donderdag 2 mei 2024

Dagmar Hilarová • 3 mei 1945

Dagmar Hilarová (1929-1996) was in de oorlog geïnterneerd in concentratiekamp Terezín en schreef daar gedichten waar ze later bekend door werd. Haar dagboek is te lezen in de DBNL.

3 mei 1945
Is de oorlog al afgelopen, of, wat is er aan de hand? Waarom komen al die geëvacueerde stakkerds hierheen? Waarom worden er een paar gevangenen doodgeschoten als ze vlak bij de rijweg opdagen?
Ik heb geen tijd om erover na te denken, ik moet stinkende ondersteken weghalen, injecties geven, bevuilde strozakken schoonmaken.
‘Water? Water...!’ hoor ik van alle kanten en in alle talen.
Water! Ik zwaai met een toverstafje en maak mijn hart van steen. Abracadabra! Het levende water is op, er is alleen nog water van de dood en wie het drinkt, zal zijn ingewanden voelen barsten.
Ik bevochtig koortsige lippen met een natte spons. Tyfus is een vreselijke ziekte. Mijn hoofd tolt van de slaap.
‘Water!’ smeekt een skelet naast me en knijpt zijn benige vingers in mijn keel. In zijn troebele ogen de waanzinnige dorst. ‘Wasser!’
Opeens verslapt zijn wurgende greep, hij zakt in elkaar. Ik masseer mijn keel en probeer alles te begrijpen. Het scheelde weinig of hij had me gewurgd. Ik druk zijn ogen toe. Nog steeds kan ik niet begrijpen waar die stervende man zoveel kracht vandaan haalde.
Waar halen we allemaal zoveel kracht vandaan?

5 mei 1945
De vrede. Zo ziet de vrede er dus uit! Op de kerktoren en op de Kommandantur wappert een Tsjechoslowaakse vlag naast die van het Internationale Rode Kruis, dat de Kleine en de Grote Vesting nu definitief onder z'n bescherming heeft. We zien geen schaduwen in ss-uniformen meer. God weet waarheen ze weggekropen zijn. In de straten rumoert het leven. We stromen naar het plein, de nationale driekleur op jas of bloes, in onze ogen de mei-zon en een vreugde, die niet te beschrijven valt. Berichten van buiten dringen tot het kamp door, iedereen puzzelt daaruit zijn beeld van de situatie bij elkaar. Praag roept om hulp! Er is opstand in Praag!

woensdag 1 mei 2024

Reinier Lucassen • 2 mei 1975

Reinier Lucassen is een Nederlandse kunstschilder. Hij publiceerde in 1975 enige dagboekbladen in De Revisor.

2 Mei
Ook vanavond naar de televisie gekeken. Een documentatiefilm met de titel: Levensbron. Deze film had als onderwerp de SS organisatie Levensbron, die in 1936 werd opgericht. Wat deze organisatie voor ogen stond was een zuiver arisch ras te kweken. Dat moest gebeuren door een uitgelezen groep SS-ers, die bij een daarvoor ook uitgeselecteerde groep blonde blauw-ogige vrouwen kinderen verwekte. Daarnaast werden er raszuivere kinderen uit andere landen weggevoerd om in Duitsland in Levensbronhuizen opgevoed te worden - gegermaniseerd - ter verbreiding van het edele en zuivere germaanse ras. Wat de ideeën waren en wat er beweerd is door de SS-ers, die aan dit project hebben meegewerkt is onvoorstelbaar.

Mensen die zulke dingen bedenken moeten tegen het debiele aan of debiel zijn, hoewel ik mij afvraag of dat wel de juiste benaming is, goed beschouwd niet veel te lovend is. Als ik niet zou weten dat dit alles echt gebeurd is, wanneer ik alleen maar (als veronderstelling dus) geconfronteerd zou worden met dergelijke ideeën, zou ik mij een beroerte hebben gelachen en gedacht hebben: iedere baviaan z'n verstandelijke vermogens zijn groter dan die van deze mensen. Wat mij duidelijk werd door deze film is, dat deze keerzijde van de massale afslachtingen door de duitsers de kern is geweest van die afslachtingen. Deze idiote ideeën over inferieure en zuivere rassen met de al even idiote en op niets gebaseerde bewijzen hiervoor. Een troost is de zekerheid te hebben, dat ieder moment in Nederland, Rusland, Amerika of waar dan ook een idioot naar voren kan komen om soortgelijke ideeën met groot succes te verkondigen. In deze droevige en noodlijdende wereld kan aan van alles en nog wat gebrek zijn, maar aan infantiliteit en stompzinnigheid is geen gebrek, ze zijn in ruime overvloed aanwezig, iedereen kan er zijn buik tot barstens toe aan vol vreten.

dinsdag 30 april 2024

Cesare Pavese • 1 mei 1948

Cesare Pavese (1908-1950) was een Italiaanse schrijver. In 2003 verscheen Leven als ambacht, met daarin dagboeken en brieven.

1 MEI
Een duidelijk inzicht gekregen in de problematiek van de Chinezen, niet zonder glimlach. Met vóór ons de - schitterende - heuvel aan M.L. uitgelegd dat ik er geen raad mee wist, dat ik hem, of ik wilde of niet, moest bewonderen, en meer niet. Ik slaagde er zelfs niet in het idee naar voren te brengen dat ik hem zou kunnen bezitten, me hem toeëigenen, dat ik zijn geheim in me op zou kunnen nemen en tot mijn vlees en bloed zou kunnen maken. Ik probeerde uit te leggen wat ik bedoelde door de vergelijking te trekken met een vrucht: zoals men een vrucht eet en assimileert, zo is het ook met de heuvel. En wat dan nog? zei ik; dan is onderhand de vrucht verdwenen.
Toegegeven dat het probleem alleen literair was; ik legde M.L. de drijfveren van de Chinese natuurlyriek uit - 4000 jaar dezelfde lyriek - ik zette de magische Chinese denk- en maatschappijstructuur uiteen, de continue werkelijkheid van berg, bos, moeras, rivier, dieren enz. die de substantie van de menselijke werkelijkheid vormt. Alles hebben zij al gedaan - zei ik - en het resultaat? Ze hebben landschappen beschreven. Dat is alles.
Het Westen heeft altijd de voorkeur gegeven aan de mens boven de natuur. Verhalende poëzie met helden. Het ontdekte met de romantiek het landschap, dat wil zeggen de (magische) vereenzelviging met de natuur (Schelling e.a.).

maandag 29 april 2024

Ernst Heldring • 30 april 1947

Ernst Heldring (1871-1954) was een Nederlandse reder, bankier en politicus. Zijn dagboeken zijn te lezen bij de dbnl.

30 April 1947.
Er komt geen einde aan het gezeur. Het is te betreuren, dat wij [het Akkoord van] Linggadjati maar niet dadelijk aanvaard hebben. De republikeinen zouden zich er toch niet aan gehouden hebben en ons een ook voor het buitenland aanvaardbaar motief voor militaire actie verschaft hebben. Intusschen hebben wij door het kleingeestig debat erover ons prestige in Amerika en Engeland verlaagd en onze bijna hopelooze financieele positie verder verzwakt.
Plotseling heeft Lieftinck op Allard Pierson en mij een beroep gedaan om ons naar de Vereenigde Staten te begeven, om onze vrienden te polsen over de bestaande mogelijkheden aldaar leeningen of credieten te verkrijgen boven en behalve de bestaande faciliteiten van de Export- en Importbank en de Internationale Bank voor Herstel en Economische ontwikkeling. Daar het vooruitzicht eenig succes te behalen in de tegenwoordige omstandigheden niet aanwezig is, zullen Pierson en ik een audiëntie aanvragen om Zijne Excellentie duidelijk te maken, dat wij deze opdracht niet kunnen aanvaarden en het ook niet in het belang des lands zou zijn, indien wij zonder kans op succes wél gingen. Er loopen reeds te veel Hollandsche credietjagers rond.

zondag 28 april 2024

Astrid Lindgren • 29 april 1940

Astrid Lindgren (1907-2002) was een Zweedse kinderboekenauteur. In 2015 is haar oorlogsdagboek gepubliceerd (Nederlandse vertaling).

29 april
In Noorwegen wordt in volle hevigheid geknokt. Veel dorpen zijn volledig door bommenwerpers verwoest. Veel mensen zijn dakloos. Volgens mij is het erger om nu in Noorwegen te leven dan het in Finland was, omdat in Noorwegen het thuisfront zo onrustbarend heeft verzaakt. Het lijkt of het Noorse verzet over de gehele linie tamelijk slap was. De bijdragen van de geallieerden zijn tot nu toe meer dan belabberd. Toch schijnen er daar tamelijk grote troepenmachten te zitten, zowel Engelsen als Duitsers. Helemaal in het noorden is de Noorse mobilisatie min of meer volgens plan verlopen en daar hebben de Engelsen de situatie vermoedelijk onder controle. Maar het hele zuiden van Noorwegen is in handen van de Duitsers en die gaan vreselijk krachtig en efficiënt te werk. In Berlijn was een grote persconferentie en Von Ribbentrop heeft een toespraak gehouden en documenten overlegd om te bewijzen dat de geallieerden een invasie van Noorwegen hadden voorbereid die uitsluitend verijdeld is omdat Duitsland die vóór was. Tegelijkertijd beweert men dat de Noorse regering niet absoluut neutraal is geweest. De Zweedse regering neemt daarentegen, zei Von Ribbentrop, een strikte neutraliteit in acht. In de buitenlandse pers wordt beweerd dat de positie van Zweden aanzienlijk is verbeterd. Maar we bevinden ons nog steeds in de hoogste staat van paraatheid en we hopen dat daar niets aan verandert voordat die ellendige oorlog een keer ophoudt.

2 mei
De lente is gekomen. 'O, wat lacht die meizon heerlijk,' zongen de studenten uit Uppsala op de radio tijdens het Walpurgisfeest [30 april] en je kon er bijna niet naar luisteren, zo mooi was het. De zon heeft de hele feestdag geschenen en het is eindelijk een beetje warm geworden na die vreselijke winter. Gisteren is bijna heel Stockholm naar [de wijk] Gardet getrokken om in een gezamenlijke burgeroptocht, die de partijbelangen overstijgt, te demonstreren. Mevrouw Stackig en Göran zijn met mij en dé kinderen meegegaan als toeschouwers. De hele stad was net een bijenkorf.
Vandaag zijn Karin en ik in [het bos van] Judarnskogen geweest en hebben we gezien dat de lente is gekomen. Dit jaar is er zoiets eigenaardigs met de lente; onwillekeurig verheug je je erover, maar tegelijkertijd geeft het een nog onverdraaglijker gevoel als je eraan denkt dat mensen elkaar doden terwijl de zon schijnt en de bloemen ontluiken.

August Willemsen • 28 april 1997

• In Vrienden, vreemden, vrouwen schrijft vertaler August Willemsen (1936-2007) over hoe de wereld er tussen zijn twintigste en achtentwintigste voor hem uitzag, en maakt hij “het verstrijken van de tijd voelbaar, tegen een voortdurend aanwezige achtergrond van drank en erotiek, en in een wisselend perspectief van heden en verleden”.

Melbourne, 28 april ’97
Lieve Marian,
De briefjes die we elkaar schreven in 1959, van de Courbetstraat naar het Singel en v.v., herlees ik nu in 176 High Street, Melbourne. Ja, ik ben weer bezig, al is het wat anders gelopen dan we (Janna en ik) hadden voorzien. De toestand is enigszins genormaliseerd, maar we hadden een ongelukkig begin. Koning alcohol was namelijk als verstekeling met mij meegereisd en gooide roet in een eten dat er zo lekker uitzag. Het begon al op de reis A’dam-Melbourne.

Ik wílde dolgraag, verheugde me op het weerzien, verlangde naar Janna, enz. enz. – maar ik geloof dat ik toch óók een beetje nerveus was, onbewust. Anders kan ik niet verklaren dat ik, juist de laatste dagen, in het huisje van mijn broer, weer wat was gaan drinken. Toen ik in Bahrein aankwam, was ik waarschijnlijk al niet helemaal helder meer. Hoe het zij, het vliegtuig zou via Singapore naar Melbourne gaan, maar eenmaal in de lucht vernam ik dat de bestemming Bangkok was. Daarvan werd ik zenuwachtig, dus ik nam nog maar een borrel. Op Bangkok Airport miste ik de aansluiting naar Sydney, bracht drie nachten door in een hotel, waar ik de minibar ledigde, liet bijvullen en weer ledigde, voordat ik op het vliegtuig naar Sydney werd gezet om ten slotte, langs ondoorgrondelijke wegen, in Melbourne in rolstoel te worden afgeleverd.

Na dit rampzalige begin ging het een tijdje goed, er waren mooie, liefdevolle momenten, maar het alcoholiseringsproces had al te diep ingevreten. Nadat ik eind december de toestand onhoudbaar had gemaakt, heb ik drie weken in een hotel gezeten (natuurlijk de stomst mogelijke plaats!), daarna vijf weken in een ontwenningskliniek in de bergen (de meest verstandige plaats), en sinds begin maart woon ik op een kamer, niet ver van Janna, in een straat met winkels en restaurantjes uit de hele wereld. Tot hoe lang, weten we niet. Er zijn wonden die moeten helen, en men weet nooit precies hoeveel tijd dat neemt. Maar Janna en ik zien elkaar regelmatig, ik slaap hier, op mijn kamer, gemiddeld om de nacht, en dat alles beschouw ik, in aanmerking nemend wat er allemaal is gebeurd, als niet minder dan een wonder.

Ik heb hier het grootste deel van mijn spullen (de rest is nog in opslag), ik kan werken, vertalen, schrijven, telefoneren, faxen, muziek draaien, zelfs tv kijken: Elka, mijn Macedonische hospita, houdster van de Slavic Art Gallery waarboven ik woon, was zo vernuftig om van twee in elkaar gedraaide aluminium klerenhangers een antenne te improviseren waarmee ik twee van de tien Melbournse kanalen kan ontvangen.

De eerste dagen nadat ik hier was geïnstalleerd en mijn spullen had, heb ik druk geschreven aan Noor, Roos, een paar van de vrienden die me de laatste tijd in A’dam hadden geholpen, daarna ging ik aan het vertaalwerk (Papiamentu: is nu de deur uit; Portugese gedichten voor Poetry: de deur uit; Braziliaanse roman voor M’hoff: ben ik mee bezig) én aan de schrijverij.

En zo kwam ik jou weer tegen. Ik ben, in die ‘plak’ leven tussen 1956 en 1966 nu gevorderd tot in 1960, de episode Ria. Zij was de laatste persoon die ik, voor mijn vertrek, in A’dam nog heb bezocht. Ze gaf me toen een exemplaar van een boek dat ze heeft gepubliceerd over de opvoeding van haar autistische geadopteerde zoontje, Het kind dat uit de lucht kwam vallen. Heel indrukwekkend. Ik heb er natuurlijk bij zitten janken, maar dat komt ook omdat ik de schrijfster een beetje heb gekend. (Waarom zeg ik dat nou weer zo lullig.)

Met mijn muziek ben ik érg blij. Ik had nl. aanvankelijk wel al mijn grammofoonplaten, cassettes en cd’s, maar niet de mogelijkheid ze af te spelen. Totdat ik, een maandje geleden, een beschaafd ‘torentje’ vond voor $155. met radio, cassettespeler, cd-speler en platenspeler. Het is een tamelijk ruime kamer (± 3 x 6 m.), heel licht, op een hoek, ik zit hier te typen aan het bureau dat ik ooit van de vader van Mieke heb gekregen, kortom: het is hier wel uit te houden.

Denk niet dat ik alleen ‘in het verleden’ leef, al kan dat zo lijken. De sfeer in dit land, althans deze stad, bevalt me uitstekend. De mensen zijn over het algemeen rustig, vriendelijk, tolerant. De hele stad heeft iets bijzonder onagressiefs. Al vaak ben ik, met Janna rijdend door het land, of gewoon op een bankje in een van de vele ontzettend mooie parken hier, tot tranen toe geroerd geweest door de vredigheid in alles, die het gewoon moeilijk maakt je voor te stellen dat het op zo’n groot deel van de wereld alleen maar ellende is. Zelfs in Amsterdam, toch zo’n aardige, tolerante stad, heb ik niet zo’n rust ervaren. Ik heb dan ook, sinds ik weg ben, geen enkel gevoel van heimwee. Natuurlijk, ik denk veel aan de mensen ‘daar’, Noor, Roos, mijn vrienden, maar de stad – nee.

Door de schrijverij denk ik natuurlijk ook veel aan vroeger, Jaap, Dick, jij, Freddie, Ria, en aan mezelf. Maar daarnaast is er het sociale leven, waar ik me meer in begeef dan ik de laatste tijd in A’dam placht te doen. Dit natuurlijk vooral door Janna, moet ik erbij zeggen, die een erg sociaal voelend én sociaal actief iemand is. En dat is voor mij erg goed.

Hoe is het met jou, Marian? Ik zou heel graag iets van je horen.Vorige week is bij Meulenhoff een aardige, kleine Portugese roman verschenen, in vertaling van mij, De veroveraar van Almeida Faria. Mijn eigen boek, waarmee ik bezig ben, is nu gepland (voor het eerst echt geplánd, na faxoverleg met de A.P.) voor herfst 1998.

Janna en ik hebben vage plannen om in september, in elk geval vóór november (omdat ik een jaarretour heb) naar Nederland te komen. Misschien kunnen we elkaar dan ontmoeten. Roos komt eind juni hier, en blijft dan een maand bij ons logeren. Dat is ook een leuk vooruitzicht.

Het allerbeste, in alle opzichten.
Veel liefs, Guus

Jan Boonstra • 27 april 1948

• Jan Boonstra was als dienstplichtig soldaat gedetacheerd op West-Java, en hield daar een dagboek bij: Dagboek Indonesië.

27-4-'48 Garoet
Gisterochtend had ik een conflict met mijn luitenant (luitenant 'E').
Ik voelde me niet goed, onder andere door een keelontsteking. Ik wilde dus op ziekenrapport gaan, maar daar weigerde de luitenant toestemming voor te verlenen. Ik móest mee met de patrouille. Nou, dat kan me anders niet zo veel schelen, maar er zijn hier zoveel jongens die zich onttrekken van patrouilles door een grote mond op te zetten. En nu moest ik dus in de plaats voor zo iemand met z'n grote mond. Hij zei dat hij geen schoenen had om die patrouille te kunnen lopen, waardoor ik dus de sigaar was. Maar die jongen heeft zijn schoenen gewoon verstopt in zijn plunjebaal, om ze mee te kunnen nemen naar Nederland, maar dat wist de luitenant dus niet!! Daarbij moest ik in drie dagen tijd twee maal op patrouille en een keer nacht!
Toen de luitenant me genoeg getreiterd had, en ik gereed stond om mee te gaan, kreeg ik opeens toestemming om op ziekenrapport te gaan. Ik heb dat toen geweigerd en ben gewoon mee op patrouille gegaan. Vanochtend kwam de luitenant informeren hoe 't met me ging, en ik heb hem verteld dat hem dat niets aanging, omdat het hem toch niet interesseerde. Hij vroeg of ik dat meende, en ik vertelde hem dat dat zo was. Hij kon toen afdampen!!
Misschien was 't wat veel gezegd maar hier zijn jongens die zijn nota bene al 6 weken niet meer op patrouille zijn geweest, omdat ze drie paar schoenen kapot hebben staan. Ja, dan vergaat mij de zin wel. Ik laat nóóit mijn werk door anderen opknappen.
Er waren overigens ook veel andere militairen die er fel op tegen waren dat een andere militair hun dienst zou overnemen. Want het kwam wel voor dat zo een plaatsvervanger sneuvelde. En dat zou men nooit kunnen verwerken.
Nu wilde onze luitenant het denkelijk weer goed maken, want onze compagnie gaat 4 dagen lang een ander onderdeel aflossen. Nu mag ik hier blijven om op de spullen te passen. Ja, soms moet je hier van je afbijten anders gaan ze een loopje met je nemen.
Ik ben overigens niet op ziekenrapport gegaan. Als 't erger wordt moet de luitenant er de gevolgen maar van dragen!