donderdag 8 augustus 2019

Julien Piraña • 9 augustus 1975

Kees Wielemaker (1938) publiceerde in de jaargang 1975/'76 van Maatstaf onder het pseudoniem Julien Piraña een Afrika-dagboek.

Dakar, 9 augustus 1975.
'k Kan onmogelijk beweren dat m'n verwachtingen hoog gespannen waren voor ik hier kwam. En nog is het een sof. Als ik me niet had voorgenomen wat van Afrika te zien draaide ik hier al om. Vandaag nog. Dit is een mess van manke hoeren en blinde nichten. En 'k moet handen vol geld uitgeven om alles te bekijken. Dakar is Senegal niet. Noch is Senegal Afrika. Maar niemand zal toch ontkennen dat het op dit continent ligt. Dinsdag vertrek ik naar Bamako, 27 uur rijden met de trein. 'k Ga recht aanhouden op Kenia. Voorlopig tenslotte. Als 't me onderweg te gortig wordt kan ik altijd nog afbuigen naar Algerije. Livingstone hoef ik tenminste niet te zoeken. 'k Ga pas terug als de kleuren dooreen gaan lopen. Als alles zwart wordt. Als ik één keer in de paar dagen vast kan blijven leggen wat ik gezien en gedacht heb zal het me tot op zekere hoogte een zorg zijn wat ik aantref. Wel laat ik m'n pen de vrije loop. Ik zal me beperken tot wat ik zelf heb gezien.

De MG was wel ter ziele, maar ook lag ie midden in de nacht op de Place de l'Indépendance, tussen baan twee en drie. Zeer onbeweeglijk en dertig centimeter korter dan tevoren. Het wrak kon onmogelijk blijven liggen. Doy en het kind dirigeerden de schaarse autoos eromheen terwijl ik wat mensen optrommelde om de resten te verplaatsen naar de zijkant van de weg. Binnen een kwartier stonden er acht, negen man ongekoördineerd aan het blik te sjorren. Doy begon in het Joeroeba te tellen, maar de Senegalezen dachten dat ie hen uitschold, wat waarschijnlijk óók waar was. 't Kind was nog te versuft om in de lokale taal wat uit te richten en ik nam het over. Na een keer of dertig tillen was 't wrak geruimd. Inklusief de losse onderdelen die over vier banen verspreid lagen. Het waken bij 't lijk lieten we over aan de gendarme die op nog geen vijftig meter een gebouw stond te bewaken en 's morgens zou worden afgelost. Een passieve getuige. D'andere morgen verdeelden we de taken. Doy zou naar z'n ambassade gaan, in verband met de gratis teleks, ik naar de cité universitaire om goedkope kamers te bemachtigen voor de paar dagen dat we hier nog zouden zijn. Op de sterfdag van de MG was ik er geweest, maar de vijf holen van eerstejaars studenten die ze me in gebouw A. lieten zien waren dermate smerig dat ze me uitsluitend geschikt leken om in een vrijwel direkt intredende staat van depressie te geraken. In de gebouwen C. en D. was 't wel iets, niet veel beter. 'k Huurde twee kamers, voor drie nachten die ik vooruit moest betalen plus twee borgsommen van 36 piek elk. Het voedsel in de mensa dat de Senegalezen voor f 1,25 kopen was recent voor buitenlanders, met of zonder (valse) studentenkaart (overal te koop) verhoogd tot f 12,50. Eén van de eerstejaars ging twee porties halen, waarvan ik er één met f 2,50 betaalde. We aten ze op met zijn bestek en z'n vriend.

Terug in 't hotel, met de bedoeling meteen te verkassen, tref ik Doy op 't bed aan. Niet in staat om te lopen. Noch om te pakken. In de stromende regen, op de binnenplaats van de ambassade is ie uitgegleden. Ik pak z'n rotsooi, het tienvoudige van m'n rugzak en we rijden in een taksie naar de nieuwe onderkomens. Geassisteerd door Daboe, die z'n zwarte meester verbindt. Emoties voorwendend bij 't aanhoren van het total-loss verhaal die vrijwel echt zijn.

In de nieuwe bunkers wacht m'n Senegaleze voedselvriend met klapperende messtins op de hongerige vreemdelingen. Ter ere van de nieuwe behuizing laat ik voedsel aanrukken voor iedereen. De Senegalees z'n voedselbronnen zijn trouwens op. Aardappelpuree met kleine, zeer minne, worstjes waarvan ik openlijk beweer dat het zeer lekker is. Drie dagen zijn we aan de schijterij. Het gemene voer is een uitstekende stimulans om alle onderwerpen onder de zon aan te roeren. Doy begrijpt zelfs dat Caesar Brutus vertrouwde. Ik niet.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten