• Julien Green (1900-1998) was een Amerikaans-Franse, religieus ingestelde schrijver. Uit zijn zorgvuldig geformuleerde dagboeknotities komt hij naar voren als een gewetensvolle denker en zoeker. Fragmenten uit zijn dagboeken zijn door Greetje van den Bergh vertaald als Journaal 1946-1976.
15 februari - De afgelopen nacht een vreemde droom gehad. Ik loop een donkere, heel brede trap op. Ik moet naar de bovenste verdieping, waar zich mijn nieuwe woning bevindt, maar daar staat op het portaal een doodkist van blank hout, nogal druk bewerkt, met zes rechthoekige handvatten eraan zoals je wel bij Louis XVI-kastjes ziet. Door die doodkist kan ik niet naar binnen, en ik wil er ook niet aankomen. Anne is er, in een hemelsblauwe kamerjas. Nu gaat zij de kist wegzetten, samen met een andere vrouw, mijn moeder geloof ik. Ik aarzel of ik ze zal helpen. Toch maar wel, want ze willen het graag. We duwen tegen de kist en met een vaart glijdt hij een grote, hoge, achthoekige kamer binnen die me doet denken aan sommige oude kerken in Rome. Overal lege planken die op mijn boeken wachten. Waar moeten we de schilderijen ophangen, de Jonge Man met de witte das? 'We klemmen ze tussen de planken van de boekenkasten,' stelt een vriend voor. Iemand zegt dat je hiervandaan zo'n mooi uitzicht over de velden hebt, maar ik zie, door een raam dat nu en dan verdwijnt, alleen maar een vaalblauwe, lege lucht. Het verbaast me dat de werkzaamheden nog niet zijn afgelopen. Overal liggen spaanders. Ik zeg iets tegen een werkman en ontdek dat hij een klein kind is, met krullen die overeenkomst vertonen met de spaanders, maar donkerder. Hij zegt: 'We hebben achtenveertig uur gewerkt.' 'Wanneer is het klaar?' Hij wil geen antwoord geven, en glimlacht. Ik blijf aandringen. 'Over zestig uur.' 'Zestig uur! Dat is nog heel lang!' 'Welnee,' zegt hij glimlachend, 'dat is helemaal niet lang, zestig uur...' Ik loop de kamer uit en zie op het portaal het als een mummie in doeken gewikkelde lijk. Het is een slanke man, en ik herken hem. Het is de jonge man die ik eens was.
22 februari - Er zijn tegenwoordig nog maar weinig mensen die geloven in het eeuwigdurend vuur dat de verdoemden wacht. Je denkt aan wat Flaubert over George Sand zei: 'Ze heeft er alle belang bij niet in de hel te geloven.' Een antwoord dat je deze mensen ook zou kunnen geven is het antwoord van de arts aan de dame die verklaarde dat ze niet in bacillen geloofde: 'Denkt u dat ze zich daar iets van aantrekken?' Niet naar de hel gaat hij die God liefheeft, want voor de liefde is er geen plaats in de hel.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten