje kwam, was er een stapel dassen te strijken, terwijl ik pas om half 4 met de afwas klaar was want we hadden laat gegeten. Om half 6 kon ik de strijkplank opbergen en toen was het tijd om tafel te dekken. Dat was mijn vrije middag geweest! Enfin, verdiend had ik hem toch ook nog niet helemaal.
Er is vandaag weer flink gevlogen en niet minder geschoten - met mitrailleurs en boordkanonnen wel te verstaan, want het afweergeschut heeft zich weer merkwaardig koest gehouden. Vanmorgen zagen we een parachutist neerkomen uit een verongelukt vliegtuig. Het blijkt nu dat hij vlakbij Leiden is gedaald, maar met zijn voet beklemd raakte in een dakgoot. In deze benarde en hachelijke positie bracht een opgewonden menigte hem 10 minuten lang een stormachtige ovatie, waarna de Duitse militairen verschenen en hem gevangen namen. Wat moet er in dien man zijn omgegaan! Hij moet wel gedacht hebben, dat wij hier stapelgek zijn, een troep idioten zonder het minste begrip voor wat er zich op het ogenblik in en buiten ons land afspeelt. Het lijkt wel wat op de beruchte mentaliteit van de Amsterdamse slagersjongens die allerlei meer of minder spottend-meewarige opmerkingen hebben wanneer je met je fiets op de straat terecht bent gekomen, maar er niet aan denken de helpende hand uit te steken. Ons volk heeft nooit de naam gehad van overdreven hoffelijkheid, maar dat deze gemakkelijke plompheid zich uitstrekt tot mensen die hun leven wagen voor onze bevrijding is toch wel erg beschamend.
Het was vandaag weer een prachtige dag met grillige wolkenluchten en plotselinge uitbundige stortbaden van zon, afgewisseld door even plotselinge en niet minder uitbundige regenvlagen. Toen ik om 4 uur op mijn kamertje kwam om me op te knappen, bleef ik geboeid staan kijken naar een fascinerende partij van machtige stapelwolken, waarbij oud-goud boven somber paars torende en mat oranje half schuilging achter dreigend loodgrijs. En dit alles tegen een onwezenlijk heldere, groenachtige hemel, van het puurste blauw dat je je denken kunt, terwijl heel laag boven de huizen dikke, bruingrijze wolkenvlokken door de wind voort werden gedreven.
Toen ik 's middags op het plaatsje een mat aan 't uitkloppen was, zag ik aan de overkant een jongen van een jaar of 20 lopen, waarvan het aardige, beschaafde gezicht me opviel. Toen ik goed keek zag ik dat hij naast een meisje liep, dat hier in de buurt woont en dat ik vaak met haar vriendinnetje zie voorbijkomen. Ze zullen niet ouder zijn dan een jaar of 17, als ze dat al zijn, en hebben helemaal het voorkomen van zelfbewuste, knappe gymnasiummeisjes. Zelfbewust en knap zijn ze dan ook inderdaad, van een uitdagende, zorgeloze onaantastbaarheid, waarom ik hen benijd en waarvan ik het betwijfel of ik haar ooit heb bezeten, zelfs toen ik ervoor in de termen viel. Zeventien jaar heeft me altijd de meest benijdenswaardige leeftijd geleken, toen ik het nog moest worden en nu ik het al 5 jaar achter me heb liggen.
Het was vanavond wonderlijk rustig en stil in de kamer, een vreemde Sinterklaasavond, waar we niets aan hebben gedaan. Alleen Aartje heeft een cadeautje gekregen, nog voor hij is geboren! Een zilveren paplepeltje, heel smaakvol en practisch. Piet is vanmiddag voor een tocht van enkele dagen vertrokken. Bestemming: Wieringermeer, doel: voedselvoorziening. Ik heb deze avond een beetje verknoeid met eerst een uur aan de radio te prutsen zonder een goed programma te kunnen krijgen, en daarna nog eens te gaan lezen in Eldert Holier, dat hoe langer hoe absurder wordt, maar aan de andere kant kleur begint te bekennen (i.c. de Christelijke kleur) naarmate het zijn ontknoping (kennelijk een knaleffect) nadert.
Toen ik eindelijk aan Diet ging schrijven was het al 9 uur en nu is het 11 uur en ik word met de minuut slaperiger. Ik probeer niet te denken aan onze laatste Sinterklaasavond thuis, nu 3 jaar geleden, die zo ontzettend gezellig is geweest en die zulke weemoedige herinneringen opwekt. Maar toen ik vanmiddag stond te strijken, dacht ik er onwillekeurig aan hoe ik op datzelfde moment 3 jaar geleden met pappie en mammie bij de haard had gezeten in de grijze schemering van de vroege winteravond en geprobeerd heb iets te uiten van mijn dankbaarheid voor de onbezorgde, gelukkige jeugd, die ze me hebben gegeven, in jaren waarin ze het zelf zo moeilijk hebben gehad. Ik ben achteraf dikwijls blij geweest dat ik daar toen Over heb gesproken, al zijn woorden te arm om dank uit te drukken. Het is nu al mijn derde Sinterklaasavond onder vreemden. Die bij mevr. S. herinner ik me ook nog, toen was zijzelf weg, wat voor mij al een attractie op zichzelf vormde, en ik was 'gast' bij de B.'s die bij haar in waren. Niet dat we er toen iets aan hebben gedaan, maar de stemming was toch erg gezellig en geanimeerd, naar wat ik me ervan herinner. En de Sinterklaasavond bij v.M. verleden jaar was êr eigenlijk ook geen, ook al regende het gedichten (waarvan ik de Voornaamste producent was geweest!) en al kreeg ik een suikeren hart en een flesje parfum. Het blijst was ik nog met het Bijbelomslag van Maaike, maar sfeer was er voor geen cent, en het had er alleen toe geleid dat ik des te pijnlijker werd herinnerd aan onze eigen Sinterklaasavond toen we nog bij elkaar waren.
Dinsdag 5 december '44, ± 10 uur 's avonds
Ik heb vandaag gewerkt in een tempo dat de vonken eraf sloegen, en dat alleen omdat Bep me beloofd had de rest van de middag vrij te zijn als ik met het gewone werk klaar was. Ik maakte al allerlei plannen hoe ik die tijd zou besteden: sokken stoppen, pianospelen of eindelijk de achterstand in mijn dagboek eens in te halen - entre ces trois mon coeur balança [Tussen die drie aarzelde mijn hart] ... Maar toen puntje bij paaltje kwam, was er een stapel dassen te strijken, terwijl ik pas om half 4 met de afwas klaar was want we hadden laat gegeten. Om half 6 kon ik de strijkplank opbergen en toen was het tijd om tafel te dekken. Dat was mijn vrije middag geweest! Enfin, verdiend had ik hem toch ook nog niet helemaal.
Er is vandaag weer flink gevlogen en niet minder geschoten - met mitrailleurs en boordkanonnen wel te verstaan, want het afweergeschut heeft zich weer merkwaardig koest gehouden. Vanmorgen zagen we een parachutist neerkomen uit een verongelukt vliegtuig. Het blijkt nu dat hij vlakbij Leiden is gedaald, maar met zijn voet beklemd raakte in een dakgoot. In deze benarde en hachelijke positie bracht een opgewonden menigte hem 10 minuten lang een stormachtige ovatie, waarna de Duitse militairen verschenen en hem gevangen namen. Wat moet er in dien man zijn omgegaan! Hij moet wel gedacht hebben, dat wij hier stapelgek zijn, een troep idioten zonder het minste begrip voor wat er zich op het ogenblik in en buiten ons land afspeelt. Het lijkt wel wat op de beruchte mentaliteit van de Amsterdamse slagersjongens die allerlei meer of minder spottend-meewarige opmerkingen hebben wanneer je met je fiets op de straat terecht bent gekomen, maar er niet aan denken de helpende hand uit te steken. Ons volk heeft nooit de naam gehad van overdreven hoffelijkheid, maar dat deze gemakkelijke plompheid zich uitstrekt tot mensen die hun leven wagen voor onze bevrijding is toch wel erg beschamend.
Het was vandaag weer een prachtige dag met grillige wolkenluchten en plotselinge uitbundige stortbaden van zon, afgewisseld door even plotselinge en niet minder uitbundige regenvlagen. Toen ik om 4 uur op mijn kamertje kwam om me op te knappen, bleef ik geboeid staan kijken naar een fascinerende partij van machtige stapelwolken, waarbij oud-goud boven somber paars torende en mat oranje half schuilging achter dreigend loodgrijs. En dit alles tegen een onwezenlijk heldere, groenachtige hemel, van het puurste blauw dat je je denken kunt, terwijl heel laag boven de huizen dikke, bruingrijze wolkenvlokken door de wind voort werden gedreven.
Toen ik 's middags op het plaatsje een mat aan 't uitkloppen was, zag ik aan de overkant een jongen van een jaar of 20 lopen, waarvan het aardige, beschaafde gezicht me opviel. Toen ik goed keek zag ik dat hij naast een meisje liep, dat hier in de buurt woont en dat ik vaak met haar vriendinnetje zie voorbijkomen. Ze zullen niet ouder zijn dan een jaar of 17, als ze dat al zijn, en hebben helemaal het voorkomen van zelfbewuste, knappe gymnasiummeisjes. Zelfbewust en knap zijn ze dan ook inderdaad, van een uitdagende, zorgeloze onaantastbaarheid, waarom ik hen benijd en waarvan ik het betwijfel of ik haar ooit heb bezeten, zelfs toen ik ervoor in de termen viel. Zeventien jaar heeft me altijd de meest benijdenswaardige leeftijd geleken, toen ik het nog moest worden en nu ik het al 5 jaar achter me heb liggen.
Het was vanavond wonderlijk rustig en stil in de kamer, een vreemde Sinterklaasavond, waar we niets aan hebben gedaan. Alleen Aartje heeft een cadeautje gekregen, nog voor hij is geboren! Een zilveren paplepeltje, heel smaakvol en practisch. Piet is vanmiddag voor een tocht van enkele dagen vertrokken. Bestemming: Wieringermeer, doel: voedselvoorziening. Ik heb deze avond een beetje verknoeid met eerst een uur aan de radio te prutsen zonder een goed programma te kunnen krijgen, en daarna nog eens te gaan lezen in Eldert Holier, dat hoe langer hoe absurder wordt, maar aan de andere kant kleur begint te bekennen (i.c. de Christelijke kleur) naarmate het zijn ontknoping (kennelijk een knaleffect) nadert.
Toen ik eindelijk aan Diet ging schrijven was het al 9 uur en nu is het 11 uur en ik word met de minuut slaperiger. Ik probeer niet te denken aan onze laatste Sinterklaasavond thuis, nu 3 jaar geleden, die zo ontzettend gezellig is geweest en die zulke weemoedige herinneringen opwekt. Maar toen ik vanmiddag stond te strijken, dacht ik er onwillekeurig aan hoe ik op datzelfde moment 3 jaar geleden met pappie en mammie bij de haard had gezeten in de grijze schemering van de vroege winteravond en geprobeerd heb iets te uiten van mijn dankbaarheid voor de onbezorgde, gelukkige jeugd, die ze me hebben gegeven, in jaren waarin ze het zelf zo moeilijk hebben gehad. Ik ben achteraf dikwijls blij geweest dat ik daar toen Over heb gesproken, al zijn woorden te arm om dank uit te drukken. Het is nu al mijn derde Sinterklaasavond onder vreemden. Die bij mevr. S. herinner ik me ook nog, toen was zijzelf weg, wat voor mij al een attractie op zichzelf vormde, en ik was 'gast' bij de B.'s die bij haar in waren. Niet dat we er toen iets aan hebben gedaan, maar de stemming was toch erg gezellig en geanimeerd, naar wat ik me ervan herinner. En de Sinterklaasavond bij v.M. verleden jaar was êr eigenlijk ook geen, ook al regende het gedichten (waarvan ik de Voornaamste producent was geweest!) en al kreeg ik een suikeren hart en een flesje parfum. Het blijst was ik nog met het Bijbelomslag van Maaike, maar sfeer was er voor geen cent, en het had er alleen toe geleid dat ik des te pijnlijker werd herinnerd aan onze eigen Sinterklaasavond toen we nog bij elkaar waren.
zondag 3 december 2017
Maurits Wagenvoort -- 4 december 1903
• Maurits Wagenvoort (1859-1944) was een Nederlandse schrijver. Hij schreef over de (van oorsprong) Nederlandse kolonie in het Turkse Smyrna in Hollandsch Smyrna, dertig jaar geleden, losse bladen van een reisdagboek.
4 December, 1903.
Ik bezocht van morgen den heer Slaars (Bonaventure F.), een ‘homme de droit’, ‘homme de lettres’ en weet-ik-wat-al-meer. Grijsaard met geestigen kop: grijzen baard, grooten gebogen neus, bolle oogen achter brilleglazen, maar die oogen zijn heel levendig, een zwaar gerimpeld voorhoofd onder zilverwit vlokkig haar, onder den grijzen baard een trek om den mond vol uitdrukking.
Ik bezocht hem in zijn bureau in de ‘Yovanogloe-han’: een groot lokaal aan drie zijden bezet met boekenkasten, waarvan men den inhoud wanordelijk had uitgeworpen over een ouderwetsch schrijfbureau, dat er tegen aan stond. In het midden twee groote tafels naast elkaar, een bedekt met een Smyrna'sch tapijt, maar beiden hoog belegd met boeken en paperassen. Een ander tafeltje in een hoek dito.
Hoogst-belangwekkend man, ook deze ‘Hollander’. ‘Al wat in boecken steeckt is in dit hoofd gevaeren’, heeft men gelegenheid van den heer Slaars te zeggen.
Hij schonk mij eenige zijner geschriften: krantenartikelen over recht, hygiene; een brochure getiteld ‘Réponse à M. Gaston Deschamps, rélevant ses appréciations ineptes (sic!) sur Smyrne, ses calomnies contre les habitants de cette ville; ses erreurs historiques, archéologiques etc.’ Met dit opschrift kon Deschamps het doen. Voorts een ‘Etude sur Smyrne par Constantin Iconomos, traduite du grec par Bonaventure F. Slaars, et enrichie par le traducteur d'un appendice et des notes nombreuses, étendues et variées qui la complètent ou....’ en zoo gaat de titel voort. Onze landgenoot heeft nog een 18e-eeuwschen Hollandschen zin voor lange titels - atavisme! - maar dit is ook het eenige Hollandsche, dat hij bezit. Want hij verstaat geen woord van onze taal, ofschoon het hem niet aan belangstelling in het Hollandsche nationale leven ontbreekt. Hij had een Fransche vertaling gelezen van Vondels ‘Lucifer’ en wist van de relatie tusschen dit werk en het ‘Paradise Lost’.
Hij vertelde mij hoe hij lang geleden een studie had geschreven over de Hollandsche kolonie te Smyrna en daarvan 100 exemplaren had gezonden aan minister Thorbecke, ter verdeeling in de Nederlandsche bibliotheken, wat ook, blijkens een dankbrief, was geschied. Overigens vertelde hij mij van zijn leven: hoe hij zes volwassen kinderen had verloren en nog een dochter over had, die zijn liefde voor studie van hem overgenomen had. Dat hij en andere lieden van Hollandsche afkomst geen woord Hollandsch spraken verklaarde hij zeer logisch door de huwelijken met vreemde vrouwen. De kinderen zijn wat de moeders zijn en de Hollandsche kolonie van Smyrna bezit een sterke vermenging met Jonisch bloed.
Iets dergelijks zei mij ook de heer Alfred van Lennep, die mij tegen den avond een bezoek terug bracht. De grootste helft van de kolonie, hoewel van Protestantsche afkomst, is Roomsch-Katholiek geworden door de huwelijken met Roomsch-Katholieke vrouwen. Hij-zelf, ofschoon met een R.-K. vrouw getrouwd, maakte op dezen regel een uitzondering: hij had op zijn familietraditie geen uitzondering willen maken.
Hij vertelde mij, dat het bij liggend dorp ‘Sevdikeuï’ - de naam beteekent ‘Liefdedorp’ - zoo goed als een stichting was van de vroegere Hollandsche kolonie, zoodat er nog vele families van Hollandsche afkomst wonen, en er nog vele huizen staan van Hollandsche makelij, zoo sterk gebouwd, dat zij het houweel van den slooper trotseeren. De familie De Hochepied, met de Van Lenneps verwant, woont nu in het groote familiehuis der Van Lenneps en eens, tijdens de ‘Christenmoorden’ op Samos, werd het gerucht vernomen, dat de Turken van de omliggende bergen zouden afkomen om de bewoners van Sevdikeuï te dooden. Toen zochten allen - Grieken meest - een schuil in het huis van de Van Lenneps, en toefden daar tot het gevaar niet bleek te bestaan, of althans sterk was overdreven.
Om deze en andere redenen waren de Van Lenneps in Sevdikeuï zoo gezien, dat allen, ook de grijsaards, op hun weg opstonden, zelfs voor een kind Van Lennep, en beleefd groetten. Een gebruik, dat nog voortduurde in de jeugd van den verteller.
4 December, 1903.
Ik bezocht van morgen den heer Slaars (Bonaventure F.), een ‘homme de droit’, ‘homme de lettres’ en weet-ik-wat-al-meer. Grijsaard met geestigen kop: grijzen baard, grooten gebogen neus, bolle oogen achter brilleglazen, maar die oogen zijn heel levendig, een zwaar gerimpeld voorhoofd onder zilverwit vlokkig haar, onder den grijzen baard een trek om den mond vol uitdrukking.
Ik bezocht hem in zijn bureau in de ‘Yovanogloe-han’: een groot lokaal aan drie zijden bezet met boekenkasten, waarvan men den inhoud wanordelijk had uitgeworpen over een ouderwetsch schrijfbureau, dat er tegen aan stond. In het midden twee groote tafels naast elkaar, een bedekt met een Smyrna'sch tapijt, maar beiden hoog belegd met boeken en paperassen. Een ander tafeltje in een hoek dito.
Hoogst-belangwekkend man, ook deze ‘Hollander’. ‘Al wat in boecken steeckt is in dit hoofd gevaeren’, heeft men gelegenheid van den heer Slaars te zeggen.
Hij schonk mij eenige zijner geschriften: krantenartikelen over recht, hygiene; een brochure getiteld ‘Réponse à M. Gaston Deschamps, rélevant ses appréciations ineptes (sic!) sur Smyrne, ses calomnies contre les habitants de cette ville; ses erreurs historiques, archéologiques etc.’ Met dit opschrift kon Deschamps het doen. Voorts een ‘Etude sur Smyrne par Constantin Iconomos, traduite du grec par Bonaventure F. Slaars, et enrichie par le traducteur d'un appendice et des notes nombreuses, étendues et variées qui la complètent ou....’ en zoo gaat de titel voort. Onze landgenoot heeft nog een 18e-eeuwschen Hollandschen zin voor lange titels - atavisme! - maar dit is ook het eenige Hollandsche, dat hij bezit. Want hij verstaat geen woord van onze taal, ofschoon het hem niet aan belangstelling in het Hollandsche nationale leven ontbreekt. Hij had een Fransche vertaling gelezen van Vondels ‘Lucifer’ en wist van de relatie tusschen dit werk en het ‘Paradise Lost’.
Hij vertelde mij hoe hij lang geleden een studie had geschreven over de Hollandsche kolonie te Smyrna en daarvan 100 exemplaren had gezonden aan minister Thorbecke, ter verdeeling in de Nederlandsche bibliotheken, wat ook, blijkens een dankbrief, was geschied. Overigens vertelde hij mij van zijn leven: hoe hij zes volwassen kinderen had verloren en nog een dochter over had, die zijn liefde voor studie van hem overgenomen had. Dat hij en andere lieden van Hollandsche afkomst geen woord Hollandsch spraken verklaarde hij zeer logisch door de huwelijken met vreemde vrouwen. De kinderen zijn wat de moeders zijn en de Hollandsche kolonie van Smyrna bezit een sterke vermenging met Jonisch bloed.
Iets dergelijks zei mij ook de heer Alfred van Lennep, die mij tegen den avond een bezoek terug bracht. De grootste helft van de kolonie, hoewel van Protestantsche afkomst, is Roomsch-Katholiek geworden door de huwelijken met Roomsch-Katholieke vrouwen. Hij-zelf, ofschoon met een R.-K. vrouw getrouwd, maakte op dezen regel een uitzondering: hij had op zijn familietraditie geen uitzondering willen maken.
Hij vertelde mij, dat het bij liggend dorp ‘Sevdikeuï’ - de naam beteekent ‘Liefdedorp’ - zoo goed als een stichting was van de vroegere Hollandsche kolonie, zoodat er nog vele families van Hollandsche afkomst wonen, en er nog vele huizen staan van Hollandsche makelij, zoo sterk gebouwd, dat zij het houweel van den slooper trotseeren. De familie De Hochepied, met de Van Lenneps verwant, woont nu in het groote familiehuis der Van Lenneps en eens, tijdens de ‘Christenmoorden’ op Samos, werd het gerucht vernomen, dat de Turken van de omliggende bergen zouden afkomen om de bewoners van Sevdikeuï te dooden. Toen zochten allen - Grieken meest - een schuil in het huis van de Van Lenneps, en toefden daar tot het gevaar niet bleek te bestaan, of althans sterk was overdreven.
Om deze en andere redenen waren de Van Lenneps in Sevdikeuï zoo gezien, dat allen, ook de grijsaards, op hun weg opstonden, zelfs voor een kind Van Lennep, en beleefd groetten. Een gebruik, dat nog voortduurde in de jeugd van den verteller.
Wim Hazeu -- 2 december 2006
• Wim Hazeu (1940) is een Nederlandse programmammaker, journalist, schrijver en biograaf. In 2007 verschenen in het tijdschrift Liter dagboekfragmenten van hem onder de titel Een jaar voorafgaande aan de Lucebertbiografie.
2 december 2006
- De Maatschappij voor Letterkunde vraagt mij een necrologie te schrijven van Kees Lekkerkerker, ‘omdat u veel met hem te maken heeft gehad.’ Ik heb de oude Kees meermalen, wekelijks op maandag, bezocht om zijn Slauerhoff-collectie door te nemen (tegen betaling van honderd gulden per dag), maar dat was dan ook alles. Ik heb er ook geen zin in. De uitvoering van zo'n opdracht kost weken, nog los van het feit dat de nalatenschap ongecatalogiseerd bij een antiquaar ligt. De opdracht voor de necrologie van Peter Berger heb ik, na weken van onderzoek, interviews en studie, naast mij neergelegd. Ik ben er beroerd van geworden, oude vriend Peter blijkt psychopathische trekken te hebben gehad, en ik kan daar niet omheen, maar wil ze niet publiceren. Laat deze drinkbeker maar voorgoed aan mij voorbijgaan. Ik moet nu kiezen voor Lucebert en Toonder.
8 december 2006
- Hans Olink interviewt mij voor het radioprogramma OVT van de VPRO over Darja Collin, de echtgenote van Slauerhoff. Na afloop praten we over zijn plan voor een biografie van A. den Doolaard (ik heb van hem een groot archief, met brieven en documenten) en mijn idee voor een Lucebertbiografie. Hans is nogal boos op Peter Hofman, omdat deze zonder bronvermelding gebruik zou hebben gemaakt van Olinks artikel over Lucebert in Berlijn, ooit gepubliceerd in De Parelduiker.
2 december 2006
- De Maatschappij voor Letterkunde vraagt mij een necrologie te schrijven van Kees Lekkerkerker, ‘omdat u veel met hem te maken heeft gehad.’ Ik heb de oude Kees meermalen, wekelijks op maandag, bezocht om zijn Slauerhoff-collectie door te nemen (tegen betaling van honderd gulden per dag), maar dat was dan ook alles. Ik heb er ook geen zin in. De uitvoering van zo'n opdracht kost weken, nog los van het feit dat de nalatenschap ongecatalogiseerd bij een antiquaar ligt. De opdracht voor de necrologie van Peter Berger heb ik, na weken van onderzoek, interviews en studie, naast mij neergelegd. Ik ben er beroerd van geworden, oude vriend Peter blijkt psychopathische trekken te hebben gehad, en ik kan daar niet omheen, maar wil ze niet publiceren. Laat deze drinkbeker maar voorgoed aan mij voorbijgaan. Ik moet nu kiezen voor Lucebert en Toonder.
8 december 2006
- Hans Olink interviewt mij voor het radioprogramma OVT van de VPRO over Darja Collin, de echtgenote van Slauerhoff. Na afloop praten we over zijn plan voor een biografie van A. den Doolaard (ik heb van hem een groot archief, met brieven en documenten) en mijn idee voor een Lucebertbiografie. Hans is nogal boos op Peter Hofman, omdat deze zonder bronvermelding gebruik zou hebben gemaakt van Olinks artikel over Lucebert in Berlijn, ooit gepubliceerd in De Parelduiker.
vrijdag 1 december 2017
Cees Nooteboom -- 1 december 1963
• Cees Nooteboom (1933) is een Nederlandse schrijvers. Reisjournalen van zijn hand zijn verschenen in Waar je gevallen bent, blijf je.
Onderstaand fragment gaat over zijn reis naar Sbeïtla in Tunesië.
Kairouan, december 1963
Waar begint de weg naar Sbeïtla? Vraag het aan een man in doeken, hij haalt er iemand bij met een aktentas, die haalt er iemand bij met een paraplu, die haalt er iemand bij van een garage, maar niemand weet het. Elke keer rijden we al hun rondes en rijrichtingen, maar een bord met Sbeïtla komen we niet tegen. Achter de muren ligt nog steeds Kairouan, tweede stad van de islam, en wil niet weg. Een man met een tractor weet het tenslotte zeker, daar, die weg, dat is de weg naar Sbeïtla. Wat hem betreft is het al eeuwen zo, en de aarzelende bezwaren van de omstanders worden met een krachtig Arabisch gebaar tegen het asfalt gegooid. Het was niet de weg naar Sbeïtla, maar het duurt een tijd eer je daar achter bent, want langs de weg stond niemand behalve dertig kilometer verder een herdersjongen in een helderblauwe jas. Hij proefde de plaatsnaam op zijn tong – Sbeïtla, Sbeïtla, keek de aankomende leegte in, draaide zich om en wees onverbiddelijk de kant op waar wij vandaan kwamen, Kairouan. Zijn middeleeuwse boerengezicht begeleidde goedkeurend het omdraaien van onze auto, toen kwam hij naar voren en vroeg of hij mee mocht rijden, zijn broer zou verder op de geiten passen. We lieten hem instappen, en als een standbeeld zat hij de hele afstand terug achterin, niet één woord heeft hij gezegd.
Kairouan, december 1963
Waar begint de weg naar Sbeïtla? Vraag het aan een man in doeken, hij haalt er iemand bij met een aktentas, die haalt er iemand bij met een paraplu, die haalt er iemand bij van een garage, maar niemand weet het. Elke keer rijden we al hun rondes en rijrichtingen, maar een bord met Sbeïtla komen we niet tegen. Achter de muren ligt nog steeds Kairouan, tweede stad van de islam, en wil niet weg. Een man met een tractor weet het tenslotte zeker, daar, die weg, dat is de weg naar Sbeïtla. Wat hem betreft is het al eeuwen zo, en de aarzelende bezwaren van de omstanders worden met een krachtig Arabisch gebaar tegen het asfalt gegooid. Het was niet de weg naar Sbeïtla, maar het duurt een tijd eer je daar achter bent, want langs de weg stond niemand behalve dertig kilometer verder een herdersjongen in een helderblauwe jas. Hij proefde de plaatsnaam op zijn tong – Sbeïtla, Sbeïtla, keek de aankomende leegte in, draaide zich om en wees onverbiddelijk de kant op waar wij vandaan kwamen, Kairouan. Zijn middeleeuwse boerengezicht begeleidde goedkeurend het omdraaien van onze auto, toen kwam hij naar voren en vroeg of hij mee mocht rijden, zijn broer zou verder op de geiten passen. We lieten hem instappen, en als een standbeeld zat hij de hele afstand terug achterin, niet één woord heeft hij gezegd.
Abonneren op:
Posts (Atom)