Willem IJsbrantszoon Bontekoe (1587-1657) was een Nederlandse schipper en koopman. Hij is tot op de dag van vandaag bekend door zijn verslag van een reis naar Oost-Indiƫ.
Den 28. dito quamen wy voor de voornoemde revier; setten het onder het eylandt met de pagoden, daer al 't volck was afgevlucht, behalven een oudt man, die wy vonden. Lieten, ghelijck onse ordre was, een witte vlagge waeyen, hopende datter yemand van Aymuy by ons soude komen, om ons te verspreecken [spreken].
Den 29 dito wierdt onder ons goedt ghevonden, dat men op yder schip 30 a 40 swabbers soude maecken en 8 a 9 balijs [tobbes] met water, als oock een deel leeren emmers langhs 't schip souden stellen, om (of de Chinesen ons met branders toequamen) de brant te uytten; als oock, dat men scherpe wacht soude houden en dat twee schuyten een derden deel van een mijl vande schepen alle nachten op de wacht souden leggen, oock om water te halen. Roeyden de stucken op en waren wel op onse hoede. En alsoo niemandt van Aymuy by ons quam, schreven den 30. dito een brief aenden totock [door de Chinese overheid aangestelde commissaris] van Aymuy en bestelden die met die
oude Chinees, die wy op 't eylandt vonden. Wy schreven, dat wy aldaer gekomen waren, om met haer den handel en vrede te versoecken, gelijck wy inde voorige conferentie tusschen haer en ons gehouden gedaen hadden, en voort eenighe complementen tot sulck schrijven wel voeghende. Publiceerden oock dien selfden dagh dese navolgende Ordonnantie, op alle de schepen.
Ordonnantie,
Waer naer sich het volck vande schepen, leggende in de reviere van Chinchieu, sullen hebben te reguleren.
Alsoo wy met ons vier schepen alhier in de Reviere van Chinchieuw legghen, om soo veel als moghelijck is die van China 't uytvaren naer Manilha ofte eenige andere onser vyanden plaetsen te beletten; derhalven wel te vermoeden is, dat de Chineesen niet sullen naer laten hun uytterste devoir te doen, om ('t zy met openbaer gewelt, onder schijn van vrede, ofte andere bedrieghelijcke middelen) met haer brandt-schepen, (diese mette stroom souden mogen afseynden) ons van hier te drijven; waeromme hoogh-noodigh is, datter vooral in alle de schepen ofte boots en de chaloupen ('t zy datse aen boort ofte een stuck boven stroom vande schepen als uytleggers mochten leggen) goede, scharpe ende behoorelijcke wacht wordt ghehouden. Ende alsoo bevinden, dat deselve dickmalen by de matroosen seer slechtelijck werden waer genomen, sonder acht te nemen wat schade ende onheil daer door te verwachten hebben; werdt hier mede by den E. Commandeur Christiaen Francxz ende Raet gheordonneert ende bevoolen, ghelijck wy ordonneren ende beveelen midts desen, aen alle scheeps-officieren ende matroosen, niemant uytgesondert: dat yder sijn wachte ter plaetse daer hy soude mogen gestelt werden, behoorlijck sal waernemen, op pene dat de gene, die slapende ofte ter contrarie doende bevonden werdt, driemael vande rhaa sal vallen, ende met hondert slaghen voor de mast gheleerst werden1). Ider wacht sich voor schade, alsoo dese voorsz. Ordonnantie, sonder eenige dissimulatie aende contraventeurs, naer behooren sal ghe-executeert werden, want 't selve in aequiete ende naer gelegenheit der saken alsoo bevinden te behooren. Actum in 't schip Groningen, legghende inde Reviere van Chinchieuw, desen 30. October 1623.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten