dinsdag 21 oktober 2025
An Rutgers van der Loeff-Basenau • 22 oktober 1974
Zondag [20 oktober]
Thijmstroop, aspirine, druiven, warme doeken, dampo, tempozakdoekjes, gloeiende thee met citroen en o hemel dit prachtige middel: grote lepel knoflookpoeder, honing en brandewijn. De samenkomst met Astrid Lindgren waar ik me zo op had verheugd, mis ik vanavond. Rillend diep onder de dekens. En ik had zo graag weer eens een woordje Zweeds gesproken.
Maandag [21 oktober]
Nog geen hoofd om de datum te bedenken. In bed getracht te bedenken wat ik morgen zal zeggen op die persconferentie ter gelegenheid van Astrid Lindgrens nieuwe boek De Gebroeders Leeuwenhart. De meest wezenlijke zaken komen hier aan bod: leven en dood, goed en kwaad, vrijheid en tirannie, moed, verraad, trouw - alles in een superieure sprookjessfeer, met bijna visionaire beelden in een eenvoudige taal. Meesterlijk. Maar ik moet ook iets zeggen over kinderliteratuur in het algemeen. M'n hoofd is dof. Telefoontje naar Tiel dat ik onmogelijk handtekeningen kan komen zetten vanavond in hun cultureel centrum de Agnietenhof. Spijt me.
Dinsdag [22 oktober]
Bij het opstaan zie ik door het raam dat de tuinhulp de macleya's wil opruimen. Niet doen, roep ik gauw. 't Is waar dat het blad lelijk verdord is, maar die hoge ijle zaadpluimen staan nog zo prachtig. Bibberig kleed ik me aan. Naar die lunch ga ik niet. Persconferentie 3 uur. Stokpaardje bereden: Bruggen slaan vanaf de kleuterboekjes naar de volwassen literatuur met gebruikmaking van de kostelijke prentenboeken, de ruimste keus van kinderverhalen en jeugdromans. De wakkeren zullen zelf onderscheid gaan maken. En dan hebben we lezers gekweekt, kinderen geholpen hun kritisch vermogen te scherpen, hun verbeeldingskracht te sterken.
Astrid Lindgren bleek een enig mens. Ze vroeg me naar mijn Gideons Reizen, 'k Moest vertellen dat wegens omvang en kostbare illustraties de vierde druk tegen de dertig gulden zou moeten kosten. Niet haalbaar. Zij schudde haar geestige kop. (Bij mezelf denk ik: als een boekenclub eens insprong). Tja, wat heb je er aan dat minister Klompé op gezag van de jury Staatsprijs '66 dit boek klassiek noemde, als het niet herdrukt kan worden? Vanavond vier Woerdenaars op bezoek: twee docenten, twee leerlingen. Wensen te spreken over Mens of Wolf. Hun eigen woorden: nu hadden ze een écht fijn boek gelezen (accent niet van mij). En nu wilden ze weten in hoever het verhaal authentiek is. Ik kon ze vertellen dat het zeer authentiek is. Geen duimwerk. Wel een hevig je inleven in gegeven situaties. Ik probeer in te slapen met de gedachte: 'k wil over mijn tuin schrijven. (Dat wordt ook geen duimwerk.) De macleya's schieten me weer te binnen. Gelukkig staan ze er nog met hun hoge zaadpluimen.264- 2015>
maandag 20 oktober 2025
Koningin Victoria • 21 oktober 1875
Much grieved at its being a worse day than ever for the funeral of Brown's father, which sad ceremony was to take place to-day. The rain is hopeless — the ninth day! Quite unheard of ! I saw good Brown a moment before breakfast ; he was low and sad, and then going off to Micras. At twenty minutes to twelve drove with Beatrice and Janie Ely to Micras. As we drove up (unfortunately raining much) we met Dr. Robertson, and all along near the house were numbers of people — Brown told me afterwards he thought above a hundred. All my keepers, Mitchell the blacksmith (from Clachanturn), Symon, Grant, Brown's five uncles, Leys, Thomson (postmaster), and the forester, people below Micras and in Aberarder, and my people ; Heale, Lohlein (returned this day from a week's leave), Cowley Jarrett, Ross and Collins (sergeant footman), Brown and his four brothers, including Donald (who only arrived last night, and went to the Bush, his brother William's farm), took us to the kitchen, where was poor dear old Mrs. Brown sitting near the fire and much upset, but still calm and dignified; Mrs. William Brown was most kind and helpful, and the old sister-in-law and her daughter ; also the Hon. M. West, Mr. Sahl, Drs. Marshall and Profeit, Mr. Begg, and Dr. Robertson, who came in later. The sons, and a few whom Brown sent out of the kitchen, were in the other small room, where was the coffin. A small passage always divides the kitchen and the sitting- room in this old sort of farmhouse, in front of which is the door — the only door. Mr. Campbell, the minister of Crathie, stood in the passage at the door, every one else standing close outside. As soon as he began his prayer, poor dear old Mrs. Brown got up and came and stood near me — able to hear, though, alas ! not to see — and leant on a chair during- the very impressive prayers, which Mr. Campbell gave admirably. When it was over, Brown came and begged her to go and sit down while they took the coffin away, the brothers bearing it. Every one went out and followed, and we also hurried out and just saw them place the coffin in the hearse, and then we moved on to a hillock, whence we saw the sad procession wending its way sadly down. The sons were there, whom I distinguished easily from their being near good Brown, who wore his kilt walking near the hearse. All walked, except our gentlemen, who drove. It fortunately ceased raining just then. I went back to the house, and tried to soothe and comfort dear old Mrs. Brown, and gave her a mourning brooch with a little bit of her husband's hair which had been cut off yester- day, and I shall give a locket to each of the sons.
When the coffin was being taken away, she sobbed bitterly.
We took some whisky and water and cheese, according to the universal Highland custom, and then left, begging the dear old lady to bear up. I told her the parting was but for a time. We drove quickly on, and saw them go into the kirk-yard, and through my glasses I could see them carry the coffin in. I was grieved I could not be in the kirkyard.
Saw my good Brown at a little before two. He said all had gone off well, but he seemed very sad ; he had to go back to Micras to meet all the family at tea. All this was terribly trying for the poor dear old widow, but could not be avoided. Already, yesterday morning, she had several of the wives and neighbours to tea. Every one was very kind and full of sympathy, and Brown was greatly gratified by the respect shown to him and his family to-day.
Ongecorrigeerde vertaling door ChatGPT
Donderdag 21 oktober 1875.
Zeer bedroefd dat het vandaag nog slechter weer is dan ooit voor de begrafenis van Browns vader, die droevige plechtigheid die vandaag zou plaatsvinden. De regen is uitzichtloos — de negende dag al! Volkomen ongehoord! Ik zag de goede Brown even vóór het ontbijt; hij was neerslachtig en bedroefd, en vertrok toen naar Micras. Om twintig voor twaalf reed ik met Beatrice en Janie Ely naar Micras. Terwijl we omhoog reden (helaas regende het hard), ontmoetten we Dr. Robertson, en overal in de buurt van het huis stonden veel mensen — Brown vertelde me later dat het er meer dan honderd waren.
Al mijn jachtopzieners waren er, Mitchell de smid (van Clachanturn), Symon, Grant, Browns vijf ooms, Leys, Thomson (de postmeester) en de boswachter, mensen uit Micras en Aberarder, en mijn personeel; Heale, Lohlein (vandaag teruggekeerd van een week verlof), Cowley Jarrett, Ross en Collins (sergeant-lakei), Brown en zijn vier broers, waaronder Donald (die pas gisteravond aankwam en naar de boerderij van zijn broer William, de Bush, ging). Zij brachten ons naar de keuken, waar de arme, dierbare oude mevrouw Brown bij het vuur zat — zeer aangedaan, maar toch kalm en waardig. Mevrouw William Brown was bijzonder vriendelijk en behulpzaam, evenals de oude schoonzuster en haar dochter; ook aanwezig waren de Hon. M. West, de heer Sahl, de dokters Marshall en Profeit, de heer Begg en Dr. Robertson, die later binnenkwam.
De zonen, en enkelen die Brown uit de keuken had laten gaan, bevonden zich in het andere kleine kamertje waar de kist stond. Een smalle gang scheidt altijd de keuken van de zitkamer in dit soort oude boerderijen; aan de voorkant is de deur — de enige deur. Ds. Campbell, de predikant van Crathie, stond in de gang bij de deur, en iedereen stond dicht buiten. Zodra hij begon met bidden, stond de arme, dierbare oude mevrouw Brown op en kwam dicht bij mij staan — in staat om te horen, al kon ze helaas niet zien — en leunde op een stoel tijdens de zeer indrukwekkende gebeden, die ds. Campbell voortreffelijk uitsprak.
Toen het voorbij was, kwam Brown haar smeken om weer te gaan zitten terwijl ze de kist wegnamen — de broers droegen haar. Iedereen ging naar buiten en volgde, en wij haastten ons ook naar buiten en zagen nog net hoe ze de kist in de lijkwagen plaatsten. Daarna gingen we naar een heuveltje, vanwaar we de droevige stoet langzaam zagen wegtrekken. De zonen waren erbij; ik kon ze gemakkelijk onderscheiden omdat ze dicht bij de goede Brown liepen, die zijn kilt droeg en naast de lijkwagen liep. Iedereen liep, behalve onze heren, die reden. Gelukkig hield het net toen op met regenen.
Ik ging terug naar het huis en probeerde de dierbare oude mevrouw Brown te troosten en te bemoedigen, en gaf haar een rouwbroche met een klein beetje van het haar van haar overleden man, dat gisteren was afgeknipt. Ik zal elk van de zonen een medaillon geven. Toen de kist werd weggedragen, snikte ze hevig.
We namen wat whisky met water en kaas, volgens het algemene gebruik in de Hooglanden, en vertrokken daarna, terwijl we de lieve oude dame vroegen sterk te blijven. Ik zei haar dat het afscheid slechts tijdelijk was. We reden snel verder en zagen hoe ze het kerkhof binnengingen, en door mijn verrekijker kon ik zien hoe ze de kist naar binnen droegen. Het bedroefde mij dat ik niet op het kerkhof kon zijn.
Ik zag mijn goede Brown even vóór twee uur. Hij zei dat alles goed was verlopen, maar hij leek zeer verdrietig; hij moest terug naar Micras om de hele familie bij de thee te ontmoeten. Dit alles was buitengewoon zwaar voor de arme, dierbare oude weduwe, maar was onvermijdelijk. Al gisterenmorgen had ze verschillende vrouwen en buren bij de thee. Iedereen was heel vriendelijk en vol medeleven, en Brown was diep geraakt door het respect dat hem en zijn familie vandaag werd betoond.
zondag 19 oktober 2025
Hans Warren • 20 oktober 1947
20 oktober was zijn verjaardag.
20 okt. - 13.10 u. - Moet de hele dag werken, stralend weer. Koud, maar een puur blauwe hemel, prikkelend helle zon en kraaienzwermen die als zwarte vlokjes luid kakelend en krassend naar het Zuiden trekken.
Op het bureau dacht niemand aan mijn verjaardag behalve Mina'tje Minderhout. Ze had op de kleuterschool een leeslegger voor me gemaakt van lichtgroen papier, daar franje aangeknipt en er groene, paarse en oranje figuurtjes opgeplakt. Ik heb haar en haar broertje Cor toen mijn hele stempelvoorraad plus -kussen en vellen papier gegeven om lekker te knoeien, ze hadden de dag van hun leven.
Toen ik over het dorpsplein liep zongen de kinderen op school keihard: 'Er is er een jarig vandaag' en ik werd uitgeleid door 'Hij leve lang hoera!'. Dat stemde me goed, al was het niet voor mij bestemd.
Nachtvogels is af, ik heb het vanmorgen gepost. Of ik de f 1500,— ooit krijg? Ik zit volkomen op zwart sperma.
Ik heb een maximum aan feiten en gegevens in het korte boek verwerkt, en alles verteld in een, hoop ik, niet al te hinderlijke praatvaarstijl die 'men' graag aantreft in dat soort populariserende natuurgeschriften.
Oma is gekomen voor mijn verjaardag, ik kreeg van haar Le Malentendu en Caligula van Camus. Snel doorgevlogen, eerste indruk: L.M. wat topzwaar, Claudel-achtig; C. subliem, met Sartre-trekken. C. lijkt me een meesterwerk, L.M. een interessante mislukking.283-2018>
An Rutgers van der Loeff-Basenau • 19 oktober 1974
Zaterdag [19 oktober]
De griep heeft me te pakken. Ben in bed gekropen. Erger me aan de vlaamse gaaien die nog voortdurend strootjes uit ons dak komen pikken. Of misschien zoeken ze insecten? Ben wakker geworden uit een koortsdroom: de nok van ons dak zat vol zwarte diakonessen. Griezelig. Hoe anders dan de brave werkelijkheid van laatst: 48 a.s. onderwijzeresjes uit Frankfort kwamen in een lange, lange rij over ons natte tuinpaadje, vóór en achter een diakones, zwarte paraplu boven witte gesteven kap. Omdat ik zo'n menigte niet iets kan schenken, liet ik ze elk een appel plukken van onze rijk beladen boom. Onbespoten? Jazeker. En ze zetten er hun tanden in. Binnen hield 'die Frau Rutgers' een hakkelige Duitse conférence en er bleven in elk geval 48 lekkere klokhuizen over voor onze ganzen. Nu, in mijn bed, hoor ik die twee kwaad gakkeren. Ze willen graan. Rolfje gaat het ze geven. Daarna brengt Mick hem naar de trein.
Zondag [20 oktober]
Thijmstroop, aspirine, druiven, warme doeken, dampo, tempozakdoekjes, gloeiende thee met citroen en o hemel dit prachtige middel: grote lepel knoflookpoeder, honing en brandewijn. De samenkomst met Astrid Lindgren waar ik me zo op had verheugd, mis ik vanavond. Rillend diep onder de dekens. En ik had zo graag weer eens een woordje Zweeds gesproken.238-2017>
E. du Perron • 18 oktober 1936
18 October.
Port Saïd, gelukkig kort; om het kruit en de torpedo's moeten wij ook hier buiten de haven blijven. Plezier van voor het eerst weer tropenkleren aan te trekken (hoewel in Parijs gekocht), maar ik had er mij te veel van voorgesteld en het was meteen weer voorbij. De passagiers krijgen als gewoonlijk ruzie met de kooplieden, de sloep moet wachten voor diverse haken en ogen die aan de rand van het water nog moeten worden losgerukt. Een verkoper van rahat-loekoem ['Turks fruit'], wiens voornaamste argument bestaat uit ‘zèg, meneer!’ druipt van 2 shilling af tot een kwartje en staat verbijsterd als men hem vraagt: ‘Wat doet je denken dat ik dat eten wil?’ Tenslotte is het ook geen vraag en het antwoord kan men zichzelf geven: hij denkt dat men het eten wil omdat het nog maar een kwartje kost, wat duivel! Hij is beledigd als ik hem zeg, dat ik toch niet wil: ‘Yes, yes, thanks!’ zegt hij met een patriarchen-uitdrukking (gesloten oogleden) op zijn tronie van oude rover.
De hele middag trekken wij door het Suez-kanaal; wij moeten telkens stoppen voor grotere boten die voorbij moeten, waaronder groen-en-witte italiaanse, propvol soldaten, voor het vervolg van de walgelijke abessijnse verovering. Bij avond wordt het aardig, als men zo vlakbij verlichte treintjes ziet rennen, een heel eind evenwijdig met ons. Ik loop nu over het dek met de juwelier. Hij klaagt over de hollandse dame die bij hem aan tafel zit en die de boot niet goed genoeg voor haar vindt; en ze had direct aangekondigd dat ze de hele reis door zou kankeren: ‘Nou, wat voor indruk maakt dat nou! En ze is zo sarcastisch; nou, sarcasme en ik, hè! Ze heeft laatst tegen ons ook wat gezegd; ja, en ik had wel wat teruggezegd, maar ik heb het niet goed verstaan. Als ik het maar goed verstaan had!’
[...]196-2017>
donderdag 16 oktober 2025
Matthijs Vermeulen • 17 oktober 1944
Dinsdag 17 okt. 1944
Tweemaal, na zondag, heb ik in de ochtendschemering je bezoek tevergeefs verwacht en verlangd. Toen je klaarblijkelijk wegbleef, heb ik beide keren, bij wijze van proef, getracht mij je tegenwoordigheid te suggereren door de zo intens mogelijke evocatie van gelukkige uren welke wij samen beleefden, en van jouw gestalten in die gelukkige uren. Ik ben er niet in geslaagd om van de sterke aandoeningen welke deze voorstellingen in mij opwekten, een gewaarwording van aanwezigheid te maken. Integendeel. Hoe reëler mij het beeld werd dat ik uit het verleden ophaalde, des te scherper was ik mij bewust van zijn onwerkelijkheid en van zijn verwijdering in het heden. De kwaliteit van het geluk dat je nabijheid van zondag mij verschafte en dat ik ondervond of ondervind bij evocaties van voorheen, verschilt bovendien essentieel. Bij t ene zweefde ik, bij 't andere klampte ik mij vast. Het ene droeg mij gevleugeld omhoog, het andere hield mij gekluisterd. Bij 't ene was het hart vol en bevredigd, bij 't andere leeg en ongerust. Je kwam dus zelf, die zondagochtend. En zo wens ik het, zo wil ik het: dat alles mij voortaan komt van jou, door jou.
woensdag 15 oktober 2025
Fritzi Harmsen van Beek • 16 oktober 1944
16 october
Ik ben van Gorter’s Mei verrukt en zoek naar een omkleding van mijn motief, zoals hij dat vond, zo stralend en helder, zo weinig dubbelzinnig en toch zo onbegrijpbaar.
Ik voel dat ik nu een vers kan maken, want het moet, het is nodig om met mezelf tot mezelf te komen. Alles is nu zo onduidelijk.
Gaan dat wat moet en dat wat wil niet samen?
Ik weet het niet. Ik geloof het.
Wie kent de stilte van een eenzaam huisZo moet dit gedicht voortgaan, mooi, vooral mooi moet het blijven. Dit maakte ik nog:
waarom de wind waait en waarin geen thuis
te vinden was, voor niemand, zodat stil
de diepe stilte is en niet wijken wil.
Dragen niet onze hoofden kronenmeer nog, dat de moeite niet waard is.
van hemelgoud
en zullen wij dan niet wonen
waar mist ophoudt
en door de wolk gordijnen
zonnen en manen schijnen
tot ook dat, ophoudt.
... daar liggen bedolven
onder de golven
mijn dromerijken van weleer...
Dit zal groeien tot een werk waarin ik Jan* alles kan zeggen zoals ik het bedoel.
Maar er valt niets te zeggen, zelden eigenlijk heb ik me zo dicht bij hem gevoeld, gisteren toen wij samen stonden voor iets wat wij nog niet begrijpen konden.
Laat ik niet vergeten op te schrijven dat hert eerste gedicht dat ik hierin op schreef, niet mooi is. Het is een rijm, en dan zelfs nog een slecht rijm. Het maakt me naar als ik het lees.
[...]
* Haar jeugdliefde Jan Hooglandt, de latere directeur van de Hoogovens. Lees meer hier.284-2016>