• Uit: Bladen uit Clara's dagboek. Fictief dagboek, geschreven door Erna. Clara denkt haar verloofde terug te winnen nadat haar naderende huwelijk door toedoen van ene Lucie ernstig in gevaar is gebracht.
15 Februari.
Ach neen, ik voel mij weer moedeloos, somber gestemd; ik meende de laatste dagen op den goeden weg te zijn, maar nu schijnt alles weer teruggebracht tot den ouden toestand; ik schijn alles weer verloren te hebben, wat ik veroverd had.
Tante gaf vanavond een soireetje ter eere van haar verjaardag, en natuurlijk was de familie Greter ook uitgenoodigd.
Henri en Lucie waren bijna onophoudelijk samen; ik deed mijn best vroolijk te blijven, maar ieder oogenblik had ik een gevoel, alsof ik in tranen uit zou barsten, in heftige onstuimige snikken.
Maar ik heb ze bedwongen met een lach, met vroolijkheid, en nu ik zou mogen schreien, schijnen mijne tranen opgedroogd te zijn, en als een prop mijne keel dicht te sluiten. Zou liefde zóó onmachtig zijn?
Is dan mijne kracht niets?
Neen, neen, ik wil toch den strijd niet opgeven; ik laat zijn geluk, mijn schat, mijn doel mij niet ontrooven; ik wil het bewaken, verdedigen; al wordt ik honderdmaal teruggedreven, honderdmaal voorwaarts dringen totdat ik overwin.
Men vroeg vanavond naar onze trouwplannen. ‘Blijven ze nog bepaald op van den zomer?’
‘Zeker, Mevrouw; wij hebben ze ten minste niet veranderd.’
Met welk gevoel bracht ik er deze woorden uit.
‘Zoo, en hebt jelui al een huis op zicht?’
‘Nog niet; dat van Mevrouw Heuvelinck staat pas leeg, dat konden wij wel eens gaan zien, nietwaar Han?’ Hij antwoordde alleen: ‘Ja misschien,’ en ging toen voort photografieën met Lucie te bekijken.
O! hoe moet zóó het einde worden?
16 Februari.
Han was vandaag weer lief voor mij; als ik over gisteren avond sprak zocht hij een ander onderwerp van gesprek; het moet hem hinderen, dat hij zich weer door haren invloed heeft laten beheerschen. Mijne hoop herleeft.
20 Februari.
Ik win! Goddank, ik win! hij was de laatste dagen weer vroolijk en zoo gewoon, als ik hem in langen tijd niet heb gezien. Vanavond sprak ik er van om naar de Greters te gaan, maar hij zei: ‘Neen, daar heb ik geen lust in; als jij er bijzonder op gesteld bent, wil ik wel gaan, maar laat ons anders maar gezellig hier blijven. Lees mij nog eens wat voor als je zin hebt. Ik deed het, en wij waren bijna weer zoo gelukkig samen als in het oude jaar.
Zou dat alles geheel terug kunnen keeren?
Lucie vertrekt de volgende week; vóór dien tijd moet mijne overwinning zeker zijn.
[p. 157]
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten