• Ernst Jünger (1895-1998) was een Duuitse schrijver. Hij was in WO1 soldaat en in WO2 officier. Zijn dagboeken zijn veelgelezen. Uit In Stahlgewittern.
Am 1. Juli wurde uns die traurige Aufgabe, einen Teil unserer Toten auf unserem Kirchhofe zu bestatten. 39 rohe Holzsärge wurden nach einer ergreifenden Ansprache des Pfarrers Philippi, während der die Leute weinten wie Kinder, in die Grube gesenkt. Der Pfarrer sprach über den Text: „Sie haben einen guten Kampf gekämpft,“ und begann mit den Worten: „Gibraltar, das ist Euer Zeichen und fürwahr, Ihr habt gestanden wie der Fels im brandenden Meer!“
In dieser ergreifenden Stunde wurde mir der hohe ethische Wert unserer feierlichen Handlungen klar. Oft haben wir auf irgendeinem Schlachtfelde die zehnfache Zahl von Kameraden liegen lassen müssen und waren von dem Verlust doch nicht so tief gepackt, wie hier vor den offenen Gräbern.
Während dieser Tage lernte ich die Leute erst recht schätzen, mit denen zusammen ich noch drei Kampfjahre verbringen sollte.
In der ganzen Armee wird man keinen Mann finden, der so verläßlich, einfach und ohne Phrase seine Pflicht tut wie der Niedersachse. Wenn es galt zu zeigen: hier steht ein Mann und wenn es sein muß, fällt er hier, war jeder bis zum letzten zur Stelle. —
woensdag 30 juni 2021
dinsdag 29 juni 2021
Leo Vroman • 30 juni 1992
• Leo Vroman (1915-2014) was een Nederlandse dichter en wetenschapper.
Maar alles golft immers
1
Vrijdag avond,
we gaan het bed opmaken.
We golven het onderlaken
een sneeuwveld vol bloeiende planten
open en het zijgt kalm neer.
We moeten de kanthoeken om de matras.
Ik kan niet laten die links onder aan te raken
want dan zegt ze altijd:
‘Eerst maar die bovenaan
want die is het moeilijkste’
(dat moet namelijk met gedraaide voeten
tussen de boeken op de grond),
dan kan ik haar mond
wel helemaal zoenen
maar dan doen we de kussens.
2
Maandag ochtend.
Ik heb havermout gekookt
in de stalen pan en
met rozijnen och ze zwellen
en hun weke velletje
staat helemaal gespannen
van het herinnerd sap.
Ik breng Tineke haar pap
maar als een verpakte verrassing
heeft ze zich slapend omgekeerd
en ligt door het strak passend
laken geboetseerd.
3
Ze gaat eerder dan ik
naar het werk.
Ver buiten het venster
of daarbinnen
huivert een streepje zonlicht
weerkaatst in onzichtbaar spinrag.
Daarachter, beneden,
zie ik haar al weglopen.
Ik wuif en zij wuift terug
maar nee
het spinrag zwenkt niet mee.
4
Ik denk dat ik veel anderen vaak
met onze liefde zeeziek maak.
Brooklyn, 30 juni 1992
Maar alles golft immers
1
Vrijdag avond,
we gaan het bed opmaken.
We golven het onderlaken
een sneeuwveld vol bloeiende planten
open en het zijgt kalm neer.
We moeten de kanthoeken om de matras.
Ik kan niet laten die links onder aan te raken
want dan zegt ze altijd:
‘Eerst maar die bovenaan
want die is het moeilijkste’
(dat moet namelijk met gedraaide voeten
tussen de boeken op de grond),
dan kan ik haar mond
wel helemaal zoenen
maar dan doen we de kussens.
2
Maandag ochtend.
Ik heb havermout gekookt
in de stalen pan en
met rozijnen och ze zwellen
en hun weke velletje
staat helemaal gespannen
van het herinnerd sap.
Ik breng Tineke haar pap
maar als een verpakte verrassing
heeft ze zich slapend omgekeerd
en ligt door het strak passend
laken geboetseerd.
3
Ze gaat eerder dan ik
naar het werk.
Ver buiten het venster
of daarbinnen
huivert een streepje zonlicht
weerkaatst in onzichtbaar spinrag.
Daarachter, beneden,
zie ik haar al weglopen.
Ik wuif en zij wuift terug
maar nee
het spinrag zwenkt niet mee.
4
Ik denk dat ik veel anderen vaak
met onze liefde zeeziek maak.
Brooklyn, 30 juni 1992
maandag 28 juni 2021
Simon Vinkenoog • 29 juni 1964
• Simon Vinkenoog (1928-2009) was dichter en schrijver. In 1963/'64 hield hij een dagboek bij dat is gepubliceerd als Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte.
maandagmorgen 29 juni 1964
[en nog de eerste dag]
‘We hebben ons niets te verwijten.’
Er is niets veranderd, alles is veranderd in mijn vriendschap met Huub. Voor hem ben ik, zijn wij - zijn vrienden - afvalligen; hij wilde ons een ultimatum stellen, strafwerk laten maken (een chirurg vinden, zijn tekst opnieuw lezen) maar hij heeft zélf de operatie uitgesteld tot september.
Wie dan leeft, dan ook zorgt. Elke dag telt, de doodongelukkige Zusje (‘ik weet dat ik als vrouw een grote mislukking ben’) zal het opnieuw moeten maken, en wij zullen zijn vrienden blijven. De nodige geestelijke inspanningen hebben wij dit geladen, koortsachtige weekend wel gehad. Uit Geleen terug gistermiddag Zusje en het kindje, naderhand in de avond Huub zelf met de scooter. Wij gingen Matthias terugbrengen na een middag op de kermis en de vooravond thuis met z'n drieën, Huub vroeg: kom je nog even terug? Ik heb een belangrijke mededeling...
Elize, alleen met Tri-Peter (hij heeft het stuff nog wel 's aangeraakt, in Oostenrijk, maar het is daar niet zo goed als in Amsterdam); en Hans St., die ik wegjoeg met m'n verwijten - wat heeft hij tenslotte niet aangericht in de geest van Olivier; aan de andere kant, ook hém is niets te verwijten, ook hij kan niet verantwoordelijk worden gesteld voor zijn gedragingen - vertelde wat Huub van zins was: ons een maand te geven, àchter hem te gaan staan.
We gingen terug, ik om nee te zeggen.
Ik heb nee tegen hem gezegd.
Ik heb gekozen. Ik weet wat er gebeurt.
Ik heb een tijdlang niet geweten. Het is een verschrikkelijke wetenschap.
Ik geloof in het verruimd bewustzijn. Het is een feit.
Ik màg niet geloven in de theorie, de praktijk zelf is de leerschool.
Ik zal opnieuw kunnen beginnen: een schone lei.
Niet langer andermans gerucht, maar de eigen werkelijkheid.
Ik kan niet langer argumenten zoeken, ik kan niets dan spreken-uit-mijzelf.
Er is genoeg te zeggen. De wereld ligt open. Er is geen gat om uit te ontsnappen in een ‘ruimer’ werkelijkheid.
Dit is de werkelijkheid. Dit is het leven. Dit is Godgegeven.
Het recht van de persoonlijke vrijheid.
Hoever?
Tel de slachtoffers van de menselijke geest (er zijn geen grenzen, al bega je àlle paden) en handel uit liefde. Vriend en vijand één: je kunt niet oordelen. Wij hebben geoordeeld. Ik heb een vriend beoordeeld. Ik kan niet veroordelen. Mijn weten onvolmaakt, mijn ogen nauwelijks open. Mezelf nabij gekomen. Nader nog.
*
‘Het zou nou vervelend zijn als te veel van die beatniks van die gekke kuren uithalen,’ zei Huub, nadat ik hem het verhaal had verteld van de zesentwintigjarige Amerikaanse dichter (gehoord van Fred K.) die zich glimlachend, zeggend ‘This is too much’ van de trein liet vallen, waarop hij met twee andere jongens reisde dwars door de ipomoea-bergen. Drie weken hospitaal. Dood - een epitaaf in de City Lights Bookshop in San Francisco. Al zijn gedichten verdwenen. Een moderne mythe.
*
Het is niet altijd geheimtaal; taal is te doorgronden wanneer de taalgebruikers elkaars ervaringen kennen. Dit is de taal van meerdere ervaringen.
*
Aldous Huxley nam een maand voor zijn dood LSD (de geruchten, de verhalen, de ooggetuigeverslagen): de eerste angst-kick van zijn leven. Verlichte dode, schreef ik. De angst hebben wij allen gekend; Huxley ging terug tot zijn vierde, zat innig tevreden met blokjes op de grond te spelen. Daaraan voorbij ben ik geweest, voor mij heeft de uterus geen geheimen meer (noch de blokjes, hoop ik).
Als ik met Matthias speel, ben ik drie jaar oud. Hij weet het, ik zie wat hij ziet, ik versta hem, hij verstaat mij. Wij zijn aandacht. Ogen wijdopen. Zoveel te zien: het leeft. Het kind heeft een veelomvattend begripsniveau.
*
Huub over zijn tekst op de rol: ‘Wat ik hier schrijf is het belangrijkste dat ooit ter wereld geschreven is - niet hóe ik het beschrijf, maar wat er beschreven staat. Dat is de enige reden waarom ik het heb opgeschreven, anders had ik niks geschreven.’
‘Het is een woordkonstruktie,’ waarschuwt hij ook Geert, die op de opening van Cremer's objets d'artiste een eksemplaar van zo'n rol koopt: ‘je moet niet letten op de taal.’
*
Dromen zijn bedrog, als je ze onthoudt. Leer je dromen onthouden en vergeten. Wensdromen. De dromende droom is een ander mens. Droom een wens en je wens zal vervuld worden.
*
‘Ik ben maar op één punt geniaal. Dat ik voor geen één taboe te vangen ben.’ (Al deze uitlatingen tussen ‘... en...’ genoteerd uit Huubs mond.)
*
‘De Yogi's die doen het verkeerd. Die denken dat het de ziel is, of zoiets, ja ze noemen het ziel.’
*
‘Maak 's een keertje een vergissing. Kom 's een keertje down.’
*
IFIF is the experiencing individual. The appearance of each issue of the Psychedelic Review is a proof of IFIF's existence in its truest form: communication.
*
‘Ik ben door het oog van de naald gekropen; de holle naald in de hersenholte. Ik schep de homo sapiens correctus, de korrektie van de erektus: de rechtopgaande mens, die weet.’
The Art of Living Inc. heeft na langdurig overleg besloten Jan Vrijman geheel vrij te geven, en Jan Cremer te redden.
*
Namens het bestuur: elke medewerker.
Ik neem het manuskript weer op, waar ik het had gelaten; de eenenzestigste dag. Wat ik te zeggen heb, geldt ook jou, al komt het plotseling. Maar zie, hoe zuiver het volgt op het voorafgaande (de zondagavond in april) & (de vrijdag-zaterdagzondag in juni): twee maanden terzelfder tijd op dezelfde plaats: in mijn hart, of elders, waar de emoties niet kunnen verkoelen, al sta ik, even schizofreen, daarbuiten. Ik ben socialer aangepast. Ik weet te heersen. Ik beheers.
maandagmorgen 29 juni 1964
[en nog de eerste dag]
‘We hebben ons niets te verwijten.’
Er is niets veranderd, alles is veranderd in mijn vriendschap met Huub. Voor hem ben ik, zijn wij - zijn vrienden - afvalligen; hij wilde ons een ultimatum stellen, strafwerk laten maken (een chirurg vinden, zijn tekst opnieuw lezen) maar hij heeft zélf de operatie uitgesteld tot september.
Wie dan leeft, dan ook zorgt. Elke dag telt, de doodongelukkige Zusje (‘ik weet dat ik als vrouw een grote mislukking ben’) zal het opnieuw moeten maken, en wij zullen zijn vrienden blijven. De nodige geestelijke inspanningen hebben wij dit geladen, koortsachtige weekend wel gehad. Uit Geleen terug gistermiddag Zusje en het kindje, naderhand in de avond Huub zelf met de scooter. Wij gingen Matthias terugbrengen na een middag op de kermis en de vooravond thuis met z'n drieën, Huub vroeg: kom je nog even terug? Ik heb een belangrijke mededeling...
Elize, alleen met Tri-Peter (hij heeft het stuff nog wel 's aangeraakt, in Oostenrijk, maar het is daar niet zo goed als in Amsterdam); en Hans St., die ik wegjoeg met m'n verwijten - wat heeft hij tenslotte niet aangericht in de geest van Olivier; aan de andere kant, ook hém is niets te verwijten, ook hij kan niet verantwoordelijk worden gesteld voor zijn gedragingen - vertelde wat Huub van zins was: ons een maand te geven, àchter hem te gaan staan.
We gingen terug, ik om nee te zeggen.
Ik heb nee tegen hem gezegd.
Ik heb gekozen. Ik weet wat er gebeurt.
Ik heb een tijdlang niet geweten. Het is een verschrikkelijke wetenschap.
Ik geloof in het verruimd bewustzijn. Het is een feit.
Ik màg niet geloven in de theorie, de praktijk zelf is de leerschool.
Ik zal opnieuw kunnen beginnen: een schone lei.
Niet langer andermans gerucht, maar de eigen werkelijkheid.
Ik kan niet langer argumenten zoeken, ik kan niets dan spreken-uit-mijzelf.
Er is genoeg te zeggen. De wereld ligt open. Er is geen gat om uit te ontsnappen in een ‘ruimer’ werkelijkheid.
Dit is de werkelijkheid. Dit is het leven. Dit is Godgegeven.
Het recht van de persoonlijke vrijheid.
Hoever?
Tel de slachtoffers van de menselijke geest (er zijn geen grenzen, al bega je àlle paden) en handel uit liefde. Vriend en vijand één: je kunt niet oordelen. Wij hebben geoordeeld. Ik heb een vriend beoordeeld. Ik kan niet veroordelen. Mijn weten onvolmaakt, mijn ogen nauwelijks open. Mezelf nabij gekomen. Nader nog.
*
‘Het zou nou vervelend zijn als te veel van die beatniks van die gekke kuren uithalen,’ zei Huub, nadat ik hem het verhaal had verteld van de zesentwintigjarige Amerikaanse dichter (gehoord van Fred K.) die zich glimlachend, zeggend ‘This is too much’ van de trein liet vallen, waarop hij met twee andere jongens reisde dwars door de ipomoea-bergen. Drie weken hospitaal. Dood - een epitaaf in de City Lights Bookshop in San Francisco. Al zijn gedichten verdwenen. Een moderne mythe.
*
Het is niet altijd geheimtaal; taal is te doorgronden wanneer de taalgebruikers elkaars ervaringen kennen. Dit is de taal van meerdere ervaringen.
*
Aldous Huxley nam een maand voor zijn dood LSD (de geruchten, de verhalen, de ooggetuigeverslagen): de eerste angst-kick van zijn leven. Verlichte dode, schreef ik. De angst hebben wij allen gekend; Huxley ging terug tot zijn vierde, zat innig tevreden met blokjes op de grond te spelen. Daaraan voorbij ben ik geweest, voor mij heeft de uterus geen geheimen meer (noch de blokjes, hoop ik).
Als ik met Matthias speel, ben ik drie jaar oud. Hij weet het, ik zie wat hij ziet, ik versta hem, hij verstaat mij. Wij zijn aandacht. Ogen wijdopen. Zoveel te zien: het leeft. Het kind heeft een veelomvattend begripsniveau.
*
Huub over zijn tekst op de rol: ‘Wat ik hier schrijf is het belangrijkste dat ooit ter wereld geschreven is - niet hóe ik het beschrijf, maar wat er beschreven staat. Dat is de enige reden waarom ik het heb opgeschreven, anders had ik niks geschreven.’
‘Het is een woordkonstruktie,’ waarschuwt hij ook Geert, die op de opening van Cremer's objets d'artiste een eksemplaar van zo'n rol koopt: ‘je moet niet letten op de taal.’
*
Dromen zijn bedrog, als je ze onthoudt. Leer je dromen onthouden en vergeten. Wensdromen. De dromende droom is een ander mens. Droom een wens en je wens zal vervuld worden.
*
‘Ik ben maar op één punt geniaal. Dat ik voor geen één taboe te vangen ben.’ (Al deze uitlatingen tussen ‘... en...’ genoteerd uit Huubs mond.)
*
‘De Yogi's die doen het verkeerd. Die denken dat het de ziel is, of zoiets, ja ze noemen het ziel.’
*
‘Maak 's een keertje een vergissing. Kom 's een keertje down.’
*
IFIF is the experiencing individual. The appearance of each issue of the Psychedelic Review is a proof of IFIF's existence in its truest form: communication.
*
‘Ik ben door het oog van de naald gekropen; de holle naald in de hersenholte. Ik schep de homo sapiens correctus, de korrektie van de erektus: de rechtopgaande mens, die weet.’
The Art of Living Inc. heeft na langdurig overleg besloten Jan Vrijman geheel vrij te geven, en Jan Cremer te redden.
*
Namens het bestuur: elke medewerker.
Ik neem het manuskript weer op, waar ik het had gelaten; de eenenzestigste dag. Wat ik te zeggen heb, geldt ook jou, al komt het plotseling. Maar zie, hoe zuiver het volgt op het voorafgaande (de zondagavond in april) & (de vrijdag-zaterdagzondag in juni): twee maanden terzelfder tijd op dezelfde plaats: in mijn hart, of elders, waar de emoties niet kunnen verkoelen, al sta ik, even schizofreen, daarbuiten. Ik ben socialer aangepast. Ik weet te heersen. Ik beheers.
zondag 27 juni 2021
Alan Seeger • 28 juni 1916
• Alan Seeger (1888-1916) was een Amerikaanse dichter die in Parijs woonde toen de oorlog uitbrak, en dienst nam in het Franse Vreemdelingenlegioen. Hij schreef het gedicht 'Rendezvous with Death', dat je van toepassing kunt heten op zijn dood op 4 juli 1916, een van de eerste dagen van de 140 dagen durende Slag aan de Somme. Op 28 juni schreef hij zijn laatste brief.
June 28, 1916.
We go up to the attack tomorrow. This will probably be the biggest thing yet. We are to have the honor of marching in the first wave.
I will write you soon if I get through all right. If not, my only earthly care is for my poems. I am glad to be going in first wave. If you are in this thing at all it is best to be in to the limit. And this is the supreme experience.
The rest of Alan Seeger's story is told through the words of a friend:
"At 8 o'clock on the morning of July 1st there was roll call for the day's orders and we were told that the general offensive would begin at 9 without us, as we were in reserve, and that we should be notified of the day and hour that we were to go into action. When this report was finished we were ordered to shell fatigue, unloading 8 inch shells from automobile trucks which brought them up to our position.
All was hustle and bustle. The Colonial regiments had carried the first German lines and thousands and thousands of prisoners kept arriving and leaving. Ambulances filed along the roads continuously. As news began to arrive we left our work to seek more details; picking up souvenirs, postcards, letters, soldiers' notebooks, and chatting all the time, when suddenly a voice called out: 'The company will fall in to go to the first line.'
About 4 o'clock the order came to get ready for the attack. None could help thinking of what the next few hours would bring. One minute's anguish and then, once in the ranks, faces became calm and serene, a kind of gravity falling upon them, while on each could be read the determination and expectation of victory. Two battalions were to attack Belloy-en-Santerre, our company being the reserve of battalion. The companies forming the first wave were deployed on the plain. Bayonets glittered in the air above the corn, already quite tall.
The first section (Alan's section) formed the right and vanguard of the company and mine formed the left wing. After the first bound forward, we lay flat on the ground, and I saw the first section advancing beyond us and making toward the extreme right of the village of Belloy-en-Santerre. I caught sight of Seeger and called to him, making a sign with my hand.
He answered with a smile. How pale he was! His tall silhouette stood out on the green of the cornfield. He was the tallest man in his section. His head erect, and pride in his eye, I saw him running forward, with bayonet fixed. Soon he disappeared and that was the last time I saw my friend. . . ."
June 28, 1916.
We go up to the attack tomorrow. This will probably be the biggest thing yet. We are to have the honor of marching in the first wave.
I will write you soon if I get through all right. If not, my only earthly care is for my poems. I am glad to be going in first wave. If you are in this thing at all it is best to be in to the limit. And this is the supreme experience.
The rest of Alan Seeger's story is told through the words of a friend:
"At 8 o'clock on the morning of July 1st there was roll call for the day's orders and we were told that the general offensive would begin at 9 without us, as we were in reserve, and that we should be notified of the day and hour that we were to go into action. When this report was finished we were ordered to shell fatigue, unloading 8 inch shells from automobile trucks which brought them up to our position.
All was hustle and bustle. The Colonial regiments had carried the first German lines and thousands and thousands of prisoners kept arriving and leaving. Ambulances filed along the roads continuously. As news began to arrive we left our work to seek more details; picking up souvenirs, postcards, letters, soldiers' notebooks, and chatting all the time, when suddenly a voice called out: 'The company will fall in to go to the first line.'
About 4 o'clock the order came to get ready for the attack. None could help thinking of what the next few hours would bring. One minute's anguish and then, once in the ranks, faces became calm and serene, a kind of gravity falling upon them, while on each could be read the determination and expectation of victory. Two battalions were to attack Belloy-en-Santerre, our company being the reserve of battalion. The companies forming the first wave were deployed on the plain. Bayonets glittered in the air above the corn, already quite tall.
The first section (Alan's section) formed the right and vanguard of the company and mine formed the left wing. After the first bound forward, we lay flat on the ground, and I saw the first section advancing beyond us and making toward the extreme right of the village of Belloy-en-Santerre. I caught sight of Seeger and called to him, making a sign with my hand.
He answered with a smile. How pale he was! His tall silhouette stood out on the green of the cornfield. He was the tallest man in his section. His head erect, and pride in his eye, I saw him running forward, with bayonet fixed. Soon he disappeared and that was the last time I saw my friend. . . ."
Willem Oltmans • 27 juni 1985
• Willem Oltmans (1925-2004) was een Nederlandse journalist. Zijn dagboeken (76 delen) zullen in hun geheel online worden gezet bij de dbnl.
27 juni 1985
Ik heb het eerste hoofdstuk van de Memoires nog eens gelezen. Het is prima. Het kan altijd beter, maar ik sta hier achter. Het kabinet van Wim Udenhout is afgetreden. Henk Herrenberg lichtte toe dat dit gebeurde om ruimte te geven voor het aantreden van een nieuwe ploeg.
Bibeb belde opnieuw dat ze somber was over de gang van zaken. ‘Jij ben toch ook journalist? Ik vind het erg vervelend dat je juist nu op televisie gaat.’ Ik wilde niet herhalen dat ze dan maar niet haar publicatie een week had moeten vertragen en probeerde haar op te beuren.
Vanmiddag waren de opnames van Hier is... Adriaan van Dis. Ik gaf Adriaan de Vespers van Rachmaninoff cadeau, en had mijn 40 gepubliceerde boeken meegenomen. De Belgische socialist Louis Tobback was eerst. Hij zei mijn boek met Georgii Arbatov gelezen te hebben. De Westduitse ambassadeur had afgezegd, in zijn plaats kwam een zangeres. Het zaaltje aan de Amstel waar de opnames plaatsvonden, was afgeladen. Ook televisierecensent Nico Scheepmaker zat in de zaal. Ik maakte in het begin een grapje door Adriaan als Nathan Sid aan te spreken, maar dat werd niet gewaardeerd. We begonnen dus met mijnheer Oltmans en mijnheer Van Dis, wat meteen al veel verpestte. In zijn plaats had ik dat nooit laten gebeuren, en veel meer het gesprek laten lopen, zoals het ook in zijn flat ging, als een gesprek tussen goede kennissen. Dat ge-meneer tegen iemand die je normaliter heel anders aanspreekt, is een gekunsteldheid die bij mij niet werkt. Of ik mezelf belangrijk vond.
‘Zeer,’ antwoordde ik. Na de doos van Pandora van mijn dagboeken te hebben aangeroerd, vroeg hij om een voorbeeld er uit. Ik vertelde hoe mam eens op Amerbos was en vroeg om Gaspard de la nuit van Ravel op te zetten. Ik zou me dit nooit herinnerd hebben, als ik het niet opgeschreven. Zij luisterde naar de opname en zei: ‘Het is geen Fransman die het speelt.’ Het was Walter Gieseking.
Maar geleidelijk aan werd hij steeds vervelender. Journalisten namen mij niet serieus, beweerde hij. Daarna geloofde hij niets van mijn rol op het Witte Huis met Walt Rostow in de Nieuw-Guinea-affaire.346 Hij vroeg zelfs: ‘Waarom loop je altijd achter dictators aan?’ Ik vroeg: ‘Wie bedoel je nu, Sukarno of Bouterse? Het zijn bovendien geen dictators, was Bouterse het maar. Je hebt hun achterste ook nooit gezien.’ Toen hij zich ook nog liet ontvallen dat regeringen mijn boeken betaalden, toen werd ik werkelijk razend. ‘Ja, maar je had toch een overeenkomst met de sovjets voor je Arbatov-boek?’ Ik antwoordde: ‘Velen schelden op Sonja Barend, maar die interviewt tenminste niet vals. Jij bent smerig bezig.’ De hemel mag weten wat ik verder allemaal heb gezegd.
Ik belde Peter om verslag te doen, en wat voor akelige ruzie er was ontstaan. Later zei hij er helemaal naar van te zijn geworden. Toen speet het me hem alles te hebben verteld. Adriaan zelf was ook goed van streek over wat er was voorgevallen.
Om 18:00 uur belde hij naar Amerbos. Hij eindigde het gesprek van een half uur met: ‘Het spijt me dat het zo gelopen is.’
‘Ja, mij ook, maar je was gewoon gemeen bezig. I do smell a rat when there is one.’ Cherry Duyns wilde het programma niet uitzenden, maar de anderen wel, dus op 30 juni gaat het op de buis. De vpro zou het me van te voren laten zien. Ik realiseerde me dat als het uitgezonden zou worden, er het nodige over te doen zal zijn. En hoe gaat Bibeb dan reageren?
27 juni 1985
Ik heb het eerste hoofdstuk van de Memoires nog eens gelezen. Het is prima. Het kan altijd beter, maar ik sta hier achter. Het kabinet van Wim Udenhout is afgetreden. Henk Herrenberg lichtte toe dat dit gebeurde om ruimte te geven voor het aantreden van een nieuwe ploeg.
Bibeb belde opnieuw dat ze somber was over de gang van zaken. ‘Jij ben toch ook journalist? Ik vind het erg vervelend dat je juist nu op televisie gaat.’ Ik wilde niet herhalen dat ze dan maar niet haar publicatie een week had moeten vertragen en probeerde haar op te beuren.
Vanmiddag waren de opnames van Hier is... Adriaan van Dis. Ik gaf Adriaan de Vespers van Rachmaninoff cadeau, en had mijn 40 gepubliceerde boeken meegenomen. De Belgische socialist Louis Tobback was eerst. Hij zei mijn boek met Georgii Arbatov gelezen te hebben. De Westduitse ambassadeur had afgezegd, in zijn plaats kwam een zangeres. Het zaaltje aan de Amstel waar de opnames plaatsvonden, was afgeladen. Ook televisierecensent Nico Scheepmaker zat in de zaal. Ik maakte in het begin een grapje door Adriaan als Nathan Sid aan te spreken, maar dat werd niet gewaardeerd. We begonnen dus met mijnheer Oltmans en mijnheer Van Dis, wat meteen al veel verpestte. In zijn plaats had ik dat nooit laten gebeuren, en veel meer het gesprek laten lopen, zoals het ook in zijn flat ging, als een gesprek tussen goede kennissen. Dat ge-meneer tegen iemand die je normaliter heel anders aanspreekt, is een gekunsteldheid die bij mij niet werkt. Of ik mezelf belangrijk vond.
‘Zeer,’ antwoordde ik. Na de doos van Pandora van mijn dagboeken te hebben aangeroerd, vroeg hij om een voorbeeld er uit. Ik vertelde hoe mam eens op Amerbos was en vroeg om Gaspard de la nuit van Ravel op te zetten. Ik zou me dit nooit herinnerd hebben, als ik het niet opgeschreven. Zij luisterde naar de opname en zei: ‘Het is geen Fransman die het speelt.’ Het was Walter Gieseking.
Maar geleidelijk aan werd hij steeds vervelender. Journalisten namen mij niet serieus, beweerde hij. Daarna geloofde hij niets van mijn rol op het Witte Huis met Walt Rostow in de Nieuw-Guinea-affaire.346 Hij vroeg zelfs: ‘Waarom loop je altijd achter dictators aan?’ Ik vroeg: ‘Wie bedoel je nu, Sukarno of Bouterse? Het zijn bovendien geen dictators, was Bouterse het maar. Je hebt hun achterste ook nooit gezien.’ Toen hij zich ook nog liet ontvallen dat regeringen mijn boeken betaalden, toen werd ik werkelijk razend. ‘Ja, maar je had toch een overeenkomst met de sovjets voor je Arbatov-boek?’ Ik antwoordde: ‘Velen schelden op Sonja Barend, maar die interviewt tenminste niet vals. Jij bent smerig bezig.’ De hemel mag weten wat ik verder allemaal heb gezegd.
Ik belde Peter om verslag te doen, en wat voor akelige ruzie er was ontstaan. Later zei hij er helemaal naar van te zijn geworden. Toen speet het me hem alles te hebben verteld. Adriaan zelf was ook goed van streek over wat er was voorgevallen.
Om 18:00 uur belde hij naar Amerbos. Hij eindigde het gesprek van een half uur met: ‘Het spijt me dat het zo gelopen is.’
‘Ja, mij ook, maar je was gewoon gemeen bezig. I do smell a rat when there is one.’ Cherry Duyns wilde het programma niet uitzenden, maar de anderen wel, dus op 30 juni gaat het op de buis. De vpro zou het me van te voren laten zien. Ik realiseerde me dat als het uitgezonden zou worden, er het nodige over te doen zal zijn. En hoe gaat Bibeb dan reageren?
Romy Schneider • 26 juni 1974
• Romy Schneider (1938-1982) was een Oostenrijkse actrice. in Ich, Romy: Tagebuch eines Lebens zijn dagboekfragmenten van haar opgenomen.
26 juni 1974
26 juni 1974
Sinds mijn breuk met Harry Meyen val ik in Duitsland in de categorie 'nog naakter, nog mooier, nog excentrieker'. Ik zie in de
krant dat ik mijn duurgekochte vrijheid vul met minnaars. Ik lees die rotzooi niet eens meer. Als in Duitsland mijn nieuwe film In de
ban van de duivel in roulatie gaat, is voor het Duitse Sissi-publiek
de maat beslist vol. De film bevat een scène waarin ik mezelf bevredig. Ik dacht dat ik dat nooit zou kunnen spelen. Francis Girod, de regisseur, zei tegen me: 'Stel je nou maar voor dat je helemaal alleen in je badkamer bent.' Toen heb ik gezegd: 'Goed,
maar stuur dan in ieder geval een paar mensen weg...'
Mijn nieuwe vrijheid, dat is het streven nieuwe gedachten te denken. Zo wil ik mezelf veranderen - of in ieder geval proberen weg te komen uit de doodlopende straat waarin het merkartikel 'Romy Schneider' vastzit. Begrijpt u? Ik bedoel, idolen vallen op een goede dag van hun voetstuk en dan is er per ongeluk een einde gekomen aan een onwerkelijk leven. Ja, daar maak ik me nu pas zorgen over. Vroeger wilde ik iedereen ervan overtuigen dat ik, Romy Schneider, een alledaags leven kon leiden, net als iedereen. Dat zei ik ook in interviews, ik beweerde dat ik net als iedereen op vakantie ging, dat ik mijn dagen doorbracht als iedereen. Nu weet ik, dat ik zo'n leven nooit zou kunnen leiden. Zonder rol kan ik niet leven. Zulawski is een van de mensen van wie ik iets kan leren. Voor regisseurs als Andrzej Zulawski of Francis Girod, verlaag ik mijn gage. Publieksfilms kan ik altijd nog maken. Maar deze mensen hier leren me wat je gezamenlijk tot stand kunt brengen. Ze negeren mijn allures, ze laten zich niet intimideren. Deze manier van werken brengt me veel verder dan alle andere. Het alleen-zijn tussen de films valt me zwaarder dan vroeger. De film bezit de intensiteit, die ik nodig heb om me goed te voelen.
Het leven van alledag moet ik nog leren. Het huwelijk was een vanzelfsprekendheid geworden, waarin niemand meer over zichzelf nadacht. Ieder gaf de ander alleen maar de vage zekerheid dat hij er was, en dat is te weinig.
Ik zou weer eens verliefd moeten worden.
Het leven van alledag moet ik nog leren. Het huwelijk was een vanzelfsprekendheid geworden, waarin niemand meer over zichzelf nadacht. Ieder gaf de ander alleen maar de vage zekerheid dat hij er was, en dat is te weinig.
Ik zou weer eens verliefd moeten worden.
donderdag 24 juni 2021
August Willemsen • 25 juni 1964
• August Willemsen (1936-2007) was een Nederlandse vertaler en schrijver. Dagboeknotities van hem zijn verschenen in Vrienden, vreemden, vrouwen.
25 juni. Sinds gisteren heeft Antonio, waarschijnlijk om te concurreren met Andrés, een grote tv in zijn bar. De zaak staat voortdurend vol. Vanavond was er een Marokkaans programma met zang en dans. Ik had verwacht dat de mensen het eerst gek en dan eentonig zouden vinden, maar ze vonden het over het algemeen nogal mooi. Het zal het nieuwtje van de tv zijn.
Ik ben bezig een dubbele reputatie van geleerde en zuiplap op te bouwen. Iedere dag zitten lezen en schrijven is een bizarre tijdpassering. Het argument 'Een mens moet toch iets doen' ontmoet niet het begrip dat men van een beproefd cliché zou verwachten. Maar als ik me 's avonds weer gewoon te buiten ga aan drinken en bamzaaien, begrijpen ze me weer.
Het aangapen is nog als vanouds. Soms denk ik dat ik er immuun voor word, of dat het inderdaad vermindert, maar die indruk duurt nooit lang. In Portugal (heb ik je dat ooit verteld?) is het trouwens anders dan in Spanje. Hier is het vaak van dat onaangenaam spontane gelach en gejoel, je kent dat, in Portugal vallen meer de monden open in een verpletterend stilzwijgen. Allebei enerverend.
Ik heb het daarover eens met iemand gehad, in Portugal, twee jaar geleden. Ik zei dat, wanneer ik als jongetje op straat iemand zag die anders was dan anders, dat mijn moeder dan meteen zei: 'Niet kijken. Het is voor die meneer al erg genoeg.'
Mijn Portugees was verbijsterd: 'Hoe is het mogelijk! Mijn moeder zei altijd: "Moet je zien, daar, een gek!" of: "Kijk es, die man daar, met die bult!"' Tja, wanneer je het één hebt geleerd, is het moeilijk aan het andere te wennen.
Je zult dus begrijpen dat ik niet altijd in de stemming ben me onder de mensen te begeven. Vandaag bijvoorbeeld heb ik bijna de hele dag op het balkon boven Andrés gezeten, gelezen, gestudeerd. Zolang ik iets te doen heb, is het wel uit te houden hier. Ik vind het alleen jammer dat ik niet in zee kan, vanwege mijn schouder. Het weer is heerlijk, niet té warm. Die arm begint me knap te vervelen. Ik loop ermee bij Don Ramón, die jij ook nog kent. Hij smeert er zalf op, pakt de boel weer in en zegt dat het goed gaat.
Schrijf eens terug, maar wel binnen een week, als het kan.
25 juni. Sinds gisteren heeft Antonio, waarschijnlijk om te concurreren met Andrés, een grote tv in zijn bar. De zaak staat voortdurend vol. Vanavond was er een Marokkaans programma met zang en dans. Ik had verwacht dat de mensen het eerst gek en dan eentonig zouden vinden, maar ze vonden het over het algemeen nogal mooi. Het zal het nieuwtje van de tv zijn.
Ik ben bezig een dubbele reputatie van geleerde en zuiplap op te bouwen. Iedere dag zitten lezen en schrijven is een bizarre tijdpassering. Het argument 'Een mens moet toch iets doen' ontmoet niet het begrip dat men van een beproefd cliché zou verwachten. Maar als ik me 's avonds weer gewoon te buiten ga aan drinken en bamzaaien, begrijpen ze me weer.
Het aangapen is nog als vanouds. Soms denk ik dat ik er immuun voor word, of dat het inderdaad vermindert, maar die indruk duurt nooit lang. In Portugal (heb ik je dat ooit verteld?) is het trouwens anders dan in Spanje. Hier is het vaak van dat onaangenaam spontane gelach en gejoel, je kent dat, in Portugal vallen meer de monden open in een verpletterend stilzwijgen. Allebei enerverend.
Ik heb het daarover eens met iemand gehad, in Portugal, twee jaar geleden. Ik zei dat, wanneer ik als jongetje op straat iemand zag die anders was dan anders, dat mijn moeder dan meteen zei: 'Niet kijken. Het is voor die meneer al erg genoeg.'
Mijn Portugees was verbijsterd: 'Hoe is het mogelijk! Mijn moeder zei altijd: "Moet je zien, daar, een gek!" of: "Kijk es, die man daar, met die bult!"' Tja, wanneer je het één hebt geleerd, is het moeilijk aan het andere te wennen.
Je zult dus begrijpen dat ik niet altijd in de stemming ben me onder de mensen te begeven. Vandaag bijvoorbeeld heb ik bijna de hele dag op het balkon boven Andrés gezeten, gelezen, gestudeerd. Zolang ik iets te doen heb, is het wel uit te houden hier. Ik vind het alleen jammer dat ik niet in zee kan, vanwege mijn schouder. Het weer is heerlijk, niet té warm. Die arm begint me knap te vervelen. Ik loop ermee bij Don Ramón, die jij ook nog kent. Hij smeert er zalf op, pakt de boel weer in en zegt dat het goed gaat.
Schrijf eens terug, maar wel binnen een week, als het kan.
woensdag 23 juni 2021
Robert Graves • 24 juni 1915
• De Britse schrijver Robert Graves (1895-1985) was soldaat in WO 1. In Dat hebben we gehad (vertaald door Guido Golüke) zijn ook een aantal dagboekfragmenten van hem uit die periode opgenomen.
In 1916 zou hij zelf zwaargewond raken tijdens de bijna vijf maanden durende Slag aan de Somme, waarbij meer dan een miljoen doden en gewonden vielen.
24 juni. We zijn ingekwartierd in de kelders van Vermelles, dat vorig jaar acht keer is veroverd en heroverd. Er is geen huis ongeschonden gebleven in het stadje dat ooit twee- of drieduizend inwoners moet hebben gehad. Het heeft nu een onwerkelijke schoonheid.
We zijn hier twee nachten geleden gekomen; de maan scheen achter de huizen en de granaten hadden alle strakke lijnen van de daken gebroken en grillige gaten geslagen in de grimmige muren van een brouwerij. De volgende morgen ontdekten we dat het aangenaam wandelen is in de verlaten tuinen van het stadje; ze zijn helemaal overwoekerd en overal zijn in het wilde weg bloemen opgeschoten. Rode kolen, rozen en lelies zijn de voornaamste sierstukken. In een tuin staan bessenstruiken. De sergeant-majoor en ik begonnen ieder aan een kant van de rij te eten zonder elkaar op te merken. Toen we elkaar zagen, werden we allebei herinnerd aan onze waardigheid, hij als compagniessergeant-majoor en ik als officier. Hij salueerde, ik salueerde terug en we liepen allebei weg. Een paar minuten later kwamen we alle twee terug in de hoop dat de kust nu veilig was en moesten we de bessen, na het uitwisselen van de militaire groet, opnieuw met rust laten en doen alsof we enkel de bloemen stonden te bewonderen. Ik weet niet goed waarom ik me zo gedroeg. Dc CSM is een beroepsmilitair, en daarom verplicht in het bijzijn van een officier op te houden met eten. Dus ik neem aan dat ik uit respect voor zijn scrupules ook ophield. Enfin, er kwamen een paar soldaten langs en die plukten de struiken kaal.
Vanmiddag hadden we een cricketwedstrijd, officieren versus sergeanten, op een terrein tussen een paar huizen buiten het gezichtsveld van de vijand. Onze frontlinie is misschien een kilometer hiervandaan. Ik haalde de hoogste score, vierentwintig; het bat was een stuk van een hanebalk, de bal was een vod met touw erom en het wicket was een vogelkooi met het schone, uitgedroogde lijk van een papegaai erin. Hij was kennelijk verhongerd toen de Fransen de stad hadden geëvacueerd. Het deed me denken aan een gedicht van Skelton:
Het is hier een lui leventje, afgezien van de nachtelijke graafwerkzaamheden aan de verdedigingslinie. We kunnen niet exerceren omdat we te dicht bij de Duitsers zitten, en in het dorp hoeven geen versterkingen te worden aangelegd. Vandaag zijn er twee spionnen doodgeschoten: een burger die in een kelder was achtergebleven en kennelijk berichten overseinde naar de Duitsers; en een Duitse soldaat die zich had vermomd als een korporaal van de genie en werd betrapt terwijl hij met de telefoondraden knoeide.
In 1916 zou hij zelf zwaargewond raken tijdens de bijna vijf maanden durende Slag aan de Somme, waarbij meer dan een miljoen doden en gewonden vielen.
24 juni. We zijn ingekwartierd in de kelders van Vermelles, dat vorig jaar acht keer is veroverd en heroverd. Er is geen huis ongeschonden gebleven in het stadje dat ooit twee- of drieduizend inwoners moet hebben gehad. Het heeft nu een onwerkelijke schoonheid.
We zijn hier twee nachten geleden gekomen; de maan scheen achter de huizen en de granaten hadden alle strakke lijnen van de daken gebroken en grillige gaten geslagen in de grimmige muren van een brouwerij. De volgende morgen ontdekten we dat het aangenaam wandelen is in de verlaten tuinen van het stadje; ze zijn helemaal overwoekerd en overal zijn in het wilde weg bloemen opgeschoten. Rode kolen, rozen en lelies zijn de voornaamste sierstukken. In een tuin staan bessenstruiken. De sergeant-majoor en ik begonnen ieder aan een kant van de rij te eten zonder elkaar op te merken. Toen we elkaar zagen, werden we allebei herinnerd aan onze waardigheid, hij als compagniessergeant-majoor en ik als officier. Hij salueerde, ik salueerde terug en we liepen allebei weg. Een paar minuten later kwamen we alle twee terug in de hoop dat de kust nu veilig was en moesten we de bessen, na het uitwisselen van de militaire groet, opnieuw met rust laten en doen alsof we enkel de bloemen stonden te bewonderen. Ik weet niet goed waarom ik me zo gedroeg. Dc CSM is een beroepsmilitair, en daarom verplicht in het bijzijn van een officier op te houden met eten. Dus ik neem aan dat ik uit respect voor zijn scrupules ook ophield. Enfin, er kwamen een paar soldaten langs en die plukten de struiken kaal.
Vanmiddag hadden we een cricketwedstrijd, officieren versus sergeanten, op een terrein tussen een paar huizen buiten het gezichtsveld van de vijand. Onze frontlinie is misschien een kilometer hiervandaan. Ik haalde de hoogste score, vierentwintig; het bat was een stuk van een hanebalk, de bal was een vod met touw erom en het wicket was een vogelkooi met het schone, uitgedroogde lijk van een papegaai erin. Hij was kennelijk verhongerd toen de Fransen de stad hadden geëvacueerd. Het deed me denken aan een gedicht van Skelton:
De papegaai is een vogel die schone dames past.De wedstrijd werd door mitrailleurvuur afgebroken. Het was niet op ons gericht; de Duitsers schoten op een van onze vliegtuigen, en de kogels die van grote hoogte neerkwamen hadden meer kracht dan een kogel normaal aan het eind van zijn baan heeft.
God heeft hem in Zijn goedheid welgedaan.
De papegaai treft na zijn heengaan geen bederf,
Ja, al het sterfelijke zal tot as vergaan,
Alleen de ziel waarvoor Christus zich aan 't kruis liet slaan,
Die kan niet sterven en heeft het eeuwige leven.
Houd de papegaai in ere, die vogel hoog verheven.
Het is hier een lui leventje, afgezien van de nachtelijke graafwerkzaamheden aan de verdedigingslinie. We kunnen niet exerceren omdat we te dicht bij de Duitsers zitten, en in het dorp hoeven geen versterkingen te worden aangelegd. Vandaag zijn er twee spionnen doodgeschoten: een burger die in een kelder was achtergebleven en kennelijk berichten overseinde naar de Duitsers; en een Duitse soldaat die zich had vermomd als een korporaal van de genie en werd betrapt terwijl hij met de telefoondraden knoeide.
dinsdag 22 juni 2021
Julien Piraña • 23 juni 1975
• Kees Wielemaker (1938) publiceerde in de jaargang 1975/'76 van Maatstaf onder het pseudoniem Julien Piraña een Afrika-dagboek.
Tanger, 23 juni 1975
'k Begin er over te denken om in plaats van door Algerije langs de kust af te zakken. Vooraf weten dat het ergens heet zal zijn, is nog iets anders dan de zon werkelijk op je kop voelen. Vanmorgen kwam er plotseling een stroomversnelling in m'n plannen toen ik op een terras in de Avenue Pasteur in gesprek raakte met een in Europa werkende ‘chief-engineer’ voor schepen. Het kostte me een hele middag om z'n valse informaties te ontmaskeren. Hij had me 't adres van 't consulaat van Mauretanië gegeven. In de Avenue Mohammed IV. Die bleek niet te bestaan. De bedoelde Avenue was de Hassan II, zij het zonder 't bewuste consulaat. Pas later realiseerde ik me dat ie veel spul rookte. Eén van de motieven was, dat het hem ‘more intelligent’ maakte. Hoewel volgens m'n informatieboek Mauretanië in Marokko niet is vertegenwoordigd, moet ik volgens de kersverse Nederlandse consul in Rabat een visum kunnen krijgen. Hij kwam zo juist uit Koeweit waar 't 55 ºC is. Afkoelen. 'k Denk er sterk over om naar Rabat te gaan en Algerije voorlopig te vergeten. M'n post die naar Algiers wordt opgestuurd laat ik overkomen. Ik kan er een kleine week blijven en er m'n cholera-prikken halen. De enige die ik nog nodig heb.
Gisteravond at ik in één van de neptentjes op de Grand-Socco. 'k Zat naast een Algerijnse caféhouder. Hij kwam juist uit Casablanca waar ik niet moest vergeten ‘de Nederlandse hippe kolonie (?), op een eilandje voor de kust!’ te bezoeken. ‘Ze roken en ze maken muziek.’ Als 't roken ze net zo intelligent maakt als m'n chief-engineer zullen ze me weinig informatie kunnen verschaffen. Liever mijd ik zulke groepen. Om te voorkomen dat ik er mee verwisseld wordt heb ik een Marokkaanse kapper geconsulteerd. Scheren is 't enige dat ik laat. De rokers. Ze beweren meestal van iedereen te houden terwijl ze beneveld voor zich uit kijken. Ik beweer het tegendeel maar m'n kop is helder.
Tanger, 23 juni 1975
'k Begin er over te denken om in plaats van door Algerije langs de kust af te zakken. Vooraf weten dat het ergens heet zal zijn, is nog iets anders dan de zon werkelijk op je kop voelen. Vanmorgen kwam er plotseling een stroomversnelling in m'n plannen toen ik op een terras in de Avenue Pasteur in gesprek raakte met een in Europa werkende ‘chief-engineer’ voor schepen. Het kostte me een hele middag om z'n valse informaties te ontmaskeren. Hij had me 't adres van 't consulaat van Mauretanië gegeven. In de Avenue Mohammed IV. Die bleek niet te bestaan. De bedoelde Avenue was de Hassan II, zij het zonder 't bewuste consulaat. Pas later realiseerde ik me dat ie veel spul rookte. Eén van de motieven was, dat het hem ‘more intelligent’ maakte. Hoewel volgens m'n informatieboek Mauretanië in Marokko niet is vertegenwoordigd, moet ik volgens de kersverse Nederlandse consul in Rabat een visum kunnen krijgen. Hij kwam zo juist uit Koeweit waar 't 55 ºC is. Afkoelen. 'k Denk er sterk over om naar Rabat te gaan en Algerije voorlopig te vergeten. M'n post die naar Algiers wordt opgestuurd laat ik overkomen. Ik kan er een kleine week blijven en er m'n cholera-prikken halen. De enige die ik nog nodig heb.
Gisteravond at ik in één van de neptentjes op de Grand-Socco. 'k Zat naast een Algerijnse caféhouder. Hij kwam juist uit Casablanca waar ik niet moest vergeten ‘de Nederlandse hippe kolonie (?), op een eilandje voor de kust!’ te bezoeken. ‘Ze roken en ze maken muziek.’ Als 't roken ze net zo intelligent maakt als m'n chief-engineer zullen ze me weinig informatie kunnen verschaffen. Liever mijd ik zulke groepen. Om te voorkomen dat ik er mee verwisseld wordt heb ik een Marokkaanse kapper geconsulteerd. Scheren is 't enige dat ik laat. De rokers. Ze beweren meestal van iedereen te houden terwijl ze beneveld voor zich uit kijken. Ik beweer het tegendeel maar m'n kop is helder.
maandag 21 juni 2021
Wies Roosenschoon • 22 juni 1957
• Wies Roosenschoon (1929-2015) was lerares Nederlands met een passie voor literatuur. In Tirade zijn dagboekfragmenten van haar gepubliceerd.
22 juni 1957
Bibeb in Parijs
Brigitte Bardot bij Picasso - een foto. Samen zittend in een zo te zien immense tuin aan de voet van een trap. Hij: scherp onderzoekend kijken, praten. Zij: pruillip en neergeslagen ogen, handen gevouwen in een droom van een zomerjurk - een pop. Dacht aan Citroen, die de koppen van de paardestaartmeisjes wel interessant vond en er dus één tekende. Maar een kop werd het niet, hoewel het geheel er best artistiek uitzag: een façade met niets erachter. Als de monumentale regeringsgebouwen van het Kremlin, volgens Ad. Bibeb is antipathiek in domme interviews met grootheden als Françoise Sagan, Juliette Gréco, Simone Signoret. Niet zij zijn onuitstaanbaar, zijzelf is het. Opzet? Dan als ze schrijft over Pascale Petit of Ingrid Bergmann: vol warmte en sfeer. En daarom ineens zeer sympathiek. Typisch: Abbé Pierre haalt ze niet, terwijl ‘Op zoek naar Josephine Baker’ wel goed is, want grotesk.
23 juni 1957
Mozart en Schumann naast elkaar gehoord: een hemelsbreed verschil. Terwijl de een in 1791 als 35-jarige stierf en de ander in 1810 geboren werd. Napoleon zit ertussen en hoe. Als je het rijpe werk van Mozart en dat van Schumann vergelijkt, is het of er eeuwen tussen moeten liggen. Eeuwen, waarin de sierlijke ernst van pruiken en kant plaats heeft gemaakt voor de eenzame melancholie van een mens die aan het leven lijdt. Onvoorstelbaar: maar 40 jaar!
22 juni 1957
Bibeb in Parijs
Brigitte Bardot bij Picasso - een foto. Samen zittend in een zo te zien immense tuin aan de voet van een trap. Hij: scherp onderzoekend kijken, praten. Zij: pruillip en neergeslagen ogen, handen gevouwen in een droom van een zomerjurk - een pop. Dacht aan Citroen, die de koppen van de paardestaartmeisjes wel interessant vond en er dus één tekende. Maar een kop werd het niet, hoewel het geheel er best artistiek uitzag: een façade met niets erachter. Als de monumentale regeringsgebouwen van het Kremlin, volgens Ad. Bibeb is antipathiek in domme interviews met grootheden als Françoise Sagan, Juliette Gréco, Simone Signoret. Niet zij zijn onuitstaanbaar, zijzelf is het. Opzet? Dan als ze schrijft over Pascale Petit of Ingrid Bergmann: vol warmte en sfeer. En daarom ineens zeer sympathiek. Typisch: Abbé Pierre haalt ze niet, terwijl ‘Op zoek naar Josephine Baker’ wel goed is, want grotesk.
23 juni 1957
Mozart en Schumann naast elkaar gehoord: een hemelsbreed verschil. Terwijl de een in 1791 als 35-jarige stierf en de ander in 1810 geboren werd. Napoleon zit ertussen en hoe. Als je het rijpe werk van Mozart en dat van Schumann vergelijkt, is het of er eeuwen tussen moeten liggen. Eeuwen, waarin de sierlijke ernst van pruiken en kant plaats heeft gemaakt voor de eenzame melancholie van een mens die aan het leven lijdt. Onvoorstelbaar: maar 40 jaar!
zaterdag 19 juni 2021
Ed van Thijn • 21 juni 1977
• Ed van Thijn (1934) is een Nederlands politicus. In zijn Dagboek van een onderhandelaar beschrijft hij de mislukte coalitiebesprekingen m.b.t. het beoogde kabinet Den Uyl II, die duurden van 25 mei-11 november 1977.
Dinsdag 21 juni
De fractie bereidt zich voor op het gijzelingsdebat. Molleman is de aangewezen woordvoerder. Er is meer kritiek op het optreden van de regering dan ik had verwacht. Ik erger mij een beetje over het gemak waarmee sommigen achteraf de situatie beoordelen. Een oordeel op 21 juni is licht anders dan op de elfde. Wij besluiten het kabinetsbeleid te steunen. Wel zullen er kritische noten gekraakt worden over het achterwege blijven van beleid tussen Wijster en De Punt.
's Middags ontmoet ik tijdens een ontvangst Wim Aantjes. Het gesprek spitst zich toe, hoe kan het anders, op de toekomstige bezetting van Justitie. We hebben altijd een uitstekende verstandhouding gehad, maar het Menten-debat heeft daar een beetje de klad ingebracht. Ik heb nooit begrepen waarom juist Wim Aantjes deze kwestie zo heeft gepolitiseerd en keer op keer twijfel heeft gezaaid aan de oprechtheid van onze motieven. Ook nu betrekt hij weer een hard standpunt, Dries moet naar Justitie. Dat kan niet anders na het Menten-debat, tenzij hij fractievoorzitter blijft. Dat hoop ik dan maar.
De formatie vordert. Memo I wordt mij ter hand gesteld. Daarin wordt gepleit voor een ondogmatische benadering van de sociaal-economische problematiek. ‘Het is wenselijk, dat er samenhangende afspraken worden gemaakt over de reële groei van de overheidsuitgaven en de belastingdruk, de uitgaven voor sociale zekerheid en de premiedruk, de omvang van het financieringstekort, de reële groei van de particuliere inkomens, de verbetering van de winstmogelijkheden van ondernemingen en de vertaling van winst in werk.’ ‘Te maken afspraken zullen van jaar tot jaar bijstelbaar moeten zijn, ook om de schijn van een technocratische benadering te vermijden.’ De economische inleiding maakt ook melding van de behoefte aan een ‘gericht consumptiebeleid’, een benadering van de hardnekkige werkeloosheid ‘vanuit de arbeidsmarkt’, de introductie van ‘nieuwe instrumenten’ met name waar het gaat om de ‘beheersing van de inkomensontwikkeling’.
Voor een nadere uitwerking van deze algemene uitgangspunten wordt verwezen naar een vervolgstuk dat midden volgende week gereed zal komen, ‘mede gelet op de uitkomsten van de besprekingen over dit eerste memorandum’.
Eerst moet er zekerheid komen over de grondpolitiek, de ondernemingsraden, de vermogensaanwasdeling en de investeringsrekening, waartoe in dit stuk nadere voorstellen worden gedaan. Joop nodigt de fractievoorzitters uit voor een bespreking op vrijdag 24 juni. Ik tref daartoe alle organisatorische voorbereidingen.
Dinsdag 21 juni
De fractie bereidt zich voor op het gijzelingsdebat. Molleman is de aangewezen woordvoerder. Er is meer kritiek op het optreden van de regering dan ik had verwacht. Ik erger mij een beetje over het gemak waarmee sommigen achteraf de situatie beoordelen. Een oordeel op 21 juni is licht anders dan op de elfde. Wij besluiten het kabinetsbeleid te steunen. Wel zullen er kritische noten gekraakt worden over het achterwege blijven van beleid tussen Wijster en De Punt.
's Middags ontmoet ik tijdens een ontvangst Wim Aantjes. Het gesprek spitst zich toe, hoe kan het anders, op de toekomstige bezetting van Justitie. We hebben altijd een uitstekende verstandhouding gehad, maar het Menten-debat heeft daar een beetje de klad ingebracht. Ik heb nooit begrepen waarom juist Wim Aantjes deze kwestie zo heeft gepolitiseerd en keer op keer twijfel heeft gezaaid aan de oprechtheid van onze motieven. Ook nu betrekt hij weer een hard standpunt, Dries moet naar Justitie. Dat kan niet anders na het Menten-debat, tenzij hij fractievoorzitter blijft. Dat hoop ik dan maar.
De formatie vordert. Memo I wordt mij ter hand gesteld. Daarin wordt gepleit voor een ondogmatische benadering van de sociaal-economische problematiek. ‘Het is wenselijk, dat er samenhangende afspraken worden gemaakt over de reële groei van de overheidsuitgaven en de belastingdruk, de uitgaven voor sociale zekerheid en de premiedruk, de omvang van het financieringstekort, de reële groei van de particuliere inkomens, de verbetering van de winstmogelijkheden van ondernemingen en de vertaling van winst in werk.’ ‘Te maken afspraken zullen van jaar tot jaar bijstelbaar moeten zijn, ook om de schijn van een technocratische benadering te vermijden.’ De economische inleiding maakt ook melding van de behoefte aan een ‘gericht consumptiebeleid’, een benadering van de hardnekkige werkeloosheid ‘vanuit de arbeidsmarkt’, de introductie van ‘nieuwe instrumenten’ met name waar het gaat om de ‘beheersing van de inkomensontwikkeling’.
Voor een nadere uitwerking van deze algemene uitgangspunten wordt verwezen naar een vervolgstuk dat midden volgende week gereed zal komen, ‘mede gelet op de uitkomsten van de besprekingen over dit eerste memorandum’.
Eerst moet er zekerheid komen over de grondpolitiek, de ondernemingsraden, de vermogensaanwasdeling en de investeringsrekening, waartoe in dit stuk nadere voorstellen worden gedaan. Joop nodigt de fractievoorzitters uit voor een bespreking op vrijdag 24 juni. Ik tref daartoe alle organisatorische voorbereidingen.
J. Everts • 20 juni 1911
• In 1915 publiceerde J. Everts (1882-1954) een fictief dagboek in De Gids.
20 Juni.
Hetzelfde weêr: zon en strakblauwe lucht. 't Is daarbij warm, heel warm, als in Augustus. Ik geloof, dat ik slecht tegen de warmte kan. Maar het ergste is toch dat licht, dat meedoogenloos-blije licht.
Ik heb mij nog eens voorgehouden, dat al deze feiten per slot van rekening toch maar van deze aarde zijn en dat men er zich in den geest boven moet weten te verheffen. Nuttige theorie voor menschen met een sterk lichaam en rustige zenuwen. Niet voor mij!
Er zijn tè vele dingen, die mij ergeren. En soms de geringste nietigheden, waar andere menschen niet den minsten aanstoot aan nemen. Als ik zoo'n ergernis onderga (bijv. het onophoudelijk gekuch in den schouwburg) en de anderen dulden 't als koeien - dan ben ik een volmaakt menschenhater, die, als hij er de macht toe had, tot een massa-wreedheid in staat zou zijn.
Al die wreedheid valt evenwel op den duur steeds weer op mij zelf terug, en wondt mij. Zoo bloed ik voortdurend uit vele vele wonden, wat mij verzwakt, steeds meer verzwakt.
Ik weet 't en kan 't niet veranderen.
Oho, la vie n'est pas un poème!
20 Juni.
Hetzelfde weêr: zon en strakblauwe lucht. 't Is daarbij warm, heel warm, als in Augustus. Ik geloof, dat ik slecht tegen de warmte kan. Maar het ergste is toch dat licht, dat meedoogenloos-blije licht.
Ik heb mij nog eens voorgehouden, dat al deze feiten per slot van rekening toch maar van deze aarde zijn en dat men er zich in den geest boven moet weten te verheffen. Nuttige theorie voor menschen met een sterk lichaam en rustige zenuwen. Niet voor mij!
Er zijn tè vele dingen, die mij ergeren. En soms de geringste nietigheden, waar andere menschen niet den minsten aanstoot aan nemen. Als ik zoo'n ergernis onderga (bijv. het onophoudelijk gekuch in den schouwburg) en de anderen dulden 't als koeien - dan ben ik een volmaakt menschenhater, die, als hij er de macht toe had, tot een massa-wreedheid in staat zou zijn.
Al die wreedheid valt evenwel op den duur steeds weer op mij zelf terug, en wondt mij. Zoo bloed ik voortdurend uit vele vele wonden, wat mij verzwakt, steeds meer verzwakt.
Ik weet 't en kan 't niet veranderen.
Oho, la vie n'est pas un poème!
Hilbrand Rozema • 19 juni 1998
• Hilbrand Rozema is een Nederlandse journalist. In het tijdschrift Liter publiceerde hij een schrijversdagboek.
Vrijdag 19 juni
Het water van de Schelde heeft de kleur van klei, en in het water verdwijnt een roestige trap. Thomas durft er wel vanaf, wat dacht je dan. Laat andere mensen maar postzegels verzamelen, hij spaart gevaren. Maar halverwege blaft er vlak boven zijn hoofd een hondje, en hij tuimelt van schrik bijna achterover, Thomas. Zo zal er vlak boven je hoofd altijd een hondje blaffen als je halverwege bent. Dan moet je je goed vasthouden.
Verder is alles warm en stil, een roerloze avond, om te vertreuzelen. Als je maar lang genoeg treuzelt, voeg je een verhaal toe aan de wereldvoorraad.
Nico heeft z'n auto geparkeerd onder de oude ijzeren pakhuizen op de kade. Het examenfeest van Esther komt straks wel. Eerst nog een beetje bungelen met de benen over de rand, en nog een beetje roken. Eerst nog de zon zien schijnen, in de grijze vuilrivier die zachtjes klotst.
Het kan niet lang genoeg duren. Maar het zonlicht begint al van de keien naar de Schelde af te vloeien, de rivier wordt een vloeiblad van gewassen leisteen uit de Ardennen, en ergens stuurt een Russische matroos zijn auto door het Schipperskwartier, en achter de ramen zitten slavinnen uit Afrika.
Wij beginnen te zoeken naar dat examenfeest van Esther.
Eerst is het adres niet te vinden. Dan struikelen we een krocht binnen waar het vol staat met Vlaamse geneeskundestudenten, goed gekleed, goed gekapt, een glas in de hand.
En daar is ook Esther.
Ze draagt een hagelwit gewaad, net zo wit als haar tanden, terwijl haar ogen blauw zijn als gentiaantjes en groot van verrassing, we hadden niet gezegd dat we kwamen, en haar haren zijn blonder dan ooit, en ik kan het niet laten haar even op te tillen, ze is zo licht als een veertje, ze smeert 's morgens vast maar heel dunnetjes wat dieetmargarine op een crackertje, en haar galajurk bewijst dat Normaal-zanger Bennie Jolink een punt had toen hij zei: dat er níks mooier is dan juist de schouders van een vrouw.
Ja, ze is een engeltje. Maar tegelijk moeten we op onze tellen passen. Want was zij het niet, die ooit haar hart verloor op een vakantie in de Cariben? En aan wie? Aan de gebruinde schipper van een rondvaartboot met een glazen bodem. Nou vraag ik je, een glazen bodem.
En vergeet haar correspondentievriend via het Internet niet, een Amerikaan. Al na een maand wist Esther het zeker: die Amerikaan, dat was de ware. Niet dat ze hem ooit had gezien. Er volgde een hoopvol reisje naar de States. Maar de Amerikaan weigerde haar ticket te betalen, zoals hij had beloofd. Een luilak van nature, die niks anders deed dan profiteren van haar kookkunst.
Voor mij heeft Esther ook eens gekookt. Het was overheerlijk, iets met garnalen. Maar omdat ze zo snel op dat vliegtuig naar Amerika sprong, zet ik haar nu heel voorzichtig weer op de grond, voorlopig. Ja, ik zet haar voorlopig weer op de grond, voorzichtig.
Vrijdag 19 juni
Het water van de Schelde heeft de kleur van klei, en in het water verdwijnt een roestige trap. Thomas durft er wel vanaf, wat dacht je dan. Laat andere mensen maar postzegels verzamelen, hij spaart gevaren. Maar halverwege blaft er vlak boven zijn hoofd een hondje, en hij tuimelt van schrik bijna achterover, Thomas. Zo zal er vlak boven je hoofd altijd een hondje blaffen als je halverwege bent. Dan moet je je goed vasthouden.
Verder is alles warm en stil, een roerloze avond, om te vertreuzelen. Als je maar lang genoeg treuzelt, voeg je een verhaal toe aan de wereldvoorraad.
Nico heeft z'n auto geparkeerd onder de oude ijzeren pakhuizen op de kade. Het examenfeest van Esther komt straks wel. Eerst nog een beetje bungelen met de benen over de rand, en nog een beetje roken. Eerst nog de zon zien schijnen, in de grijze vuilrivier die zachtjes klotst.
Het kan niet lang genoeg duren. Maar het zonlicht begint al van de keien naar de Schelde af te vloeien, de rivier wordt een vloeiblad van gewassen leisteen uit de Ardennen, en ergens stuurt een Russische matroos zijn auto door het Schipperskwartier, en achter de ramen zitten slavinnen uit Afrika.
Wij beginnen te zoeken naar dat examenfeest van Esther.
Eerst is het adres niet te vinden. Dan struikelen we een krocht binnen waar het vol staat met Vlaamse geneeskundestudenten, goed gekleed, goed gekapt, een glas in de hand.
En daar is ook Esther.
Ze draagt een hagelwit gewaad, net zo wit als haar tanden, terwijl haar ogen blauw zijn als gentiaantjes en groot van verrassing, we hadden niet gezegd dat we kwamen, en haar haren zijn blonder dan ooit, en ik kan het niet laten haar even op te tillen, ze is zo licht als een veertje, ze smeert 's morgens vast maar heel dunnetjes wat dieetmargarine op een crackertje, en haar galajurk bewijst dat Normaal-zanger Bennie Jolink een punt had toen hij zei: dat er níks mooier is dan juist de schouders van een vrouw.
Ja, ze is een engeltje. Maar tegelijk moeten we op onze tellen passen. Want was zij het niet, die ooit haar hart verloor op een vakantie in de Cariben? En aan wie? Aan de gebruinde schipper van een rondvaartboot met een glazen bodem. Nou vraag ik je, een glazen bodem.
En vergeet haar correspondentievriend via het Internet niet, een Amerikaan. Al na een maand wist Esther het zeker: die Amerikaan, dat was de ware. Niet dat ze hem ooit had gezien. Er volgde een hoopvol reisje naar de States. Maar de Amerikaan weigerde haar ticket te betalen, zoals hij had beloofd. Een luilak van nature, die niks anders deed dan profiteren van haar kookkunst.
Voor mij heeft Esther ook eens gekookt. Het was overheerlijk, iets met garnalen. Maar omdat ze zo snel op dat vliegtuig naar Amerika sprong, zet ik haar nu heel voorzichtig weer op de grond, voorlopig. Ja, ik zet haar voorlopig weer op de grond, voorzichtig.
donderdag 17 juni 2021
Hanny Michaelis • 18 juni 1940
• Hanny Michaelis (1922-2007) was een Joodse Nederlandse schrijfster. Haar oorlogsdagboek is onlangs in twee delen verschenen bij Van Oorschot (bezorgd door Nop Maas).
Dinsdag 18 juni '40 ± half 12
Het is weer schitterend weer, warm, zonnig en winderig. Ik voel me beroerd moe en moedeloos, waarom weet ik niet eens.
Gisteravond bij Dini was het niet zo suf, als ik had verwacht, maar de gesprekken waren hopeloos meisjesachtig en onbeduidend. Gek, dat meisjes, tenminste deze meisjes, nooit over iets anders kunnen en willen spreken dan over kleren, over beroddelens-waardige (mooi woord!) vriendinnen of kennisjes, over jongens en over leraren. Toen ik gisteren het gesprek wou brengen op het feit, dat de leraren over het algemeen zo slecht de goede toon kunnen treffen tegenover hun leerlingen, iets wat ons toch allemaal interesseert, maakten ze een paar kinderachtige opmerkingen en zwaaiden toen weer over naar het thema Ben Oudkerk, wat mij maar matig boeide. Dini's kamer is overigens erg genoegelijk, prettig laag en met een ruim, leuk uitzicht. Maar ze richt hem niet gezellig in tenminste naar mijn smaak. Ik vind een pluchen, imitatie-perzisch tafelkleed, over een zware eikenhouten, ouderwetse huiskamertafel uit den boze in een meisjeskamer. En dan die vreselijke prullen aan de muur zoals 'Bretonse moeder met kind', een foto van Beatrix, een reclamekalender e.d.
Hè, wat ben ik vervelend aan het roddelen, nu ben ik evengoed een echt flauw meisje, dat ben ik trouwens bah, ondanks mezelf.
Met die Franse capitulatie is het een gekke geschiedenis, ten eerste is ze nog steeds niet aangenomen en ten tweede vechten ze weer door, omdat ze alleen een eervolle wapenstilstand willen aangaan. Volgens mijn bescheiden mening kan een wapenstilstand in dergelijke omstandigheden, al zouden de condities nog zo eervol zijn, nooit aanspraak maken op het woord 'eervol'. Hoewel men tegenwoordig van het begrip 'eer' al een heel vreemde opvatting schijnt te hebben. Bah, wat wordt er onder het veelomvattende hoofd 'Politiek' een walgelijke vuiligheid bedreven, vooral in deze gezegende tijd, waarin corruptie, bruut geweld en bedrog hoogtij vieren en waarin ieder volk genadeloos wordt verraden en verkocht onder het mom van nationalisme.
± half 3
Ik zit op de waranda in de ligstoel met een kussen in mijn rug. Het is hier heerlijk koel en je ruikt, dat de rozen beginnen te bloeien. Overal zie je karmijnrode en zachtrose rozen tussen het diepe groen. De populieren ruisen in de wind en de buurvrouwen kletsen er weer lustig op los. Ik zou mij ideaal voelen als ik niet altijd aan die ellendige scheikunderepetitie moest denken, waar ik nog niet eens aan ben begonnen. Hè, was het maar vakantie!
± 3 uur
Zoeven hebben we weer een leuke schrik gehad. Plotseling hoorden we het dreunende schieten van afweergeschut, het was zeker bij Schiphol in de buurt. I Iet duurde gelukkig maar een minuut of vijf, maar griezelig was het toch, iedereen was natuurlijk erg geschrokken, het kwam ook wel onverwacht op zo'n kalme, stralende zomerdag.
Dinsdag 18 juni '40 ± half 12
Het is weer schitterend weer, warm, zonnig en winderig. Ik voel me beroerd moe en moedeloos, waarom weet ik niet eens.
Gisteravond bij Dini was het niet zo suf, als ik had verwacht, maar de gesprekken waren hopeloos meisjesachtig en onbeduidend. Gek, dat meisjes, tenminste deze meisjes, nooit over iets anders kunnen en willen spreken dan over kleren, over beroddelens-waardige (mooi woord!) vriendinnen of kennisjes, over jongens en over leraren. Toen ik gisteren het gesprek wou brengen op het feit, dat de leraren over het algemeen zo slecht de goede toon kunnen treffen tegenover hun leerlingen, iets wat ons toch allemaal interesseert, maakten ze een paar kinderachtige opmerkingen en zwaaiden toen weer over naar het thema Ben Oudkerk, wat mij maar matig boeide. Dini's kamer is overigens erg genoegelijk, prettig laag en met een ruim, leuk uitzicht. Maar ze richt hem niet gezellig in tenminste naar mijn smaak. Ik vind een pluchen, imitatie-perzisch tafelkleed, over een zware eikenhouten, ouderwetse huiskamertafel uit den boze in een meisjeskamer. En dan die vreselijke prullen aan de muur zoals 'Bretonse moeder met kind', een foto van Beatrix, een reclamekalender e.d.
Hè, wat ben ik vervelend aan het roddelen, nu ben ik evengoed een echt flauw meisje, dat ben ik trouwens bah, ondanks mezelf.
Met die Franse capitulatie is het een gekke geschiedenis, ten eerste is ze nog steeds niet aangenomen en ten tweede vechten ze weer door, omdat ze alleen een eervolle wapenstilstand willen aangaan. Volgens mijn bescheiden mening kan een wapenstilstand in dergelijke omstandigheden, al zouden de condities nog zo eervol zijn, nooit aanspraak maken op het woord 'eervol'. Hoewel men tegenwoordig van het begrip 'eer' al een heel vreemde opvatting schijnt te hebben. Bah, wat wordt er onder het veelomvattende hoofd 'Politiek' een walgelijke vuiligheid bedreven, vooral in deze gezegende tijd, waarin corruptie, bruut geweld en bedrog hoogtij vieren en waarin ieder volk genadeloos wordt verraden en verkocht onder het mom van nationalisme.
± half 3
Ik zit op de waranda in de ligstoel met een kussen in mijn rug. Het is hier heerlijk koel en je ruikt, dat de rozen beginnen te bloeien. Overal zie je karmijnrode en zachtrose rozen tussen het diepe groen. De populieren ruisen in de wind en de buurvrouwen kletsen er weer lustig op los. Ik zou mij ideaal voelen als ik niet altijd aan die ellendige scheikunderepetitie moest denken, waar ik nog niet eens aan ben begonnen. Hè, was het maar vakantie!
± 3 uur
Zoeven hebben we weer een leuke schrik gehad. Plotseling hoorden we het dreunende schieten van afweergeschut, het was zeker bij Schiphol in de buurt. I Iet duurde gelukkig maar een minuut of vijf, maar griezelig was het toch, iedereen was natuurlijk erg geschrokken, het kwam ook wel onverwacht op zo'n kalme, stralende zomerdag.
woensdag 16 juni 2021
Hans Warren • 17 juni 1960
• Hans Warren (1921-2001) was een Nederlandse schrijver. Zijn dagboeken zijn in vele delen gepubliceerd als 'Geheim dagboek'.
17 juni — Vanmiddag om kwart voor vijf zijn Maria Dermoȗt en Ettie vertrokken. Ze waren dinsdag gearriveerd omdat Maria Dermoȗt graag in alle rust haar 72e verjaardag bij ons door wilde brengen. Of die rust gevonden is? Wij wilden natuurlijk zo gastvrij mogelijk zijn, maar drie kleine kinderen, de accommodatie van ons woninkje, er waren bezwaren. Misschien was een hotel in Goes toch beter geweest want haar gezondheid laat te wensen over. Ze kent de omstandigheden hier niettemin. Ik verbaasde me erover dat die oude en broze dame die een leven van weelde gewend is, zich zo bij ons thuis voelt. Zij beklom de gevaarlijke open trap naar de zolderkamertjes, moest het stellen met het meest primitieve plattelands-sanitair en het schrikte haar niet af.
De dag van de verjaardag zelf was het goed weer, nadien is het zelfs warm geworden.
Gisteravond kwam Willem Palsenbarg. Ik had niet verwacht dat de conversatie vlotten zou, maar integendeel, weldra zat Maria Dermoȗt het verhaal 'Toetie' voor te lezen.
Ons bestaan heeft geen enkele zin, behalve die welke wij eraan geven.
Soms komen we tot daden, kunstwerken, procreatie. Die handelingen, evenzovele actes de foi, wekken een tijdelijke schijn, als zóu er iets zin hebben.
17 juni — Vanmiddag om kwart voor vijf zijn Maria Dermoȗt en Ettie vertrokken. Ze waren dinsdag gearriveerd omdat Maria Dermoȗt graag in alle rust haar 72e verjaardag bij ons door wilde brengen. Of die rust gevonden is? Wij wilden natuurlijk zo gastvrij mogelijk zijn, maar drie kleine kinderen, de accommodatie van ons woninkje, er waren bezwaren. Misschien was een hotel in Goes toch beter geweest want haar gezondheid laat te wensen over. Ze kent de omstandigheden hier niettemin. Ik verbaasde me erover dat die oude en broze dame die een leven van weelde gewend is, zich zo bij ons thuis voelt. Zij beklom de gevaarlijke open trap naar de zolderkamertjes, moest het stellen met het meest primitieve plattelands-sanitair en het schrikte haar niet af.
De dag van de verjaardag zelf was het goed weer, nadien is het zelfs warm geworden.
Gisteravond kwam Willem Palsenbarg. Ik had niet verwacht dat de conversatie vlotten zou, maar integendeel, weldra zat Maria Dermoȗt het verhaal 'Toetie' voor te lezen.
Ons bestaan heeft geen enkele zin, behalve die welke wij eraan geven.
Soms komen we tot daden, kunstwerken, procreatie. Die handelingen, evenzovele actes de foi, wekken een tijdelijke schijn, als zóu er iets zin hebben.
dinsdag 15 juni 2021
Henri-Frédéric Amiel • 16 juni 1851
• Henri-Frédéric Amiel (1821–1881) was een Zwitserse filosoof, dichter en criticus. Uit: Amiel's Journal (vertaald door Mrs. Humphrey Ward).
June 16, 1851.—This evening I walked up and down on the Pont des Bergues, under a clear, moonless heaven delighting in the freshness of the water, streaked with light from the two quays, and glimmering under the twinkling stars. Meeting all these different groups of young people, families, couples and children, who were returning to their homes, to their garrets or their drawing-rooms, singing or talking as they went, I felt a movement of sympathy for all these passers-by; my eyes and ears became those of a poet or a painter; while even one's mere kindly curiosity seems to bring with it a joy in living and in seeing others live.
August 15, 1851.—To know how to be ready, a great thing, a precious gift, and one that implies calculation, grasp and decision. To be always ready a man must be able to cut a knot, for everything cannot be untied; he must know how to disengage what is essential from the detail in which it is enwrapped, for everything cannot be equally considered; in a word, he must be able to simplify his duties, his business, and his life. To know how to be ready, is to know how to start.
It is astonishing how all of us are generally cumbered up with the thousand and one hindrances and duties which are not such, but which nevertheless wind us about with their spider threads and fetter the movement of our wings. It is the lack of order which makes us slaves; the confusion of to-day discounts the freedom of to-morrow.
Confusion is the enemy of all comfort, and confusion is born of procrastination. To know how to be ready we must be able to finish. Nothing is done but what is finished. The things which we leave dragging behind us will start up again later on before us and harass our path. Let each day take thought for what concerns it, liquidate its own affairs and respect the day which is to follow, and then we shall be always ready. To know how to be ready is at bottom to know how to die.
June 16, 1851.—This evening I walked up and down on the Pont des Bergues, under a clear, moonless heaven delighting in the freshness of the water, streaked with light from the two quays, and glimmering under the twinkling stars. Meeting all these different groups of young people, families, couples and children, who were returning to their homes, to their garrets or their drawing-rooms, singing or talking as they went, I felt a movement of sympathy for all these passers-by; my eyes and ears became those of a poet or a painter; while even one's mere kindly curiosity seems to bring with it a joy in living and in seeing others live.
August 15, 1851.—To know how to be ready, a great thing, a precious gift, and one that implies calculation, grasp and decision. To be always ready a man must be able to cut a knot, for everything cannot be untied; he must know how to disengage what is essential from the detail in which it is enwrapped, for everything cannot be equally considered; in a word, he must be able to simplify his duties, his business, and his life. To know how to be ready, is to know how to start.
It is astonishing how all of us are generally cumbered up with the thousand and one hindrances and duties which are not such, but which nevertheless wind us about with their spider threads and fetter the movement of our wings. It is the lack of order which makes us slaves; the confusion of to-day discounts the freedom of to-morrow.
Confusion is the enemy of all comfort, and confusion is born of procrastination. To know how to be ready we must be able to finish. Nothing is done but what is finished. The things which we leave dragging behind us will start up again later on before us and harass our path. Let each day take thought for what concerns it, liquidate its own affairs and respect the day which is to follow, and then we shall be always ready. To know how to be ready is at bottom to know how to die.
maandag 14 juni 2021
John William Polidori • 15 juni 1816
• John William Polidori (1795-1821) was een Engelse schrijver en arts, en initiator van het vampiergenre in de literatuur. Onderstaand fragment gaat onder meer over een gesprek dat hij had met Shelley, dat Mary Shelley op het idee bracht voor haar boek Frankenstein. Afkomstig uit: The Diary of Dr. John William Polidori (1816).
June 15. — Up late ; began my letters. Went to Shelley's. After dinner, jumping a wall my foot slipped and I strained my left ankle. Shelley etc. came in the evening ; talked of my play etc., which all agreed was worth nothing. Afterwards Shelley and I had a conversation about principles, — whether man was to be thought merely an instrument. [The accident to Polidori's ankle was related thus by Byron in a letter addressed from Ouchy to John Murray. " Dr. Polidori is not here, but at Diodati ; left behind in hospital with a sprained ankle, acquired in tumbling from a wall — he can't jump." Thomas Moore, in his Life of Byron supplies some details. " Mrs. Shelley was, after a shower of rain, walking up the hill to Diodati ; when Byron, who saw her from his balcony where he was standing with Polidori, said to the latter: ' Now you who wish to be gallant ought to jump down this small height, and offer your arm.* Polidori tried to do so ; but, the ground being wet, his foot slipped and he sprained his ankle. Byron helped to carry him in, and, after he was laid on the sofa, went up-stairs to fetch a pillow for him. * Well, I did not believe you had so much feeling,' was Polidori's ungracious remark."
The play written by Polidori, which received so little commendation, was, I suppose, the Cajetan which is mentioned at an early point in the Journal. There was another named Boadicea, in prose ; very poor stuff, and I suppose written at an early date. A different drama named Ximenes was afterwards published : certainly its merit — whether as a drama or as a specimen of poetic writing — is slender. The con- versation between Shelley and Polidori about " principles " and " whether man was to be thought merely an instrument " appears to have some considerable analogy with a conversation to which Mary Shelley and Professor Dowden refer, and which raised in her mind a train of thought conducing to her invention of Frankenstein and his Man-monster. Mary, however, speaks of Byron (not Polidori) as the person who conversed with Shelley on that occasion. Professor Dowden, paraphrasing some remarks made by Mary, says : " One night she sat listening to a conversation between the two poets at Diodati. What was the nature, they questioned, of the principle of life ? Would it ever be discovered, and the power of communicating life be acquired ? Perhaps a corpse would be reanimated ; galvanism had given token of such things. That night Mary lay sleepless," etc.]
June 15. — Up late ; began my letters. Went to Shelley's. After dinner, jumping a wall my foot slipped and I strained my left ankle. Shelley etc. came in the evening ; talked of my play etc., which all agreed was worth nothing. Afterwards Shelley and I had a conversation about principles, — whether man was to be thought merely an instrument. [The accident to Polidori's ankle was related thus by Byron in a letter addressed from Ouchy to John Murray. " Dr. Polidori is not here, but at Diodati ; left behind in hospital with a sprained ankle, acquired in tumbling from a wall — he can't jump." Thomas Moore, in his Life of Byron supplies some details. " Mrs. Shelley was, after a shower of rain, walking up the hill to Diodati ; when Byron, who saw her from his balcony where he was standing with Polidori, said to the latter: ' Now you who wish to be gallant ought to jump down this small height, and offer your arm.* Polidori tried to do so ; but, the ground being wet, his foot slipped and he sprained his ankle. Byron helped to carry him in, and, after he was laid on the sofa, went up-stairs to fetch a pillow for him. * Well, I did not believe you had so much feeling,' was Polidori's ungracious remark."
The play written by Polidori, which received so little commendation, was, I suppose, the Cajetan which is mentioned at an early point in the Journal. There was another named Boadicea, in prose ; very poor stuff, and I suppose written at an early date. A different drama named Ximenes was afterwards published : certainly its merit — whether as a drama or as a specimen of poetic writing — is slender. The con- versation between Shelley and Polidori about " principles " and " whether man was to be thought merely an instrument " appears to have some considerable analogy with a conversation to which Mary Shelley and Professor Dowden refer, and which raised in her mind a train of thought conducing to her invention of Frankenstein and his Man-monster. Mary, however, speaks of Byron (not Polidori) as the person who conversed with Shelley on that occasion. Professor Dowden, paraphrasing some remarks made by Mary, says : " One night she sat listening to a conversation between the two poets at Diodati. What was the nature, they questioned, of the principle of life ? Would it ever be discovered, and the power of communicating life be acquired ? Perhaps a corpse would be reanimated ; galvanism had given token of such things. That night Mary lay sleepless," etc.]
June 16. — Laid up. Shelley came, and dined and
slept here, with Mrs. S[helley] and Miss Clare
Clairmont. Wrote another letter.
June 17. — Went into the town ; dined with Shelley
etc. here. Went after dinner to a ball at Madame
Odier's; where I was introduced to Princess Something
and Countess Potocka, Poles, and had with them
a long confab. Attempted to dance, but felt such
horrid pain was forced to stop. The ghost-stories
are begun by all but me.
[This date serves to rectify a small point in literary
history. We all know that the party at Cologny —
consisting of Byron and Polidori on the one hand,
and of Shelley and Mrs. Shelley and Miss Clairmont
on the other — undertook to write each of them an
independent ghost-story, or story of the supernatural ;
the result being Byron's fragment of The Vampyre, Polidori's complete story of The Vampyre, and Mrs.
Shelley's renowned Frankenstein. Shelley and Miss
Clairmont proved defaulters (...)].
zondag 13 juni 2021
J. Slauerhoff • 14 juni 1927
• Tijdens zijn jaren als scheepsarts hield J. Slauerhoff (1898-1936) een dagboek bij, dat later gepubliceerd werd in De Gids.
Droom.
14 Juni, onderweg naar B. maakt de Tjik. [Tjikembang, naam van Slauerhoffs schip] een omweg, vaart dicht en dichter langs de kust in een cirkelboog aan een raaklijn. Banka ligt vlakbij in een heuvelkom, lage huizen, enkle groote gebouwen, er zullen wel families wonen. Het is denkelijk tien minuten zwemmen. Ik heb 20 $ in mijn cigarettenkoker. Als ik 't doe word ik misschien gelukkig. Welk geluk, en hoef ik het niet op een andre manier te worden. Ik behoef niet te beslissen, de T. legt aan, ik bevind mij aan wal, in de eerste straten, merk dat ik toch geen geld bij mij heb en slecht ben gekleed, keer mij om, de T. stoomt de baai uit, voel mij rampzalig, weet niet waarheen. Is dat het nieuwe geluk? Ik kom de 3e comprad. [comprador: tussenpersoon tussen de gezagvoerder en de Chinese passagiers] tegen. Ook achtergebleven? De T. gaat lading halen overzijde baai. Allen zijn op bezoek bij den gouverneur. Ik ga er ook heen. Men zit rondom de gouverneur, congestieus, goedig, vroom, mager, streng, de bezoekers misplaatst. De dochter komt binnen, groet allen, maar mij alleen. Zingt en daar 't voor mij alleen is russisch, zoo zoet bedwelmend en doordringend dat ik half sterf van geluk en weemoed door de gedachte dat het eeuwig afscheid er dadelijk op volgt. Na het zingen néémt ze afscheid, bij mij blijft ze langer staan en staart mij aan met harde oogen... ‘Darf ich Sie begleiten?’ Zij lacht en gaat. Ik neem onmiddellijk daarna haastig en abrupt afscheid, en dan is alles, alles weggezonken. Zij *
Een volmaakte droom is toch verkozen boven de * werkelijkheid.
Te benijden zijn de Japanners die voor gewichtige beslissingen wierook voor de geesten en de voorouders gaan branden en hun uitspraak door de priesters overgebracht blindelings volgen. De voorouders kunnen toch beter weten dan wij hoe wij moeten handelen om geluk te hebben en vooral om niet ongelukkig te worden. Wat weten wij, wat is een weloverwogen beslissing anders dan een coup de dés? Alleen Zeus' dobbelsteenen vallen altijd goed. Kaloos aei piptousin hoi Dios kuboi. Zelfs als ze niet bestaan weten de voorouders het nog beter dan wij.
Het begint grijs te regenen en de stad wordt weggewischt, eerst de lage Chineesche huizen, dan de hooge steenen. Rickshaws rennen door de stralen over het watervlak van de straten, de koelies er voor hebben een bruinrieten mantel aan die breed over de schouders uitstaat en hen een loopende graszode doet schijnen. Wat komt daar aan? Twaalf zwarte paddestoelen in twee rijen schuiven langzaam voort langs de grond, een vreemd boosaardig speelgoed, er tusschen draait een bruine schijf. Het is een kruiwagen, aan weerskanten bengelen voetjes, onder de zwarte kapjes smalle gezichtjes en dikke vlechten. Een koelie kruit ze kreunend voort. Zijn het kostschoolmeisjes? Of afgewerkte fabrieksmeisjes? Of...?.
Volgens Fouletier en Godet is het leven in het Verre Oosten te verkiezen boven het Europeesche, is het geraffineerder; dat is waar wat de zinnen betreft. O, juste, puissant et subtil. Leven als een vorst. Niet naar de geest, deze bloeit alleen in Europa, de westersche althans, wel is men daar gedwongen te leven als asceet. Soit, ça vaut mieux.
De eerste keer wanneer de weldadige rook de longen binnendringt, geeft het [het] gevoel dat een vrouw weet van de eerste omhelzing, een zalig geweld, vreeselijk, dat men nog zou willen ontwijken, omdat het leven daarachter andere gestalte heeft, hoe weet men nog niet. Er is alleen dat geweldige, dat staat als een muur tusschen geboorte en dood, en van beide heeft het veel.
Als de keuze gaat tusschen bezit en niet-bezit kiest men niet-bezit, dus Rusland. Kiezen tusschen Oost en West, nog steeds het Westen al is het bourgeois en rottend. Kiezen tusschen cosmopolitisme en nationalisme, het laatste; het eerste is veelzijdige vervlakking, het laatste geconcentreerde verenging en verdieping. Het eerste is een vlakte, het tweede een mijn. Maar men vindt dan aan een kant Rusland, West-Europa, Holland. Wie reimt sich das zusammen? Een hollandsche Westeuropeesche communistische geest, hoe ziet het daarbinnen uit? Chaos.
En toch moet vóor alles stelling genomen worden tegen bezit. Behalve R.H. [A. Roland Holst] ken ik niemand die ondanks zijn hebben en houden van alle smetten rein is. Alle bezitters in Indië en O.-Azië zijn van een stompzinnige arrogantie die doet wenschen dat de russische sikkel eenmaal door deze rotte aren varen zal, dat de russische hamer eenmaal deze meerendeels kale schedels zal verbrijzelen. Ainsi soit-il.
14 Juni, onderweg naar B. maakt de Tjik. [Tjikembang, naam van Slauerhoffs schip] een omweg, vaart dicht en dichter langs de kust in een cirkelboog aan een raaklijn. Banka ligt vlakbij in een heuvelkom, lage huizen, enkle groote gebouwen, er zullen wel families wonen. Het is denkelijk tien minuten zwemmen. Ik heb 20 $ in mijn cigarettenkoker. Als ik 't doe word ik misschien gelukkig. Welk geluk, en hoef ik het niet op een andre manier te worden. Ik behoef niet te beslissen, de T. legt aan, ik bevind mij aan wal, in de eerste straten, merk dat ik toch geen geld bij mij heb en slecht ben gekleed, keer mij om, de T. stoomt de baai uit, voel mij rampzalig, weet niet waarheen. Is dat het nieuwe geluk? Ik kom de 3e comprad. [comprador: tussenpersoon tussen de gezagvoerder en de Chinese passagiers] tegen. Ook achtergebleven? De T. gaat lading halen overzijde baai. Allen zijn op bezoek bij den gouverneur. Ik ga er ook heen. Men zit rondom de gouverneur, congestieus, goedig, vroom, mager, streng, de bezoekers misplaatst. De dochter komt binnen, groet allen, maar mij alleen. Zingt en daar 't voor mij alleen is russisch, zoo zoet bedwelmend en doordringend dat ik half sterf van geluk en weemoed door de gedachte dat het eeuwig afscheid er dadelijk op volgt. Na het zingen néémt ze afscheid, bij mij blijft ze langer staan en staart mij aan met harde oogen... ‘Darf ich Sie begleiten?’ Zij lacht en gaat. Ik neem onmiddellijk daarna haastig en abrupt afscheid, en dan is alles, alles weggezonken. Zij *
Een volmaakte droom is toch verkozen boven de * werkelijkheid.
Te benijden zijn de Japanners die voor gewichtige beslissingen wierook voor de geesten en de voorouders gaan branden en hun uitspraak door de priesters overgebracht blindelings volgen. De voorouders kunnen toch beter weten dan wij hoe wij moeten handelen om geluk te hebben en vooral om niet ongelukkig te worden. Wat weten wij, wat is een weloverwogen beslissing anders dan een coup de dés? Alleen Zeus' dobbelsteenen vallen altijd goed. Kaloos aei piptousin hoi Dios kuboi. Zelfs als ze niet bestaan weten de voorouders het nog beter dan wij.
Het begint grijs te regenen en de stad wordt weggewischt, eerst de lage Chineesche huizen, dan de hooge steenen. Rickshaws rennen door de stralen over het watervlak van de straten, de koelies er voor hebben een bruinrieten mantel aan die breed over de schouders uitstaat en hen een loopende graszode doet schijnen. Wat komt daar aan? Twaalf zwarte paddestoelen in twee rijen schuiven langzaam voort langs de grond, een vreemd boosaardig speelgoed, er tusschen draait een bruine schijf. Het is een kruiwagen, aan weerskanten bengelen voetjes, onder de zwarte kapjes smalle gezichtjes en dikke vlechten. Een koelie kruit ze kreunend voort. Zijn het kostschoolmeisjes? Of afgewerkte fabrieksmeisjes? Of...?.
Volgens Fouletier en Godet is het leven in het Verre Oosten te verkiezen boven het Europeesche, is het geraffineerder; dat is waar wat de zinnen betreft. O, juste, puissant et subtil. Leven als een vorst. Niet naar de geest, deze bloeit alleen in Europa, de westersche althans, wel is men daar gedwongen te leven als asceet. Soit, ça vaut mieux.
De eerste keer wanneer de weldadige rook de longen binnendringt, geeft het [het] gevoel dat een vrouw weet van de eerste omhelzing, een zalig geweld, vreeselijk, dat men nog zou willen ontwijken, omdat het leven daarachter andere gestalte heeft, hoe weet men nog niet. Er is alleen dat geweldige, dat staat als een muur tusschen geboorte en dood, en van beide heeft het veel.
Als de keuze gaat tusschen bezit en niet-bezit kiest men niet-bezit, dus Rusland. Kiezen tusschen Oost en West, nog steeds het Westen al is het bourgeois en rottend. Kiezen tusschen cosmopolitisme en nationalisme, het laatste; het eerste is veelzijdige vervlakking, het laatste geconcentreerde verenging en verdieping. Het eerste is een vlakte, het tweede een mijn. Maar men vindt dan aan een kant Rusland, West-Europa, Holland. Wie reimt sich das zusammen? Een hollandsche Westeuropeesche communistische geest, hoe ziet het daarbinnen uit? Chaos.
En toch moet vóor alles stelling genomen worden tegen bezit. Behalve R.H. [A. Roland Holst] ken ik niemand die ondanks zijn hebben en houden van alle smetten rein is. Alle bezitters in Indië en O.-Azië zijn van een stompzinnige arrogantie die doet wenschen dat de russische sikkel eenmaal door deze rotte aren varen zal, dat de russische hamer eenmaal deze meerendeels kale schedels zal verbrijzelen. Ainsi soit-il.
Aaldrik Pot • 13 juni 2018
• Uit Met huid en haar. Brieven over verlangen naar buiten - het tweede boek met brieven vol natuurobservaties die Barbara de Beaufort en Aaldrik Pot elkaar schreven. Deze brief schreef Pot in Noorwegen.
13 juni
Nu kan ik pas écht meepraten over muggen. Tijdens onze wandeling van vandaag werden we belaagd door een ondoordringbare wolk muggen. Binnen een paar seconden zaten er alleen al honderden op mijn sokken. En dat terwijl ik net uitgebreid van een vissende visarend stond te genieten.
Dit heb ik nog nooit eerder meegemaakt. Ik dacht de afgelopen week al dat ik wel was ingewijd, maar dit sloeg echt alles. In een soort blinde paniek probeerde ik mijn muggennetje op te zetten, maar daarmee sloot ik tientallen muggen op, aan de verkeerde kant. Mijn lip, mijn oren, mijn oogleden, overal waar huid was, werd ik geprikt. Gek genoeg - of gelukkig - zetten de bulten en de jeuk niet echt door. Na een half uurtje was er niets meer aan de hand. Bovendien vond ik die tientallen muggen die continu om ons heen zwermden ineens ontzettend meevallen.
Voor de rest was het weer een prachtige natuurdag in opnieuw een sprookjesachtig landschap. We zagen een goudplevier bovenop een bergtopje, genoten van een paartje baltsende blauwe kiekendieven en schrokken ons een hoedje van een opvliegende moerassneeuwhoen. En heb je ooit baltsende regenwulpen gezien? Fenomenaal geluid is dat. Nog mooier dan 'gewone' wulpen.
Afijn, morgen laten we Skåbu in het Espedalen achter ons en gaan we richting Hardangervidda.
13 juni
Nu kan ik pas écht meepraten over muggen. Tijdens onze wandeling van vandaag werden we belaagd door een ondoordringbare wolk muggen. Binnen een paar seconden zaten er alleen al honderden op mijn sokken. En dat terwijl ik net uitgebreid van een vissende visarend stond te genieten.
Dit heb ik nog nooit eerder meegemaakt. Ik dacht de afgelopen week al dat ik wel was ingewijd, maar dit sloeg echt alles. In een soort blinde paniek probeerde ik mijn muggennetje op te zetten, maar daarmee sloot ik tientallen muggen op, aan de verkeerde kant. Mijn lip, mijn oren, mijn oogleden, overal waar huid was, werd ik geprikt. Gek genoeg - of gelukkig - zetten de bulten en de jeuk niet echt door. Na een half uurtje was er niets meer aan de hand. Bovendien vond ik die tientallen muggen die continu om ons heen zwermden ineens ontzettend meevallen.
Voor de rest was het weer een prachtige natuurdag in opnieuw een sprookjesachtig landschap. We zagen een goudplevier bovenop een bergtopje, genoten van een paartje baltsende blauwe kiekendieven en schrokken ons een hoedje van een opvliegende moerassneeuwhoen. En heb je ooit baltsende regenwulpen gezien? Fenomenaal geluid is dat. Nog mooier dan 'gewone' wulpen.
Afijn, morgen laten we Skåbu in het Espedalen achter ons en gaan we richting Hardangervidda.
Sarah Raymond • 12 juni 1865
• Sarah Raymond (1840-1914) trok met haar familie per huifkar naar het westen als kolonist. Haar dagboek is later gepubliceerd als Days on the road. "The family began their journey on May 1, 1865 in Missouri and arrived at their destination in Virginia City, Montana Territory on September 6. On June 12, 1865 - about 6 weeks after leaving Missouri - Sarah's group of wagons arrives at Fort Kearney, Nebraska Territory, a major way station on the road west. There, the pioneers are confronted with evidence of the hazards of their journey."
Monday, June 12
We stood by the graves of eleven men that were killed last August by the Indians. There was a sort of bulletin-board about midway and at the foot of the graves stating the circumstances of the frightful tragedy. They were a party of fourteen, twelve men and two women, wives of two of the men. They were camped on Plum Creek, a short distance from where the graves are. They were all at breakfast except one man who had gone to the creek for water, he hid in the brush, or there would have been none to tell the tale of the massacre.
There had been no depredations committed on this road all Summer, and emigrants had become careless and traveled in small parties. They did not suspect that an Indian was near until they were surrounded, and the slaughter had commenced. All the men were killed and scalped, and the women taken prisoners. They took what they wanted of the provisions burned the wagons and ran off with the horses.
The one man that escaped went with all haste to the nearest station for help. The soldiers pursued the Indians, had a fight with them and rescued the women. One of them had seen her husband killed and scalped and was insane when rescued and died at the station. The other woman was the wife of the man that escaped. They were from St. Joe, Missouri.
Sunday, July 16
Just after we crossed the bridge, and where there is a sudden turn in the road, as it winds around the mountain, we saw where two men had been killed and two wagons burned last week. The tire became loose on a wheel of the next to the last wagon in a freight train, the men stopped to tighten it, while the rest of the train moved on, not thinking of danger, and was out of sight in a few minutes. An hour later some of the men came back to see what kept them. There they were - dead and scalped - horses gone, and wagons on fire. The Indians had taken all the freight they could use, piled wood under the wagons, and set it on fire. We saw quantities of white beans scattered over the ground, also the irons from the wagons.
Monday, June 12
We stood by the graves of eleven men that were killed last August by the Indians. There was a sort of bulletin-board about midway and at the foot of the graves stating the circumstances of the frightful tragedy. They were a party of fourteen, twelve men and two women, wives of two of the men. They were camped on Plum Creek, a short distance from where the graves are. They were all at breakfast except one man who had gone to the creek for water, he hid in the brush, or there would have been none to tell the tale of the massacre.
There had been no depredations committed on this road all Summer, and emigrants had become careless and traveled in small parties. They did not suspect that an Indian was near until they were surrounded, and the slaughter had commenced. All the men were killed and scalped, and the women taken prisoners. They took what they wanted of the provisions burned the wagons and ran off with the horses.
The one man that escaped went with all haste to the nearest station for help. The soldiers pursued the Indians, had a fight with them and rescued the women. One of them had seen her husband killed and scalped and was insane when rescued and died at the station. The other woman was the wife of the man that escaped. They were from St. Joe, Missouri.
Sunday, July 16
Just after we crossed the bridge, and where there is a sudden turn in the road, as it winds around the mountain, we saw where two men had been killed and two wagons burned last week. The tire became loose on a wheel of the next to the last wagon in a freight train, the men stopped to tighten it, while the rest of the train moved on, not thinking of danger, and was out of sight in a few minutes. An hour later some of the men came back to see what kept them. There they were - dead and scalped - horses gone, and wagons on fire. The Indians had taken all the freight they could use, piled wood under the wagons, and set it on fire. We saw quantities of white beans scattered over the ground, also the irons from the wagons.
donderdag 10 juni 2021
Mírzá Mahmúd-i-Zarqání • 11 juni 1912
• Mahmúd's Diary. The Diary of Mírzá Mahmúd-i-Zarqání
Chronicling `Abdu'l-Bahá's Journey to America.
Abdu'l-Bahá was de zoon van de grondlegger van het Bahá'í-geloof.
Abdu'l-Bahá was de zoon van de grondlegger van het Bahá'í-geloof.
Tuesday, June 11, 1912 [New York]
After the morning obligatory prayers and meditation, many came to see `Abdu'l-Bahá. Those with special petitions and seekers visited Him in His room. He then went into the sitting room and spoke to the visitors regarding the insincere faith and blind imitation of people of various religions and their branches, about the ultimate purpose of the Prophets and the penetrating influence of the Cause of Bahá'u'lláh. Before the meeting ended He was asked how to reconcile two contradictory statements in the writings: that detachment from worldly affairs is enjoined and that it is incumbent upon all to engage in a trade or profession. `Are not these commandments contradictory?' The Master replied:
"In the Cause of Bahá'u'lláh it is obligatory for the individual to engage in a trade or profession. For instance, I know mat weaving and you know another trade. The service we perform is equivalent to worship if we perform it with truth and trustworthiness; it is a cause of human advancement. If the heart is not bound and attached to the world, if it is unaffected by the vicissitudes of life, unhampered by worldly wealth from serving humanity and not dejected because of poverty, then this is a human perfection. Otherwise, to profess generosity if one is poor, or justice when one is powerless to extend it, is easy enough, but this will not establish one's spiritual education and awareness."
Another asked that if, after the Master left, some of the believers considered themselves superior to others, how they could be known. The Master replied:
"I have already spoken about this matter. You should, according to the saying of Christ, recognize them by their deeds. Those who relate themselves to me will be known by their deeds."
After the morning obligatory prayers and meditation, many came to see `Abdu'l-Bahá. Those with special petitions and seekers visited Him in His room. He then went into the sitting room and spoke to the visitors regarding the insincere faith and blind imitation of people of various religions and their branches, about the ultimate purpose of the Prophets and the penetrating influence of the Cause of Bahá'u'lláh. Before the meeting ended He was asked how to reconcile two contradictory statements in the writings: that detachment from worldly affairs is enjoined and that it is incumbent upon all to engage in a trade or profession. `Are not these commandments contradictory?' The Master replied:
"In the Cause of Bahá'u'lláh it is obligatory for the individual to engage in a trade or profession. For instance, I know mat weaving and you know another trade. The service we perform is equivalent to worship if we perform it with truth and trustworthiness; it is a cause of human advancement. If the heart is not bound and attached to the world, if it is unaffected by the vicissitudes of life, unhampered by worldly wealth from serving humanity and not dejected because of poverty, then this is a human perfection. Otherwise, to profess generosity if one is poor, or justice when one is powerless to extend it, is easy enough, but this will not establish one's spiritual education and awareness."
Another asked that if, after the Master left, some of the believers considered themselves superior to others, how they could be known. The Master replied:
"I have already spoken about this matter. You should, according to the saying of Christ, recognize them by their deeds. Those who relate themselves to me will be known by their deeds."
woensdag 9 juni 2021
Robert Hébras • 10 juni 1944
• Robert Hébras (1925) overleefde het bloedbad van Oradour-sur-Glane en schreef er een boek over.
Een zaterdag zoals alle zaterdagen. Oradour maakte zich op voor de zondag. De huisvrouwen deden hun inkopen en de mannen waren gewoon aan het werk en veel mannen waren al gewoon thuis omdat de zondag voor de deur stond (hierin kan ook de reden liggen voor het tijdstip van de operatie: zaterdag na 12.00 uur). Voor de bewoners van Oradour was alles rustig, maar 10 kilometer verderop bracht de Duitse majoor Diekmann alles in paraatheid om naar Oradour te gaan. Zijn colonne arriveerde om 13.30 uur in Oradour en tegen zijn mensen vertelde de Tweede-Luitenant Barth in het gehucht Bellevue, dat "zij vandaag konden zien hoe er bloed ging vloeien". Binnen een half uur was het gehele dorp omsingeld en alle in- en uitgangen en toegangswegen werden afgesneden. De majoor Diekmann richtte een boerderij in als commandopost, die tussen Oradour lag en het dorpje Bordes. Het in haast bedachte plan bleek koel en efficiënt. Als reden voor de overval werd een routinematige identiteitscontrole opgegeven, waartoe alle inwoners zich op het marktplein moesten verzamelen. Naarmate de tijd verstreek werd het aantal mensen steeds groter. Een van de overlevenden, Robert Hébras, schrijft hierover dat hij in Oradour nog nooit zoveel mensen bij elkaar had gezien. Over de stemming zegt hij voorts dat deze gemoedelijk was. De mensen praatten normaal met elkaar en her en der was er een schampere opmerking te horen. Ook werden hier en daar door de Duitsers geruststellende opmerkingen gemaakt. Bekend is de opmerking tegen de pasteibakker, toen deze zich zorgen ging maken over de cakes die hij net in de oven had gedaan, dat hij zich geen zorgen hoefde te maken en dat "wij" er wel even op zouden letten. Gerustgesteld zou de man zich omgedraaid hebben en een gesprek met anderen hebben aangeknoopt. Om 15.00 begonnen de soldaten de mannen en de vrouwen van elkaar te scheiden. De mannen aan de ene kant van het terrein en de vrouwen en kinderen aan de andere kant. Een bevel in het Duits werd gegeven en de groep met vrouwen en kinderen werd naar een uitgang van het dorp gedreven, waar ook de kerk lag. Op dat moment zou, volgens Hébras, er nog een weinig dreigende houding van de Duitsers zijn uitgegaan. De gesprekken waren nog steeds levendig. Een Duits officier, die goed Frans sprak, verzocht burgemeester Desourteaux zich te melden. Deze deed een stap vooruit. De officier beval hem gijzelaars aan te wijzen. Hij weigerde en bood zichzelf als gijzelaar aan. Intussen moesten de wapens van de bewoners ingeleverd worden. Inmiddels brachten de Duitsers hun wapens in stelling tegen de mannen. De gesprekken verstomden. De mannen werden opgesplitst en opgesloten in diverse schuren. Om 16.00 uur hoorde Hébras een grote knal, waarvan hij dacht dat het een granaat was. Direct hierna begonnen de machinegeweren te ratelen. Overal hoorde hij kreunende mannen. De geur van bloed vermengde zich met de geur van hooi, stof en kruitdamp. Hébras was onder de lichamen van anderen terechtgekomen en schrijft zich nog niet gerealiseerd te hebben, wat er op dat moment aan de hand was. Hij noemt hierbij in zijn verslag, dat de schuur veranderd was in "een hel op aarde". Later hoorde hij Franse stemmen, die hij herkende aan het accent van zijn geboortestreek. Dit waren vier andere vrienden, die de slachting overleefd hadden en met hen wist hij zichzelf in veiligheid te brengen. Zij verscholen zich in drie grote konijnenhokken achter de schuur en hervonden hun vrijheid. Wat het lot van de vrouwen en de kinderen betreft, laat hij mevrouw Rouffanche aan het woord. Zij vertelt dat zij om 14.00 opeens Duitse soldaten in haar huis vond, die haar dwongen naar het marktplein te gaan, waar de mannen en de vrouwen van elkaar gescheiden werden. Alle vrouwen, veel moeders met hun kinderen op de arm of tegen zich aangedrukt, werden in de kerk bijeengedreven. Met grote angst wachtten zij de gebeurtenissen in de kerk af. Omstreeks een uur of 4 kwamen twee jonge soldaten de kerk binnen en plaatsten een soort kist in het koor van de kerk. Uit deze kist hingen lange draden tot aan de grond. De mensen moeten door een hel gegaan zijn. Plotseling een grote knal, waardoor de hele kerk in brand vloog en alle vrouwen en kinderen levend verbrandden. Mevrouw Rouffanche wist met behulp van een knielbankje naar een kerkraam toe te klimmen en werd daarbij gevolgd door een jonge vrouw en haar baby, die door de Duitsers naar beneden geschoten werden en stierven. Mevrouw Rouffanche raakte zelf gewond en liet zich vallen. Gedurende twaalf lange uren hield zij zich verborgen tussen erwtenplanten. De moordenaars slachtten honderden vrouwen en kinderen af. De jongste van hen was nog geen week oud. Later op de dag werd de rest van het dorp in brand gestoken. In de loop van de middag kwam een tram, die een proefrit maakte, met een paar bewoners in Oradour aan. Deze passagiers werkten bij de trammaatschappij. Een van hen stapte uit en werd doodgeschoten. De nazi's stuurden de tram met de andere passagiers terug naar Limoges. Toen de volgende tram in Oradour arriveerde om 19.30 uur, mochten de 20 bewoners van Oradour uitstappen. Zij kregen van de Duitse soldaten te horen, dat zij hun gelukkig gesternte mochten danken, omdat de rest van Oradour was afgeslacht. De Duitsers hadden inmiddels Oradour geplunderd en gingen weg. Twee dagen later kwamen ze terug om twee grote massagraven te delven. Een paar dagen later zonden de Duitsers een paar officieren naar Oradour. Hun taak was de effectiviteit van de operatie te inventariseren. Een paar inwoners van Oradour, met wat pluimvee, bleven ontredderd en verslagen achter. Zij hadden de droeve taak om de doden te identificeren en te begraven of hun as veilig te stellen.
Een zaterdag zoals alle zaterdagen. Oradour maakte zich op voor de zondag. De huisvrouwen deden hun inkopen en de mannen waren gewoon aan het werk en veel mannen waren al gewoon thuis omdat de zondag voor de deur stond (hierin kan ook de reden liggen voor het tijdstip van de operatie: zaterdag na 12.00 uur). Voor de bewoners van Oradour was alles rustig, maar 10 kilometer verderop bracht de Duitse majoor Diekmann alles in paraatheid om naar Oradour te gaan. Zijn colonne arriveerde om 13.30 uur in Oradour en tegen zijn mensen vertelde de Tweede-Luitenant Barth in het gehucht Bellevue, dat "zij vandaag konden zien hoe er bloed ging vloeien". Binnen een half uur was het gehele dorp omsingeld en alle in- en uitgangen en toegangswegen werden afgesneden. De majoor Diekmann richtte een boerderij in als commandopost, die tussen Oradour lag en het dorpje Bordes. Het in haast bedachte plan bleek koel en efficiënt. Als reden voor de overval werd een routinematige identiteitscontrole opgegeven, waartoe alle inwoners zich op het marktplein moesten verzamelen. Naarmate de tijd verstreek werd het aantal mensen steeds groter. Een van de overlevenden, Robert Hébras, schrijft hierover dat hij in Oradour nog nooit zoveel mensen bij elkaar had gezien. Over de stemming zegt hij voorts dat deze gemoedelijk was. De mensen praatten normaal met elkaar en her en der was er een schampere opmerking te horen. Ook werden hier en daar door de Duitsers geruststellende opmerkingen gemaakt. Bekend is de opmerking tegen de pasteibakker, toen deze zich zorgen ging maken over de cakes die hij net in de oven had gedaan, dat hij zich geen zorgen hoefde te maken en dat "wij" er wel even op zouden letten. Gerustgesteld zou de man zich omgedraaid hebben en een gesprek met anderen hebben aangeknoopt. Om 15.00 begonnen de soldaten de mannen en de vrouwen van elkaar te scheiden. De mannen aan de ene kant van het terrein en de vrouwen en kinderen aan de andere kant. Een bevel in het Duits werd gegeven en de groep met vrouwen en kinderen werd naar een uitgang van het dorp gedreven, waar ook de kerk lag. Op dat moment zou, volgens Hébras, er nog een weinig dreigende houding van de Duitsers zijn uitgegaan. De gesprekken waren nog steeds levendig. Een Duits officier, die goed Frans sprak, verzocht burgemeester Desourteaux zich te melden. Deze deed een stap vooruit. De officier beval hem gijzelaars aan te wijzen. Hij weigerde en bood zichzelf als gijzelaar aan. Intussen moesten de wapens van de bewoners ingeleverd worden. Inmiddels brachten de Duitsers hun wapens in stelling tegen de mannen. De gesprekken verstomden. De mannen werden opgesplitst en opgesloten in diverse schuren. Om 16.00 uur hoorde Hébras een grote knal, waarvan hij dacht dat het een granaat was. Direct hierna begonnen de machinegeweren te ratelen. Overal hoorde hij kreunende mannen. De geur van bloed vermengde zich met de geur van hooi, stof en kruitdamp. Hébras was onder de lichamen van anderen terechtgekomen en schrijft zich nog niet gerealiseerd te hebben, wat er op dat moment aan de hand was. Hij noemt hierbij in zijn verslag, dat de schuur veranderd was in "een hel op aarde". Later hoorde hij Franse stemmen, die hij herkende aan het accent van zijn geboortestreek. Dit waren vier andere vrienden, die de slachting overleefd hadden en met hen wist hij zichzelf in veiligheid te brengen. Zij verscholen zich in drie grote konijnenhokken achter de schuur en hervonden hun vrijheid. Wat het lot van de vrouwen en de kinderen betreft, laat hij mevrouw Rouffanche aan het woord. Zij vertelt dat zij om 14.00 opeens Duitse soldaten in haar huis vond, die haar dwongen naar het marktplein te gaan, waar de mannen en de vrouwen van elkaar gescheiden werden. Alle vrouwen, veel moeders met hun kinderen op de arm of tegen zich aangedrukt, werden in de kerk bijeengedreven. Met grote angst wachtten zij de gebeurtenissen in de kerk af. Omstreeks een uur of 4 kwamen twee jonge soldaten de kerk binnen en plaatsten een soort kist in het koor van de kerk. Uit deze kist hingen lange draden tot aan de grond. De mensen moeten door een hel gegaan zijn. Plotseling een grote knal, waardoor de hele kerk in brand vloog en alle vrouwen en kinderen levend verbrandden. Mevrouw Rouffanche wist met behulp van een knielbankje naar een kerkraam toe te klimmen en werd daarbij gevolgd door een jonge vrouw en haar baby, die door de Duitsers naar beneden geschoten werden en stierven. Mevrouw Rouffanche raakte zelf gewond en liet zich vallen. Gedurende twaalf lange uren hield zij zich verborgen tussen erwtenplanten. De moordenaars slachtten honderden vrouwen en kinderen af. De jongste van hen was nog geen week oud. Later op de dag werd de rest van het dorp in brand gestoken. In de loop van de middag kwam een tram, die een proefrit maakte, met een paar bewoners in Oradour aan. Deze passagiers werkten bij de trammaatschappij. Een van hen stapte uit en werd doodgeschoten. De nazi's stuurden de tram met de andere passagiers terug naar Limoges. Toen de volgende tram in Oradour arriveerde om 19.30 uur, mochten de 20 bewoners van Oradour uitstappen. Zij kregen van de Duitse soldaten te horen, dat zij hun gelukkig gesternte mochten danken, omdat de rest van Oradour was afgeslacht. De Duitsers hadden inmiddels Oradour geplunderd en gingen weg. Twee dagen later kwamen ze terug om twee grote massagraven te delven. Een paar dagen later zonden de Duitsers een paar officieren naar Oradour. Hun taak was de effectiviteit van de operatie te inventariseren. Een paar inwoners van Oradour, met wat pluimvee, bleven ontredderd en verslagen achter. Zij hadden de droeve taak om de doden te identificeren en te begraven of hun as veilig te stellen.
dinsdag 8 juni 2021
Gosewinus de Voogt • 9 juni 1852
• Gosewinus de Voogt (1832-1852). Uit: Bladen uit het dagboek van Gosewinus. De auteur overleed op jonge leeftijd aan een hartkwaal, en beschrijft zijn ziekte en de kracht die hij put uit zijn geloof.
Woensdag 9 Junij 1852.
De mensch is zwak, naar ligchaam en ziel beide. De zwakheid van het ligchaam wordt, vergeten als de krachten zijn wedergekeerd; maar de zwakheden des geestes kunnen en mogen niet worden vergeten.
Mijn hoofd is weer vol van de heerlijkste plannen. Plannen! Aleer ik een dier plannen opschrijf, hef ik mijne oogen op tot U, Vader der liefde, Die mij tot hiertoe geholpen hebt en mij weer zulke schoone dagen doet beleven! Geef! Heere! dat zij niet andermaal onder de hand Uwer liefderijke beproeving in rook en damp mogen verdwijnen! Vader! Die mij weer gezond hebt gemaakt, en Die mij thans eerst regt doet gevoelen, wat het eigenlijk zegt: gezond te zijn, och! dat het zoo blijve! Gij geeft mij tijd om te werken; geef mij ook kracht en gelegenheid!
Zonder nu verder uit te weiden over hetgeen ik doen zal, hoop ik liever getrouw te vermelden wat ik gedaan heb. God geve dat ik veel zal mogen te vermelden hebben; en dat onder dat hooglied mijner studie dikwijls het referein moge weerklinken : „ik was gezond!"
maandag 7 juni 2021
Nic van Bruggen • 8 juni 1973
Nic van Bruggen (1938-1991) was een Belgische dichter. Uit: Uit het Dagboek van een Pink Poet.
Op vrijdagavond 8 juni 1973 in het ex-koninklijke Baurscheit paleis aan de Antwerpse Meir dat nu prozaïscher I.C.C. heet is, op de vooropening van een internationale fototentoonstelling (leden van het agentschap Viva), foto-genius Henri Cartier Bresson duidelijk een doodvermoeid man. Dergelijke semi-plechtigheden liggen de meester der 'images à la sauvette' helemaal niet. Maar ja, zijn épouse is aan de Van Putlei geboren en getogen, en zij is mede-stichteres van Viva, en ze kon onmogelijk aanwezig zijn, en iemand moest haar in haar vaderstad toch vertegenwoordigen, hoewel hij het natuurlijk graag doet... de maître vertelt het met een stem die dof klinkt en zo moe als hijzelf is.
Nu is het een van ouds gekend feit dat de heer Cartier Bresson aan de fotografie maar één broertje dood heeft, namelijk zelf op het negatief figureren. Deze allergie kultiveert hij met een angstvallige zorg, naar zijn zeggen ter vrijwaring van zijn anonimiteit die hij voor een aangename uitoefening van zijn beroep noodzakelijk acht. Een houding die Antwerps fotograaf Gerald Dauphin wel begrijpt, maar er toch een vleugje overdreven sofistikerend snobisme in vermoedt. Weshalve hij zijn assistent van een stille wenk voorziet, daarna het Parijse fenomeen niet zonder eerbied enkele boeken ter ondertekening toeschuift en Henri Cartier Bresson zich met matte, trage gebaren aan het signeren zet. (De hem met een aluminium kettinkje aan de pols gegroeide Leica, als het ware een zwierige aanwas aan zijn arm, is hem daarbij geen hinder. Het vertrouwde kleinood is met zwarte kleefband beplakt, omdat de meester de zwarte Leica-uitvoering - omwille van de ingebouwde lichtmeter - eerder schuwt.) Bij de ondertekening van het vierde boek klinkt driemaal het agressieve geluid van een Nikon sluiter. Het ondertekenen hoeft verder niet meer. 'Fini', meteen. Henri Carter Bresson zucht enkele malen erg diep. En diep teleurgesteld in het wezen van zijn eigen grootheid, de levensecht betrapte werkelijkheid.
Op vrijdagavond 8 juni 1973 in het ex-koninklijke Baurscheit paleis aan de Antwerpse Meir dat nu prozaïscher I.C.C. heet is, op de vooropening van een internationale fototentoonstelling (leden van het agentschap Viva), foto-genius Henri Cartier Bresson duidelijk een doodvermoeid man. Dergelijke semi-plechtigheden liggen de meester der 'images à la sauvette' helemaal niet. Maar ja, zijn épouse is aan de Van Putlei geboren en getogen, en zij is mede-stichteres van Viva, en ze kon onmogelijk aanwezig zijn, en iemand moest haar in haar vaderstad toch vertegenwoordigen, hoewel hij het natuurlijk graag doet... de maître vertelt het met een stem die dof klinkt en zo moe als hijzelf is.
Nu is het een van ouds gekend feit dat de heer Cartier Bresson aan de fotografie maar één broertje dood heeft, namelijk zelf op het negatief figureren. Deze allergie kultiveert hij met een angstvallige zorg, naar zijn zeggen ter vrijwaring van zijn anonimiteit die hij voor een aangename uitoefening van zijn beroep noodzakelijk acht. Een houding die Antwerps fotograaf Gerald Dauphin wel begrijpt, maar er toch een vleugje overdreven sofistikerend snobisme in vermoedt. Weshalve hij zijn assistent van een stille wenk voorziet, daarna het Parijse fenomeen niet zonder eerbied enkele boeken ter ondertekening toeschuift en Henri Cartier Bresson zich met matte, trage gebaren aan het signeren zet. (De hem met een aluminium kettinkje aan de pols gegroeide Leica, als het ware een zwierige aanwas aan zijn arm, is hem daarbij geen hinder. Het vertrouwde kleinood is met zwarte kleefband beplakt, omdat de meester de zwarte Leica-uitvoering - omwille van de ingebouwde lichtmeter - eerder schuwt.) Bij de ondertekening van het vierde boek klinkt driemaal het agressieve geluid van een Nikon sluiter. Het ondertekenen hoeft verder niet meer. 'Fini', meteen. Henri Carter Bresson zucht enkele malen erg diep. En diep teleurgesteld in het wezen van zijn eigen grootheid, de levensecht betrapte werkelijkheid.
zondag 6 juni 2021
Honoré Blijdenstijn • 7 juni 1941
• Op vrijdag 10 mei 1940 begon de 57-jarige directeur van de Rijkskweekschool in Amersfoort, Honoré Blijdenstijn, in een eenvoudig schriftje, dagelijks te noteren wat hem bezighield. Vijf jaar en 23 schriftjes later hield hij daar mee op.
7 juni 1941 (zaterdag)
Roos is verontwaardigd. Zij is bij den groenteboer Ten Hoeve in den winkel geweest, uit op asperges. Allemaal rommel en nog heel duur ook. De vrouw van Ten Hoeve klaagde haar nood: haar man sjouwde maar af en aan naar Utrecht, naar veiling en grossiers. Maar nergens iets behoorlijks te krijgen. Alle kistjes met prima groenten zijn met een kruis gemerkt en worden gereserveerd voor Duitsland. Er blijft geen goed goed in Holland.
’t Is natuurlijk mogelijk, dat de Duitsers prijzen betalen, die ’t Hollandse publiek niet geven kan. Men denkt echter, dat ’t eenvoudig willekeur is en dat maakt de mensen nijdig. Laten wij ons echter herinneren, dat voor den oorlog onze groenten voor een groot deel onverkoopbaar waren (druiven, tomaten) en voor een appel en een ei weggingen terwijl de tuinders met regeringssteun in ’t leven werden gehouden. Dat was ook een ongezonde toestand, en daarbij een hellend vlak naar een staatsbankroet.
Wij zullen geduld moeten hebben. Als Frankrijk en België weer kunnen leveren zal alles wel weer normaler worden. Nu echter is ’t zo of zij gelijk gaan krijgen, die steeds beweerden (als b.v. Zeeman): Nederland wordt een slavenland in dienst van Duitsland. Ik denk: ’t is schijn; de werkelijkheid zal gunstiger blijken.
De oude Heer Mulder, gecommitteerde, die samen met Den Hartog bij ons ’s avonds op de thee kwam, vertelde een vermakelijk verhaal over een geslaagde smokkeltruc: Een boer had clandestien geslacht en vervoerde een flink kwantum vlees in een kist op een kar naar Deventer; vlak bij de rivier zag hij een contrôle-post. Hij maakte rechtsomkeert en ging naar een boerderij in de buurt, waarvan de boer een kennis van hem was. Hij laadde ’t vlees uit de kist en vroeg een poosje den heemhond te leen. Hij stopte hem in de kist en reed weer richting - Deventer. Hij werd aangehouden; maakte bezwaar de kist te openen. De politie deed ’t zelf. De hond er uit en was bliksemsnel verdwenen in de richting van zijn huis. De boer „lei” ’t geval „uit”. Hij had den hond, die verkocht was, voor zijn vriend meegenomen om hem af te leveren. Nu kon hij hem achternarijden! De politie zat met ’t geval. De boer reed terug, haalde zijn vlees op en reed triomfantelijk met den zegen der politie door den controle-post heen. Se non è vero .... !
Er wordt overal enorm gesmokkeld en naarmate de waren schaarser worden, stijgen de prijzen op de „zwarte markt”.
Roos heeft Toos V. gesproken; die vertelde, dat een familielid van haar, een ingenieur, met zijn auto naar Berlijn was gereden. Hij had er weinig te eten gekregen, maar had overal ongehinderd kunnen rondrijden. Ofschoon hevig Duits–hater moest hij de waarheid zeggen: hij had, ondanks nasporingen, maar weinig van verwoestingen kunnen merken. Het fooienstelsel en de steekpenningen, vroeger door Hitler met groot succes bedwongen, tiert in Duitsland weer welig.
De vrijheid der Joden wordt steeds meer beperkt. Gisteren werd ’t verbod bekend maakt van baden in openbare badplaatsen, vertoeven aan ’t strand en wandelen in publieke wandelplaatsen. Nettie Coppens heeft haar zwemclubje vaarwel moeten zeggen. ’t Is hard voor de mensen d.w.z.: ’t gevoel paria te zijn.
Dezelfde Duitsers zijn weer in ’t huis naast ons verschenen.
De MULO-onderwijzer in Rotterdam die wegens illegale actie (Geuzenvendel) is doodgeschoten, liet een vrouw in blijde verwachting en enige jonge kinderen na. De vrouw werd 10 dagen na de bevalling door de Gestapo in arrest genomen. Daar de moeder onwaardig gekeurd werd na eventuele vrijlating haar kinderen op te voeden, zijn deze bij NSB-families ter opvoeding ondergebracht. (Kruith)
De Chr. Kweekschool te Sneek (directeur Wijtzes) is gesloten, omdat enige leerlingen der school de Wehrmacht hadden uitgejouwd. Dit feit had plaats buiten bereik der school. Directeur en leraren zijn op vrije voeten gebleven (Gilhuis).
Vanmiddag nadat de gecommitteerden afscheid genomen hadden werd ik door Kruithof toegesproken en gefeliciteerd bij gelegenheid van mijn 40-jarige ambtsvervulling. Het was eenvoudig en plechtig tevens. Hij doorliep mijn loopbaan in grote trekken met enkele humoristische bijzonderheden en prees mijn werk voor de Kweekschool in Amersfoort. ’t Doet goed dat te horen - en - ’t was oprecht en warm. Ik kreeg als herinnering Knuttel ’s geschiedenis der Nederlandse schilderkunst, waaraan allen, Willemsen incluis, hadden bijgedragen. Een mooi cadeau geschonken met oprechte gevoelens.
Na afloop zijn wij naar de Witte gegaan en hebben er samen, ook Willemsen nog een half uurtje gezellig aan een grote ronde tafel gezeten. Ds Gerritsen was ook van de partij. De vrouwen hebben ’t eten lang warm moeten houden.
7 juni 1941 (zaterdag)
Roos is verontwaardigd. Zij is bij den groenteboer Ten Hoeve in den winkel geweest, uit op asperges. Allemaal rommel en nog heel duur ook. De vrouw van Ten Hoeve klaagde haar nood: haar man sjouwde maar af en aan naar Utrecht, naar veiling en grossiers. Maar nergens iets behoorlijks te krijgen. Alle kistjes met prima groenten zijn met een kruis gemerkt en worden gereserveerd voor Duitsland. Er blijft geen goed goed in Holland.
’t Is natuurlijk mogelijk, dat de Duitsers prijzen betalen, die ’t Hollandse publiek niet geven kan. Men denkt echter, dat ’t eenvoudig willekeur is en dat maakt de mensen nijdig. Laten wij ons echter herinneren, dat voor den oorlog onze groenten voor een groot deel onverkoopbaar waren (druiven, tomaten) en voor een appel en een ei weggingen terwijl de tuinders met regeringssteun in ’t leven werden gehouden. Dat was ook een ongezonde toestand, en daarbij een hellend vlak naar een staatsbankroet.
Wij zullen geduld moeten hebben. Als Frankrijk en België weer kunnen leveren zal alles wel weer normaler worden. Nu echter is ’t zo of zij gelijk gaan krijgen, die steeds beweerden (als b.v. Zeeman): Nederland wordt een slavenland in dienst van Duitsland. Ik denk: ’t is schijn; de werkelijkheid zal gunstiger blijken.
De oude Heer Mulder, gecommitteerde, die samen met Den Hartog bij ons ’s avonds op de thee kwam, vertelde een vermakelijk verhaal over een geslaagde smokkeltruc: Een boer had clandestien geslacht en vervoerde een flink kwantum vlees in een kist op een kar naar Deventer; vlak bij de rivier zag hij een contrôle-post. Hij maakte rechtsomkeert en ging naar een boerderij in de buurt, waarvan de boer een kennis van hem was. Hij laadde ’t vlees uit de kist en vroeg een poosje den heemhond te leen. Hij stopte hem in de kist en reed weer richting - Deventer. Hij werd aangehouden; maakte bezwaar de kist te openen. De politie deed ’t zelf. De hond er uit en was bliksemsnel verdwenen in de richting van zijn huis. De boer „lei” ’t geval „uit”. Hij had den hond, die verkocht was, voor zijn vriend meegenomen om hem af te leveren. Nu kon hij hem achternarijden! De politie zat met ’t geval. De boer reed terug, haalde zijn vlees op en reed triomfantelijk met den zegen der politie door den controle-post heen. Se non è vero .... !
Er wordt overal enorm gesmokkeld en naarmate de waren schaarser worden, stijgen de prijzen op de „zwarte markt”.
Roos heeft Toos V. gesproken; die vertelde, dat een familielid van haar, een ingenieur, met zijn auto naar Berlijn was gereden. Hij had er weinig te eten gekregen, maar had overal ongehinderd kunnen rondrijden. Ofschoon hevig Duits–hater moest hij de waarheid zeggen: hij had, ondanks nasporingen, maar weinig van verwoestingen kunnen merken. Het fooienstelsel en de steekpenningen, vroeger door Hitler met groot succes bedwongen, tiert in Duitsland weer welig.
De vrijheid der Joden wordt steeds meer beperkt. Gisteren werd ’t verbod bekend maakt van baden in openbare badplaatsen, vertoeven aan ’t strand en wandelen in publieke wandelplaatsen. Nettie Coppens heeft haar zwemclubje vaarwel moeten zeggen. ’t Is hard voor de mensen d.w.z.: ’t gevoel paria te zijn.
Dezelfde Duitsers zijn weer in ’t huis naast ons verschenen.
De MULO-onderwijzer in Rotterdam die wegens illegale actie (Geuzenvendel) is doodgeschoten, liet een vrouw in blijde verwachting en enige jonge kinderen na. De vrouw werd 10 dagen na de bevalling door de Gestapo in arrest genomen. Daar de moeder onwaardig gekeurd werd na eventuele vrijlating haar kinderen op te voeden, zijn deze bij NSB-families ter opvoeding ondergebracht. (Kruith)
De Chr. Kweekschool te Sneek (directeur Wijtzes) is gesloten, omdat enige leerlingen der school de Wehrmacht hadden uitgejouwd. Dit feit had plaats buiten bereik der school. Directeur en leraren zijn op vrije voeten gebleven (Gilhuis).
Vanmiddag nadat de gecommitteerden afscheid genomen hadden werd ik door Kruithof toegesproken en gefeliciteerd bij gelegenheid van mijn 40-jarige ambtsvervulling. Het was eenvoudig en plechtig tevens. Hij doorliep mijn loopbaan in grote trekken met enkele humoristische bijzonderheden en prees mijn werk voor de Kweekschool in Amersfoort. ’t Doet goed dat te horen - en - ’t was oprecht en warm. Ik kreeg als herinnering Knuttel ’s geschiedenis der Nederlandse schilderkunst, waaraan allen, Willemsen incluis, hadden bijgedragen. Een mooi cadeau geschonken met oprechte gevoelens.
Na afloop zijn wij naar de Witte gegaan en hebben er samen, ook Willemsen nog een half uurtje gezellig aan een grote ronde tafel gezeten. Ds Gerritsen was ook van de partij. De vrouwen hebben ’t eten lang warm moeten houden.
Judith Cohen • 6 juni 1839
• Moses Haim Montefiore (1784-1885) was een Brits bankier en filantroop. Hij en zijn vrouw Judith Cohen (1784-1862) hielden een dagboek bij.
Thursday, June 6th.--We were on horseback at half-past four in the morning. The day was cool and pleasant. Our road lay between the mountains, in a narrow pass, formed by the dry bed of a torrent, with gardens on each side. The mountains were cultivated in terraces, and planted to the summit with vines and olives--"a lovely scene," Sir Moses observed. Indeed it would have been impossible to travel through a richer or more beautiful country. We stopped to rest and take some refreshments, and started again, ascending an extremely barren mountain, and at two o'clock reached Shabia, or Gibeah, the commencement of the scene of destruction. We dismounted, and read some of the Lamentations of Jeremiah, then continued our journey till three o'clock, when we had the first view of Jerusalem. Dismounting once again, we recited the usual prayers. Hearing that the plague was yet in the city, Sir Moses deemed it prudent not to enter. We therefore passed the walls and went up the Mount of Olives, where we pitched our tents on a spot commanding a magnificent view of the Holy City and Mosque of Omar, near the tomb of "Huldah" the prophetess. For two hours before reaching Jerusalem, the road by which we travelled was stoney and deserted. Not a blade of grass or a tree was visible. "Most fervently do I pray," Sir Moses remarked, "that the wilderness of Zion may again be like Eden, and her desert like the garden of the Lord."
Willem Baudartius • 5 juni 1568
• Willem Baudartius (1576-1640): Afbeeldinge ende beschryvinghe van alle de veldslagen, belegeringen ende and're notabele geschiedenissen ghevallen in de Nederlanden (1616). Hieronder het verslag van de veroordeling van Egmont en Hoorne, en de executie van Egmont.
DEn derden Iunij heeft de Hertoghe van Alba de Graven van Egmont ende Hoorne/ van Gent op eenen waghen nae Brussel doen brenghen / ende doen gheleyden met thien Vaendelen Knechten/ ende een Vane Ruyters. Sy sijn te Brussel ghebracht / ende ghelogiert op de Merckt / teghen over het Raedt-huys / in een huys ghenoemt het Broodt-huys. De sententie des doodts werdt over haer ghestreken ende uytghesproken den vierden dach Iunij, elck besonder/doch eenes inhouts/ ende ter executie ghestelt op den vijfden dach der selver Maent. In deser beyder Graven sententie heeft duc d'Alve doen schrijven/ dat sy Crimen laesae Majestatis & Rebellionis, dat is / Misdaet van ghequetste Majesteyt ende wederspannicheyt / begaen hadden: Verclarende daerom/ dat de voorgenoemde Graven sullen worden geexecuteert met den sweerde/ende hare Hoofden gestelt om hooge op een openbare plaetse/ om van een yegelijcken ghesien te zijn/ ende aldaer te blijven tot dat anders by sijne Excellentie sal worden gheordonneert/ende dat tot een exemplare straffe van de misdaden der voorschrevener Graven: Ghebiedende dat niemandt wie hy sy/ hem en vervoordere de Hoofden van daer te nemen / op verbeurte van lijf ende goet: Verclarende voorder / alle haere goederen roerende ende onroerende / Actien / Privilegien/ ende Heerlijckheden/ ende alle hare andere goederen voor gheconfisqueert / ten profijte van sijne Majesteyt. Duc d'Alve hadde verschreven ende by hem ontboden D. Martinum Rithovium Bisschop van Yperen / die den vierden Iunij by den Hertoghe ghecomen is/ sonder te weten d'oorsake waerom hy ontboden was. Als desen Bisschop by den Hertoghe gecomen is / soo heeft hy hem in handen ghegheven de sententie des doodts / ghepronuncieert teghens den Grave van Egmont/hem bevelende dat hy den Grave soude aendienen / dat hy sich moeste bereyden om des anderē daechs te sterven. De Bisschop dit hoorende/ is terstont op sijn knien gevallen/biddende met groote ootmoedicheyt voor het leven van den voorschrevenen Grave. Waer op de Hertoghe antwoorde/ dat de Iustitie moeste geschieden / ende dat gheen genade aldaer plaetse hebben en mocht. Doe bat de Bisschop om te moghen hebben eenich uytstel. Daer op de Hertoghe wel straffelijck seyde: Dat hy hem niet ontboden en hadde om die sententie te veranderen / maer om dat hy den Grave soude bystaen met raedt / ende hem dienen soude voor Biecht-vader. Siende de Bisschop dat de sententie onveranderlijck was/soo is hy des avondts ontrent elf uyren tot den Grave ghegaen / hem te kennen ghevende die droevighe oorsaecke van sijn comste / ghevende hem midts dien de sententie te lesen. De Grave hier van seer verbaest ende verwondert zijnde / vraeghde / of daer gheen ghenade en was? Ofte ten minsten uytstel van de executie deser sententie? Daer op de Bisschop hem verhaelde / wat hy by den Hertoghe ghedaen hadde in sijn faveur / ende de antwoorde daer op gevolght: D'welck de Grave verstaende/heeft voor eerst Godt ende den Hertoghe ghedanckt / van dat hy hem op't uyterste sijnes levens/van sulcken Biecht-vader ende Vertrooster versien hadde: Daer nae sprack hy met een cloeck herte: Dit is voorwaer een seer wreede sententie / Ick en gheloove niet dat ick mijn leefdage sijne Majesteyt alsoo vertoornt hebbe / daer door ick sulck eene straffe hebbe verdient. Want alles wat ick ghedaen hebbe/ dat hebbe ick uyt goeder meyninghe/ ende tot sijnen dienste ende besten ghedaen. Nae dat hem de Grave teghen den Bisschop ghebiecht hadde/ so heeft hy begeert dat de Bisschop soude Mis-doen/ ende hem het Sacrament gheven / d'welck de Bisschop ghedaen heeft. Dit gheschiedt zijnde / heeft de Grave twee brieven met sijn eyghen handt gheschreven / den eenen aen den Coninck / den anderen aen den Hertoghe van Alva / in alle beyde biddende voor sijn Wijf ende Kinderen / biddende den Bisschop de selve sekerlijck te willen bestellen / d'welck de Bisschop hem vastelijck toe-seyde ende beloofde te doen. Dese brieven gheeyndicht zijnde / heeft hy den Bisschop ghevraecht / wat hy opt Schavot segghen soude tot stichtinghe van de Ghemeente? De Bisschop was van advijs / dat hy tot het volck niet spreken en soude/eensdeels om datter weynich wesen souden/die hem verstaen souden / overmidts de menichte van de Spaenjaerden die naest rontom het Schavot staen souden/ eens deels oock om dat sijne woorden van eenighe verstaen zijnde / qualijck souden moghen gheduydt worden. Op den vijfden Iunij wesende Pinxter avont / zijn de Spaenjaerts ghecomen ontrent elf uyren om den Grave te halen / ende te brengen ter plaetse daer men hem onthalsen soude: Als sy hem wilden sijn handen binden / soo heeft hy (sijnen Tabbaert opdoende) ghetoont/dat hy hem al tot de doot bereyt hadde / (want hy hadde te vooren laten afsnijden de craghe van sijn wambays ende hemde) ende begeerde/datse hem alsoo vry/los/ende onghebonden tot de doodt wilden gaen laten / 'twelck alsoo gheschiede. Gaende na de Richt-plaetse / hebbende aen sijn sijde den voorghenoemden Bisschop / soo las hy den L I. Psalm / Godt zijt my ghenadich nae uwer goetheyt, ende doet mijn overtredinghe te niete na uwe groote barmherticheyt. Hem zijn gevolght Iuliaen Romero Maestro del Campo, en̄ de Capiteyn Salines, met xix. Vaendelen Spaenjaerden/die haer op de Marct in slach-ordre ghestelt hebben / om te verhoeden alle oproer/die daer soude moghen ontstaen. Een Vaendel ginck door de Stadt over ende weder / ende twee Vaendelen bleven in het Hof. Op de Marckt was een Schavot ghemaeckt met swart laken behangen/ ende daer op twee swarte Fluweelen cussens: Daer waren oock op het Schavot twee groote yseren pinnen. Onder het Schavot stont de Provoost van het Hof met eenen rooden stock; Ooc was de Beul boven op het Schavot verborghen. De Grave is met den Bisschop alleen op het Schavot gegaen/ ende als hy sommighe woorden met den Bisschop ghesproken hadde / diemen overmidts de groote menichte der Spaenjaerden / die rontom het Schavot stonden/ niet en conde hooren noch verstaen / soo is hy op sijn knien neder gaen sitten met den Bisschop / ghelijckelijck lesende het Vader onse: Dit gheeyndicht zijnde/ heeft hy den Bisschop ghebeden het selve tot driemael te willen verhalen: Daer nae heeft hem de Bisschop de Benedictie ghegheven. De Grave opgheftaen zijnde / heeft het Crucefix, d'welck hem in de handt ghegheven was / dickwils ghekust / daer nae heeft hy gheknielt op een swart Fluweelen cussen / ende met ghevouden handen heeft hy seer luyde geroepen/ Heere in uwen handen bevele ick mijnen gheest. Daer nae den Bisschop wenckende / nam hy een cleyn Bonetgen / d'welck hy voor sijn ooghen dede/ ende werp den Tabbaert van sijn schouderen: Sijn handen wederom te samen voudende / ende Godt biddende/ verwachte hy den slach: De Scherp-richter (diemen seyde eertijdts sijn Laquay gheweest te zijn/) is voortghetreden / ende heeft hem het hooft afgheslaghen/ het lichaem/ hooft / ende de plaetse die met sijn bloedt besprenght was/ wert terstont met een swart laken bedeckt.
DEn derden Iunij heeft de Hertoghe van Alba de Graven van Egmont ende Hoorne/ van Gent op eenen waghen nae Brussel doen brenghen / ende doen gheleyden met thien Vaendelen Knechten/ ende een Vane Ruyters. Sy sijn te Brussel ghebracht / ende ghelogiert op de Merckt / teghen over het Raedt-huys / in een huys ghenoemt het Broodt-huys. De sententie des doodts werdt over haer ghestreken ende uytghesproken den vierden dach Iunij, elck besonder/doch eenes inhouts/ ende ter executie ghestelt op den vijfden dach der selver Maent. In deser beyder Graven sententie heeft duc d'Alve doen schrijven/ dat sy Crimen laesae Majestatis & Rebellionis, dat is / Misdaet van ghequetste Majesteyt ende wederspannicheyt / begaen hadden: Verclarende daerom/ dat de voorgenoemde Graven sullen worden geexecuteert met den sweerde/ende hare Hoofden gestelt om hooge op een openbare plaetse/ om van een yegelijcken ghesien te zijn/ ende aldaer te blijven tot dat anders by sijne Excellentie sal worden gheordonneert/ende dat tot een exemplare straffe van de misdaden der voorschrevener Graven: Ghebiedende dat niemandt wie hy sy/ hem en vervoordere de Hoofden van daer te nemen / op verbeurte van lijf ende goet: Verclarende voorder / alle haere goederen roerende ende onroerende / Actien / Privilegien/ ende Heerlijckheden/ ende alle hare andere goederen voor gheconfisqueert / ten profijte van sijne Majesteyt. Duc d'Alve hadde verschreven ende by hem ontboden D. Martinum Rithovium Bisschop van Yperen / die den vierden Iunij by den Hertoghe ghecomen is/ sonder te weten d'oorsake waerom hy ontboden was. Als desen Bisschop by den Hertoghe gecomen is / soo heeft hy hem in handen ghegheven de sententie des doodts / ghepronuncieert teghens den Grave van Egmont/hem bevelende dat hy den Grave soude aendienen / dat hy sich moeste bereyden om des anderē daechs te sterven. De Bisschop dit hoorende/ is terstont op sijn knien gevallen/biddende met groote ootmoedicheyt voor het leven van den voorschrevenen Grave. Waer op de Hertoghe antwoorde/ dat de Iustitie moeste geschieden / ende dat gheen genade aldaer plaetse hebben en mocht. Doe bat de Bisschop om te moghen hebben eenich uytstel. Daer op de Hertoghe wel straffelijck seyde: Dat hy hem niet ontboden en hadde om die sententie te veranderen / maer om dat hy den Grave soude bystaen met raedt / ende hem dienen soude voor Biecht-vader. Siende de Bisschop dat de sententie onveranderlijck was/soo is hy des avondts ontrent elf uyren tot den Grave ghegaen / hem te kennen ghevende die droevighe oorsaecke van sijn comste / ghevende hem midts dien de sententie te lesen. De Grave hier van seer verbaest ende verwondert zijnde / vraeghde / of daer gheen ghenade en was? Ofte ten minsten uytstel van de executie deser sententie? Daer op de Bisschop hem verhaelde / wat hy by den Hertoghe ghedaen hadde in sijn faveur / ende de antwoorde daer op gevolght: D'welck de Grave verstaende/heeft voor eerst Godt ende den Hertoghe ghedanckt / van dat hy hem op't uyterste sijnes levens/van sulcken Biecht-vader ende Vertrooster versien hadde: Daer nae sprack hy met een cloeck herte: Dit is voorwaer een seer wreede sententie / Ick en gheloove niet dat ick mijn leefdage sijne Majesteyt alsoo vertoornt hebbe / daer door ick sulck eene straffe hebbe verdient. Want alles wat ick ghedaen hebbe/ dat hebbe ick uyt goeder meyninghe/ ende tot sijnen dienste ende besten ghedaen. Nae dat hem de Grave teghen den Bisschop ghebiecht hadde/ so heeft hy begeert dat de Bisschop soude Mis-doen/ ende hem het Sacrament gheven / d'welck de Bisschop ghedaen heeft. Dit gheschiedt zijnde / heeft de Grave twee brieven met sijn eyghen handt gheschreven / den eenen aen den Coninck / den anderen aen den Hertoghe van Alva / in alle beyde biddende voor sijn Wijf ende Kinderen / biddende den Bisschop de selve sekerlijck te willen bestellen / d'welck de Bisschop hem vastelijck toe-seyde ende beloofde te doen. Dese brieven gheeyndicht zijnde / heeft hy den Bisschop ghevraecht / wat hy opt Schavot segghen soude tot stichtinghe van de Ghemeente? De Bisschop was van advijs / dat hy tot het volck niet spreken en soude/eensdeels om datter weynich wesen souden/die hem verstaen souden / overmidts de menichte van de Spaenjaerden die naest rontom het Schavot staen souden/ eens deels oock om dat sijne woorden van eenighe verstaen zijnde / qualijck souden moghen gheduydt worden. Op den vijfden Iunij wesende Pinxter avont / zijn de Spaenjaerts ghecomen ontrent elf uyren om den Grave te halen / ende te brengen ter plaetse daer men hem onthalsen soude: Als sy hem wilden sijn handen binden / soo heeft hy (sijnen Tabbaert opdoende) ghetoont/dat hy hem al tot de doot bereyt hadde / (want hy hadde te vooren laten afsnijden de craghe van sijn wambays ende hemde) ende begeerde/datse hem alsoo vry/los/ende onghebonden tot de doodt wilden gaen laten / 'twelck alsoo gheschiede. Gaende na de Richt-plaetse / hebbende aen sijn sijde den voorghenoemden Bisschop / soo las hy den L I. Psalm / Godt zijt my ghenadich nae uwer goetheyt, ende doet mijn overtredinghe te niete na uwe groote barmherticheyt. Hem zijn gevolght Iuliaen Romero Maestro del Campo, en̄ de Capiteyn Salines, met xix. Vaendelen Spaenjaerden/die haer op de Marct in slach-ordre ghestelt hebben / om te verhoeden alle oproer/die daer soude moghen ontstaen. Een Vaendel ginck door de Stadt over ende weder / ende twee Vaendelen bleven in het Hof. Op de Marckt was een Schavot ghemaeckt met swart laken behangen/ ende daer op twee swarte Fluweelen cussens: Daer waren oock op het Schavot twee groote yseren pinnen. Onder het Schavot stont de Provoost van het Hof met eenen rooden stock; Ooc was de Beul boven op het Schavot verborghen. De Grave is met den Bisschop alleen op het Schavot gegaen/ ende als hy sommighe woorden met den Bisschop ghesproken hadde / diemen overmidts de groote menichte der Spaenjaerden / die rontom het Schavot stonden/ niet en conde hooren noch verstaen / soo is hy op sijn knien neder gaen sitten met den Bisschop / ghelijckelijck lesende het Vader onse: Dit gheeyndicht zijnde/ heeft hy den Bisschop ghebeden het selve tot driemael te willen verhalen: Daer nae heeft hem de Bisschop de Benedictie ghegheven. De Grave opgheftaen zijnde / heeft het Crucefix, d'welck hem in de handt ghegheven was / dickwils ghekust / daer nae heeft hy gheknielt op een swart Fluweelen cussen / ende met ghevouden handen heeft hy seer luyde geroepen/ Heere in uwen handen bevele ick mijnen gheest. Daer nae den Bisschop wenckende / nam hy een cleyn Bonetgen / d'welck hy voor sijn ooghen dede/ ende werp den Tabbaert van sijn schouderen: Sijn handen wederom te samen voudende / ende Godt biddende/ verwachte hy den slach: De Scherp-richter (diemen seyde eertijdts sijn Laquay gheweest te zijn/) is voortghetreden / ende heeft hem het hooft afgheslaghen/ het lichaem/ hooft / ende de plaetse die met sijn bloedt besprenght was/ wert terstont met een swart laken bedeckt.
Abonneren op:
Posts (Atom)