• Peter R. de Vries (1956) is een Nederlandse misdaadverslaggever. In 2005, toen hij kortstondig lijsttrekker was van een door hem opgerichte politieke partij, hield hij op verzoek van NRC Handelsblad een 'Hollands dagboek' bij.
Dinsdag
Drukke dag. Ook mijn tv-programma loopt door en hoewel mijn fantastische crew heel veel voor me opvangt en weghoudt, moeten er natuurlijk toch dingen gebeuren. Jan Nagel komt langs en meldt dat hij heeft ontdekt dat de vraagstelling van het NIPO verschilt met wat we eigenlijk met elkaar hadden afgesproken. De ondervraagde kiezers moesten `eens' of `oneens' invullen op de vraag of ik naar Den Haag moet, maar het NIPO heeft er ook de mogelijkheid `geen mening' aan toegevoegd. Dat zorgt er voor dat de lat nog hoger ligt, statistisch gezien. Moeten we het NIPO dit laten veranderen? We zijn het snel eens dat dit niet kan. De vraagstelling is op de persconferentie uiteengezet, als we daar nu achter de schermen aan gaan sleutelen word je snel en terecht beschuldigd van manipulatie om je doel te halen. Ik zie de koppen al voor me. De partij van Rechtvaardigheid, jaja. Geen denken aan dus.
Ik ben behoorlijk afgepeigerd na deze dagen, maar duik 's avonds toch de sportschool in.
Woensdag 2 november
Vandaag opnamen in Limburg, voor de `Roermondse Kerkhofmoord'. Een bizarre zaak, waarbij een bejaarde man op een begraafplaats bij het graf van zijn vrouw is beroofd en mishandeld. Een paar dagen later is hij aan de gevolgen overleden. De plaats van het delict is nu tevens zijn graf. Er is een verdachte gearresteerd, maar die is door de rechtbank terecht vrijgesproken. Zowel heen als terug is het één lange file op de weg. Ik denk aan ons proclamatiepunt dat pleit voor gratis openbaar vervoer. Onderweg bel ik veelvuldig met het duo Schouten & De Back, dat is wel weer handig als je toch vast staat. Op het Radio 1-journaal geef ik vanuit de file commentaar op de liquidatie van John Mieremet in Thailand. Een beetje gangster haalt de vijftig tegenwoordig niet.
's Avonds met Royce twee keer drie kwartier zitten zuchten, vloeken en mopperen als Ajax tegen FC Thun speelt. In de 91ste minuut springen we juichend op als Ajax toch nog de overwinning pakt. Eind goed, al goed.
•••
Leest momenteel: Bom in de Laurierstraat, Hendrik Jan Korterink
Heeft in de cd-speler liggen: Leonard Cohen
Laatste vakantie: Zanzibar
Laatste keer gesport: Gisteren
Laatste keer uit: Zaterdagavond naar `Pluche' in Amsterdam
Gelooft in: Gezond verstand
donderdag 31 oktober 2019
woensdag 30 oktober 2019
Fernand Auwera • 31 oktober 1986
• Fernand Auwera (1929-2015) was een Vlaamse schrijver. Hij publicerde dagboekfragmenten in Dietsche Warande en Belfort.
31 oktober 1986
Naar opening Boekenbeurs, maar eigenlijk was ik liever thuis gebleven om verder te lezen in het ‘Dagboek’ van Edmond en Jules de Goncourt. Besloten tijdens de lectuur van dit dagboek zelf een dagboek bij te houden. Vervolgens ga ik porno lezen.
1 november
Geen kater. Opening van de boekenbeurs gisteren met ballet en toespraken, theater dus. Minister Dewael kondigde, zoals verwacht, het leenrecht aan en burgemeester Cools zei, pratend over zich aan ons taalgebruik ergerende Nederlanders: ‘Filologie is een wetenschap en geen strafrecht.’ Vervolgens het klassieke etentje van uitgeverij Houtekiet (dat voor het eerst plaatsvindt maar toch meteen klassiek is omdat het een Manteau-traditie verder zet). Lucienne Stassaert vroeg zich af waarom haar dochters steeds weer verliefd worden op dichters. Waarschijnlijk omdat ze de charmes van romanciers nog niet hebben ontdekt. Het eten was niet fameus. Geen dronken mensen gezien, maar ook niet tot het laatst gebleven.
10.30u. Obligaat bezoek aan het kerkhof. Staande voor het familiegraf herinner ik me wat ik enkele dagen geleden in een interview voor de televisie heb gezegd: ‘Er zijn dagen waarin het besef dat ik moet sterven me wanhopig maakt. En er zijn dagen dat ik me zo rot voel dat het besef dat ik moet sterven een troostende gedachte is. Maar er zijn weinig of geen dagen dat ik niet lach.’ Ik constateer ook dat het, chronologisch gezien, mijn beurt is. Het graf (eeuwigdurende eigendom) is weliswaar vol, maar dat maakt natuurlijk weinig uit. Overigens laat ik me toch cremeren.
14u. De soms onthutsende combinatie van artistieke progressiviteit en sociaal conservatisme, van intellect en ijdelheid, van scherp inzicht en maatschappelijke blindheid, van historisch aanvoelen en burgerlijke bekrompenheid, maken van het dagboek van de Goncourts verrukkelijke lectuur.
Ik heb hardop gelachen met deze notitie van 3 juni 1858: ‘Na het eten spraken we over de verschillende manieren van doodgaan, over de onaangename en de mooie manieren van sterven: de dood kan weerzinwekkend zijn, zoals in het geval van de guillotine of zacht, zoals bij een beroerte; alles bij elkaar genomen en afgezien van de gangbare vooroordelen, geloven wij dat het goed is om op hoge leeftijd te vertrekken, als je je naam gevestigd hebt, en wel na het diner, in schoon linnengoed, op het hoogtepunt van het genot, en dan nog tijdens de ejaculatie aan de andere kant van de coulissen voor een troon te vallen, waar de god van de katholieken met de stem van de grootvader van Prudhomme tegen je zegt: ‘Iets lager, mijnheer, u maakt me helemaal nat.’
Hoe zou de dag waarop dat werd genoteerd er hebben uitgezien? Zon of bewolkt, was dat een maan- of een zondag? Ik heb het altijd moeilijk met data, plaats dus moeilijk iets op de tijdrepel van de geschiedenis (hoe zag 1858 eruit?) en dat is een gevolg van mijn uitgesproken aversie voor getallen. Ik heb moeite met de meest eenvoudige sommen, vergeet onmiddellijk elk bedrag of hoeveelheid, maat of gewicht, kortom alles wat uit cijfers bestaat. Behalve telefoonnummers, maar dat zijn eigenlijk woorden geworden, een soort pseudoniemen.
21.15u. Als middel tegen de droefheid, die soms even onverwacht opduikt als darmkrampen, vlug ‘Het Circus van de Slechte Smaak’ van Tom Lanoye gelezen. Iedereen zegt dat het zo goed is, zelfs de Nederlanders (maar die lachen veel vlugger dan wij, hebben meer redenen). Er staan inderdaad zeer goede stukken in, maar ook een aantal flauwigheden. Je moet het hem eigenlijk zien spelen, zegt men steeds, hij is een geboren performer. Meteen dan ook die ene goede schrijver die beter is als je hem ziet dan als je hem leest. Gewoonlijk is het omgekeerd. Tenzij Lanoye geen goede schrijver is. Toch begrijp ik zijn Nederlands succes niet zo goed, want zijn spot en sarcasme bestaan nauwelijks naast bijvoorbeeld Gerrit Komrij, zijn polemiek haalt het gehalte niet van Jeroen Brouwers, hij is niet zo belezen als W.F. Hermans en schrijft niet zo virtuoos als Piet Grijs - er zijn er daar zoveel aan het ruziën. In elk geval is Lanoye ook interessant als hij ernstig is, zoals zijn stuk over Hans Warren bewijst. Ingrid van der Veken zei me eens, terecht, dat veel critici boeiender zijn als ze kunnen afbreken. Dat is eenvoudig te verklaren, want als men iemand positief wil evalueren kijkt men een beetje uit hoe men dat doet. Termen als groots, uniek en geniaal gebruikt men normaal slechts zelden, tenzij men medewerker is van een obscuur literair tijdschrift waarin men de twaalfde dichtbundel bespreekt van een nog steeds volkomen onbekend poweet. Maar als men sloopt kan men er ongeremd tegenaan gaan, en de lezers die zo wantrouwig zijn bij een loflied leidt men aan de teugel van het leedvermaak precies waar men wil.
31 oktober 1986
Naar opening Boekenbeurs, maar eigenlijk was ik liever thuis gebleven om verder te lezen in het ‘Dagboek’ van Edmond en Jules de Goncourt. Besloten tijdens de lectuur van dit dagboek zelf een dagboek bij te houden. Vervolgens ga ik porno lezen.
1 november
Geen kater. Opening van de boekenbeurs gisteren met ballet en toespraken, theater dus. Minister Dewael kondigde, zoals verwacht, het leenrecht aan en burgemeester Cools zei, pratend over zich aan ons taalgebruik ergerende Nederlanders: ‘Filologie is een wetenschap en geen strafrecht.’ Vervolgens het klassieke etentje van uitgeverij Houtekiet (dat voor het eerst plaatsvindt maar toch meteen klassiek is omdat het een Manteau-traditie verder zet). Lucienne Stassaert vroeg zich af waarom haar dochters steeds weer verliefd worden op dichters. Waarschijnlijk omdat ze de charmes van romanciers nog niet hebben ontdekt. Het eten was niet fameus. Geen dronken mensen gezien, maar ook niet tot het laatst gebleven.
10.30u. Obligaat bezoek aan het kerkhof. Staande voor het familiegraf herinner ik me wat ik enkele dagen geleden in een interview voor de televisie heb gezegd: ‘Er zijn dagen waarin het besef dat ik moet sterven me wanhopig maakt. En er zijn dagen dat ik me zo rot voel dat het besef dat ik moet sterven een troostende gedachte is. Maar er zijn weinig of geen dagen dat ik niet lach.’ Ik constateer ook dat het, chronologisch gezien, mijn beurt is. Het graf (eeuwigdurende eigendom) is weliswaar vol, maar dat maakt natuurlijk weinig uit. Overigens laat ik me toch cremeren.
14u. De soms onthutsende combinatie van artistieke progressiviteit en sociaal conservatisme, van intellect en ijdelheid, van scherp inzicht en maatschappelijke blindheid, van historisch aanvoelen en burgerlijke bekrompenheid, maken van het dagboek van de Goncourts verrukkelijke lectuur.
Ik heb hardop gelachen met deze notitie van 3 juni 1858: ‘Na het eten spraken we over de verschillende manieren van doodgaan, over de onaangename en de mooie manieren van sterven: de dood kan weerzinwekkend zijn, zoals in het geval van de guillotine of zacht, zoals bij een beroerte; alles bij elkaar genomen en afgezien van de gangbare vooroordelen, geloven wij dat het goed is om op hoge leeftijd te vertrekken, als je je naam gevestigd hebt, en wel na het diner, in schoon linnengoed, op het hoogtepunt van het genot, en dan nog tijdens de ejaculatie aan de andere kant van de coulissen voor een troon te vallen, waar de god van de katholieken met de stem van de grootvader van Prudhomme tegen je zegt: ‘Iets lager, mijnheer, u maakt me helemaal nat.’
Hoe zou de dag waarop dat werd genoteerd er hebben uitgezien? Zon of bewolkt, was dat een maan- of een zondag? Ik heb het altijd moeilijk met data, plaats dus moeilijk iets op de tijdrepel van de geschiedenis (hoe zag 1858 eruit?) en dat is een gevolg van mijn uitgesproken aversie voor getallen. Ik heb moeite met de meest eenvoudige sommen, vergeet onmiddellijk elk bedrag of hoeveelheid, maat of gewicht, kortom alles wat uit cijfers bestaat. Behalve telefoonnummers, maar dat zijn eigenlijk woorden geworden, een soort pseudoniemen.
21.15u. Als middel tegen de droefheid, die soms even onverwacht opduikt als darmkrampen, vlug ‘Het Circus van de Slechte Smaak’ van Tom Lanoye gelezen. Iedereen zegt dat het zo goed is, zelfs de Nederlanders (maar die lachen veel vlugger dan wij, hebben meer redenen). Er staan inderdaad zeer goede stukken in, maar ook een aantal flauwigheden. Je moet het hem eigenlijk zien spelen, zegt men steeds, hij is een geboren performer. Meteen dan ook die ene goede schrijver die beter is als je hem ziet dan als je hem leest. Gewoonlijk is het omgekeerd. Tenzij Lanoye geen goede schrijver is. Toch begrijp ik zijn Nederlands succes niet zo goed, want zijn spot en sarcasme bestaan nauwelijks naast bijvoorbeeld Gerrit Komrij, zijn polemiek haalt het gehalte niet van Jeroen Brouwers, hij is niet zo belezen als W.F. Hermans en schrijft niet zo virtuoos als Piet Grijs - er zijn er daar zoveel aan het ruziën. In elk geval is Lanoye ook interessant als hij ernstig is, zoals zijn stuk over Hans Warren bewijst. Ingrid van der Veken zei me eens, terecht, dat veel critici boeiender zijn als ze kunnen afbreken. Dat is eenvoudig te verklaren, want als men iemand positief wil evalueren kijkt men een beetje uit hoe men dat doet. Termen als groots, uniek en geniaal gebruikt men normaal slechts zelden, tenzij men medewerker is van een obscuur literair tijdschrift waarin men de twaalfde dichtbundel bespreekt van een nog steeds volkomen onbekend poweet. Maar als men sloopt kan men er ongeremd tegenaan gaan, en de lezers die zo wantrouwig zijn bij een loflied leidt men aan de teugel van het leedvermaak precies waar men wil.
maandag 28 oktober 2019
Charles B. Timmer • 29 oktober 1950
• Charles B. Timmer was een Nederlandse schrijver en vertaler. Poolse dagboeknotities 1950-1952.
Szczecin, 29.10.1950. Bij een tramhalte staat een zigeunervrouw gehuld in vele lagen bontgekleurde rokken. Naast haar dribbelt een donker meisje van een jaar of zes in eenzelfde tenue van wijde, geplooide stroken die tot de enkels reiken en een gebloemd jakje. Opeens begint het zigeunermeisje sierlijk te dansen op het trottoir. Haar bewegingen zijn van een volmaakte gratie. Haar zwarte ogen lachen spottend. Dan blijft zij staan, haalt uit haar zak een sigaret en steekt die in haar mond. De oudere vrouw grist haar de sigaret uit de mond en klampt een voorbijganger aan voor vuur. De man, het type van de laag bezoldigde rijksambtenaar, strijkt een lucifer af en bedient de vrouw welwillend en hoffelijk. Ondertussen is het kleine meisje achter de rug van de klerk gekropen en onderzoekt met de magere bruine vingers de zakken van de menslievende, geen kwaad vermoedende pan dobry. De ogen van het kleine meisje lachen spottend. Er verdwijnt iets in de ruime zak van haar rok. Dan nadert er een tram die bij de halte stopt. De zigeunervrouw en het meisje springen snel in de achterste wagen. Als zij merken dat de ambtenaar hen volgt worden zij zenuwachtig, dringen zich door het publiek naar voren en bereiken het voorbalkon. Wanneer de tram in een bocht vaart vermindert springen zij er behendig uit.
Op het trottoir gekomen begint het kleine meisje te dansen, haar bewegingen zijn volmaakt van gratie. De zigeunervrouw rookt, staat met een ernstig, peinzend gezicht op de volgende tram te wachten en neemt geen notitie van het kleine meisje.
Szczecin, 29.10.1950. Bij een tramhalte staat een zigeunervrouw gehuld in vele lagen bontgekleurde rokken. Naast haar dribbelt een donker meisje van een jaar of zes in eenzelfde tenue van wijde, geplooide stroken die tot de enkels reiken en een gebloemd jakje. Opeens begint het zigeunermeisje sierlijk te dansen op het trottoir. Haar bewegingen zijn van een volmaakte gratie. Haar zwarte ogen lachen spottend. Dan blijft zij staan, haalt uit haar zak een sigaret en steekt die in haar mond. De oudere vrouw grist haar de sigaret uit de mond en klampt een voorbijganger aan voor vuur. De man, het type van de laag bezoldigde rijksambtenaar, strijkt een lucifer af en bedient de vrouw welwillend en hoffelijk. Ondertussen is het kleine meisje achter de rug van de klerk gekropen en onderzoekt met de magere bruine vingers de zakken van de menslievende, geen kwaad vermoedende pan dobry. De ogen van het kleine meisje lachen spottend. Er verdwijnt iets in de ruime zak van haar rok. Dan nadert er een tram die bij de halte stopt. De zigeunervrouw en het meisje springen snel in de achterste wagen. Als zij merken dat de ambtenaar hen volgt worden zij zenuwachtig, dringen zich door het publiek naar voren en bereiken het voorbalkon. Wanneer de tram in een bocht vaart vermindert springen zij er behendig uit.
Op het trottoir gekomen begint het kleine meisje te dansen, haar bewegingen zijn volmaakt van gratie. De zigeunervrouw rookt, staat met een ernstig, peinzend gezicht op de volgende tram te wachten en neemt geen notitie van het kleine meisje.
zondag 27 oktober 2019
Danièle Sallenave • 28 oktober 1990
• Danièle Sallenave (1940) is een Franse schrijfster en journaliste. Gepasseerd station (vertaald door Rosalie Siblesz) bevat dagboeknotities uit de periode 1990-1991.
[28 oktober 1990]
Vijftig jaar. Precies midden in de nacht, midden op die lijn. midden tijdens die overgang waar ik tegen opzie, werd ik wakker. Absoluut overtuigd (gevoel dat sindsdien volkomen is weggezakt) dat het afgelopen is, dat alles voorbij is. Alsof opeens een stem me zei: je tijd is op.
En toch, het gevoel dat ik kerngezond ben, in de kracht van mijn leven, zonder een rimpel, zonder een teken van verval. Maar dat is nog erger; het is alsof ik levend in de dood en de afwezigheid van tijd wordt gestort; levend in de vlammenzee of liever de gletsjer van de dood terechtkom. De Grieken hadden de mythe van Tithonos uitgevonden, aan wie de goden onsterfelijkheid hadden geschonken, maar vergeten waren daarbij de eeuwige jeugd te geven. Wij in deze tijd kennen het omgekeerde: de mogelijkheid lange tijd jong te blijven maar zonder onsterfelijkheid. Hij was een Seniele Onsterfelijke; wij zijn Eeuwige Pubers, die op een dag worden verrast door de dood. Vroeger hadden de 'ouden' tenminste niet veel meer aan de aarde toe te vertrouwen. Wij worden in één klap van alles beroofd, ook al zijn we oud. Ongeschonden, maar toch oud en niet minder verdoemd. Moderne hel.
Danièle Sallenave (1940) is een Franse schrijfster en journaliste, lid van de Académie française. In 1990-1991 reisde ze door vrijwel alle (voormalig-)communistische landen; in Gepasseerd station doet ze verslag van de omslag die daar (en in haarzelf) plaatsvond.
[28 oktober 1990]
Vijftig jaar. Precies midden in de nacht, midden op die lijn. midden tijdens die overgang waar ik tegen opzie, werd ik wakker. Absoluut overtuigd (gevoel dat sindsdien volkomen is weggezakt) dat het afgelopen is, dat alles voorbij is. Alsof opeens een stem me zei: je tijd is op.
En toch, het gevoel dat ik kerngezond ben, in de kracht van mijn leven, zonder een rimpel, zonder een teken van verval. Maar dat is nog erger; het is alsof ik levend in de dood en de afwezigheid van tijd wordt gestort; levend in de vlammenzee of liever de gletsjer van de dood terechtkom. De Grieken hadden de mythe van Tithonos uitgevonden, aan wie de goden onsterfelijkheid hadden geschonken, maar vergeten waren daarbij de eeuwige jeugd te geven. Wij in deze tijd kennen het omgekeerde: de mogelijkheid lange tijd jong te blijven maar zonder onsterfelijkheid. Hij was een Seniele Onsterfelijke; wij zijn Eeuwige Pubers, die op een dag worden verrast door de dood. Vroeger hadden de 'ouden' tenminste niet veel meer aan de aarde toe te vertrouwen. Wij worden in één klap van alles beroofd, ook al zijn we oud. Ongeschonden, maar toch oud en niet minder verdoemd. Moderne hel.
Danièle Sallenave (1940) is een Franse schrijfster en journaliste, lid van de Académie française. In 1990-1991 reisde ze door vrijwel alle (voormalig-)communistische landen; in Gepasseerd station doet ze verslag van de omslag die daar (en in haarzelf) plaatsvond.
Theodor Fontane • 27 oktober 1870
• De Duitse schrijver Theodor Fontane (1819-1898) verbleef tijdens de Frans-Duitse oorlog van 1870-1871 in Frankrijk, en werd krijgsgevangen genomen en zelfs ter dood veroordeeld toen de Fransen hem van spionage verdachten. Uiteindelijk werd hij gered na tussenkomst van Bismarck. Uit: Brieven (vertaald door Tinke Davids).
Besançon, 27 oktober 1870
Ik voeg bij deze regels een briefje waarop je kunt lezen wat ik in Roche-sur-Yon wil hebben. Je moet eerst op het postkantoor informeren of het wel mogelijk is (altijd par la Suisse) een dergelijke kist te sturen, en wanneer ze 'ja' zeggen, moet je vragen hoeveel het kost. Als het minder dan vijf reichstaler kost, stuur het me dan toe, kost het meer, doe het dan niet. Natuurlijk zou het ontvangen van die dingen mijn comfort ten zeerste vergroten, aangezien ik eigenlijk niets bij me heb. [...]
Verlanglijst voor de uitzet in Roche-sur-Yon:
1. Twee daghemden. De Deense boordeknoopjes
2. Twee nachthemden. Een nachtshawl
3. Zes goede boorden
4. Drie paar wollen kousen
5. Een onderbroek. (Omdat ik het 's nachts altijd koud heb)
6. Een buikband
7. De oude rode pet, after having been cleaned
8. Een vrij oude, zwarte, wit gestippelde broek; maar niet bij voorbeeld de dikke peper-en-zoutkleurige
9. Het zwarte vest, waar Basedow een schootje aangezet heeft
10. De laarzen met het rimpelige, slecht uitziende bovenleer
11. Een paar vilten zolen, als schoenen geprepareerd (als die zich nu in Toul bevinden)
12. Het gebruikte Engelse scheermes uit het Merington-doosje en de 'strop' die jij me eens hebt gegeven
13. Doosje met baby-pins
14. Een strikdas of zwartzijden halsdoek. Mag al gebruikt zijn
15. Een oude wollen shawl
Besançon, 27 oktober 1870
Ik voeg bij deze regels een briefje waarop je kunt lezen wat ik in Roche-sur-Yon wil hebben. Je moet eerst op het postkantoor informeren of het wel mogelijk is (altijd par la Suisse) een dergelijke kist te sturen, en wanneer ze 'ja' zeggen, moet je vragen hoeveel het kost. Als het minder dan vijf reichstaler kost, stuur het me dan toe, kost het meer, doe het dan niet. Natuurlijk zou het ontvangen van die dingen mijn comfort ten zeerste vergroten, aangezien ik eigenlijk niets bij me heb. [...]
Verlanglijst voor de uitzet in Roche-sur-Yon:
1. Twee daghemden. De Deense boordeknoopjes
2. Twee nachthemden. Een nachtshawl
3. Zes goede boorden
4. Drie paar wollen kousen
5. Een onderbroek. (Omdat ik het 's nachts altijd koud heb)
6. Een buikband
7. De oude rode pet, after having been cleaned
8. Een vrij oude, zwarte, wit gestippelde broek; maar niet bij voorbeeld de dikke peper-en-zoutkleurige
9. Het zwarte vest, waar Basedow een schootje aangezet heeft
10. De laarzen met het rimpelige, slecht uitziende bovenleer
11. Een paar vilten zolen, als schoenen geprepareerd (als die zich nu in Toul bevinden)
12. Het gebruikte Engelse scheermes uit het Merington-doosje en de 'strop' die jij me eens hebt gegeven
13. Doosje met baby-pins
14. Een strikdas of zwartzijden halsdoek. Mag al gebruikt zijn
15. Een oude wollen shawl
vrijdag 25 oktober 2019
Hugo van Ryck • 26 oktober 1561
• Journaal van Hugo en Cornelis van Ryck betreffende hun reis naar Jeruzalem is een reisdagboek van de Delftse bierbrouwer Hugo van Ryck, die op 10 mei 1561 met zijn zoon Cornelis uit Delft voor een pelgrimstocht naar Jeruzalem vertrok en op 26 maart 1562 in zijn vaderstad terugkeerde. Op 25 oktober waren ze op Cyprus aangekomen.
[25 oktober 1561]
Den XXVen octobry syn wy nae middage gecomen tot Salinis [plaats op Cyprus] opte ree waer dat leggen 5 groote Veneetsche scepen, daer een onder was daer 2 trompetten ende claretten [soort trompetten] op waeren die ons triumphelicken eerden met speele doen wy daer verby seylden met onsse ra fock, ende wy schooten dry stucken [geschut?] off.
[26 oktober 1561]
Den XXVIen octobry soe voeren wy smorgens mette gondel naer tlant. Doe wy op een boechscoot ant lant quamen, ginck die lant zee soe holl soe dat wy weder sceep mosten. Ende naer middage voeren wy weder naer tlant ende mosten noch weder keren.
[27 oktober 1561]
Den XXVIIen octobry syn wy smorgens voor de son metten grooten boot gelyck ant lant gevaeren ende syn voorts te voete gegaen te Salinis twelck is anderhalff Lombaertsche mylen vander zee, ende syn daer in een herberge gegaen ende hebben selffs te mart gegaen ende bleven daer totten avont ende syn gegaen alden nacht naer Famegusto mits hebbende een convoyer die wy gaven onder ons elven 2 moetssenegro [Venetiaanse zilveren munt].
[28 oktober 1561]
Den XXVIIIen octobrij syn wy smorgens mette son gecomen binnen Famegusto ende syn gelogeert tot [een] boscieter genaemt meester Maerten vander Gues in Zeelant, ende heeft oock gewoent te Delfft voerden brant inde Seven sterre, welcke ons seyde dat hy uuyt Nederlant geweest hadde 44 jaeren, ende wy hebben dien dach aldaer gerus[t].
[25 oktober 1561]
Den XXVen octobry syn wy nae middage gecomen tot Salinis [plaats op Cyprus] opte ree waer dat leggen 5 groote Veneetsche scepen, daer een onder was daer 2 trompetten ende claretten [soort trompetten] op waeren die ons triumphelicken eerden met speele doen wy daer verby seylden met onsse ra fock, ende wy schooten dry stucken [geschut?] off.
[26 oktober 1561]
Den XXVIen octobry soe voeren wy smorgens mette gondel naer tlant. Doe wy op een boechscoot ant lant quamen, ginck die lant zee soe holl soe dat wy weder sceep mosten. Ende naer middage voeren wy weder naer tlant ende mosten noch weder keren.
[27 oktober 1561]
Den XXVIIen octobry syn wy smorgens voor de son metten grooten boot gelyck ant lant gevaeren ende syn voorts te voete gegaen te Salinis twelck is anderhalff Lombaertsche mylen vander zee, ende syn daer in een herberge gegaen ende hebben selffs te mart gegaen ende bleven daer totten avont ende syn gegaen alden nacht naer Famegusto mits hebbende een convoyer die wy gaven onder ons elven 2 moetssenegro [Venetiaanse zilveren munt].
[28 oktober 1561]
Den XXVIIIen octobrij syn wy smorgens mette son gecomen binnen Famegusto ende syn gelogeert tot [een] boscieter genaemt meester Maerten vander Gues in Zeelant, ende heeft oock gewoent te Delfft voerden brant inde Seven sterre, welcke ons seyde dat hy uuyt Nederlant geweest hadde 44 jaeren, ende wy hebben dien dach aldaer gerus[t].
donderdag 24 oktober 2019
Maarten Mooy • 25 oktober 1786
• Maarten Mooy (1739-1817) kwam als commandeur van de walvisvaarder Frankendaal vast te zitten in het ijs bij Groenland. Uit: Omstandig journaal van de reize naar Groenland, gedaan door commandeur Maarten Mooy, met het schip Frankendaal (1787).
[25 October 1786]
Woensdag den 25. ’s morgens de Wind O.Z.O. met goed weer; doch deinzige Lucht, ’s middags deelde Provisie uit aan 24 Engelschen, bestaande circa in 2 Ton Vleesch en ½ Vat Brood; terwyl zy nog voor 10 dagen Brood in voorraad hadden eer zy my weder konde vragen; doch zulks stond ik haar toe dewyl zy de disperaate onderneeming deeden om naar Ysland te vluchten; wy gaaven dezelve ook 2 Sloepen, en Zeilen om Tenten over de Sloepen te maaken; zy kookten hun Vleesch en bekuipten het in 2 Tonnen; wy raaden hun deeze Onderneeming af noch aan; doch moedigde hen in zo ver aan, dat zy niet moesten beginnen dan met een kloeken moed om te volharden; en dus vooraf wel geresolveerd te zyn; ’t geen zy dan ook betoonde, en dewyl het naar Menschen oogenschyn een dwaas Conçept van hun was brachten zy ons niet weinig in Confusie; ’t geen myn hart zo beknelde dat ik ook een Brief aan myn Patroon, en een naar myn Vrouw en Kinderen mede gaf, of ’t de Voorzienigheid behaagen mogt hun door de Vlucht te redden en ons in ’t Ys te laaten omkomen: de Eerste aan myn Directeur de Ed. Heer JAN GILDEMEESTER JANSZ., behelsde in substantie een kort Verhaal uit myn Journaal uitgetrokken en een verslag van onze allerdeerniswaardige Omstandigheden; ’t slot van deezen Brief luiden dus: “Thans gaat het Engelsche Volk meest van ons met de Sloepen vluchten over ’t Ys; of zy Ysland nog mogten bekomen; wy leggen vast bevrooren; kunnen zomtyds kleine Watertjes zien, doch vreezen schielyk wederom digt te zullen zyn; dryven daaglyks heel weinig Zuidwaards, meest na dat de Winden waaijen; wat wy doen of laaten zullen, is my nog onbekend; wanneer wy Ysland in ’t gezicht krygen en de Scheepen niet los konde komen, mooglyk zullen wy dan ook moeten resolveeren om aan de Sloepen ons over te geeven om te vluchten; God hoope ik, zal in deeze akelige Omstandigheden, onzen beste Raadsman zyn; wy hebben nog voor omtrent 3 maanden Provisie; zyne Almacht smeeken wy zal het voorzien; ons Schip heeft tot nog toe geen schaade en God heeft ons tot dus verre wonderlyk bewaard; met dezen te bekorten, (’t geen God hoop ik verhoede,) niet te regt mogt komen, zo wensche verder alles ’t geen U naar Ziel en Lichaam kan gelukkig maaken en groete U Ed. voor Eeuwig Vaarwel, benevens de geheele Redery. En verzoeke als dan een gunstig aandenken van Milddaadigheid aan myn lieve Vrouw en Kinderen.”
(Deeze was getekent.)
In ’t West-Ys, in groote Droefheid op de Noorderbreedte van 68 gr. 11 min. in zwaare bezetting den 25. October 1786.
MAARTEN MOOY.
De andere naar myn Vrouw, Kinderen en Familie, was zo men ligt begrypen kan, niet min aandoenlyk en niet zonder telkens traanen te storten geschreeven; wat konde ik anders doen, daar ik myn nood niet kon verzwygen, of ik moest haar en alle de onzen voor eeuwig Vaarwel zeggen, Godt aan te beveelen om in Hem de beste troost te zoeken; deezen omstandige Brief las ik myne 3 Zoons, die ik niet zonder ontroering beschouwde, voor, en liet dezelve nevens my ondertekenen. Met deeze Brieven, en een hartelyken goeden Reis wensch, vertrok dan deeze eene Engelsche Commandeur, William Allen, met 32 Man en 2 Sloepen, een van het Deensche en een van het Zweedsche Schip; doch wy van Steng af met helder weer geen water konden zien. Deezen dag verkochten een Vat-Staart, aan Commandeur Volkert Klaasen, voor zyn Volk om te eeten, voor tien Guldens voor welke prys wy de voorige ook verkogt hadden; wy bespeurde eenige deining; doch ’t wilde hier by ons Schip nog niet breeken; ’s avonds de Wind Z.O met mooy weer; ’s nachts deinde het by ons altemaal stukken.
[25 October 1786]
Woensdag den 25. ’s morgens de Wind O.Z.O. met goed weer; doch deinzige Lucht, ’s middags deelde Provisie uit aan 24 Engelschen, bestaande circa in 2 Ton Vleesch en ½ Vat Brood; terwyl zy nog voor 10 dagen Brood in voorraad hadden eer zy my weder konde vragen; doch zulks stond ik haar toe dewyl zy de disperaate onderneeming deeden om naar Ysland te vluchten; wy gaaven dezelve ook 2 Sloepen, en Zeilen om Tenten over de Sloepen te maaken; zy kookten hun Vleesch en bekuipten het in 2 Tonnen; wy raaden hun deeze Onderneeming af noch aan; doch moedigde hen in zo ver aan, dat zy niet moesten beginnen dan met een kloeken moed om te volharden; en dus vooraf wel geresolveerd te zyn; ’t geen zy dan ook betoonde, en dewyl het naar Menschen oogenschyn een dwaas Conçept van hun was brachten zy ons niet weinig in Confusie; ’t geen myn hart zo beknelde dat ik ook een Brief aan myn Patroon, en een naar myn Vrouw en Kinderen mede gaf, of ’t de Voorzienigheid behaagen mogt hun door de Vlucht te redden en ons in ’t Ys te laaten omkomen: de Eerste aan myn Directeur de Ed. Heer JAN GILDEMEESTER JANSZ., behelsde in substantie een kort Verhaal uit myn Journaal uitgetrokken en een verslag van onze allerdeerniswaardige Omstandigheden; ’t slot van deezen Brief luiden dus: “Thans gaat het Engelsche Volk meest van ons met de Sloepen vluchten over ’t Ys; of zy Ysland nog mogten bekomen; wy leggen vast bevrooren; kunnen zomtyds kleine Watertjes zien, doch vreezen schielyk wederom digt te zullen zyn; dryven daaglyks heel weinig Zuidwaards, meest na dat de Winden waaijen; wat wy doen of laaten zullen, is my nog onbekend; wanneer wy Ysland in ’t gezicht krygen en de Scheepen niet los konde komen, mooglyk zullen wy dan ook moeten resolveeren om aan de Sloepen ons over te geeven om te vluchten; God hoope ik, zal in deeze akelige Omstandigheden, onzen beste Raadsman zyn; wy hebben nog voor omtrent 3 maanden Provisie; zyne Almacht smeeken wy zal het voorzien; ons Schip heeft tot nog toe geen schaade en God heeft ons tot dus verre wonderlyk bewaard; met dezen te bekorten, (’t geen God hoop ik verhoede,) niet te regt mogt komen, zo wensche verder alles ’t geen U naar Ziel en Lichaam kan gelukkig maaken en groete U Ed. voor Eeuwig Vaarwel, benevens de geheele Redery. En verzoeke als dan een gunstig aandenken van Milddaadigheid aan myn lieve Vrouw en Kinderen.”
(Deeze was getekent.)
In ’t West-Ys, in groote Droefheid op de Noorderbreedte van 68 gr. 11 min. in zwaare bezetting den 25. October 1786.
MAARTEN MOOY.
De andere naar myn Vrouw, Kinderen en Familie, was zo men ligt begrypen kan, niet min aandoenlyk en niet zonder telkens traanen te storten geschreeven; wat konde ik anders doen, daar ik myn nood niet kon verzwygen, of ik moest haar en alle de onzen voor eeuwig Vaarwel zeggen, Godt aan te beveelen om in Hem de beste troost te zoeken; deezen omstandige Brief las ik myne 3 Zoons, die ik niet zonder ontroering beschouwde, voor, en liet dezelve nevens my ondertekenen. Met deeze Brieven, en een hartelyken goeden Reis wensch, vertrok dan deeze eene Engelsche Commandeur, William Allen, met 32 Man en 2 Sloepen, een van het Deensche en een van het Zweedsche Schip; doch wy van Steng af met helder weer geen water konden zien. Deezen dag verkochten een Vat-Staart, aan Commandeur Volkert Klaasen, voor zyn Volk om te eeten, voor tien Guldens voor welke prys wy de voorige ook verkogt hadden; wy bespeurde eenige deining; doch ’t wilde hier by ons Schip nog niet breeken; ’s avonds de Wind Z.O met mooy weer; ’s nachts deinde het by ons altemaal stukken.
woensdag 23 oktober 2019
Ernst Heldring • 24 oktober 1923
• Ernst Heldring (1871-1954) was een Nederlandse reder, bankier en politicus. Zijn dagboeken zijn te lezen bij de dbnl.
24 October 1923
Mevrouw Quack, weduwe van H.P.G., stierf eergisteren, 82 jaar oud. Het bedroeft mij zeer haar te moeten missen. Zij was de beste vriendin van mijn moeder en wij gingen dikwijls met haar een praatje over den ouden tijd en de tegenwoordige wereld maken. Zij was een eenvoudige vriendelijke vrouw, gezegend met een groote dosis gezond verstand, die haar man in hun bijna 50-jarig huwelijk tot grooten steun is geweest. Tot het laatste toe had zij faculteiten ten volle ter beschikking. Nu heb ik niemand meer uit het vorige geslacht die mij in mijn kinderjaren gekend heeft.
Ik geloof niet, dat ik vroeger over Quack zelf gesproken heb. Ook hem heb ik van mijn prille jeugd af gekend. Hij en zijn vrouw zagen onze ouders veel, en ik herinner mij dat ik als kleine jongen bij hen in hun woning aan de Bank (Quack was toen secretaris der Nederlandsche Bank) koffiedronk en veel vermaak schepte in een kanarie, die op tafel rondwipte. Later had ik veel aanraking met Quack, die jarenlang president-commissaris der Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij was. Hij was een charmante en geestige causeur en wist zijn gezelschap van zijn ontzaggelijke kennis van politieke economie en kunst te doen genieten. Hij was echter steeds bang te kwetsen en te hinderen, durfde zijn werkelijke opinie alleen achter den rug van hem wien het aanging uit te spreken, vleide en paaide steeds en was zoodoende ‘double-faced’ (de term dien mijn vader, van hem sprekende, placht te gebruiken). Daarbij had hij geen begrip van zaken, zoodat ik dikwijls moeilijke oogenblikken met hem gehad heb. In dagen van werkstaking was hij nog meer nerveus dan gewoonlijk, daar hij dan, hoewel in den grond zeer gehecht aan aardsche goederen, te veel herinnerd werd aan zijn (salon) socialistische uitingen. Toch dorst hij zich niet tegenover de directie, die dikwijls lang pal tegenover de eischen der arbeiders moest staan, krachtig uit te spreken. Hij was geen groot man, maar hij bezat wel den fijnbeschaafden toon die langzamerhand uit toonaangevende kringen verdwenen is.
24 October 1923
Mevrouw Quack, weduwe van H.P.G., stierf eergisteren, 82 jaar oud. Het bedroeft mij zeer haar te moeten missen. Zij was de beste vriendin van mijn moeder en wij gingen dikwijls met haar een praatje over den ouden tijd en de tegenwoordige wereld maken. Zij was een eenvoudige vriendelijke vrouw, gezegend met een groote dosis gezond verstand, die haar man in hun bijna 50-jarig huwelijk tot grooten steun is geweest. Tot het laatste toe had zij faculteiten ten volle ter beschikking. Nu heb ik niemand meer uit het vorige geslacht die mij in mijn kinderjaren gekend heeft.
Ik geloof niet, dat ik vroeger over Quack zelf gesproken heb. Ook hem heb ik van mijn prille jeugd af gekend. Hij en zijn vrouw zagen onze ouders veel, en ik herinner mij dat ik als kleine jongen bij hen in hun woning aan de Bank (Quack was toen secretaris der Nederlandsche Bank) koffiedronk en veel vermaak schepte in een kanarie, die op tafel rondwipte. Later had ik veel aanraking met Quack, die jarenlang president-commissaris der Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij was. Hij was een charmante en geestige causeur en wist zijn gezelschap van zijn ontzaggelijke kennis van politieke economie en kunst te doen genieten. Hij was echter steeds bang te kwetsen en te hinderen, durfde zijn werkelijke opinie alleen achter den rug van hem wien het aanging uit te spreken, vleide en paaide steeds en was zoodoende ‘double-faced’ (de term dien mijn vader, van hem sprekende, placht te gebruiken). Daarbij had hij geen begrip van zaken, zoodat ik dikwijls moeilijke oogenblikken met hem gehad heb. In dagen van werkstaking was hij nog meer nerveus dan gewoonlijk, daar hij dan, hoewel in den grond zeer gehecht aan aardsche goederen, te veel herinnerd werd aan zijn (salon) socialistische uitingen. Toch dorst hij zich niet tegenover de directie, die dikwijls lang pal tegenover de eischen der arbeiders moest staan, krachtig uit te spreken. Hij was geen groot man, maar hij bezat wel den fijnbeschaafden toon die langzamerhand uit toonaangevende kringen verdwenen is.
dinsdag 22 oktober 2019
E. du Perron • 23 oktober 1936
• De Nederlandse schrijver E. du Perron (1899-1940) publiceerde in 1939 Scheepsjournaal van Arthur Ducroo, een ietwat gefictionaliseerd journaal van een bootreis die hij maakte in 1936. Du Perron-biograaf Kees Snoek schrijft er hier meer over.
23 October
Wij zijn de Rode Zee nu uit. Ze heette koel voor haar doen, maar toch... Wat je uit de douche kreeg was warm zeewater, slecht af te spoelen, een nieuw kleverig gevoel gevend. Geen brieven geschreven, je zou het met transpiratie inplaats van met inkt hebben gedaan. Er bestaat bij europese vrouwen een grote behoefte om de temperatuur op Java te vereenzelvigen met die van de Rode Zee. Gelukkig dat de Indische warmte niet overschat wordt in het boekje met ‘wenken’ van een dr Nijland: Als dameskleeding overdag, buitenshuis, is aan te raden: een licht ruime blouse en rok, met zoo weinig mogelijk onderkleeding, n.l. dun katoenen hemd, onderlijfje, pantalon en onderrok. Wat mij betreft, ik zie de manspersonen sinds de hitte als belachelijke oude jongens in hun ‘shorts’ en neem mij voor deze klederdracht nooit tot de mijne te maken.
Deze middag, toen ons zoontje sliep, en hij Jane en mij alleen op het dek zag zitten, is onze boy Rasidi mij in het maleis verhalen komen doen. Hoe hij uit een desa in het Buitenzorgse naar Batavia was getrokken, hoe hij daar gewerkt had, daarna boy op een boot was geworden en in Holland gebleven in een indisch restaurant. Hoe hij hollandse lessen gekregen had van een javaans edelman, en hoe hij en de andere boys elkaar later die lessen overgedaan hadden, thuis, met een zwart bord; voor de goedkoopte, zoals ze elkaar ook schoren omdat de kapper te duur was. Hij, Rasidi, had met lesgeven en scheren soms wel f 60 in de maand verdiend.
Maar hij was nu zolang weggebleven en zijn vader had hem teruggeroepen; zijn moeder was ondertussen gestorven. Hij liet mij het briefje zien dat hem namens zijn vader geschreven was, een brief je met duizend kreukels en in de geijkte stijl: je vader laat je zeggen dat hij nu zo vaak ziek is en graag geld zou hebben voor medicijnen, stuur dat dus; je zuster Zo is getrouwd, je twee zusjes Zo en Zo zijn nog thuis, maar al groot, je broer Zo werkt daar en je andere broer bebouwt nog altijd het land hier; je vader verlangt er erg naar je te zien; vergeet niet geld te sturen, aan dit en dat adres, want de kosten zijn groot.
Deze sociale bijzonderheden interesseren mij minder dan het wonderverhaal dat erop volgt. Zijn vader was eigenlijk ook een soort tovenaar, zei Rasidi; hij kon genezen met het woord en als hij boos was, werd hij gevaarlijk zonder dat hij het zelf helpen kon. Als bewijs van het eerste dit: Rasidi was eens met zijn broer het bos ingegaan om hout te halen - vermoedelijk om het te stelen - want zijn vader had geen geld gegeven; hij had toen drie vrouwen en Rasidi's moeder kwam te kort. Bij het wegslepen van een boomstam was het ene eind hem uit de handen geslipt en hij had het op zijn voet gekregen, die onmiddellijk ontzettend dik opgezwollen was. Hij stond als op de plek vastgenageld en op datzelfde ogenblik zag hij zijn vader aankomen, die tegen hem zei: ‘Wat heb je gedaan? Ik heb je toch gezegd dat je zulke dingen niet doen moest!’ waarop Rasidi had geantwoord: ‘Habis? (en dan?) er is geen geld meer thuis’. Zijn vader was dichterbij gekomen en had naar de voet gekeken; daarna iets gepreveld, en in een ogenblik was de zwelling weg. Rasidi kon weer doorlopen en zei bij zichzelf: ‘Maar dan is het toch waar, dat mijn vader grote macht bezit, want hij heeft alleen maar iets gepreveld en zoeven nog dacht ik dat ik mijn voet verliezen zou’.
De broer daarentegen die hem toen vergezeld had, zijn oudste broer, was door zijn vader doodgeslagen in een onbewaakt ogenblik. Het was overigens de schuld van de broer zelf geweest. Hij had een beetje geld gekregen van zijn moeder om wat handel te drijven en op een avond had zijn moeder hem afrekening gevraagd. Hij was toen zo woedend geworden, dat hij zijn moeder het geld in het gezicht smeet. Zijn vader zat erbij en die was op zijn beurt boos geworden over de onbeschoftheid, en had de jongen een klap gegeven, één klap maar, met de open hand, op zijn rug. Rasidi's broer was ziek geworden en 3 dagen later overleden. Het had zijn vader zelf erg gespeten, lichtte hij toe toen ik hem ernaar vroeg, maar er was niets meer aan te doen geweest; de uitwerking van zijn eigen klap, die hem in boosheid ontsnapt was, had hij niet tegen kunnen gaan: de jongen moest sterven. En hoe vreemd, toen hij dood was, had Rasidi zelf gezien hoe op de rug van het lijk de open hand van zijn vader duidelijk stond afgetekend, met alle vingers, helemaal zwart.
‘Is dat nu waar?’ vraagt Jane. Ik denk van niet of niet helemaal; maar ik durf het zó toch niet zeggen: wij gaan het Oosten tegemoet en het verhaal is er te mooi voor.
23 October
Wij zijn de Rode Zee nu uit. Ze heette koel voor haar doen, maar toch... Wat je uit de douche kreeg was warm zeewater, slecht af te spoelen, een nieuw kleverig gevoel gevend. Geen brieven geschreven, je zou het met transpiratie inplaats van met inkt hebben gedaan. Er bestaat bij europese vrouwen een grote behoefte om de temperatuur op Java te vereenzelvigen met die van de Rode Zee. Gelukkig dat de Indische warmte niet overschat wordt in het boekje met ‘wenken’ van een dr Nijland: Als dameskleeding overdag, buitenshuis, is aan te raden: een licht ruime blouse en rok, met zoo weinig mogelijk onderkleeding, n.l. dun katoenen hemd, onderlijfje, pantalon en onderrok. Wat mij betreft, ik zie de manspersonen sinds de hitte als belachelijke oude jongens in hun ‘shorts’ en neem mij voor deze klederdracht nooit tot de mijne te maken.
Deze middag, toen ons zoontje sliep, en hij Jane en mij alleen op het dek zag zitten, is onze boy Rasidi mij in het maleis verhalen komen doen. Hoe hij uit een desa in het Buitenzorgse naar Batavia was getrokken, hoe hij daar gewerkt had, daarna boy op een boot was geworden en in Holland gebleven in een indisch restaurant. Hoe hij hollandse lessen gekregen had van een javaans edelman, en hoe hij en de andere boys elkaar later die lessen overgedaan hadden, thuis, met een zwart bord; voor de goedkoopte, zoals ze elkaar ook schoren omdat de kapper te duur was. Hij, Rasidi, had met lesgeven en scheren soms wel f 60 in de maand verdiend.
Maar hij was nu zolang weggebleven en zijn vader had hem teruggeroepen; zijn moeder was ondertussen gestorven. Hij liet mij het briefje zien dat hem namens zijn vader geschreven was, een brief je met duizend kreukels en in de geijkte stijl: je vader laat je zeggen dat hij nu zo vaak ziek is en graag geld zou hebben voor medicijnen, stuur dat dus; je zuster Zo is getrouwd, je twee zusjes Zo en Zo zijn nog thuis, maar al groot, je broer Zo werkt daar en je andere broer bebouwt nog altijd het land hier; je vader verlangt er erg naar je te zien; vergeet niet geld te sturen, aan dit en dat adres, want de kosten zijn groot.
Deze sociale bijzonderheden interesseren mij minder dan het wonderverhaal dat erop volgt. Zijn vader was eigenlijk ook een soort tovenaar, zei Rasidi; hij kon genezen met het woord en als hij boos was, werd hij gevaarlijk zonder dat hij het zelf helpen kon. Als bewijs van het eerste dit: Rasidi was eens met zijn broer het bos ingegaan om hout te halen - vermoedelijk om het te stelen - want zijn vader had geen geld gegeven; hij had toen drie vrouwen en Rasidi's moeder kwam te kort. Bij het wegslepen van een boomstam was het ene eind hem uit de handen geslipt en hij had het op zijn voet gekregen, die onmiddellijk ontzettend dik opgezwollen was. Hij stond als op de plek vastgenageld en op datzelfde ogenblik zag hij zijn vader aankomen, die tegen hem zei: ‘Wat heb je gedaan? Ik heb je toch gezegd dat je zulke dingen niet doen moest!’ waarop Rasidi had geantwoord: ‘Habis? (en dan?) er is geen geld meer thuis’. Zijn vader was dichterbij gekomen en had naar de voet gekeken; daarna iets gepreveld, en in een ogenblik was de zwelling weg. Rasidi kon weer doorlopen en zei bij zichzelf: ‘Maar dan is het toch waar, dat mijn vader grote macht bezit, want hij heeft alleen maar iets gepreveld en zoeven nog dacht ik dat ik mijn voet verliezen zou’.
De broer daarentegen die hem toen vergezeld had, zijn oudste broer, was door zijn vader doodgeslagen in een onbewaakt ogenblik. Het was overigens de schuld van de broer zelf geweest. Hij had een beetje geld gekregen van zijn moeder om wat handel te drijven en op een avond had zijn moeder hem afrekening gevraagd. Hij was toen zo woedend geworden, dat hij zijn moeder het geld in het gezicht smeet. Zijn vader zat erbij en die was op zijn beurt boos geworden over de onbeschoftheid, en had de jongen een klap gegeven, één klap maar, met de open hand, op zijn rug. Rasidi's broer was ziek geworden en 3 dagen later overleden. Het had zijn vader zelf erg gespeten, lichtte hij toe toen ik hem ernaar vroeg, maar er was niets meer aan te doen geweest; de uitwerking van zijn eigen klap, die hem in boosheid ontsnapt was, had hij niet tegen kunnen gaan: de jongen moest sterven. En hoe vreemd, toen hij dood was, had Rasidi zelf gezien hoe op de rug van het lijk de open hand van zijn vader duidelijk stond afgetekend, met alle vingers, helemaal zwart.
‘Is dat nu waar?’ vraagt Jane. Ik denk van niet of niet helemaal; maar ik durf het zó toch niet zeggen: wij gaan het Oosten tegemoet en het verhaal is er te mooi voor.
maandag 21 oktober 2019
Zygmunt Klukowski • 22 oktober 1942
• Zygmunt Klukowski (1885-1959) was hoofdarts in een klein Pools ziekenhuis. Hij hield gedurende de oorlog een dagboek bij, dat in 1959 werd gepubliceerd.
October 22, 1942
The action against the Jews continues. The only difference is that the SS has moved out and the job is now in the hands of our local gendarmes and the 'blue police.' They received orders to kill all the Jews, and they are obeying them. At the Jewish cemetery huge trenches are being dug and Jews are being shot while lying in them. The most brutal were two gendarmes, Pryczing and Syring.
The Jews that were moved yesterday out of Szczebrzeszyn were held at the Alwa plant. Around 9 P.M. another group of Jews from Zwierzyniec were brought in. Today around noon all were loaded into railroad cars, but by 4 P.M. the train had not moved. It is very cold and rainy. After the Jews were loaded into the cars, factory workers collected and brought to an assembly area money, gold, jewelry, and pearls.
In town some of the Jewish houses were sealed by the gendarmes, but others were left completely open, so robberies took place. It is a shame to say it but some Polish people took part in that crime. Some people even helped the gendarmes look for hidden Jews. The Germans even killed small Jewish children. It is hard to describe.
It is so terrible that it is almost impossible to comprehend. Legally the Jews don't exist in Szczebrzeszyn anymore, but still many Jews are in hiding. All will be killed sooner or later. I went to city hall today. The total number of Jews killed - they call them disabled - is unknown. Even the best specialists were exterminated. We can feel the shortage of good mechanics.
October 22, 1942
The action against the Jews continues. The only difference is that the SS has moved out and the job is now in the hands of our local gendarmes and the 'blue police.' They received orders to kill all the Jews, and they are obeying them. At the Jewish cemetery huge trenches are being dug and Jews are being shot while lying in them. The most brutal were two gendarmes, Pryczing and Syring.
The Jews that were moved yesterday out of Szczebrzeszyn were held at the Alwa plant. Around 9 P.M. another group of Jews from Zwierzyniec were brought in. Today around noon all were loaded into railroad cars, but by 4 P.M. the train had not moved. It is very cold and rainy. After the Jews were loaded into the cars, factory workers collected and brought to an assembly area money, gold, jewelry, and pearls.
In town some of the Jewish houses were sealed by the gendarmes, but others were left completely open, so robberies took place. It is a shame to say it but some Polish people took part in that crime. Some people even helped the gendarmes look for hidden Jews. The Germans even killed small Jewish children. It is hard to describe.
It is so terrible that it is almost impossible to comprehend. Legally the Jews don't exist in Szczebrzeszyn anymore, but still many Jews are in hiding. All will be killed sooner or later. I went to city hall today. The total number of Jews killed - they call them disabled - is unknown. Even the best specialists were exterminated. We can feel the shortage of good mechanics.
zondag 20 oktober 2019
Hanny Michaelis • 21 oktober 1942
• Hanny Michaelis (1922-2007) was een Joodse Nederlandse schrijfster. Haar oorlogsdagboek is onlangs in twee delen verschenen bij Van Oorschot (bezorgd door Nop Maas).
[wat voorafging, zelfde dag]
21 october
[...] Op de terugweg een ernstig gesprek gehad met mijn gastheer (nu wél gearmd want zonder Ko), weer over zijn onverschilligheid t.o.v. de dood en dus ook het leven. Ik verwijt hem voorzichtig, dat hij zich te makkelijk laat meetrekken naar de materialistische kant van het leven en dat volgens mij daarin de oorzaak van zijn landerige houding schuilt. Hij geeft dit spijtig toe en zegt dat hij vroeger heel anders was - dat: hij pas in zijn huiselijk zo is geworden. We praten erop door zonder er gevaarlijk diep op in te gaan en ik maak toespelingen op het feit, dat de kinderen dit materialisme al met de paplepel wordt ingegoten en dat het me voor hén nog gevaarlijker lijkt. Ook hier is hij het mee eens. Maar ook hier is zijn houding: 'Wat doe je eraan?' En inderdaad, als iemand er zó tegenover staat, zo weerstandsloos, dan is het een verloren zaak. Maar begrijpen doe ik zoiets niet en ik hoop het vooreerst nog niet te leren begrijpen. Ik dacht dat: zo'n levensbeschouwing pas kwam tegen je zeventigste jaar, ik wist niet dat mensen van 36 jaar er al zo over konden denken. Het is wél een bewijs hoe onbevredigd dit leven hem laat; trouwens als iemand spreekt van 'zijn troost zoeken in de lach' is het al niet twijfelachtig meer hoe hij ervoor staat.
Toen we thuiskwamen hebben we nog een hele poos zitten kletsen met mijn gastvrouw en later kwam Ko ook thuis. Mijn gastheer en ik waren in een wonderlijk eensgezinde stemming. Er heerste een soort stille verstandhouding tussen ons.
Toen ik gisteravond zo met hem liep te praten, voelde ik me ineens heerlijk jong en sterk en bijna benijdenswaardig van verwachting. Ik werd me er weer duidelijker dan ooit van bewust dat liet leven voor mij pas begint, dat ik er nog alles van mag verwachten en het ook doe.
Overigens trachtte mijn gastheer zich vrij te pleiten met het argument, dat je vanzelf aan lekker eten gaat hechten als je eenmaal behoorlijk geld verdient. Ik bedacht dankbaar hoe weinig waarde er bij ons thuis aan eten en drinken werd gehecht en ik weet zeker, dat daarin geen verandering zou komen als we er meer geld voor beschikbaar hadden. Ik heb pappie nog nooit één woord aan etensaangelegenheden horen verspillen. Ik zou me ook niet kunnen voorstellen dat hij zich ooit voor keukengeheimen zou gaan interesseren, daarvoor is hij te fijnbesnaard - en tóch komt hij uit een gezin, waar ze niet zuinig hoefden te zijn en het ook niet waren.
Maar ondanks alles blijf ik toch een zekere sympathie koesteren voor mijn gastheer. Hij is te zwak geweest, maar hij beseft wat hij heeft verspeeld en hij lijdt eronder.
Vannacht heeft het vrij erg geonweerd, ik werd er tenminste wakker van en heb er met Dieuwie over geconverseerd.
Vanmorgen weer kousen gestopt en Iberia van Debussy gehoord, zeldzaam mooi, ondanks interrupties van een brommende stofzuiger, een galmende Ko en een dwingerig Hansje.
Na de koffie vertrok het echtpaar naar Utrecht en Ko, de kinderen en ik bleven allen thuis. Ik heb eerst 80 kilo appels naar zolder gebracht en daarna naar Les sylphides van Chopin geluisterd en door het raam van de eetkamer gekeken naar tic hoge populieren in het Oosten, die goudgeel afstaken tegen de strakke, hardblauwe herfsthemel. Het was prachtig weer geworden, de storm had de hemel opengewaaid en joeg grijze wolkengevaarten en witte flarden voor zich uit, terwijl het zonlicht uitbundig over de bomen plaste.
Toen man en vrouw terugkwamen uit Utrecht bleek mijn gastheer vergeten te hebben een blocnote voor me mee te brengen wat hij me verleden week had beloofd. Ik was een beetje teleurgesteld zoals altijd wanneer ik merk, dat anderen iets vergeten waar ik op gerekend had.
[wat voorafging, zelfde dag]
21 october
[...] Op de terugweg een ernstig gesprek gehad met mijn gastheer (nu wél gearmd want zonder Ko), weer over zijn onverschilligheid t.o.v. de dood en dus ook het leven. Ik verwijt hem voorzichtig, dat hij zich te makkelijk laat meetrekken naar de materialistische kant van het leven en dat volgens mij daarin de oorzaak van zijn landerige houding schuilt. Hij geeft dit spijtig toe en zegt dat hij vroeger heel anders was - dat: hij pas in zijn huiselijk zo is geworden. We praten erop door zonder er gevaarlijk diep op in te gaan en ik maak toespelingen op het feit, dat de kinderen dit materialisme al met de paplepel wordt ingegoten en dat het me voor hén nog gevaarlijker lijkt. Ook hier is hij het mee eens. Maar ook hier is zijn houding: 'Wat doe je eraan?' En inderdaad, als iemand er zó tegenover staat, zo weerstandsloos, dan is het een verloren zaak. Maar begrijpen doe ik zoiets niet en ik hoop het vooreerst nog niet te leren begrijpen. Ik dacht dat: zo'n levensbeschouwing pas kwam tegen je zeventigste jaar, ik wist niet dat mensen van 36 jaar er al zo over konden denken. Het is wél een bewijs hoe onbevredigd dit leven hem laat; trouwens als iemand spreekt van 'zijn troost zoeken in de lach' is het al niet twijfelachtig meer hoe hij ervoor staat.
Toen we thuiskwamen hebben we nog een hele poos zitten kletsen met mijn gastvrouw en later kwam Ko ook thuis. Mijn gastheer en ik waren in een wonderlijk eensgezinde stemming. Er heerste een soort stille verstandhouding tussen ons.
Toen ik gisteravond zo met hem liep te praten, voelde ik me ineens heerlijk jong en sterk en bijna benijdenswaardig van verwachting. Ik werd me er weer duidelijker dan ooit van bewust dat liet leven voor mij pas begint, dat ik er nog alles van mag verwachten en het ook doe.
Overigens trachtte mijn gastheer zich vrij te pleiten met het argument, dat je vanzelf aan lekker eten gaat hechten als je eenmaal behoorlijk geld verdient. Ik bedacht dankbaar hoe weinig waarde er bij ons thuis aan eten en drinken werd gehecht en ik weet zeker, dat daarin geen verandering zou komen als we er meer geld voor beschikbaar hadden. Ik heb pappie nog nooit één woord aan etensaangelegenheden horen verspillen. Ik zou me ook niet kunnen voorstellen dat hij zich ooit voor keukengeheimen zou gaan interesseren, daarvoor is hij te fijnbesnaard - en tóch komt hij uit een gezin, waar ze niet zuinig hoefden te zijn en het ook niet waren.
Maar ondanks alles blijf ik toch een zekere sympathie koesteren voor mijn gastheer. Hij is te zwak geweest, maar hij beseft wat hij heeft verspeeld en hij lijdt eronder.
Vannacht heeft het vrij erg geonweerd, ik werd er tenminste wakker van en heb er met Dieuwie over geconverseerd.
Vanmorgen weer kousen gestopt en Iberia van Debussy gehoord, zeldzaam mooi, ondanks interrupties van een brommende stofzuiger, een galmende Ko en een dwingerig Hansje.
Na de koffie vertrok het echtpaar naar Utrecht en Ko, de kinderen en ik bleven allen thuis. Ik heb eerst 80 kilo appels naar zolder gebracht en daarna naar Les sylphides van Chopin geluisterd en door het raam van de eetkamer gekeken naar tic hoge populieren in het Oosten, die goudgeel afstaken tegen de strakke, hardblauwe herfsthemel. Het was prachtig weer geworden, de storm had de hemel opengewaaid en joeg grijze wolkengevaarten en witte flarden voor zich uit, terwijl het zonlicht uitbundig over de bomen plaste.
Toen man en vrouw terugkwamen uit Utrecht bleek mijn gastheer vergeten te hebben een blocnote voor me mee te brengen wat hij me verleden week had beloofd. Ik was een beetje teleurgesteld zoals altijd wanneer ik merk, dat anderen iets vergeten waar ik op gerekend had.
vrijdag 18 oktober 2019
Peter Matthiessen • 19 oktober 1973
• Peter Matthiessen (1927-2014) was een Amerikaanse schrijver. In De Sneeuwluipaard (vertaling Victor Verduin) doet hij verslag van een trektocht door de Himalaya.
19 oktober
[...] Op een avond vorige maand in Kathmandu, kwam een jonge bioloog die de leiding had van een veldprojekt in de Arun Vallei in Oost-Nepal naar onze tafel en zette een gipsafdruk neer van een grote primatenvoet; dit afgietsel was zes maanden geleden gemaakt in de sneeuw rond zijn tent. De sporen liepen naar beneden over de steile sneeuwhelling naar de beboste vallei; hij en zijn collega's waren niet in staat geweest ze verder te volgen. Het was duidelijk dat het hier ging om de 'verschrikkelijke sneeuwman' en ik wachtte erop dat GS [George Schaller, vriend en bioloog] iets skeptisch zou zeggen. Maar hij knikte alleen maar, pakte de gipsafdruk voorzichtig op, bekeek hem van alle kanten en zette hem weer neer met een ernstig gezicht; wat hem het meest interesseerde, zei hij uiteindelijk, was de overeenkomst van deze yeti-afdruk met die van een berggorilla. Later zei hij tegen me dat hij dat niet uit beleefdheid had gezegd en dat er voor hem geen twijfel bestond dat een dier dat nog niet wetenschappelijk beschreven was die afdruk had gemaakt. Ondanks het gespot van zijn meerderen, had GS vanaf het moment dat de alpinist Eric Shipton in 1951 de eerste duidelijke foto's had gemaakt van yeti-voetsporen op de Mount Everest, geloofd in het bestaan van een dergelijk beest. "Minstens 95 procent van het yeti-materiaal is onzin," vertelde GS, "maar op basis van de foto's van Shipton en nog wat ander bewijsmateriaal ben ik er van overtuigd dat er hier een dier leeft dat de wetenschap onbekend is." (Hij heeft wel zijn twijfels over de [Noord-Amerikaanse] sasquatch, waarvan het bestaan door niemand minder is geaccepteerd dan Dr. John Napier van de Universiteit van London, dé autoriteit op het gebied van primaten; Napier gelooft daarentegen niet in de yeti, hoewel de foto's van Shipton hem doen twijfelen. De theorie dat de yeti een overgebleven soort voorloper van de mens is, die lang geleden de dichte wouden is ingedreven door de opkomst van de Homo Sapiens die hoogstwaarschijnlijk wel meer primitieve hominidae heeft uitgeroeid, wordt niet geholpen door zijn vreemde, dierachtige voet waardoor hij eerder geplaatst zou kunnen worden in de groep subhominidae zoals de Gigantopithecus of zelfs in de klasse der apen. De honderden foto's en gipsafdrukken van sasquatchsporen daarentegen, tonen een zeer grote, ruwe mensachtige voetafdruk met de grote teen dicht bij de andere en niet apart zoals bij alle andere bekende primaten — een voetafdruk die gemaakt zou kunnen zijn door een Australopeticus-achtige soort vroege mens. (Dit geeft de interessante mogelijkheid dat de sasquatch niet 'de wetenschap onbekend' is, maar net zoals de coelacanth prematuur 'uitgestorven' is verklaard.)
Een sterk argument tegen het bestaan van zowel de sasquatch als de yeti (en het over de hele wereld voorkomende verschijnsel dat 'Grootvoet' wordt genoemd) is dat alle expedities die er op uit zijn getrokken om deze schuwe wezens te zoeken, met lege handen zijn teruggekomen. Hoewel dit ook kan betekenen dat het leefgebied van de Grootvoet vrijwel ontoegankelijk is en dat deze wezens na lange eeuwen van zich verborgen houden buitengewoon op hun hoede zijn. De beste manier om Grootvoet te vinden, zou waarschijnlijk zijn om een kamp op te zetten in een geschikt gebied en daar rustig af te wachten, totdat het wezen met de aan primaten eigen nieuwsgierigheid zelf op onderzoek uitgaat.
De regering van Nepal neemt de yeti serieus en er is een strenge wet tegen het doden van yeti's. Maar een van de wetenschapsmensen van de Arun Vallei-expeditie heeft een vergunning die hem toestaat een van deze wezens te vangen en ik vroeg hem wat hij zou doen als er op een goede ochtend een yeti binnen schootsafstand zou verschijnen; het leek me dat dit een besluit was dat je van tevoren moest nemen, voordat de gebeurtenis zich voordeed. De bioloog werd door deze vraag in verwarring gebracht; hij had deze moeilijke beslissing nog niet genomen, of als hij dat wel had gedaan, had hij er geen vrede mee.
Na een ogenblik keek hij op en stelde mij een moeilijke wedervraag. Hij kon begrijpen dat GS als bioloog honderden kilometers over hoge bergen wilde lopen om gegevens te verzamelen over in het wild levende dieren op de Tibetaanse hoogvlakte. Maar waarom ging ik? Wat hoopte ik te vinden?
Ik haalde ongemakkelijk mijn schouders op. Om te zeggen dat ik geïnteresseerd was in blauwschapen of sneeuwluipaarden of zelfs in afgelegen lamakloosters zou geen antwoord zijn op zijn vraag, hoewel het allemaal waar was; om te zeggen dat ik een pelgrimstocht maakte, leek me dom en vaag, hoewel dat op de een of andere manier ook waar was. En dus gaf ik toe dat ik het niet wist. Hoe had ik kunnen zeggen dat ik de geheimen van de bergen wou ontsluieren, op zoek naar iets dat nog onbekend was en dat net zoals de yeti misschien, juist door het zoeken ernaar onvindbaar zou blijven?
19 oktober
[...] Op een avond vorige maand in Kathmandu, kwam een jonge bioloog die de leiding had van een veldprojekt in de Arun Vallei in Oost-Nepal naar onze tafel en zette een gipsafdruk neer van een grote primatenvoet; dit afgietsel was zes maanden geleden gemaakt in de sneeuw rond zijn tent. De sporen liepen naar beneden over de steile sneeuwhelling naar de beboste vallei; hij en zijn collega's waren niet in staat geweest ze verder te volgen. Het was duidelijk dat het hier ging om de 'verschrikkelijke sneeuwman' en ik wachtte erop dat GS [George Schaller, vriend en bioloog] iets skeptisch zou zeggen. Maar hij knikte alleen maar, pakte de gipsafdruk voorzichtig op, bekeek hem van alle kanten en zette hem weer neer met een ernstig gezicht; wat hem het meest interesseerde, zei hij uiteindelijk, was de overeenkomst van deze yeti-afdruk met die van een berggorilla. Later zei hij tegen me dat hij dat niet uit beleefdheid had gezegd en dat er voor hem geen twijfel bestond dat een dier dat nog niet wetenschappelijk beschreven was die afdruk had gemaakt. Ondanks het gespot van zijn meerderen, had GS vanaf het moment dat de alpinist Eric Shipton in 1951 de eerste duidelijke foto's had gemaakt van yeti-voetsporen op de Mount Everest, geloofd in het bestaan van een dergelijk beest. "Minstens 95 procent van het yeti-materiaal is onzin," vertelde GS, "maar op basis van de foto's van Shipton en nog wat ander bewijsmateriaal ben ik er van overtuigd dat er hier een dier leeft dat de wetenschap onbekend is." (Hij heeft wel zijn twijfels over de [Noord-Amerikaanse] sasquatch, waarvan het bestaan door niemand minder is geaccepteerd dan Dr. John Napier van de Universiteit van London, dé autoriteit op het gebied van primaten; Napier gelooft daarentegen niet in de yeti, hoewel de foto's van Shipton hem doen twijfelen. De theorie dat de yeti een overgebleven soort voorloper van de mens is, die lang geleden de dichte wouden is ingedreven door de opkomst van de Homo Sapiens die hoogstwaarschijnlijk wel meer primitieve hominidae heeft uitgeroeid, wordt niet geholpen door zijn vreemde, dierachtige voet waardoor hij eerder geplaatst zou kunnen worden in de groep subhominidae zoals de Gigantopithecus of zelfs in de klasse der apen. De honderden foto's en gipsafdrukken van sasquatchsporen daarentegen, tonen een zeer grote, ruwe mensachtige voetafdruk met de grote teen dicht bij de andere en niet apart zoals bij alle andere bekende primaten — een voetafdruk die gemaakt zou kunnen zijn door een Australopeticus-achtige soort vroege mens. (Dit geeft de interessante mogelijkheid dat de sasquatch niet 'de wetenschap onbekend' is, maar net zoals de coelacanth prematuur 'uitgestorven' is verklaard.)
Een sterk argument tegen het bestaan van zowel de sasquatch als de yeti (en het over de hele wereld voorkomende verschijnsel dat 'Grootvoet' wordt genoemd) is dat alle expedities die er op uit zijn getrokken om deze schuwe wezens te zoeken, met lege handen zijn teruggekomen. Hoewel dit ook kan betekenen dat het leefgebied van de Grootvoet vrijwel ontoegankelijk is en dat deze wezens na lange eeuwen van zich verborgen houden buitengewoon op hun hoede zijn. De beste manier om Grootvoet te vinden, zou waarschijnlijk zijn om een kamp op te zetten in een geschikt gebied en daar rustig af te wachten, totdat het wezen met de aan primaten eigen nieuwsgierigheid zelf op onderzoek uitgaat.
De regering van Nepal neemt de yeti serieus en er is een strenge wet tegen het doden van yeti's. Maar een van de wetenschapsmensen van de Arun Vallei-expeditie heeft een vergunning die hem toestaat een van deze wezens te vangen en ik vroeg hem wat hij zou doen als er op een goede ochtend een yeti binnen schootsafstand zou verschijnen; het leek me dat dit een besluit was dat je van tevoren moest nemen, voordat de gebeurtenis zich voordeed. De bioloog werd door deze vraag in verwarring gebracht; hij had deze moeilijke beslissing nog niet genomen, of als hij dat wel had gedaan, had hij er geen vrede mee.
Na een ogenblik keek hij op en stelde mij een moeilijke wedervraag. Hij kon begrijpen dat GS als bioloog honderden kilometers over hoge bergen wilde lopen om gegevens te verzamelen over in het wild levende dieren op de Tibetaanse hoogvlakte. Maar waarom ging ik? Wat hoopte ik te vinden?
Ik haalde ongemakkelijk mijn schouders op. Om te zeggen dat ik geïnteresseerd was in blauwschapen of sneeuwluipaarden of zelfs in afgelegen lamakloosters zou geen antwoord zijn op zijn vraag, hoewel het allemaal waar was; om te zeggen dat ik een pelgrimstocht maakte, leek me dom en vaag, hoewel dat op de een of andere manier ook waar was. En dus gaf ik toe dat ik het niet wist. Hoe had ik kunnen zeggen dat ik de geheimen van de bergen wou ontsluieren, op zoek naar iets dat nog onbekend was en dat net zoals de yeti misschien, juist door het zoeken ernaar onvindbaar zou blijven?
woensdag 16 oktober 2019
An Rutgers van der Loeff-Basenau • 17 oktober 1974
• An Rutgers van der Loeff-Basenau (1910-1990) was een Nederlandse kinderboekenschrijfster. In 1974 hield zij op verzoek van NRC Handelsblad een 'Hollands Dagboek' bij.
Donderdag
Vandaag moet een artikel over tienerboeken klaar. Ik zit te mopperen. Ten eerste zie ik er geen gat in en ten tweede moeten mijn dahlia's uit de grond. Ik zit achter mijn bureau en wil de tuin in. De zon lokt. Het natte rieten dak vlak onder mijn raam dampt, hele wolken komen er af. En de kleuren buiten zijn meer dan verleidelijk. Soms voel ik me zo twee verschillende kanten uit getrokken, dat ik ontsnappen moet en de fiets pak. Zo uit ons achterhekje beginnen de paadjes door het kreupelhout en even verder ligt de hei. Ja hoor, het wordt een vlucht voor de tienerboeken en de dahliaknollen. Een onverwacht tuinhulpje heeft de knollen er voor me uitgehaald. Gefietst over de Leemzeulderhei naar Laren, samen met kleinzoon Rolf die in de speelgoedwinkel een vliegtuigmodel mocht uitkiezen om in elkaar te zetten. Nu ligt de huiskamertafel vol plastic afvalstukjes. En ik moet wel grinniken als ik nalees wat ik over tienerboeken heb geschreven.
Ergens zeg ik fel dat een behoorlijk percentage tieners eens lees-bereid was (zo omstreeks de acht jaar), maar dat het merendeel van de begeleidende volwassenen toen verstek heeft laten gaan. En nu? Voor de poort van het leven staan ze in onafzienbare rijen, met weinig geestelijke bagage; wel strekt zich achter hen uit een spoor van verfrommelde patatzakjes, ijsbekertjes, afgekloven lollystokjes en ontelbare overblijfselen van plastic speelgoed, (sic!) Weinigen daarentegen zijn zo gelukkig herinneringen te hebben aan Niels Holgerson, Afke's Tiental, Robinson Crusoë of aan De Tweelingbroers, Padu is gek, Boris, Verstekeling in de Sinaï of de schitterende Tuinen van Dorr.
Hoe kunnen we nog verbaasd staan over de ongeïnteresseerdheid van veel jongeren? Zo veel is een gesloten boek voor hen gebleven. Als je nooit hebt kunnen snuffelen, telkens weer aan fijne dingen - en als je niet de kans hebt gekregen in alle rust te proeven en nog eens te proeven, dan ga je behoren tot de zeer uitgebreide familie WATIKNIETKENDATLUSTIKNIET. De smaak is verschraald en het 'genot' is beperkt tot een prak en een opgeklopt puddinkie toe.
Donderdag
Vandaag moet een artikel over tienerboeken klaar. Ik zit te mopperen. Ten eerste zie ik er geen gat in en ten tweede moeten mijn dahlia's uit de grond. Ik zit achter mijn bureau en wil de tuin in. De zon lokt. Het natte rieten dak vlak onder mijn raam dampt, hele wolken komen er af. En de kleuren buiten zijn meer dan verleidelijk. Soms voel ik me zo twee verschillende kanten uit getrokken, dat ik ontsnappen moet en de fiets pak. Zo uit ons achterhekje beginnen de paadjes door het kreupelhout en even verder ligt de hei. Ja hoor, het wordt een vlucht voor de tienerboeken en de dahliaknollen. Een onverwacht tuinhulpje heeft de knollen er voor me uitgehaald. Gefietst over de Leemzeulderhei naar Laren, samen met kleinzoon Rolf die in de speelgoedwinkel een vliegtuigmodel mocht uitkiezen om in elkaar te zetten. Nu ligt de huiskamertafel vol plastic afvalstukjes. En ik moet wel grinniken als ik nalees wat ik over tienerboeken heb geschreven.
Ergens zeg ik fel dat een behoorlijk percentage tieners eens lees-bereid was (zo omstreeks de acht jaar), maar dat het merendeel van de begeleidende volwassenen toen verstek heeft laten gaan. En nu? Voor de poort van het leven staan ze in onafzienbare rijen, met weinig geestelijke bagage; wel strekt zich achter hen uit een spoor van verfrommelde patatzakjes, ijsbekertjes, afgekloven lollystokjes en ontelbare overblijfselen van plastic speelgoed, (sic!) Weinigen daarentegen zijn zo gelukkig herinneringen te hebben aan Niels Holgerson, Afke's Tiental, Robinson Crusoë of aan De Tweelingbroers, Padu is gek, Boris, Verstekeling in de Sinaï of de schitterende Tuinen van Dorr.
Hoe kunnen we nog verbaasd staan over de ongeïnteresseerdheid van veel jongeren? Zo veel is een gesloten boek voor hen gebleven. Als je nooit hebt kunnen snuffelen, telkens weer aan fijne dingen - en als je niet de kans hebt gekregen in alle rust te proeven en nog eens te proeven, dan ga je behoren tot de zeer uitgebreide familie WATIKNIETKENDATLUSTIKNIET. De smaak is verschraald en het 'genot' is beperkt tot een prak en een opgeklopt puddinkie toe.
dinsdag 15 oktober 2019
Hugo Brems • 16 november 1982
• Hugo Brems (1944) is emeritus hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde aan de KU Leuven. In 1983 publiceerde hij Onze armoede is doorzichtig als glas
Fragmenten uit een Pools dagboek, Warschau 14 tot 28 november 1982.
Dinsdag 16
Na de les, om 1 u., ga ik met Z. naar de mensa van de universiteit. Zij verzekert mij dat het eten er heel redelijk is, beter dan in de mensa van Gent. Zonder veel enthousiasme verdedig ik het eten van de Leuvense Alma. Er staat een rij, maar het gaat vlug. Ze heeft bonnetjes, ook voor mij. Ze opent een portefeuille propvol bonnetjes, ticketjes, biljetjes in alle vormen, kleuren en maten: voor de tram, de bus, het vlees, de koffie, de boter, de thee, voor sigaretten of wijn, koffie of vodka (moeilijke keuze in veel gezinnen!), voor het eten in de mensa, voor theater, voor benzine (15 liter per maand voor een kleine auto), voor schoenen (1 paar deze winter). Bonnetjes voor de mensa kan je pas krijgen als je andere vleesbonnetjes teruggeeft.
Er is groentesoep, een gehaktbal met puree, geraspte wortelen en zuurkool, en als dessert appelsnippers in rode appelgelei. Er is geen drank te krijgen, zelfs geen water. Het eten is inderdaad eetbaar, al smaakt de gehaktbal naar karton dat twee dagen in de regen gelegen heeft.
Daarna, in een ‘kawiarnia’, praten we bij een koffie over geld en de prijs der dingen. De prijzen zijn sinds vorig jaar erg gestegen, tot 500% voor sommige produkten. De zloty is gedevalueerd en de lonen zijn iets omhooggegaan. Tegen vorig jaar is de gemiddelde levensstandaard met ongeveer 30% gedaald. Het gemiddelde inkomen is ongeveer 11000 zl., een hoogleraar verdient ca. 16000 zl. De hoogste lonen worden uitbetaald aan mijnwerkers: tot 50000 zl. Zij zijn onmisbaar, want de uitvoer van steenkool is de belangrijkste bron van inkomsten voor het land. Over wonen: dat is erg ingewikkeld. In ieder geval is het duidelijk dat je op een wachtlijst komt, waar je tot 10 à 15 jaar moet wachten voor je een woning krijgt. Ouders (Vooruitziende Socialistische Vrouwen! zetten hun pasgeboren kinderen alvast op zo'n lijst.
Om drie uur zal ik opnieuw les geven. Er moeten dia's getoond worden. En inderdaad, na wat geharrewar komt er een dia-apparaat te voorschijn. Een scherm is er niet bij. Door enkele affiches van de muur te halen komt er een voldoend grote plek op de muur vrij: het werkt! Bij gebruik tijdens de les wordt duidelijk dat het mechanisme om vooruit te gaan defect is, enkel achteruit: zo gaat het hier tegenwoordig. Met welgemikte klopjes tegen de lader kan ik het telkens enkele dia's vooruit doen schieten. Dan weer achteruit om op de juiste plaats te belanden. Ik ontwikkel daarin een verfijnde techniek. Ik word Pool met de Polen.
Om halfacht zullen we naar het theater gaan. Van eten is geen sprake. Overigens is het zo dat hier erg onregelmatig gegeten wordt. Zo is er ook voor de studenten in geen middagpauze voorzien: er wordt gegeten tussen 1 en 5 u., als het uitkomt.
Om de tijd vóór het theater door te brengen wandelen we naar de oude stad. Naast een kerk vindt een vreemde manifestatie plaats. Er is een groot bloemenkruis neergelegd, met daaronder het teken ‘V’ van Victorie. Daarbij tientallen brandende kaarsen, en errond een snel aangroeiende groep mensen. Ze zingen. Eerst een lied voor de zwarte madonna van Czestochowa, een religieus lied met sterke politieke implicaties. Dan zet een forse vrouw, met twee krukken, een nieuw lied in: het Poolse volkslied met een aangepaste tekst. Ik begrijp enkel de woorden Walesa en Solidarnosc Polska. Ik verneem dat het erom draait dat Solidariteit pas zal verdwijnen met de dood van de laatste Pool. Het is een opwindend, opruiend, ontroerend, indrukwekkend gebeuren. In de koude avondwind, bij het schijnsel van de kaarsepotjes: jonge en oude mensen, mannen en vrouwen met de eeuwige platte boodschappentassen, zingend uit volle borst, een bijna eindeloze reeks strofen, voorgezongen door de krukkenvrouw.
We wandelen verder de oude stad in en praten over de staat van beleg en de invloed daarvan op het dagelijks leven. Iedereen kan zonder waarschuwing opgepakt worden en voor een militaire rechtbank gebracht, telefoongesprekken worden afgeluisterd, brieven geopend: de mensen worden angstig, achterdochtig. Maar, daar is iedereen het over eens: deze dictatuur is uiteindelijk nog milder dan het ‘gewone’ leven in bijv. de DDR of de Sowjetunie.
Theater Polski speelt een stuk van Mroźek. De zaal loopt stampvol. Ik versta geen woord. Er wordt veel en spontaan geapplaudisseerd. Het blijkt dat het stuk direct op hedendaagse Poolse situaties toepasbaar is. Het is gesitueerd in de 18de eeuw, in de voordagen van de Franse revolutie, en het gaat over o.m. vrijheid en rechtvaardigheid. Rechtvaardigheid wordt allegorisch voorgesteld als een meisje, geboren uit het hoofd van een filosoof. Zij wordt door iedereen gezocht, er wordt met haar geleurd, zij wordt vereerd, maar in feite geprostitueerd, verkracht, verkocht. Na afloop wordt er eindeloos gejuicht. Commentaar van Z.: ze hebben de waarheid gehoord.
Dinsdag 16
Na de les, om 1 u., ga ik met Z. naar de mensa van de universiteit. Zij verzekert mij dat het eten er heel redelijk is, beter dan in de mensa van Gent. Zonder veel enthousiasme verdedig ik het eten van de Leuvense Alma. Er staat een rij, maar het gaat vlug. Ze heeft bonnetjes, ook voor mij. Ze opent een portefeuille propvol bonnetjes, ticketjes, biljetjes in alle vormen, kleuren en maten: voor de tram, de bus, het vlees, de koffie, de boter, de thee, voor sigaretten of wijn, koffie of vodka (moeilijke keuze in veel gezinnen!), voor het eten in de mensa, voor theater, voor benzine (15 liter per maand voor een kleine auto), voor schoenen (1 paar deze winter). Bonnetjes voor de mensa kan je pas krijgen als je andere vleesbonnetjes teruggeeft.
Er is groentesoep, een gehaktbal met puree, geraspte wortelen en zuurkool, en als dessert appelsnippers in rode appelgelei. Er is geen drank te krijgen, zelfs geen water. Het eten is inderdaad eetbaar, al smaakt de gehaktbal naar karton dat twee dagen in de regen gelegen heeft.
Daarna, in een ‘kawiarnia’, praten we bij een koffie over geld en de prijs der dingen. De prijzen zijn sinds vorig jaar erg gestegen, tot 500% voor sommige produkten. De zloty is gedevalueerd en de lonen zijn iets omhooggegaan. Tegen vorig jaar is de gemiddelde levensstandaard met ongeveer 30% gedaald. Het gemiddelde inkomen is ongeveer 11000 zl., een hoogleraar verdient ca. 16000 zl. De hoogste lonen worden uitbetaald aan mijnwerkers: tot 50000 zl. Zij zijn onmisbaar, want de uitvoer van steenkool is de belangrijkste bron van inkomsten voor het land. Over wonen: dat is erg ingewikkeld. In ieder geval is het duidelijk dat je op een wachtlijst komt, waar je tot 10 à 15 jaar moet wachten voor je een woning krijgt. Ouders (Vooruitziende Socialistische Vrouwen! zetten hun pasgeboren kinderen alvast op zo'n lijst.
Om drie uur zal ik opnieuw les geven. Er moeten dia's getoond worden. En inderdaad, na wat geharrewar komt er een dia-apparaat te voorschijn. Een scherm is er niet bij. Door enkele affiches van de muur te halen komt er een voldoend grote plek op de muur vrij: het werkt! Bij gebruik tijdens de les wordt duidelijk dat het mechanisme om vooruit te gaan defect is, enkel achteruit: zo gaat het hier tegenwoordig. Met welgemikte klopjes tegen de lader kan ik het telkens enkele dia's vooruit doen schieten. Dan weer achteruit om op de juiste plaats te belanden. Ik ontwikkel daarin een verfijnde techniek. Ik word Pool met de Polen.
Om halfacht zullen we naar het theater gaan. Van eten is geen sprake. Overigens is het zo dat hier erg onregelmatig gegeten wordt. Zo is er ook voor de studenten in geen middagpauze voorzien: er wordt gegeten tussen 1 en 5 u., als het uitkomt.
Om de tijd vóór het theater door te brengen wandelen we naar de oude stad. Naast een kerk vindt een vreemde manifestatie plaats. Er is een groot bloemenkruis neergelegd, met daaronder het teken ‘V’ van Victorie. Daarbij tientallen brandende kaarsen, en errond een snel aangroeiende groep mensen. Ze zingen. Eerst een lied voor de zwarte madonna van Czestochowa, een religieus lied met sterke politieke implicaties. Dan zet een forse vrouw, met twee krukken, een nieuw lied in: het Poolse volkslied met een aangepaste tekst. Ik begrijp enkel de woorden Walesa en Solidarnosc Polska. Ik verneem dat het erom draait dat Solidariteit pas zal verdwijnen met de dood van de laatste Pool. Het is een opwindend, opruiend, ontroerend, indrukwekkend gebeuren. In de koude avondwind, bij het schijnsel van de kaarsepotjes: jonge en oude mensen, mannen en vrouwen met de eeuwige platte boodschappentassen, zingend uit volle borst, een bijna eindeloze reeks strofen, voorgezongen door de krukkenvrouw.
We wandelen verder de oude stad in en praten over de staat van beleg en de invloed daarvan op het dagelijks leven. Iedereen kan zonder waarschuwing opgepakt worden en voor een militaire rechtbank gebracht, telefoongesprekken worden afgeluisterd, brieven geopend: de mensen worden angstig, achterdochtig. Maar, daar is iedereen het over eens: deze dictatuur is uiteindelijk nog milder dan het ‘gewone’ leven in bijv. de DDR of de Sowjetunie.
Theater Polski speelt een stuk van Mroźek. De zaal loopt stampvol. Ik versta geen woord. Er wordt veel en spontaan geapplaudisseerd. Het blijkt dat het stuk direct op hedendaagse Poolse situaties toepasbaar is. Het is gesitueerd in de 18de eeuw, in de voordagen van de Franse revolutie, en het gaat over o.m. vrijheid en rechtvaardigheid. Rechtvaardigheid wordt allegorisch voorgesteld als een meisje, geboren uit het hoofd van een filosoof. Zij wordt door iedereen gezocht, er wordt met haar geleurd, zij wordt vereerd, maar in feite geprostitueerd, verkracht, verkocht. Na afloop wordt er eindeloos gejuicht. Commentaar van Z.: ze hebben de waarheid gehoord.
maandag 14 oktober 2019
George Orwell • 15 oktober 1940
• George Orwell (1903-1950) was een Britse schrijver en journalist. Van 1941-1943 werkte hij voor de op India gerichte Eastern Service van de BBC, waardoor hij de politieke en militaire ontwikkelingen op het vasteland op de voet volgde. Zijn dagboeken zijn gepubliceerd als Diaries. gedeeltes eruit zijn hier te lezen. De Nederlandse vertaling (van Nelleke van Maaren) is gepubliceerd in de reeks Privé Domein.
15.10.40
Writing this at Wallington, having been more or less ill for about a fortnight with a poisoned arm. Not much news – i.e only events of worldwide importance; nothing that has much affected me personally.
There are now 11 evacuee children in Wallington (12 arrived, but one ran away and had to be sent home). They come from the East End. One little girl, from Stepney, said that her grand-father had been bombed out seven times. They seem nice children and to be settling down quite well. Nevertheless there are the usual complaints against them in some quarters. E.g. of the little boy who is with Mrs. —–, aged seven: “He’s a dirty little devil, he is. He wets his bed and dirties his breeches. I’d rub his nose in it if I had charge of him, the dirty, little devil.”
Some murmurings about the number of Jews in Baldock. —– declares that Jews greatly predominate among the people sheltering in the Tubes. Must try and verify this.
Potato crop very good this year, in spite of the dry weather, which is just as well.
15.10.40
Writing this at Wallington, having been more or less ill for about a fortnight with a poisoned arm. Not much news – i.e only events of worldwide importance; nothing that has much affected me personally.
There are now 11 evacuee children in Wallington (12 arrived, but one ran away and had to be sent home). They come from the East End. One little girl, from Stepney, said that her grand-father had been bombed out seven times. They seem nice children and to be settling down quite well. Nevertheless there are the usual complaints against them in some quarters. E.g. of the little boy who is with Mrs. —–, aged seven: “He’s a dirty little devil, he is. He wets his bed and dirties his breeches. I’d rub his nose in it if I had charge of him, the dirty, little devil.”
Some murmurings about the number of Jews in Baldock. —– declares that Jews greatly predominate among the people sheltering in the Tubes. Must try and verify this.
Potato crop very good this year, in spite of the dry weather, which is just as well.
zaterdag 12 oktober 2019
Arthur Lehning • 12 oktober 1936
• Arthur Lehning (1899-2000) was een Nederlandse anarchist, publicist en vertaler. Toen in 1936 de Spaanse burgeroorlog begon, sloot hij zich aan bij de Catalaanse anarchisten. Hij hield over die tijd een dagboek bij.
12 oktober
Maandagavond 12.10 ■ Ik lig in bed. Het regent de hele dag. Ik heb nu een Schwitz-bad genomen en ben weer gaan slapen. Was even bij Carbó. Dat leverde niet veel op. Überhaupt heb ik vandaag niet veel meer gedaan als heen en weer lopen.
Vandaag hebben voor het eerst veel autobussen voorop zwart-rode vlaggen. Alle cinemas hebben aan de gevel CNT [Confederación Nacional del Trabajo]. De eerste dagen was het nog erger. Toen groette de politie alleen met 'Vale Faï!; alle kerken, met inhoud, zijn verbrand. Vanwaar Helmut Rüdiger nu woont was het alsof de hele stad in brand stond. De ingangen van alle kerken zijn nu dichtgemetseld! Ook de doorgang van de kloostertuin waardoor we van Plaza Cataluna wel naar de Layetana gingen is dicht en uitgebrand.
Was bij de Franse sectie vandaag en sprak over reorganisatie, propaganda en samenwerking met IAA. Maar dat wordt door Souchy niet zeer bevorderd. Hij zou trouwens weer naar Madrid gaan voor propaganda. Ook Emma wil naar Madrid, maar ik weet niet of ze gaat...
Hier in de stad is alles normaal. Veel van de grote zaken op de Paseo zijn open. Het verkeer is iets minder. Particuliere auto's zie je weinig. Vrijwel iedere auto heeft CNT-FAT insigne - vandaag zag ik er een: CNT-AIT! Een enkele heeft een zwarte vlag voorop; alle anderen (van de comité's van ons) de zwart/rode. Sommige een vlag van een meter! Het zijn deze auto's, van alle partijen en comités die door de stad racen en de grote plakkaten over de voorgevels van de huizen met de naam van de organisatie of het syndicaat, die het 'stadsbeeld' wat veranderen. En geen politie! Men ziet weinig gewapenden, ofschoon natuurlijk allen met revolvers gewapend zijn. Buitenlandse kranten zijn er niet, met uitzondering van enkele Franse. Maar ik lees op het CR bij de propaganda-afdeling de Temps.
Maar in het algemeen voel ik me niet thuis in deze stad. Niet meer. Of nog niet? Ik weet het niet. Het hangt misschien ook met een en ander samen, de verhoudingen hier, (je kent die). Ik weet het niet. - Ook mogelijk, dat ik wat verdoofd ben van de verkouwenis.
Ik zag vandaag een zwaard, dat op de Arabieren veroverd was! Niet voor de poes. -
12 oktober
Maandagavond 12.10 ■ Ik lig in bed. Het regent de hele dag. Ik heb nu een Schwitz-bad genomen en ben weer gaan slapen. Was even bij Carbó. Dat leverde niet veel op. Überhaupt heb ik vandaag niet veel meer gedaan als heen en weer lopen.
Vandaag hebben voor het eerst veel autobussen voorop zwart-rode vlaggen. Alle cinemas hebben aan de gevel CNT [Confederación Nacional del Trabajo]. De eerste dagen was het nog erger. Toen groette de politie alleen met 'Vale Faï!; alle kerken, met inhoud, zijn verbrand. Vanwaar Helmut Rüdiger nu woont was het alsof de hele stad in brand stond. De ingangen van alle kerken zijn nu dichtgemetseld! Ook de doorgang van de kloostertuin waardoor we van Plaza Cataluna wel naar de Layetana gingen is dicht en uitgebrand.
Was bij de Franse sectie vandaag en sprak over reorganisatie, propaganda en samenwerking met IAA. Maar dat wordt door Souchy niet zeer bevorderd. Hij zou trouwens weer naar Madrid gaan voor propaganda. Ook Emma wil naar Madrid, maar ik weet niet of ze gaat...
Hier in de stad is alles normaal. Veel van de grote zaken op de Paseo zijn open. Het verkeer is iets minder. Particuliere auto's zie je weinig. Vrijwel iedere auto heeft CNT-FAT insigne - vandaag zag ik er een: CNT-AIT! Een enkele heeft een zwarte vlag voorop; alle anderen (van de comité's van ons) de zwart/rode. Sommige een vlag van een meter! Het zijn deze auto's, van alle partijen en comités die door de stad racen en de grote plakkaten over de voorgevels van de huizen met de naam van de organisatie of het syndicaat, die het 'stadsbeeld' wat veranderen. En geen politie! Men ziet weinig gewapenden, ofschoon natuurlijk allen met revolvers gewapend zijn. Buitenlandse kranten zijn er niet, met uitzondering van enkele Franse. Maar ik lees op het CR bij de propaganda-afdeling de Temps.
Maar in het algemeen voel ik me niet thuis in deze stad. Niet meer. Of nog niet? Ik weet het niet. Het hangt misschien ook met een en ander samen, de verhoudingen hier, (je kent die). Ik weet het niet. - Ook mogelijk, dat ik wat verdoofd ben van de verkouwenis.
Ik zag vandaag een zwaard, dat op de Arabieren veroverd was! Niet voor de poes. -
vrijdag 11 oktober 2019
Wim Raven • 11 oktober 1998
• Wim Raven (1947). Uit: ‘Are the Germans driving you crazy?’ Notities van een emigrant. Tirade, 1998.
Zondag 11 oktober
Onder de titel ‘Are the Germans driving you crazy?’ had Maincity, een Frankfurts blad voor buitenlanders, een grappig omslagartikel over het vermeende agressieve, ja maniakale rijgedrag hier te lande. Het door een Duitser geschreven stuk was luchtig en vol zelfspot. Maar wie schetst mijn verbazing: in het nieuwe nummer staan drie boze ingezonden stukken, eveneens afkomstig van Duitsers. Eén lezeres schaamde zich dood en vond dat ze het blad nu niet meer op haar salontafel kon laten liggen, omdat ze haar Engelse vrienden niet aan zo'n titel wilde blootstellen. Een andere lezer vermoedde een humoristische opzet, maar meende dat tenminste had moeten worden aangegeven dat het artikel grappig bedoeld was. De derde vond ook dat Duitsers soms onbeschoft en te hard rijden, maar miste de nuance: was er op Engelse en Amerikaanse chauffeurs niet even veel aan te merken?
Op zo'n moment voel ik me hier wel erg in het buitenland. Is het dan toch waar, hebben Duitsers geen gevoel voor humor? Op een wetenschappelijk congres in Würzburg heeft een Amerikaanse hoogleraar onlangs een vreselijke misstap begaan. Hij begon zijn toespraak met een grapje. De zaal bevroor, zo pijnlijk vond men het. Niet het grapje an sich; nee, het feit dát.
Er wordt in Duitsland niet minder gelachen dan ergens anders. Ik was er getuige van dat de familie T. zich vol voorpret voor de televisie nestelde om een humoristisch programma te zien, waarvan nu zelfs de naam mij is ontschoten. Ik kon er helemaal niet om lachen, zoals mij dat ook nooit lukt bij Griekse of Arabische programma's van die soort. Nogal wiedes: iedere cultuur lacht op zijn eigen manier, en buitenstaanders kunnen niet meedoen. Vreemd is eerder, dat je als Nederlander zo gemakkelijk toegang hebt tot Britse humor. Maar ook die is niet universeel werkzaam; in Duitsland is er geen markt voor en in Arabië wordt zelfs Mister Bean gecensureerd.
Daarentegen geldt moderne Duitse humor onder Nederlanders en vele andere buitenlanders als niet leuk. De enige mij bekende uitzondering is Kir Royal, een tien jaar oude Beierse televisiesatire van export-kwaliteit.
Dat artikel in Maincity was door een Duitser met grote kennis van het Engels en veel buitenlandervaring geschreven. Voor de Angelsaksische doelgroep had hij precies de juiste toon getroffen, die ook ik moeiteloos kon genieten. Sommige Duitsers die het stuk lazen hadden daar kennelijk geen toegang toe.
Zondag 11 oktober
Onder de titel ‘Are the Germans driving you crazy?’ had Maincity, een Frankfurts blad voor buitenlanders, een grappig omslagartikel over het vermeende agressieve, ja maniakale rijgedrag hier te lande. Het door een Duitser geschreven stuk was luchtig en vol zelfspot. Maar wie schetst mijn verbazing: in het nieuwe nummer staan drie boze ingezonden stukken, eveneens afkomstig van Duitsers. Eén lezeres schaamde zich dood en vond dat ze het blad nu niet meer op haar salontafel kon laten liggen, omdat ze haar Engelse vrienden niet aan zo'n titel wilde blootstellen. Een andere lezer vermoedde een humoristische opzet, maar meende dat tenminste had moeten worden aangegeven dat het artikel grappig bedoeld was. De derde vond ook dat Duitsers soms onbeschoft en te hard rijden, maar miste de nuance: was er op Engelse en Amerikaanse chauffeurs niet even veel aan te merken?
Op zo'n moment voel ik me hier wel erg in het buitenland. Is het dan toch waar, hebben Duitsers geen gevoel voor humor? Op een wetenschappelijk congres in Würzburg heeft een Amerikaanse hoogleraar onlangs een vreselijke misstap begaan. Hij begon zijn toespraak met een grapje. De zaal bevroor, zo pijnlijk vond men het. Niet het grapje an sich; nee, het feit dát.
Er wordt in Duitsland niet minder gelachen dan ergens anders. Ik was er getuige van dat de familie T. zich vol voorpret voor de televisie nestelde om een humoristisch programma te zien, waarvan nu zelfs de naam mij is ontschoten. Ik kon er helemaal niet om lachen, zoals mij dat ook nooit lukt bij Griekse of Arabische programma's van die soort. Nogal wiedes: iedere cultuur lacht op zijn eigen manier, en buitenstaanders kunnen niet meedoen. Vreemd is eerder, dat je als Nederlander zo gemakkelijk toegang hebt tot Britse humor. Maar ook die is niet universeel werkzaam; in Duitsland is er geen markt voor en in Arabië wordt zelfs Mister Bean gecensureerd.
Daarentegen geldt moderne Duitse humor onder Nederlanders en vele andere buitenlanders als niet leuk. De enige mij bekende uitzondering is Kir Royal, een tien jaar oude Beierse televisiesatire van export-kwaliteit.
Dat artikel in Maincity was door een Duitser met grote kennis van het Engels en veel buitenlandervaring geschreven. Voor de Angelsaksische doelgroep had hij precies de juiste toon getroffen, die ook ik moeiteloos kon genieten. Sommige Duitsers die het stuk lazen hadden daar kennelijk geen toegang toe.
woensdag 9 oktober 2019
Gottlieb Mittelberger • 10 oktober 1750
• Gottlieb Mittelberger (1714-1758) was een Duitse schoolmeester die in 1750 naar Amerika emigreerde - hij kwam daar op 10 oktober aan. In 1754 keerde hij weer terug. Zijn dagboek werd in 1898 gepubliceerd. Hieronder een in het Engels vertaalde passage.
[10 oktober 1750] When the ships have landed at Philadelphia after their long voyage, no one is permitted to leave them except those who pay for their passage or can give good security; the others, who cannot pay, must remain on board the ships till they are purchased and are released from the ships by their purchasers. The sick always fare the worst, for the healthy are naturally preferred and purchased first; and so the sick and wretched must often remain on board in front of the city for two or three weeks, and frequently die, whereas many a one, if he could pay his debt and were permitted to leave the ship immediately, might recover and remain alive.
The sale of human beings in the market on board the ship is carried on thus: Every day Englishmen, Dutchmen, and High German people come from the city of Philadelphia and other places, in part from a great distance, say twenty, thirty, or forty hours away, and go on board the newly-arrived ship that has brought and offers for sale passengers from Europe, and select among the healthy persons such as they deem suitable for their business, and bargain with them how long they will serve for their passage money, which most of them are still in debt for, When they have come to an agreement, it happens that adult persons bind themselves in writing to serve three, four, five, or six years for the amount due by them, according to their age and strength. But very young people, from ten to fifteen years, must serve till they are twenty-one years old.
Many parents must sell and trade away their children like so many head of cattle, for if their children take the debt upon them- selves, the parents can leave the ship free and unrestrained; but as the parents often do not know where and to what people their children are going, it often happens that such parents and children, after leaving the ship, do not see each other again for many years, perhaps no more in all their lives.
It often happens that whole families, husband, wife, and children, are separated by being sold to different purchasers, especially when they have not paid any part of their passage money.
[10 oktober 1750] When the ships have landed at Philadelphia after their long voyage, no one is permitted to leave them except those who pay for their passage or can give good security; the others, who cannot pay, must remain on board the ships till they are purchased and are released from the ships by their purchasers. The sick always fare the worst, for the healthy are naturally preferred and purchased first; and so the sick and wretched must often remain on board in front of the city for two or three weeks, and frequently die, whereas many a one, if he could pay his debt and were permitted to leave the ship immediately, might recover and remain alive.
The sale of human beings in the market on board the ship is carried on thus: Every day Englishmen, Dutchmen, and High German people come from the city of Philadelphia and other places, in part from a great distance, say twenty, thirty, or forty hours away, and go on board the newly-arrived ship that has brought and offers for sale passengers from Europe, and select among the healthy persons such as they deem suitable for their business, and bargain with them how long they will serve for their passage money, which most of them are still in debt for, When they have come to an agreement, it happens that adult persons bind themselves in writing to serve three, four, five, or six years for the amount due by them, according to their age and strength. But very young people, from ten to fifteen years, must serve till they are twenty-one years old.
Many parents must sell and trade away their children like so many head of cattle, for if their children take the debt upon them- selves, the parents can leave the ship free and unrestrained; but as the parents often do not know where and to what people their children are going, it often happens that such parents and children, after leaving the ship, do not see each other again for many years, perhaps no more in all their lives.
It often happens that whole families, husband, wife, and children, are separated by being sold to different purchasers, especially when they have not paid any part of their passage money.
dinsdag 8 oktober 2019
Jan van Riebeeck • 9 oktober 1652
• Jan van Riebeeck (1619–1677) was een Nederlands chirurgijn en koopman in dienst van de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC). In 1652 stichtte hij de eerste Europese handelspost in Zuid-Afrika. De nederzetting met Fort de Goede Hoop bij Kaap de Goede Hoop zou uitgroeien tot de Kaapkolonie en uiteindelijk tot de huidige Republiek Zuid-Afrika. Dagboek 1652.
Den 9 dito.
- Zijn weder na drie à vier dagen, wel 10 à 12 man aan de loop ziek te kooi geraakt. Op dato hebben de gevangene fugitiven wederom ten examen gesteld, en bij interrogatorien ieder afzonderlijk verhoord, welke alle meest met hunne vorige gedane confessie accorderen, en de meesters bij hunne expresse ontkenning van hetgeen de gevangene omtrent hen gezegd hadden, persisteren, en verklaren van der gevangene weglopen of voornemen [niet] de minste voorweten gehad te hebben, gelijk mede de gevangene verklaren, de waarheid in alles geopenbaard en alles gezegd te hebben, wat zij weten, invoegen bij den Raad goedgevonden is, hunne zaken op morgen, in Godes naam, bij sententie voorts af te handelen, en ieder zijne verdiende straf naar vereisch der misdaad te laten ontvangen, als breder bij sententie op dato daarover genomen.
's Avonds waren eenige Saldinische Hottentots bij het fort gekomen, waarover door de schildwachten eenig weinig alarm gemaakt wierd, komende de Hottentot Herry, die wat gebroken Engelsch spreekt, en aan de overzijde van de rivier onder de noorderpunt den Reyger met zijn huisjen onder ons geschut woont, met twee Saldiniers voor de poort, verzoekende om binnen te komen, dat wij lieten geschieden, en dezelve voor ons komende, trakteerden hen met wat wijn en tabak, soo dat omtrent twee uren daar wel verheugd wederom uitgingen, geaffirmeerd hebbende, binnen korte dagen vele van hunne makkers met een overvloed van vee zouden aankomen, als wij maar koper, bij hen bras genaamd, genoeg hadden, des hen partijen lieten zien, daar zij graag na schenen te wezen.
Deze twee Saldiniers waren veel kloeker en frischer mannen dan de strandlopers, die dagelijks hier bij ons wonen, maar echter van ééne kleding en spraak, hebbende aan hunne armen ringen van olifantstanden, en in hun haar gevlogten hoorntjes, evenals cauris de maldiba, tot sieraad, als ook de kopere ringen en dito platen om den hals, en niets anders bij hen als wat struisdopen en prei of jonge ajuin en look, die wij hier ook in het wild wassende redelijk abundant gevonden hebben, en het zaad meenen op te garen, om bij ons fort aan te kweken, gelijk wij met de esperges, zuring en mosterd al begonnen hebben.
Den 9 dito.
- Zijn weder na drie à vier dagen, wel 10 à 12 man aan de loop ziek te kooi geraakt. Op dato hebben de gevangene fugitiven wederom ten examen gesteld, en bij interrogatorien ieder afzonderlijk verhoord, welke alle meest met hunne vorige gedane confessie accorderen, en de meesters bij hunne expresse ontkenning van hetgeen de gevangene omtrent hen gezegd hadden, persisteren, en verklaren van der gevangene weglopen of voornemen [niet] de minste voorweten gehad te hebben, gelijk mede de gevangene verklaren, de waarheid in alles geopenbaard en alles gezegd te hebben, wat zij weten, invoegen bij den Raad goedgevonden is, hunne zaken op morgen, in Godes naam, bij sententie voorts af te handelen, en ieder zijne verdiende straf naar vereisch der misdaad te laten ontvangen, als breder bij sententie op dato daarover genomen.
's Avonds waren eenige Saldinische Hottentots bij het fort gekomen, waarover door de schildwachten eenig weinig alarm gemaakt wierd, komende de Hottentot Herry, die wat gebroken Engelsch spreekt, en aan de overzijde van de rivier onder de noorderpunt den Reyger met zijn huisjen onder ons geschut woont, met twee Saldiniers voor de poort, verzoekende om binnen te komen, dat wij lieten geschieden, en dezelve voor ons komende, trakteerden hen met wat wijn en tabak, soo dat omtrent twee uren daar wel verheugd wederom uitgingen, geaffirmeerd hebbende, binnen korte dagen vele van hunne makkers met een overvloed van vee zouden aankomen, als wij maar koper, bij hen bras genaamd, genoeg hadden, des hen partijen lieten zien, daar zij graag na schenen te wezen.
Deze twee Saldiniers waren veel kloeker en frischer mannen dan de strandlopers, die dagelijks hier bij ons wonen, maar echter van ééne kleding en spraak, hebbende aan hunne armen ringen van olifantstanden, en in hun haar gevlogten hoorntjes, evenals cauris de maldiba, tot sieraad, als ook de kopere ringen en dito platen om den hals, en niets anders bij hen als wat struisdopen en prei of jonge ajuin en look, die wij hier ook in het wild wassende redelijk abundant gevonden hebben, en het zaad meenen op te garen, om bij ons fort aan te kweken, gelijk wij met de esperges, zuring en mosterd al begonnen hebben.
maandag 7 oktober 2019
Adriaan Morriën • 8 oktober 1950
• Adriaan Morriën (1912-2002) was een Nederlandse schrijver. In Plantage Muidergracht zijn ook dagboeknotities van hem opgenomen.
8 oktober 1950
Ik moet voor Libertinage een stukje over Hans Lodeizen schrijven, een moeilijke opgave omdat ik allerlei bijzonderheden, zoals zijn homoseksualiteit en zijn verhouding tot zijn vader, buiten beschouwing moet laten. En het zijn juist deze bijzonderheden die in de korte tijd dat ik hem heb gekend, zijn leven stempelden tot wat het was. [...] Hij probeerde mij en Guus altijd met hem mee te krijgen, om in de stad ergens te gaan eten of een borrel te drinken. Hij was buitengewoon gul, met een jeugdige gulheid, waarin de gever plezier heeft, die geen filosofische of filantropische rechtvaardiging nodig heeft, maar eerder het karakter droeg van een levenskunst, een sport, een voorliefde voor decor, of het ontbreken daarvan. Zijn gulheid kan, geloof ik, ook niet los worden gezien van zijn verhouding tot zijn vader. Hij gaf, lijkt het mij, het geld van zijn vader zo graag uit om het eenvoudig niet al te lang in zijn zak te hoeven hebben. Hij heeft het zijn vader altijd kwalijk genomen, dat die hem niet met rust liet en zijn gang liet gaan. Voor hem was het voldoende dat zijn vader een belangrijk zakenman was geworden. Zichzelf had hij de rol van het potverteren toebedeeld. Ik moest hem meer dan eens beletten dat hij mij het geld eenvoudig in de zak stopte. De laatste keer dat ik hem vóór zijn dood heb gezien, lukte mij dat niet.
8 oktober 1950
Ik moet voor Libertinage een stukje over Hans Lodeizen schrijven, een moeilijke opgave omdat ik allerlei bijzonderheden, zoals zijn homoseksualiteit en zijn verhouding tot zijn vader, buiten beschouwing moet laten. En het zijn juist deze bijzonderheden die in de korte tijd dat ik hem heb gekend, zijn leven stempelden tot wat het was. [...] Hij probeerde mij en Guus altijd met hem mee te krijgen, om in de stad ergens te gaan eten of een borrel te drinken. Hij was buitengewoon gul, met een jeugdige gulheid, waarin de gever plezier heeft, die geen filosofische of filantropische rechtvaardiging nodig heeft, maar eerder het karakter droeg van een levenskunst, een sport, een voorliefde voor decor, of het ontbreken daarvan. Zijn gulheid kan, geloof ik, ook niet los worden gezien van zijn verhouding tot zijn vader. Hij gaf, lijkt het mij, het geld van zijn vader zo graag uit om het eenvoudig niet al te lang in zijn zak te hoeven hebben. Hij heeft het zijn vader altijd kwalijk genomen, dat die hem niet met rust liet en zijn gang liet gaan. Voor hem was het voldoende dat zijn vader een belangrijk zakenman was geworden. Zichzelf had hij de rol van het potverteren toebedeeld. Ik moest hem meer dan eens beletten dat hij mij het geld eenvoudig in de zak stopte. De laatste keer dat ik hem vóór zijn dood heb gezien, lukte mij dat niet.
zaterdag 5 oktober 2019
Giuseppe Verdi • 5 oktober 1887
• Uit een brief van de Italiaanse componist Giuseppe Verdi (1813-1901) aan componist Arrigo Boito. Uit: Autobiografie in brieven (vertaald door Yolanda Bloemen).
Sant' Agata, 5 oktober 1887
Als u me belooft me er voor te prijzen, noch te blameren, zend ik u enkele namen, de eerste die me te binnen schieten. Het zijn er meer dan zes, maar er zijn zoveel goede in die periode, dat het moeilijk is te kiezen.
16de eeuw: *Palestrina (in primis et ante omnia), Victoria, Luca Marenzio (een heel zuivere schrijver), Allegri (die van het Miserere), en heel veel andere goede schrijvers uit die eeuw, met uitzondering van Monteverdi die niet goed was in het verdelen van de partijen. Begin 17de eeuw: Carissimi, Cavalli. Later: Lotti, *Scarlatti Alessandro (die ook voorbeeldig is in zijn harmonieën), *Marcello, Leo. Begin 18de eeuw: *Pergolesi, Jommelli. Later: *Piccinni (de eerste, meen ik, die Quintetten en Sextetten etc. schreef. Componist van de eerste echte opera buffa, Cecchina.
Als u er werkelijk slechts zes wilt, lijkt me dat diegene die zijn aangegeven met * de voorkeur verdienen. Later hebben we Paisiello, Cimarosa, Gughelmi Pietro etc. etc.; vervolgens Cherubini etc.
Ik wens u veel succes; en als u slaagt doet u zegenrijk werk, want de jeugd (ik spreek niet van de scholen die heel goed kunnen zijn) studeert de verkeerde dingen, is op de verkeerde weg. […] Wanneer men goed begrijpt wat er gecomponeerd moet worden, en wat voor karakter er gecreëerd moet worden of wat voor passie geschilderd, wordt men niet zo eenvoudig van het rechte pad gebracht door bizarre ideeën en extravaganties van vocale of instrumentale aard.
Sant' Agata, 5 oktober 1887
Als u me belooft me er voor te prijzen, noch te blameren, zend ik u enkele namen, de eerste die me te binnen schieten. Het zijn er meer dan zes, maar er zijn zoveel goede in die periode, dat het moeilijk is te kiezen.
16de eeuw: *Palestrina (in primis et ante omnia), Victoria, Luca Marenzio (een heel zuivere schrijver), Allegri (die van het Miserere), en heel veel andere goede schrijvers uit die eeuw, met uitzondering van Monteverdi die niet goed was in het verdelen van de partijen. Begin 17de eeuw: Carissimi, Cavalli. Later: Lotti, *Scarlatti Alessandro (die ook voorbeeldig is in zijn harmonieën), *Marcello, Leo. Begin 18de eeuw: *Pergolesi, Jommelli. Later: *Piccinni (de eerste, meen ik, die Quintetten en Sextetten etc. schreef. Componist van de eerste echte opera buffa, Cecchina.
Als u er werkelijk slechts zes wilt, lijkt me dat diegene die zijn aangegeven met * de voorkeur verdienen. Later hebben we Paisiello, Cimarosa, Gughelmi Pietro etc. etc.; vervolgens Cherubini etc.
Ik wens u veel succes; en als u slaagt doet u zegenrijk werk, want de jeugd (ik spreek niet van de scholen die heel goed kunnen zijn) studeert de verkeerde dingen, is op de verkeerde weg. […] Wanneer men goed begrijpt wat er gecomponeerd moet worden, en wat voor karakter er gecreëerd moet worden of wat voor passie geschilderd, wordt men niet zo eenvoudig van het rechte pad gebracht door bizarre ideeën en extravaganties van vocale of instrumentale aard.
donderdag 3 oktober 2019
Theodor Fontane • 4 oktober 1870
• De Duitse schrijver Theodor Fontane (1819-1898) was een oorspronkelijk briefschrijver. Hij maakte van elke brief – hier aan zijn echtgenote Emilie – een gebeurtenis, door de geadresseerde zo veel mogelijk op een persoonlijke manier trachtte aan te spreken, vrij van elk cliché of formalisme.
Uit: Brieven (vertaald door Tinke Davids).
Toul, 4 oktober 1870
Opnieuw zit ik aan een wankel tafeltje om je te schrijven; alle tafels hier lijken wankel, net als het land zelf. Wat een verkeerd beeld hebben wij van dit land gehad! Wij dachten dat het rijk was, bloeiend, uiterlijk welvarend, fraai in zijn steden. Van dat alles is maar weinig aanwezig, althans je ziet er niets van; het is mogelijk dat in de banken, in de kisten en kasten een zekere rijkdom te vinden is; in het zichtbare is daar niets van te merken. Overal waar je in Duitsland reist, krijg je de indruk van vooruitgang, van ascendance, hier overal die van teruggang, van verval. Men heeft zich om de wereld daarbuiten niet bekommerd en is door die wereld volledig ingehaald. Zelfs Oostenrijk, voor zover ik het ken, maakt niet zo sterk de indruk van stagnatie als dit moderne Frankrijk. Je voelt duidelijk dat ze wel moesten verliezen; alle kracht, alle frisheid, alle ambitie, alle intelligentie die om zich heen kijkt, is aan onze zijde. [...] Goed heb ik tot op heden alleen de bedden gevonden; voor het overige geen spoor van luxe, comfort, elegantie. Natuurlijk bestaat dat alles wel, maar wanneer je bijna acht dagen in een land bent en voor een deel goede hotels en cafés hebt bezocht, wil je toch ook iets daarvan zien. Het eten is goed, het ontbijt erbarmelijk; de 'tafelwijn' de verschrikking van alle Duitsers.
Toul, 4 oktober 1870
Opnieuw zit ik aan een wankel tafeltje om je te schrijven; alle tafels hier lijken wankel, net als het land zelf. Wat een verkeerd beeld hebben wij van dit land gehad! Wij dachten dat het rijk was, bloeiend, uiterlijk welvarend, fraai in zijn steden. Van dat alles is maar weinig aanwezig, althans je ziet er niets van; het is mogelijk dat in de banken, in de kisten en kasten een zekere rijkdom te vinden is; in het zichtbare is daar niets van te merken. Overal waar je in Duitsland reist, krijg je de indruk van vooruitgang, van ascendance, hier overal die van teruggang, van verval. Men heeft zich om de wereld daarbuiten niet bekommerd en is door die wereld volledig ingehaald. Zelfs Oostenrijk, voor zover ik het ken, maakt niet zo sterk de indruk van stagnatie als dit moderne Frankrijk. Je voelt duidelijk dat ze wel moesten verliezen; alle kracht, alle frisheid, alle ambitie, alle intelligentie die om zich heen kijkt, is aan onze zijde. [...] Goed heb ik tot op heden alleen de bedden gevonden; voor het overige geen spoor van luxe, comfort, elegantie. Natuurlijk bestaat dat alles wel, maar wanneer je bijna acht dagen in een land bent en voor een deel goede hotels en cafés hebt bezocht, wil je toch ook iets daarvan zien. Het eten is goed, het ontbijt erbarmelijk; de 'tafelwijn' de verschrikking van alle Duitsers.
woensdag 2 oktober 2019
Harry Graf Kessler • 3 oktober 1930
• Harry Graf Kessler (1868-1937) was een Duitse kunstverzamelaar, museumdirecteur, schrijver, publicist, politicus, diplomaat en pacifist. Hij hield 57 jaar lang een dagboek bij. Een selectie daaruit is (door Peter Claessens) in het Nederlands vertaald als Dans op de vulkaan.
Weimar, 3 oktober 1930
's Avonds naar Weimar gereisd. In onze trein en in een naast de onze, die later in Weimar op een ander spoor aankwam, transporten van Stahlhelmaanhangers die naar een 'bevrijdingsfeest' in Koblenz op weg waren. Allemaal in uniform, veldgrijs, nauwelijks te onderscheiden van dat van het rijksleger. Al in Halle blèrden ze de 'Wacht am Rhein' en andere 'vaderlandslievende' liederen; in Weimar zwermden ze uit over het perron, de trappen, de wachtzalen, meest piepjonge kereltjes, 'snotneuzen', merendeels overduidelijk bezopen, het uniform half losgeknoopt, rellen schoppend, brallend, reizigers schofferend, totaal gespeend van elke discipline; geen greintje soldatesk gedrag te bekennen. Of er zich ergens aanvoerders onder hen bevonden en waar dan wel, werd niet duidelijk. Ze deden me in hun liederlijke toestand en ongedisciplineerdheid nog het meest denken aan die losgeslagen legereenheden die tijdens de revolutie zonder aanvoerder van het front terugstroomden. Al lopen ze dan in uniform, toch moeten deze groentjes nog de elementairste regels van de soldaterij leren. De eerste de beste eenheid van echte militairen zou dergelijk ongedisciplineerd gespuis in een handomdraai van de straat vegen.
• Harry graaf Kessler (1868-1937) was een gedreven, liberaal denkende aristocraat die zich inzette voor een verenigd Europa, het pacifisme, de Volkenbond en het Nietzschearchief. Als diplomaat in dienst van de regering, maar ook als onafhankelijk kosmopoliet en kunstpromotor stond hij in contact met de grote politici, industriëlen, denkers en kunstenaars van zijn tijd.
Weimar, 3 oktober 1930
's Avonds naar Weimar gereisd. In onze trein en in een naast de onze, die later in Weimar op een ander spoor aankwam, transporten van Stahlhelmaanhangers die naar een 'bevrijdingsfeest' in Koblenz op weg waren. Allemaal in uniform, veldgrijs, nauwelijks te onderscheiden van dat van het rijksleger. Al in Halle blèrden ze de 'Wacht am Rhein' en andere 'vaderlandslievende' liederen; in Weimar zwermden ze uit over het perron, de trappen, de wachtzalen, meest piepjonge kereltjes, 'snotneuzen', merendeels overduidelijk bezopen, het uniform half losgeknoopt, rellen schoppend, brallend, reizigers schofferend, totaal gespeend van elke discipline; geen greintje soldatesk gedrag te bekennen. Of er zich ergens aanvoerders onder hen bevonden en waar dan wel, werd niet duidelijk. Ze deden me in hun liederlijke toestand en ongedisciplineerdheid nog het meest denken aan die losgeslagen legereenheden die tijdens de revolutie zonder aanvoerder van het front terugstroomden. Al lopen ze dan in uniform, toch moeten deze groentjes nog de elementairste regels van de soldaterij leren. De eerste de beste eenheid van echte militairen zou dergelijk ongedisciplineerd gespuis in een handomdraai van de straat vegen.
• Harry graaf Kessler (1868-1937) was een gedreven, liberaal denkende aristocraat die zich inzette voor een verenigd Europa, het pacifisme, de Volkenbond en het Nietzschearchief. Als diplomaat in dienst van de regering, maar ook als onafhankelijk kosmopoliet en kunstpromotor stond hij in contact met de grote politici, industriëlen, denkers en kunstenaars van zijn tijd.
dinsdag 1 oktober 2019
C. Budddingh' • 2 oktober 1968
• C. Buddingh' (1918-1985) was schrijver en dichter. Hij publiceerde vijf boeken met dagboeknotities.
2-10
Bijna iedere keer als er een ongure kop op het tv-scherm verschijnt, blijkt het een politicus te zijn.
Het regent, regent, regent maar door. Hinderlijk als je ergens heen moet, maar verder niet ongezellig. Als ik kiezen moest: wonen in een land waar altijd de zon schijnt, of een land waar het altijd regent, zou ik geloof ik het laatste kiezen. Terwijl ik vroeger toch dagen in de zon kon liggen en ik me, juist op snikhete zomerdagen, heel prettig en behaaglijk voel. Desondanks: liever de Hebriden dan Formentera.
12-10
Begint Oscar Timmers nu steeds meer op Frank Zappa te lijken, of Frank Zappa op Oscar Timmers?
17-10
Men kan beter aan de heidenen overgeleverd zijn dan aan de gelovigen.
2-10
Bijna iedere keer als er een ongure kop op het tv-scherm verschijnt, blijkt het een politicus te zijn.
Het regent, regent, regent maar door. Hinderlijk als je ergens heen moet, maar verder niet ongezellig. Als ik kiezen moest: wonen in een land waar altijd de zon schijnt, of een land waar het altijd regent, zou ik geloof ik het laatste kiezen. Terwijl ik vroeger toch dagen in de zon kon liggen en ik me, juist op snikhete zomerdagen, heel prettig en behaaglijk voel. Desondanks: liever de Hebriden dan Formentera.
12-10
Begint Oscar Timmers nu steeds meer op Frank Zappa te lijken, of Frank Zappa op Oscar Timmers?
17-10
Men kan beter aan de heidenen overgeleverd zijn dan aan de gelovigen.
Abonneren op:
Posts (Atom)