[24-2]
Een brief van een jongen die op school een spreekbeurt wil houden over mijn gedicht ‘Lichtmatroos’. Of ik zijn uitleg wil ‘checken’. Hij blijkt weinig van het gedicht te hebben begrepen. En ik maar denken dat ik zo eenvoudig en helder schrijf!
In ons mistige land houdt men van mistige poëzie. Behoor ik tot de mistige dichters?
[25-2]
Ik ben niet zo goed in leven,[26-2]
laat staan in het grote gebod,
de bloemen zijn mooi van liefde,
de bomen zijn handen naar God.
Vandaag een brief met een stapel gedichten. En het bekende verhaal: ik was zelf niet van plan ze te publiceren, maar de omgeving dringt eropaan! Ik dring er niet op aan. Poëzie dient poëzie te zijn. Geen meditatie op rijm. Geen theologie in dichtvorm.
Poëzie is beeldspraak. ‘Schiet je pijl, mijn Jonathan, verder, altijd ligt hij verder dan het voetspoor van een herder, dan een leeftocht reiken kan.’
[27-2]
Ik blijf dichten[28-2]
totdat ik besta.
Bij de kerk is een schapenwei. De koster verzorgt de schapen en lammeren. De opbrengst van wol en schapenkaas is voor de diaconie. De koster zegt: Als je goed bent voor een dier vergeet hij het nooit. Als je slecht bent voor een dier vergeet hij het ook nooit.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten