maandag 1 november 2021

Peter Matthiessen • 2 november 1973

Peter Matthiessen (1927-2014) was een Amerikaanse schrijver. In De Sneeuwluipaard (vertaling Victor Verduin) doet hij verslag van een trektocht door de Himalaya.

Deze ochtend neem ik een bad in mijn zonnige tent en zoek mijn spullen uit. Dawa kreunt nog steeds van de sneeuwblindheid, maar Jang-bu en Phu-Tsering zijn de Zwarte Rivier overgestoken om takken van de lage jeneverbesstruiken te sprokkelen voor brandhout. GS [George Schaller, vriend en bioloog] is ergens op de Somdo-berghellingen naar zijn schapen aan het kijken; halverwege de ochtend komt hij halfbevroren terug. Na snel een paar chapati's te hebben gegeten, gaan we op speurtocht naar de andere schapekuddes in dit gebied; we gaan naar het oosten en volgen het Saldang-pad dat langs de noordelijke oever van de Witte Rivier loopt. Zoals bij de Saure en andere rivieren die van oost naar west lopen, is in dit seizoen de noordkant bedekt met sneeuw en aan de andere kant van het water zien we sporen van marmotten in de sneeuw die in vreemde patronen vanuit een hol naar buiten lopen; misschien waren de dieren, die door de sneeuwstormen van de moesson te vroeg onder de grond moesten verdwijnen, naar voedsel aan het zoeken. Maar ze zijn nu in hun winterslaap, er zijn geen verse marmotsporen, het land lijkt leeg.
Sneeuwwolken komen over de berg opzetten en de glinsterende rivier wordt zwart, over zwarte rotsen. Een eenzame zwarte dzo [kruising tusen rund en jak] besnuffelt de stenige grond. GS heeft de uitwerpselen van een grote karnivoor opgeraapt en bekijkt ze van alle kanten en vraagt zich hardop af waarom hier in het lager gelegen gebied vossesporen zo zeldzaam zijn, terwijl ze bij de Zwarte Plas zo overvloedig voorkwamen. "Te groot voor een vos denk ik..." Terwijl GS spreekt, zoek ik de berghellingen af naar bharal: op deze golvende heuvels ten oosten van Somdo hebben we er nog geen een gezien. Plotseling roept hij, "Wacht! Stil! Twee sneeuwluipaarden!" Ik zie nog net een lichte vorm wegschieten achter een lage heuvel bedekt met plekken sneeuw, als GS geïrriteerd mompelt, "Staart is te kort! Moeten vossen zijn geweest —!"
"Nee!" zeg ik. "Veel te groot —!"
"Wolven!" roept hij uit. "Wolven!" En daar verschijnen ze.
Zonder haast weglopend over de open glooiing achter het heuveltje, brengen de wolven de kale heuvels tot leven. Twee van ze, op de noordelijke helling, springen en spelen, maar spoedig houden ze op om ons op te nemen; hun tamheid is verbazingwekkend. Dan steken ze de heuvel over om zich bij drie andere te voegen die een rotsige geul beklimmen. De troep stopt steeds even om ons aan te staren en door de teleskoop genieten we van elk glanzend haartje: twee zilveren wolven en twee vaalgouden en een die de niet-kleur van rijp heeft: deze rijpkleurige wolf, een groot mannetje, schijnt de leider te zijn. Ze hebben allemaal zwarte staartpunten en een sierlijke zwarte tekening op de rug. "Daarom is er geen teken van vos of luipaard!" zegt GS, "en daarom blijven de blauwschapen in de buurt van de rivierkliffen, weg van dit open land!" Ik vraag of de wolven, de vos en de luipaard zouden jagen en doden en hij zegt van wel. Om de een of andere reden heeft de verschijning van de wolven ons verrast; dit soort mythische dieren hoort thuis in Tibet. Dit is de Aziatische variant van Canis Lupus, de gewone wolf die we beide ook in Alaska hebben gezien, maar het blijft altijd weer een opwindend dier: de lege heuvels waar de troep van is verdwenen, is tot leven gekomen. In een stuk sneeuw zijn vijf paar wolvesporen te zien en oude uitwerpselen van wolven die langs het pad liggen, bevatten hard, grijs spul en zachte gele haren — blauwschaap en marmot.
Een oude vrouw komt het pad afgedaald; zij is in haar eentje komen lopen van Saldang via de Shey Pas in het oosten; we zijn net zo verrast door haar verschijning als zij door de onze. De oude vrouw heeft de vijf jangu gezien en nog twee andere, maar ze schijnt minder bevreesd voor de wolven dan voor de grote vreemdelingen. We denken aan die ene dzo die op minder dan een kilometer van de plek staat waar de wolven door ons toedoen weer zijn omgedraaid naar het oosten. Later vertelt Namu ons dat wolven elk jaar twee of drie dzo's doden en vijf of zes schapen in de kralen. Ze gaat er op uit om haar dzo op te halen en is voor zonsondergang terug met het eenzame beest.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten