donderdag 29 augustus 2019

Gerrit Kamphuis • 30 augustus 1937

Gerrit Kamphuis (1906-1998) was een (religieus) dichter en letterkundige. Dagboekfragmenten van hem zijn gepubliceerd in het tijdschrift Liter.

30 Augustus Maandagmorgen
Nog midden in den zomer en nu reeds wordt het licht dunner en koeler. Dinsdagsavonds 10 Aug. uit Keulen thuisgekomen. Artikelen geschreven over de Vondeltentoonstelling voor De Standaard.
Het was psychologisch een merkwaardig experiment eenige dagen met Bert [uitgver Bert Bakker] en Ella [zijn vrouw Ella van Nood] samen te zijn. Ik zou het zeker niet op prijs stellen een derde bij Betty en mij te hebben, maar Bert is minder gevoelig. Hij was zelfs op sommige punten wat grof van gevoel. Zoo deed zich eenige malen verschil van meening voor over de te gebruiken wijn. Bert kon het niets schelen, als hij maar wat dronk. Bert is weinig kieskeurig, ook op 't gebied van vrouwen. Als hij meer geld bij zich gehad had, was hij wellicht 's avonds, nadat hij Ella naar bed had gebracht, nog naar een of andere nachtgelegenheid gegaan. Hij houdt wel van haar, maar heeft, behalve het lichamelijke, toch niet zoo heel veel dieper contact met haar; hij heeft geen invloed op haar geest, waardoor ze nog eenigszins geborneerd orthodox gebleven is. Daartoe zou hij trouwens eerst zichzelf meer moeten opvoeden. Soms deed hij me aan een rijke parvenu denken, b.v. toen we op een terras op de Domplatz zaten, schreeuwde hij op bevelende toon: Ober, Ober. Toen ik hem er op opmerkzaam maakte, dat ‘Herr Ober’ nog iets netter was, vond hij dit onzin, en toen ik zei, dat de man zoo meteen wel langs zou komen en hij dus niet zoo'n drukte hoefde te maken, zei hij: ‘Ik betaal ervoor, dus wil ik ook op mijn wenken bediend worden!’ En dat voor iemand van even in de twintig! Zijn ongeluk is, dat hij te veel geld in handen heeft gehad. Hij is te zeer op zijn gemak gesteld, heeft daardoor een burgerlijke inslag in zijn wezen. Hij bezit een algemeen aesthetisch gevoel, maar dit blijft tamelijk passief door een weinig krachtige geest. Daardoor heeft hij ondanks de vele vellen druks nog geen enkel werk geschreven, waarin iets van persoonlijke waarde zit. Het gaat hem alles te gemakkelijk af, en vooral, hij neemt te gemakkelijk en zonder nadenken iets over. Zijn erotisch leven bezit maar een zwakke psychisch-geestelijke inslag; meestal ontbreekt deze, en wordt het louter en alleen bepaald door een lichamelijke praedispositie. Ella is nog naïf en weet van dit alles weinig of niets. 't Zou niet te verwonderen zijn als ze nog veel moeilijkheden ondervond in haar huwelijksleven, dat misschien wel op een teleurstelling uitloopt.*

Op de Vondeltentoonstelling was ze mijn gewillig gehoor betreffende een stof waar ik goed in zat, op de boot hield ik haar, toen ze wat bang was wegens het onweer, een beetje in m'n armen. Bert erkende zelfs mijn meerderheid in die rollen, door eens, in een gesprek over Glaeser's ‘Jahrgang 1902’ te zeggen: ‘Gerrit, nu moet jij haar maar eens de beteekenis van dat boek uitleggen’. In ieder geval vond ik het prettig, zittend bij een glas wijn aan de hooge Rijnoever, een lief meisje met eenige kracht van reden deze zaken uiteen te zetten. Zoo pleegde ik de meer verfijnde vormen van erotiek met haar, de grove liet ik aan hem over wanneer hij 's avonds of 's morgens even bij haar in bed kwam.

[* Teleurstelling: Gerrit Kamphuis kreeg gelijk. Na enkele jaren huwelijk scheidden Bert Bakker en Ella van Nood. Bert hertrouwde met de kunsthistorica Victorine Hefting (1905-1993), Ella met de kunstschilder Roeland Koning (1898-1985).]

woensdag 28 augustus 2019

Jozef van Walleghem • 29 augustus 1790

Jozef van Walleghem (1757-1801), een Brugs handelaar in garen en linten die een winkel hield op de Eiermarkt, hield van 1787 tot 1800 een journaal bij, dat eind vorige eeuw door het Stadsarchief van Brugge gepubliceerd is. Zijn dagboeken gaan over de cruciale periode van de Franse Tijd te Brugge.

(29 augusti 1790)
Op den 29 augusti stierf joffrouw de weduwe Liebaert, wonende langs de Lange Reije, zeer subitelijk; want dees joffrouw 's morgens meijnende naer de kerk te gaen en tot dies reets gekleet zijnde om uijt te gaen, viel op 't onvoorsiens neder, stervende in den tijdt van eenig minuten, zonder dat het nauwelijks iemant gewaer wiert en dus zonder eenige de minste geregten van Onse Moeder de Heijlige Kercke te konnen ontfangen ofte dat haer de minste tijdelijcke hulpe ofte bijstant konde toegebragt worden.

Heden is met de gewonelijcke ceremonie binnen de stadt Bergen in Henegauw geschiet de 647ste treckinge van de loterije van Genua; zijnde uijt het rad der fortune getrokken de nombers: 54, 20, 71, 30, 64.

dinsdag 27 augustus 2019

Tsead Bruinja • 28 augustus 2007

• Dichter des vaderlands Tsead Bruinja (1974) was in 2007 te gast op een poëziefestival in Macedonië en hield daar een dagboek bij.

Maandag, 27 augustus
Nadat we waren opgesplitst in vier groepjes, vertrok mijn gezelschap naar het stadje Prilep. Daar lazen we, na een bezoek aan het tabaksmuseum en een copieuze lunch, 's avonds voor bij de muur van een ruïne. De technicus, een jonge, wat gezette jongen, verveelde zich zodanig bij onze voordrachten, dat hij voortdurend aan het geluid zat te pielen, waardoor de installatie geregeld vervelend piepte. Verder werd de avond half schreeuwend gepresenteerd door een vrouw, die door haar mannelijke postuur, haar felrode lippen en een voorliefde voor haarlak veel weg had van een travestiet.
De vertalingen werden gelukkig niet voorgelezen door de presentatrice, maar door Elida, een studente psychologie, die ons samen met Marija en Natasha ook in Struga had begeleid. Ik had Elida niet verteld dat ik van mijn voordracht, vier liefdesgedichten, een duet wilde maken, maar ze deed goed mee. Ik stelde haar microfoon zo op dat we niet voorlazen aan het publiek maar aan elkaar. Bij het laatste gedicht dat het einde van de relatie inluidde, stonden we met de ruggen naar elkaar toe.

Dinsdag, 28 augustus
Van het oude treinstation in Skopje, waar alle dichters voorlazen, was een monument gemaakt ter nagedachtenis aan de honderden gestorven kinderen die tijdens de aardbeving in 1963 onder het puin bedolven waren geraakt. De klok aan de gevel stond nog altijd op het tijdstip van de ramp.
Ik vroeg de jonge Macedonische dichter Nikola Madirov, met wie ik het veel over muziek had gehad, bij mijn voordracht in een vijfkwarts maat te klappen. Hij nam de uitdaging aan en ik las een gedicht over mijn opa, waarin ik me voorstel hoe hij als een Don Quichot uit zijn laatste droom komt galopperen en al vechtend met zijn eigen windmolens aan de horizon verdwijnt. Doordat ik het met nog meer vuur had gebracht dan normaal, duurde het even voordat ik weer mezelf was.
Eenmaal terug in het hotel dronken en praatten we tot zo diep mogelijk in de nacht om ons naderend afscheid uit te stellen. Ik zou ze gaan missen, zelfs Mr. Montenegro.

zaterdag 24 augustus 2019

Adèle d’Osmond • 25 augustus 1815

Adèle d’Osmond, Comtesse de Boigne (1781-1866) was een Franse aristocrate. Haar mémoires zijn in het Nederlands vertaald (door Willem Derks) als Verhalen van een tante. Memoires 1781-1830.
De soldaten die ze beschrijft waren de restanten van de troepen van Napoleon, nadat hij kort daarvoor definitief was verslagen in de Slag bij Waterloo.

25 augustus 1815
Op 25 augustus kwam ik in Lyon aan. […] De wegen boden een troostende aanblik voor een Frans hart, hoe bitter ook. Dat kwam door het magnifieke gedrag van onze ontslagen soldaten. In groepen van twaalf of vijftien man, in uniform, gesoigneerd als voor een parade, waren zij op weg naar hun huiselijke haard, droevig maar niet terneergeslagen, met een waardigheid die hun vroegere successen recht deed. Het Italië dat ik achter me had gelaten, werd sinds de mislukking van de campagne van Murat geteisterd door roversbendes. De eerste groep Franse soldaten die ik zag naderen, boezemde me, als ik me goed herinner, enige schrik in, maar zo gauw ik in hun nabijheid was voelde ik alleen nog maar sympathie. Zij leken dat zelf te beseffen. De voorsten van zo’n groep keken me indringend aan als om te bevroeden waartoe ik behoorde, maar de laatsten groetten me altijd. Ik denk niet dat er iets mooiers in de geschiedenis is dan het gedrag van het leger in het algemeen en van de soldaten persoonlijk in die tijd. Frankrijk kan er trots op zijn. Het is toch heel opmerkelijk dat toen meer dan honderdvijftigduizend soldaten van hun vaandels werden weggezonden en zonder meer het land in gestuurd, er geen enkel exces, geen enkele misdaad is geweest die hun kon worden toegerekend. De wegen bleven even veilig, de rust op de kastelen werd niet verstoord, en de steden en dorpen werden verrijkt met nuttige burgers, intelligente handwerkslieden, interessante chroniqueurs.

vrijdag 23 augustus 2019

I.S. Toergenjev • 24 augustus 1870

• Uit een brief van de Russische schrijver Ivan Sergejevitsj Toergenjev (1818-1883) aan Ivan P. Borisow. Uit: Brieven (vertaald door Tom Eekman).

Baden-Baden, 24 augustus 1870
Je zou nu al de door jou gewonnen fles van L.N. Tolstoj kunnen opeisen, beste Ivan Petrovitsj, want de laatste slagen, door de Pruisen toegebracht, hebben, naar het schijnt, de zaak in hoofdzaak beslist. Je moet je verbazen over de handigheid waarmee ze eerst de domme Bazaine in Metz vasthielden, hem toen de weg naar Verdun versperden, hem tenslotte flink klop gaven en hem weer op Metz terugwierpen, waar hij nu moet verhongeren of zich overgeven. De drie veldslagen (van 14, 16 en 18 augustus) hebben hun enorm veel slachtoffers gekost, maar het resultaat is dan ook grandioos. Er is niets dat het leger van de kroonprins nu belet naar Parijs door te stoten. Mac-Mahon Zal vast het kamp van Chalon verlaten. De definitieve afloop van de oorlog is nog niet te voorzien, maar alle kansen zijn aan de kant van de Duitsers.
Ik begrijp heel goed waarom Tolstoj aan Franse zijde staat. Hij heeft wel een hekel aan de Franse holle frasen, maar nog meer aan al wat berekenend en systematisch en wetenschappelijk is, kortom, aan de Duitsers. Zijn hele laatste roman is gebouwd op die vijandschap jegens verstand, kennis en bewustzijn. En daar verslaan me de geleerde Duitsers opeens de leeghoofdige Fransen!! [...]
Wat mij betreft, in de simpelheid mijns harten ben ik blij om de Franse nederlaag, want daarmee wordt ook een dodelijke slag toegebracht aan het Napoleontische keizerrijk, waarvan het bestaan onverenigbaar is met de omtplooiing van de vrijheid in Europa.

woensdag 21 augustus 2019

Jan Maartensz Groen • 23 augustus 1783

• Jan Maartensz Groen (?-?) beschreef in Dagverhaal der Rampen en Wederwaardigheden van het Volk van het Schip De Jonge Alida (1783) de belevenissen en ontberingen die hij en zijn mede-opvarenden meemaakten toen hun schip nabij IJsland met tegen- en rampspoed te kampen kreeg.

Den 23sten, tegen den morgen, moesten wy volhouden voor een baan ys van twee mylen lang. Beneden deze baan gekomen zynde, kreegen wy de wind veel noordelyker, zo dat wy nu maar west noordwest konden zeilen, hoe zeer wy het anders gewenscht hadden. Daarenboven was het ys, waardoor wy liepen, zo ontzaglyk dik, dat het gezigt daarvan en van het gevaar, dat het dreigde, elks hart beklemde, en aan niemand onzer, hoe zeer wy anderszins ook afgemat waren, den lust tot eeten of slaapen overliet. Ondertusschen, wel verre van te verminderen, vermeerderde onze benaauwdheid van oogenblik tot oogenblik. Tegen den middag was het: daar legt het Land! Doch wy kenden het geen van allen. Kees Struis en wy evenwel wilden met ons beiden beproeven, of wy eene baai of haven konde krygen, en alzo ons leven redden: want het waaken, het tobben door het ys, en de geduurige vrees van elk oogenblik vernield te zullen worden, hadden ons zodanig afgemat, dat wy geheel buiten staat waren om langer met zo veele tegenspoeden te worstelen. Wy zetten het dan naar de wal toe. Wy diepten, en hadden 16, 15, 13 vademen water. Eindelyk was het: daar legt de grond! ach! steek, steek toch! Wy hadden toen, op zyn best, twee of drie vaêm. Dewyl het water vry helder was, konden wy den grond niet alleen gemaklyk zien, maar wy zagen tevens ook met angst en vrees den eenen kei wel één voet of twee boven den anderen uitsteeken. Wy hadden toen Kees Struis aan zee van ons, die het weer aan zee lag, terwyl wy ook weder gelukkig over staag kwamen, door Gods goedheid, die wy nu van achteren zien en met dankbaarheid erkennen, dat daarin ter onzer redding medewerkte. Want op dat tydstip waren wy zo verre af, van ons te verbeelden hier door gered te zyn, dat wy het veeleer beschouwden als slechts eene verlenging van onze jammeren, en een uitstel van den akeligsten dood, dien wy dachten niet te kunnen ontgaan. Wy wisten zelfs niet meer, werwaards wy het roer wenden zouden. De angst en verschrikking alleen scheenen ons te bestuuren. Deze joegen ons thans van de wal af: en deze zelfden waren het, die ons kort daaraan wederom daar na toe dreeven. Want ook in zee durfden wy niet blyven. Dáár was geen ander vooruitzicht, dan dat van welhaast door dezelve verbryzeld en ingeslokt te zullen worden. Van alle kanten waren wy daar door het ys bezet, dat des te vreeslyker en gevaarlyker werd, naar maate de nacht en de duisternis begonnen te naaken. Wy keerden derhalven tegen den avond, terwyl het nog dag was, terug naar de wal, die wy zo even ontvlucht waren. De ondieptens en de klippen, die wy daar hadden gezien, en wier yslykheid noch den angstvalligsten indruk op onzen geest maakten, deeden ons onze boot als het eenigste middel ter onzer redding beschouwen. Wy maakten dezelve dan met schreiende oogen gereed om, ingevalle ons Schip door het ys lek mocht worden, of tegen de klippen aan stukken stooten, dat wy ons elk oogenblik voorstelden te zullen gebeuren, met dezelve, noch zo lang mogelyk was, de uiterste woede des ongeluks en den dood te ontvlugten. De goede Voorzienigheid echter wilde, dat hier alles tegen onze vrees en verwachting uitviel. Wy hadden de boot tot dat einde, waartoe wy haar in gereedheid gebragt hadden, niet noodig. Wy liepen thans gelukkig voor eenen steilen en zeer hoogen berg, daar wy geene klippen vernamen, maar altoos 16 a 17 vaêm water hadden: zo dat wy eindelyk eens in de stilte kwamen, en onze boot mogten uitzetten, om met dezelve in de bogt, door de Yslanders Bolkbogt genoemd, te boegzeeren. Een Jol met Yslanders kwam ’er vervolgens van de wal af, om ons den goeden ankergrond aantewyzen. Elk, die zich de rampen en het veelvuldige gevaar, waaraan wy dus buiten alle hoop, ontrukt waren, slegts met eenige levendigheid kan voorstellen, kan gemakkelyk begrypen, met welk eene vuurige aandoening wy God voor deeze gelukkige en schielyke verandering van onzen toestand dankten. Het menschelyke hart gevoelt dan eerst recht het geluk van zynen staat, buiten dringende onheilen, wanneer het by ondervinding heeft leeren zien, aan hoe veele rampen de mensch onderworpen is. Wy waren nu, dacht ons, in een behoude haven; ons leven was gered; en onze Schepen zelfs scheenen wel bewaard te leggen, zo dat wy met dezelve, by gunstiger weêr, wederom hoopten te vertrekken, en gelukkig, na het uitstaan van zo veele gevaaren, naar het Vaderland terug te keeren.

Jacq Firmin Vogelaar • 22 augustus 1981

Jacq Firmin Vogelaar (1944-2013) was een Nederlandse schrijver. Uit: Oefeningen in het dagboekschrijven (augustus '81, tweede keus).

22/8. Zaterdag
+ En dan ben je 36 en nog nooit van je leven is de vraag bij je opgekomen of de peren van een jong boompje kleiner zijn dan die van een volgroeide boom.

+ Zou hij besluiten om zoveel mogelik observaties vast te leggen, dan is het alsof het doek opgaat voor een toneel dat zich anders, ongezien, achter de schermen afspeelt. Een mer à boire.

+ In dit verband (de poging tot afstand als program voor een bepaalde schrijfoperatie) de moeilikheid (of mijn onvermogen) om rechtstreeks op aktualiteiten in te gaan (en evengoed de remming om eigen belevenissen te behandelen). Mijn eerste reaksie: wat heb ik daarop te zeggen wat anderen al niet zeggen. En standpunten, er is niets zo onproduktief als een standpunt.
Voor het brandend aktuele heb ik alleen maar de beschikking over de klisjees van de dag.

+ Een geleend dagboek. Voor alles is er wel een vervangend sitaat voorhanden. Ongetwijfeld zou menigeen een dergelik plakboek hyperpersoonlik en opdringerig konfidentieel vinden.

+ Er wordt weer eens een historiese gebeurtenis aangekondigd. Sommige mensen moet je ervan verdenken dat ze aldoor bezig zijn met herinneringen opdoen.

+ Heeft er ooit iemand het dagboek van zijn lichaam gehouden? Alles opschrijven wat je ervan weet. Niet als medies onderwerp. Iets in die geest heb ik een paar jaar lang gedaan. Omdat ik - dankzij een overijverige verdringing - vaak de volgende dag al niet meer wist te vertellen hoeveel pijn ik had gehad en in wat voor kurves en kombinaties (alsof het dromen waren die me ontglipten), en omdat ik de neiging had tegenover de dokter de toestand dus maar te bagatelliseren, hield ik dageliks een grafiek bij. Eén van de dingen die ik konstateerde was dat er vaak geen enkele korrespondentie bestond tussen de hevigheid van de pijn en wat ik schreef (en zelfs niet óf ik schreef). Maar in die registratie was mijn lichaam slechts een beeldscherm. (Ook bedoel ik niet ‘de taal van het lichaam’, als daarmee een symbolentaal bedoeld wordt die toch weer naar iets anders verwijst.)
Het is toch belachelik dat ik wekenlang dit schrift volpen zonder zelfs maar te vermelden dat ik nauweliks kan zitten van de pijn.

[lees verder]

dinsdag 20 augustus 2019

Frederik van Eeden • 21 augustus 1898

• De Nederlandse schrijver en psychiater Frederik van Eeden (1860-1932), hield naast een uitgebreid dagboek ook een dromenboek bij.

21 augustus 1898
Eergister nacht een zeer kort moment van verbazende helderheid. Ik voelde me zoo wakker en bewust als nu, en ik keek rond in eenige kamers [die ik me evenwel slecht herinner] ik keek naar v.H. maar zag niemand. En ik voelde mij zelf alleen als een hoofd, mijn oogen wijd open en mijn mond zenuwachtig trekkend op eigenaardige wijze. En ik dacht er om dit goed te herinneren.
Vreemd is dan dat het mij bij 't wakker worden toch altijd nog eenigszins verbaast en minder werkelijk [verwant aan 't dagbesef] lijkt dan in den droom. In den droom denk ik dat mijn mond werkelijk zoo trekt, maar word ik wakker dan begrijp ik dat ik stil gelegen heb.
Dit is uiterst gewichtig, dunkt me. Het schijnt te beteekenen dat we een droomlichaam hebben en een waak-lichaam, die allebei besef houden van wat er mee gebeurd is.
Want mijn waak-lichaam voelt dat het stil-gelegen heeft, in denzelfden tijd dat ik mij van beweging bewust was.
Het observeerend Ik is in 't droomhuis geweest en komt terug in 't waakhuis en bemerkt dat daar alles rustig bleef.

23 augustus 1898
Weer een helder moment in den droom. Ik dacht met satisfactie: ‘A! daar hebben we 't weer!’ Wat ik zag, herinner ik me niet - Nu herinner ik me dat de helderheid ontstond door het mij laten vallen van een hooge rots, eerst bang en duizelig, toen denken: 't hindert toch niet. En heerlijk vrij in de lucht zweven. Toen naar mezelf kijken, denkend: ik wou opletten hoe ik er uit zie. Ik zag mijn kleeren niet duidelijk maar wel mijn handen, die vuil waren. Later vertelde ik in mijn droom deze observatie aan anderen. En ik zei: ‘Kijk, in mijn droom zag ik dat mijn handen vuil waren, met bepaalde vlekken, en nu zijn ze ook precies zoo vuil’. [Het leken harsvlekken als door 't werken met dennen hout, zooals ik veel doe. Inderdaad waren mijn handen schoon.]
Eigenaardig was de vrees, gedurende de heldere zelf-observatie, dat ik door te veel inspanning wakker zou worden. Het leek alsof ik vlak bij 't waken was Toen ik mijn kleeren trachtte te bekijken dacht ik: daar ga ik! ik word wakker. Maar nu lijkt het of ik er toen heel ver van af was.

François HaverSchmidt • 20 augustus 1861

François HaverSchmidt (1835-1894, beter bekend als Piet Paaltjens) was een Nederlandse schrijver en dominee. Uit: Reis door België en langs den Rijn, in Augustus 1861 ondernomen door Adolf van Slooten, zeepzieder te Dockum, Feddo Jan HaverSchmidt, wijnkooper te Leeuwarden en François HaverSchmidt, predikant te Foudgum en Raard in Westdongeradeel, beschreven door laatstgenoemde.

20 augustus, Antwerpen
[...] En nu werd het tijd om te eten. Om vijf uur ving dat werk aan en het ging goed. O.a. aten wij heerlijke zeekreeft. Na den eten stapten wij naar de Jardin Zoölogique buiten de Kipdorppoort, waar muzijk en en veel publiek was. De tuin is zeer mooi en wij zagen er vele fraaie dieren. Inzonderheid trof ons een groote verzameling zeer kleine vogeltjes en een groote Egyptische tempel met zebras en olifanten. Terwijl wij op den heerlijken avond prettigjes onze cigaar rookten en een glas Lambiek dronken op stoeltjes die het ons moeite gekost had om magtig te worden, kondigde een verwijderd gedonder ons aan dat het groote vuurwerk aanving, 't welk de stad Antwerpen bij gelegenheid van het Congres aan de artistes gaf. Wij maakten ons ijlings op weg; het volk wees ons dien. Den stroom der menigte volgende kwamen wij door een laan waar aan weerszijden een schoone gaz-illuminatie was aangebragt, vormende de namen van alle beroemde schilders van den nieuweren tijd. (Ik denk dat deze laan de avenue Charlotte was tegenover de lunette d'Herenthals. De ‘garçon’ van het Hôtel had ons de plaats van het vuurwerk als boulevard Léopold aangeduid). Aan de overzijde van de gracht die de lunette of schans van onze laan afscheidde werd een prachtig vuurwerk ontstoken, welks onderscheiden kleuren nog nooit door ons zoo schoon waren gezien. Door middel van electrisch licht werd daarenboven een tooverachtig licht op den schans geworpen. Wij wandelden langs de fraai geïllumineerde avenue Macerus, met schoone eerebogen opgeluisterd naar de stad terug maar zouden toen bijna in het duister van de stad zijn afgewandeld. Gelukkig wees men ons nog tijdig het regte pad, waarop wij nog even gelegenheid hadden om het laatste gedeelte te zien van de inwendige verlichting van den cathedraalstoren, waarmeê de feestelijkheden van den avond besloten werden. Nu wandelden wij nog een weinig rond, dronken een flesch wijn op de stoep van het café de l'Empereur op de Place de Meir en zochten vervolgens de Reedijk op, alwaar in bijna elk huis muziek gemaakt en gedanst werd. In Frascati dronken wij een glas bier. Een mengelmoes van zeevolk, militairen en burgers danste er met fraai getoiletteerde dames, schoone bloemen - maar die het liefste waas, de onschuld, misten. Na ook dit te hebben gezien zochten wij Mons. Corvilain op en gingen naar bed.

zondag 18 augustus 2019

26-jarige vrouw • 19 augustus 1970

Uit het dagboek van een 26-jarige vrouw. (Collectie NDA.)

Woensdag 19 Augustus 1970
[…] gisteren was D. hier de hele dag. Dat was heerlijk.
Hij kwam met de meest idiote confessie. Toen L. hem eergisteren thuisgebracht had, begon hij haar te zoenen, enzovoorts. Zij protesteerde niet. Maar uiteindelijk kreeg hij geen erectie.
Ik geloof dat het gewoon als iets zieligs gezien moet worden. Een beetje braaf, en een beetje belachelijk. Tussen L. en D. zal er niets van belang meer gebeuren. Een flop. Maar het was grappig; zo gauw hij geloofde dat ik hem “vergeven” had, was hij weer helemaal “on top of the world”. Kwestie van een paar minuten, en (wat hem betreft) achter de rug. Is dat zonderling? Voor mij scheen het gewoon onreëel, een soort van schijn. “Laten we het proberen — dat doet men immers.”
Ik doe dat niet. Dergelijke episodes. Ik heb meer vertrouwen in lange-termijn-vriendschappen. Die oppervlakkige dingen doen momenteel iets prettigs, maar het heeft geen body.
Niet alleen dat het oppervlakkig is, maar ook dat het de mogelijkheden voor ware, langdurende vriendschap onmogelijk maakt.
De liefde tussen D. en mij is gewoon — wat — hoe — de toekomst — de herinnering. Op het ogenblik is het een mengsel van sex (wel prettig) en alles [onleesbaar].
Vandaag overdag, toen hij belde voelde ik me verlaten door hem, en helemaal alleen. […]
Ik zal mijn manier van leven volhouden. En het zal wel gaan, op de een of andere manier. […]
Als ik fit ben, kan ik in 5 weken misschien de examens halen. Dat wil ik wel graag.
Eigenlijk ben niet sentimenteel over D.

zaterdag 17 augustus 2019

Jacobus Barnaart jr. • 18 augustus 1743

• Jacobus Barnaart jr. (1716-1780) schreef Dagverhaal van merkwaardige voorvallen [te Haarlem].

1743 Augustus. 18
Is in de tuin van Jacobus van Resch een vuurige bal neergevallen, en daar zo als hij op de grond kwam stukkend geslagen, doch heeft niets beschadigt.
Is op de bleek van Jan Malefeit een vuurige bal gevallen, en zonder schaade te doen stukkend geslagen.
Is alhier door Dirk Klinkenberg een Comeet ontdekt tusschen de kop van de groote beer en de staart van de draak, & is de laatste avond dat dezelve geobserveerd is zijnde den 13e September waargenomen bij het linker been van Bootes [Sterrenbeeld aan de noordelijke hemel. De oudst bekende naam in de oudheid was Bootes, Ossenhoeder. In Nederland ook bekend onder de naam Herder], deese Comeet vertoonde zig zo klein en flaauw dat zij van de meeste menschen, zelf op sommige Academies niet gezien is, ik heb dezelve egter verscheide reisen gesien door een verrekijker van 6 voeten, een Telescoop van 1 ‘voet van J. Jackson, en ook met het bloote oog, de observaties van deese Comeet door D. Klinkenberg gedaan heb ik.

1743 Augustus 20
Heb ik een vuurige bal door de lugt zien vliegen wel zogroot als een kaatsbal, die een lange straal agter zig liet.

W.N.P. Barbellion • 17 augustus 1908

W.N.P. Barbellion (1889-1919) was het pseudoniem van Bruce Frederick Cummings, een Britse natuurvorser. Hij kreeg op jonge leeftijd multiple sclerose, en zou op 30-jarige leeftijd overlijden aan deze ziekte. Zijn dagboeken worden nog steeds gelezen. Het boek is in het Nederlands vertaald (door Harry Oltheten) als Dagboek van een teleurgesteld man.

17 augustus
Garnalen vangen
Heb me bij eb fantastisch vermaakt op de rotsen met garnalen vangen. Ving een paar vijfdradige meunen en een grote Cottus bubalis “zeedonderpad”. Wat de zon vandaag deed kon je geen schijnen meer noemen – zij stroomde in een stortvloed uit de hemel en overspoelde het strand met licht. Zittend op een rots, met het garnalennet over mijn knieën, keek ik drie mijlen vlak hard en geel strand af. De zon bestookte het zo hevig dat ze een lichtgevende goudgele stofwolk leek te doen opwaaien van ongeveer drie voet. Op de rotsen bevond zich een knappe meid met een roze zonnehoed op – ook op garnalenvangst – in gezelschap van S., de kunstenaar die haar portret naar de Royal Academy heeft gestuurd. Ze zagen in mij een natuurvorser, dus verzekerden ze zich van mijn diensten, om mijn mening te horen over een ‘vis’ die zij had gevangen. Het was een pijlinktvis, inderdaad ‘een raar klein beest’, zoals zij opmerkte.
‘Behoort tot dezelfde soort als inktvis en octopus,’ merkte ik spontaan op.
‘Steekt hij?’
‘Absoluut niet!’
‘Wel, met zo’n uiterlijk zou hij dat eigenlijk wel moeten doen.’ Zij lachte opgewekt, en de bebaarde maar nog jeugdige kunstenaar lachte met haar mee.
‘Ik weet niets over deze dingen,’ zei hij schuldbewust.
‘Ik ook niet,’ zei de onderzoeker bescheiden. ‘Ik bestudeer vissen.’
Dit was verwarrend. ‘Vissen?’ Wat was een pijlinktvis dan?...
De kunstenaar hield af en toe stil en hief zijn kijker naar een passerend schip, en Mauds gezicht verdween nu en dan in haar roze zonnehoed wanneer zij zich bukte over een plas om zeewier of een krab aan een onderzoek te onderwerpen. Wat een lieverd – en ze gaf me de pijlinktvis. Wat een vrolijke kleine snijboon.

donderdag 15 augustus 2019

Pieter van der Meer de Walcheren • 16 augustus 1909

Pieter van der Meer de Walcheren (1880-1970) was een Nederlandse dichter-schrijver. Zijn veelgelezen dagboeken zijn in verschillende delen uitgegeven.

16 Augustus
Onze geldelijke toestand wordt zeer moeilijk. Ik verdien bijna niets, zodat we leven van wat wij krijgen en van hetgeen overgebleven is van dat aangename buitenkansje van verleden jaar. Wij denken er hard over naar Parijs te gaan en het daar te proberen, wellicht kan ik er makkelijker werk vinden. Ik weet het niet. Soms zie ik de toekomst al zéér donker in, drukt elke levensomstandigheid zwaar op mij neer. Wanneer ik niet Christine had, onze liefde niet door de dagen scheen als het zonlicht in een woud, wanneer ik niet de vreugde kende om mijn werk en om de schoonheid, ik wanhoopte aan het leven.
Christine heeft aan vrienden, Hollanders, in Frankrijk geschreven, die het ons indertijd reeds hadden voorgesteld, of zij er nog over dachten met ons samen te wonen in Parijs, dezen winter.

1 September
Wij verhuizen naar Parijs. Wij willen het eerst, dezen winter, aanzien. Wij gaan naar die stad tegen den 15den October, gedurende de maand daarvoor nemen wij onzen intrek bij diezelfde vrienden in een dorp bij Barbizon. - ‘Uw bestaan mist’, verweet ons onlangs een degelijk, rechtschapen burger - ‘een soliden financiëlen grondslag.’ - En hij vond deze levenswijze onverantwoordelijk. Tant pis!... of tant mieux!

woensdag 14 augustus 2019

Constantijn Huygens jr. • 15 augustus 1696

Constantijn Huygens jr. (1628-1697) was een Nederlandse staatsman. Hij was daarnaast bekend om zijn werk aan wetenschappelijke instrumenten en als kroniekschrijver van zijn tijd.

15 Saterd.
Smergens was niet bij de Con. Naermidd. quam Hoefnagel van Brussel mij besoecken, en̅ wandelde met hem in̅ thuynen, en seyde hij, dat het een seeckere remedie was om de worm van een peerdt te genesen, rontsom de seeren sterck met loock te vrijven, en̅ dan die met kinder-stront te smeren.
De Con. teeckende een heel deel sauvegardes, en sond se door Kien.

16 Sond.
Smergens teeckende de Con. een heel deel Actens, en gaf mij te schrijven.
Naermidd. hoorde dat men sanderen daegs soude marcheren naer Lembeeck, de Franschen oock zijnde gemarcheert.
Naermidd. was j. Tondi bij mij. Seyde dat die joff. Vligerius, die dese mergen bij mij had geweest en̅ seyde dat sij met een Lt of soo getrouwt was, niet getrouwt was, maer bij die vent swaer [zwanger] was; dat de derde suster (zijnde vet) sliep bij de soon van̅ ouden van Duynen in̅ Haeg, Ingenieur in dit leger, en dat sij haer bij hem te bedde gesien hadde.

dinsdag 13 augustus 2019

Carel Albregt Haupt • 14 augustus 1752

Journaal gehouden door den Adsistend Carel Albregt Haupt (1810-1885) op de togt door den Vaandrig August Frederik Beutler ter g'eerde ordre van den Wel Edelen Gestr. Heere Rijk Tulbagh Gouverneur en Directeur van Cabo de Goede Hoop met den ressorte van dien etc. etc. etc. beneevens den E. Agtbaaren politicquen Raad aldaar in den jaare 1752, ondernoomen ter ontdekkinge van de waare gesteltheyd der hier binnen waarts leggende landen en dies bewoonders.
Uit: Reizen in Zuid-Afrika in de Hollandse tijd. Deel III. Tochten langs de Z.O.-kust en naar het Oosten 1670-1752.

Den 14n dito rustdag.
Gemerkt hier ter plaatse veel printen tegens de klippen geschildert worden gevonden, sijnde een werk der meergem: d'Gauas die daarom by ons landgangers Kleyne Chineesen worden genoemt, gingen wy na een plaats omtrend twee uuren van ons campement geleegen om sulx te sien, daar sagen wy onder de krans van een cloof in een soort van spelonk, alwaar men voor regen en winden konde schuylen, portraiten van wilde paerden, bavianen en van menschen in verscheyde postuuren, met roode, witte en swarte verwen tegens de klippen geschildert, sommige waaren vry wel afgeteekend en andere weer niet, welke laatste scheenen het werk van leerlingen te weesen; het is verwonderingswaardig iets diergelijx by sulke ruwe en onwetende natie te vinden.

zondag 11 augustus 2019

Tonko Brem • 12 augustus 1979

Tonko Brem (Antoon Van den Braembussche, 1946) is een Vlaamse dichter. In het tijdschrift Yang zijn dagboekfragmenten van hem te vinden.

12 aug.
Op de foor lange tijd gefascineerd door een zwart kindje waarvan, telkens het naar ons keek, het oogwit even aangroeide. En al die wijsheid die reeds besloten lag in die opengesperde, grote, mooie ogen.

13 aug.
Een middel om zelfs het grootste lijden te verlichten, is zich op een kritische afstand plaatsen en deze met een existentiële hartstocht belijden.
Deze namiddag bekeek ik mezelf, al wandelend, in winkelruiten, en kon me niet van de indruk ontdoen dat ik me als een worm voortwurmde, hopeloos denkvlees dat om een beetje geschiedenis smeekt.

16 aug.
Het onevenredig stijgen en dalen in grootwarenhuizen. Als evenzovele lotsbestemmingen die elkander kruisen en zich opnieuw van elkander verwijderen.
Sexuele aandrift, alsof er op het punt van mijn penis met een blokje ijs wordt gewreven.

zaterdag 10 augustus 2019

Ryszard Kapuściński • 11 augustus 1999

• Ryszard Kapuściński (1932-2007) was een Poolse journalist en schrijver. Uit: Lapidarium. Observaties van een wereldreiziger 1980-2000 (vertaald door Gerard Rasch).

De BBC zendt in augustus 1999 een reportage uit over een vluchtelingenkamp op de grens van Rwanda en Tanzania. Klachten van de Afrikanen dat de Albanese vluchtelingen uit Kosovo zoveel aandacht en geld krijgen, en dat er zo weinig voorde miljoenen vluchtelingen in Afrika wordt uitgetrokken.
Dat wordt bevestigd door de hoge commissaris voor de vluchtelingen van de Verenigde Naties. Aan één vluchteling uit Kosovo wordt tweehondervijfenzestig dollar besteed, in Afrika wordt bijna acht keer zo weinig aan een vluchteling besteed, vijfendertig dollar, Datzelfde zegt Jesse Jackson, tweemaal Amerikaans presidentskandidaat: 'Terwijl we de mensen in Kosovo verdedigen, laten de NAVO en Amerika de Afrikanen aan hun lot over,' schrijft hij in Newsweek op 7 april 1999. Dat is een opmerking in het kader van de oorlog in Sierra Leone die hij als de 'langste, bloedigste en wreedste oorlog van de laatste tien jaar' omschrijft, 'een oorlog waarover men eigenlijk niets weet'. Het racisme is diep geworteld in het internationale leven. En hoewel soms iemand luid aan zijn beslaan herinnert, blijft in wezen alles bij het oude.


De Pool Ryszard Kapuściński, journalist en wereldreiziger, reflecteerde als zelfbenoemd 'onderzoeker van de andersheid' op culturen en gedragspatronen, in reportages en observaties waarin de waarnemende persoon van even groot belang als de gedocumenteerde werkelijkheid.

Emmanuel de Las Cases • 10 augustus 1815

Emmanuel de Las Cases was officieus 18 maanden de secretaris van Napoleon, tijdens diens verblijf op St. Helena. Hij werd beroemd door de publicatie van zijn dagboek, dat gesprekken met de ex-keizer bevatte.

August 10 [1815]
This day we cleared the Channel. We had now entered upon the dreary unknown course to which fate had doomed us. Again my agonies were renewed; again the dear connections I had abandoned resumed their sway over my heart… Meanwhile we advanced in our course and were soon to be out of Europe. Thus, in less than six weeks, had the emperor abdicated his throne and placed himself in the hands of the English, who were now hurrying him to a barren rock in the midst of a vast ocean. This is certainly no ordinary instance of the chances of fortune, and no common trial of firmness of mind.

October 23-24 [1815]
The Emperor Napoleon, who lately possessed such boundless power and disposed of so many crowns, now occupies a wretched hovel, a few feet square, which is perched upon a rock, unprovided with furniture, and without either shutters or curtains to the windows. This place must serve him for bedchamber, dressing room, dining room, study, and sitting room; and he is obliged to go out when it is necessary to have this one apartment cleaned. His meals, consisting of a few wretched dishes, are brought to him from a distance, as though he were a criminal in a dungeon. He is absolutely in want of the necessaries of life: the bread and wine are not only not such as he has been accustomed to, but are so bad that we loathe to touch them; water, coffee, butter, oil, and other articles are either not to be procured or are scarcely fit for use…

We were all assembled around the emperor, and he was recapitulating these facts with warmth: 'For what infamous treatment are we reserved!' he exclaimed. This is the anguish of death. To injustice and violence they now add insult and protracted torment. If I were so hateful to them, why did they not get rid of me? A few musket balls in my heart or my head would have done the business, and there would at least have been some energy in the crime. Were it not for you, and above all for your wives, I would receive nothing from them but the pay of a private soldier. How can the monarchs of Europe permit the sacred character of sovereignty to be violated in my person? Do they not see that they are, with their own hands, working their own destruction at St. Helena?'

'I entered their capitals victorious and, had I cherished such sentiments, what would have become of them? They styled me their brother, and I had become so by the choice of the people, the sanction of victory, the character of religion, and the alliances of their policy and their blood. Do they imagine that the good sense of nations is blind to their conduct? And what do they expect from it? At all events, make your complaints, gentlemen; let indignant Europe hear them. Complaints from me would be beneath my dignity and character; I must either command or be silent.'

donderdag 8 augustus 2019

Julien Piraña • 9 augustus 1975

Kees Wielemaker (1938) publiceerde in de jaargang 1975/'76 van Maatstaf onder het pseudoniem Julien Piraña een Afrika-dagboek.

Dakar, 9 augustus 1975.
'k Kan onmogelijk beweren dat m'n verwachtingen hoog gespannen waren voor ik hier kwam. En nog is het een sof. Als ik me niet had voorgenomen wat van Afrika te zien draaide ik hier al om. Vandaag nog. Dit is een mess van manke hoeren en blinde nichten. En 'k moet handen vol geld uitgeven om alles te bekijken. Dakar is Senegal niet. Noch is Senegal Afrika. Maar niemand zal toch ontkennen dat het op dit continent ligt. Dinsdag vertrek ik naar Bamako, 27 uur rijden met de trein. 'k Ga recht aanhouden op Kenia. Voorlopig tenslotte. Als 't me onderweg te gortig wordt kan ik altijd nog afbuigen naar Algerije. Livingstone hoef ik tenminste niet te zoeken. 'k Ga pas terug als de kleuren dooreen gaan lopen. Als alles zwart wordt. Als ik één keer in de paar dagen vast kan blijven leggen wat ik gezien en gedacht heb zal het me tot op zekere hoogte een zorg zijn wat ik aantref. Wel laat ik m'n pen de vrije loop. Ik zal me beperken tot wat ik zelf heb gezien.

De MG was wel ter ziele, maar ook lag ie midden in de nacht op de Place de l'Indépendance, tussen baan twee en drie. Zeer onbeweeglijk en dertig centimeter korter dan tevoren. Het wrak kon onmogelijk blijven liggen. Doy en het kind dirigeerden de schaarse autoos eromheen terwijl ik wat mensen optrommelde om de resten te verplaatsen naar de zijkant van de weg. Binnen een kwartier stonden er acht, negen man ongekoördineerd aan het blik te sjorren. Doy begon in het Joeroeba te tellen, maar de Senegalezen dachten dat ie hen uitschold, wat waarschijnlijk óók waar was. 't Kind was nog te versuft om in de lokale taal wat uit te richten en ik nam het over. Na een keer of dertig tillen was 't wrak geruimd. Inklusief de losse onderdelen die over vier banen verspreid lagen. Het waken bij 't lijk lieten we over aan de gendarme die op nog geen vijftig meter een gebouw stond te bewaken en 's morgens zou worden afgelost. Een passieve getuige. D'andere morgen verdeelden we de taken. Doy zou naar z'n ambassade gaan, in verband met de gratis teleks, ik naar de cité universitaire om goedkope kamers te bemachtigen voor de paar dagen dat we hier nog zouden zijn. Op de sterfdag van de MG was ik er geweest, maar de vijf holen van eerstejaars studenten die ze me in gebouw A. lieten zien waren dermate smerig dat ze me uitsluitend geschikt leken om in een vrijwel direkt intredende staat van depressie te geraken. In de gebouwen C. en D. was 't wel iets, niet veel beter. 'k Huurde twee kamers, voor drie nachten die ik vooruit moest betalen plus twee borgsommen van 36 piek elk. Het voedsel in de mensa dat de Senegalezen voor f 1,25 kopen was recent voor buitenlanders, met of zonder (valse) studentenkaart (overal te koop) verhoogd tot f 12,50. Eén van de eerstejaars ging twee porties halen, waarvan ik er één met f 2,50 betaalde. We aten ze op met zijn bestek en z'n vriend.

Terug in 't hotel, met de bedoeling meteen te verkassen, tref ik Doy op 't bed aan. Niet in staat om te lopen. Noch om te pakken. In de stromende regen, op de binnenplaats van de ambassade is ie uitgegleden. Ik pak z'n rotsooi, het tienvoudige van m'n rugzak en we rijden in een taksie naar de nieuwe onderkomens. Geassisteerd door Daboe, die z'n zwarte meester verbindt. Emoties voorwendend bij 't aanhoren van het total-loss verhaal die vrijwel echt zijn.

In de nieuwe bunkers wacht m'n Senegaleze voedselvriend met klapperende messtins op de hongerige vreemdelingen. Ter ere van de nieuwe behuizing laat ik voedsel aanrukken voor iedereen. De Senegalees z'n voedselbronnen zijn trouwens op. Aardappelpuree met kleine, zeer minne, worstjes waarvan ik openlijk beweer dat het zeer lekker is. Drie dagen zijn we aan de schijterij. Het gemene voer is een uitstekende stimulans om alle onderwerpen onder de zon aan te roeren. Doy begrijpt zelfs dat Caesar Brutus vertrouwde. Ik niet.

woensdag 7 augustus 2019

Victor Segalen • 8 augustus 1909

• De Franse schrijver Victor Segalen (1878-1919) bracht verscheidene jaren in China door. Voordat zij zich daar bij hem voegde, schreef hij zijn vrouw Yvonne 65 brieven die zijn gebundeld in het door Maarten Elzinga en Mark Leenhouts vertaalde Brieven uit China – brieven die het oude, voor-communistische China tot leven brengen.

Peking, zondag 8 augustus 1909
Ik laat nu mijn gedachten en mijn pen de vrije loop. Maar jij zult er wel orde in kunnen scheppen.
Tijdens een Amerikaanse expeditie in Gansu is onlangs een man gedood. Leider: luitenant Clarke, miljardair. Slachtoffer: een hindoe, een Sikh, die had geprobeerd een paar Chinese vrouwen te verkrachten. Maar met onze uitstekende paspoorten zullen wij nergens problemen krijgen. Troefkaart: geneeskunde. Je hebt geen idee hoeveel succes je in dit land kunt hebben met het leggen van een simpel verbandje. Ik zou zonder moeite de hele clientèle uit de wijde omtrek kunnen krijgen op het gebied van zweren, puisten en tumoren... Daarbij komt dat we een intendant van uitzonderlijke klasse hebben (ik denk echt dat je een vriend in hem zult vinden, dat woord is niet overdreven), een sullige maar goede boy, twee paardenknechten van wie de ene, de oudste broer, dienstvaardig, eerlijk en nauwgezet is, en de andere jong, avontuurlijk en roekeloos - en een katholieke kok, die je dus in de gaten moet houden - en je begrijpt dat we geen enkel gevaar lopen.
Ik herhaal uitdrukkelijk: geloof geen woord van berichten die niet van mij komen. China is het land van de misverstanden en de valse geruchten.

dinsdag 6 augustus 2019

Michel van der Plas • 7 augustus 1974

• Schrijver Michel van der Plas (1927-2013) bracht in 1974 twee bezoeken aan de Verenigde Staten, en hield toen een dagboek bij dat later is gepubliceerd als Amerikaans dagboek.

Woensdag [7 augustus 1974]
Als ik in New York kom, schreeuwt de New York Post, het enige avondblad van de stad, het uit: 'Nixon ready to go.' Maar het lijkt er voorlopig nog op dat de wens, als vader van de gedachte, de omvang van de kopletters bepaald heeft. Of toch niet? Op de televisie melden verslaggevers uit Washington dat de stad de gehele dag stijf heeft gestaan van de geruchten over zijn heengaan. De aandrang om af te treden is overweldigend. Zijn laatste vrienden dringen er nu bij hem op aan, zij die hem toch het beste toewensen. Bij veruit de meesten van zijn aanhangers overheerst het gevoel van verraden-zijn, voorgelogen, belazerd. Je ziet het aan hun gezicht, je hoort het aan hun taal. Zijn laatste medewerkers vormen ook al geen uitzondering meer. Die laatste getrouwen, tot en met zijn advocaat, voelen zich voor een groot deel door hem diep verraden; persoonlijk verraden. Senator Dole, republikein, vatte het vandaag namens allen als volgt samen: 'Hij staat helemaal alleen.'
Het wachten is nu nog maar op Het Moment. In de Post staat een politieke prent van Herblock die de frustratie van het Amerikaanse volk in beeld brengt: een kwade man met op zijn mouw de letters usa trekt aan een geluidsband, vastbesloten om de man die eraan vastzit, uit zijn kantoor te slepen. In dc deuropening, onder het presidentiële zegel, zijn zijn voeten al te zien. Maar het onderschrift luidt: 'Centimeter voor centimeter.'

maandag 5 augustus 2019

Michihiko Hachiya • 6 augustus 1945

Michihiko Hachiya overleefde atoombom op Hiroshima en publiceerde tien jaar later zij dagboek van die tijd: Hiroshima Diary (1955).

[...] Dr. Hachiya and his wife make there way to the street. As the homes around them collapse, they realize they must move on, and begin their journey to the hospital a few hundred yards away.

I was still naked, and although I did not feel the least bit of shame, I was disturbed to realize that modesty had deserted me. On rounding a corner we came upon a soldier standing idly in the street. He had a towel draped across his shoulder, and I asked if he would give it to me to cover my nakedness. The soldier surrendered the towel quite willingly but said not a word. A little later I lost the towel, and Yaeko-san took off her apron and tied it around my loins.

Our progress towards the hospital was interminably slow, until finally, my legs, stiff from drying blood, refused to carry me farther. The strength, even the will, to go on deserted me, so I told my wife, who was almost as badly hurt as I, to go on alone. This she objected to, but there was no choice. She had to go ahead and try to find someone to come back for me.

Yaeko-san looked into my face for a moment, and then, without saying a word, turned away and began running towards the hospital. Once, she looked back and waved and in a moment she was swallowed up in the gloom. It was quite dark now, and with my wife gone, a feeling of dreadful loneliness overcame me.

I must have gone out of my head lying there in the road because the next thing I recall was discovering that the clot on my thigh had been dislodged and blood was again spurting from the wound.

I pressed my hand to the bleeding area and after a while the bleeding stopped and I felt better.

Could I go on?

I tried. It was all a nightmare - my wounds, the darkness, the road ahead. My movements were ever so slow; only my mind was running at top speed.

In time I came to an open space where the houses had been removed to make a fire lane. Through the dim light I could make out ahead of me the hazy outlines of the Communications Bureau's big concrete building, and beyond it the hospital. My spirits rose because I knew that now someone would find me; and if I should die, at least my body would be found. I paused to rest. Gradually things around me came into focus. There were the shadowy forms of people, some of whom looked like walking ghosts. Others moved as though in pain, like scarecrows, their arms held out from their bodies with forearms and hands dangling. These people puzzled me until I suddenly realized that they had been burned and were holding their arms out to prevent the painful friction of raw surfaces rubbing together. A naked woman carrying a naked baby came into view. I averted my gaze. Perhaps they had been in the bath. But then I saw a naked man, and it occurred to me that, like myself, some strange thing had deprived them of their clothes. An old woman lay near me with an expression of suffering on her face; but she made no sound. Indeed, one thing was common to everyone I saw - complete silence.

All who could were moving in the direction of the hospital. I joined in the dismal parade when my strength was somewhat recovered, and at last reached the gates of the Communications Bureau.

zondag 4 augustus 2019

Nicolaas Beets • 5 augustus 1835

Nicolaas Beets (1814-1903) was een Nederlandse schrijver. In zijn studententijd hield hij van 1833-1836 een dagboek bij.

Haarlem, dinsdag 4 augustus 1835
145 verzen aan Kuser toegevoegd.

Haarlem, woensdag 5 augustus 1835
232 verzen aan Kuser.
Het nu voltooide dichtverhaal Kuser aan Hasebroek toegezonden met het volgende schrijven:

My dear H!
Ik zend u bij dezen den nieuwgeboren telg mijner ziele, die eindelijk voldragen is. Ik gevoel een buitengewone vadervreugde daar ik mijn deel nogal redelijk in de moederweeën gehad heb. Over 't geheel heeft dit dichtstuk mij oneindig meer moeite gekost dan de Jose , wiens roem ik hoop dat het zal kunnen staande houden. Mijne gewone kwaal, te overvloedige toevoer van gedachten heeft mij bij 't schrijven vooral gehinderd. Meer dan ooit. Gij ziet dat het stuk 1332 verzen telt en dus bijna 400 meer dan Jose. 't Is toch niet te lang wil ik hopen. De afdeelingen onder de verschillende namen geven geschikte rustpunten voor aamborstige lezers en wien 't boek verveelt, kan het weggooien, als hij 't maar niet door mijn glazen of in mijn gezicht werpt. 'k Heb mij wel eens bezwaard gevoeld over mijne digressies, maar 't is mij moeielijk ze te besnoeien, omdat er in die uitwassen doorgaans de meeste poëzie zit, en Byron's afwijkingen en détails spreken voor mij. De rechte lijn is voor de mathematici. Voor ons, als 't u belieft, de slingerende lijn van schoonheid! De 26ste, 27ste, 28ste en 29ste sectie zijn mij 't zwaarst gevallen; ik weet niet waar ik dit aan toe te schrijven heb. Ik kon de schreiende Bertha maar niet weg krijgen. De 9de, 12de, 16de, 25ste, 33ste, 34ste sectiën zijn mij als van de hand gevlogen; con amore; vooral die twee lieve vrouwen portretjes! Gij kunt zien dat ze onder inspiratie van schoonheden geschreven zijn. (‘Dichtgloed’ zou Beynen zeggen). Vers 580-591 heb ik 't goddelijk lichteffekt beschreven dat ik telken avond in den Hout bewonderen ga. 't Is heerlijk in de natuur, en niet onaardig in de kunst, dunkt mij. De Afdeeling ‘Liefde’ begon ik heden morgen om tien, en was te drie uren voltooid. Tweehonderd en dertig verzen! Mannewerk! maar het ging mij zeer gemakkelijk af, en te beter omdat het het laatste gedeelte was, en ik dus niet meer vooruit kon loopen.

Doch genoeg over dit werk gesproken. Mijn verzoek aan u ten opzichte er van is als volgt: Ik zou gaarne zien, dat gij mij geheel uw oordeel over het stuk en zijne bijzondere deelen uitbracht. Waar u iets gebrekkigs voorkomt in de behandeling of in de versificatie moet gij 't zeggen. Vooral, vooral mij veranderingen voorstellen. Doe dit uitvoerig en op uw gemak. Ik zal terwijl naar Nijmegen gaan (morgen vertrek ik) en 't met de aanmerkingen terugvinden bij mijn wederkomst. Want gij zult zoo goed zijn het naar Haarlem te zenden. Doch draag zorg voor de kopij. Ik heb niet andere dan gebrekkige brouillons, en daar ik zeker over acht dagen niet meer uit kan komen. Ik hoop te Nijmegen nog eenige kleine stukjes te schrijven, die mij door de ziel dwalen, en de aanteekeningen voor Kuser in order te brengen. De Byronniana worden intusschen afgedrukt, en dan zullen wij de poëzie voor een geruimen tijd vaarwel zeggen.

Ik ben thans geheel agitatie. Dat pas voltooide gedicht maalt mij door 't hoofd en ik heb veel te doen, eer ik morgen vertrekken kan. Want ik heb alles laten wachten tot dat mijn kind geboren was. Ik kan hier dus niets meer bijvoegen. Vaarwel, enz.

P.S. Gij kunt het uwe familie en Brill wel voorlezen. Maar vertel verder niemand iets van den inhoud. De menschen moeten nieuwsgierig blijven. Als zij iets geroken hebben, zeggen zij zoo gauw: Ik heb geproefd.

vrijdag 2 augustus 2019

Femke Halsema • 3 augustus 2006

Femke Halsema (1966) bracht in 2006 - ze was toen fractievoorzitter van GroenLinks - op uitnodiging van Kinderstem/Cordaid een bezoek aan India, na een eerder bezoek dat jaar aan het welvarende deel van het land. Voor NRC Handelsblad hield ze tijdens dat bezoek een 'Hollands dagboek' bij.

[27 juli] [28-29 juli] [30 juli] [31 juli-1 augustus]

Woensdag
’s Ochtends vroeg werk ik een inval-oppas in. Daarna naar Den Haag. Het is doodstil in de Tweede kamer. Ik neem mijn post door en bekijk de vijfhonderd mails van de afgelopen week vluchtig. Dan zet ik me aan het boek dat ik samen met de journalist Michiel Zonneveld wil publiceren. Hij heeft een eerste ruwe tekst gemaakt op basis van interviews met mij. Nu moet ik corrigeren en aanvullen. Net als de uitgever wordt hij inmiddels zenuwachtig omdat ik mijn aandeel niet op tijd lever. Ik kan me slecht concentreren, India rommelt door mijn hoofd. Karen van Cordaid komt de foto’s op CD langsbrengen en daar vlucht ik in. Robert belt of ik eerder naar huis wil komen omdat hij bezig is het keukenblok, waarachter de waterschade het grootst is, eruit te slopen. Onderweg belt collega Kees Vendrik met het NRC-nieuws dat minister Veerman onder andere zijn dienstauto heeft gebruikt voor privéreisjes. We spreken af hard te oordelen maar onze politieke conclusie afhankelijk te maken van de reactie van Veerman. Als ik thuis kom resteert er van het keukenblok niet meer dan een gat in de grond en besluiten we met zijn vieren ijsjes te gaan kopen.

Donderdag 3 augustus
De klusjesman komt vroeg binnen om de keuken te repareren. Ik smeer ’m naar Den Haag en begin aan dit dagboek. Ondertussen stel ik schriftelijke vragen over de uitspraak van de rechter dat een reformatorische school een jongen mag weigeren omdat zijn zus wel eens een broek draagt. Hier kan de vrijheid van onderwijs niet voor bedoeld zijn.

Na gefrustreerd schrappen in dit dagboek naar huis. Vanavond komt een vriendin langs, aan wie ik in ieder geval de gebeurtenissen uit de geschrapte passages kan vertellen.

donderdag 1 augustus 2019

Mary Ann & Septimus Palairet • 2 augustus 1843

Niagara Honeymoon: Mary Ann and Septimus Palairet (1800s). A newly married couple from England traveled through America during the 1840s and recorded their impressions in words and pictures.

Wednesday August 2d 1843. Left Philadelphia for New York, at 10 1/2 A.M. Crossing the Delaware in a steam ferry-boat we found ourselves at the railway station, at Camden-town, in a few minutes, the whole of the passengers and baggage being stowed away in the cars with some little difficulty – the bell sounded and off we started – an American railway train is, to a novice in Transatlantic Locomotion, a very strange looking affair – but a slight sketch will give a better idea of its appearance than the most labored description.

In spite of the badness of the rails, we arrived in safety at Amboy, where this line of railroad terminates. The station here is in a very dilapidated condition, and there seems a very strong probability of some unlucky train being precipitated into the sea – by going only a few inches further than is intended. Here we changed our mode of traveling, proceeding down the Raritan to New York by steamboat. The Raritan is a very fine river, and our change of conveyances was by no means disagreeable. On the boat's arrival at her destination, the passengers were assailed by a mob of cabmen, porters &c who though not allowed to come on board the steamer quarreled about their passengers, and if any one ventured ashore and presumed to scorn their offer he was nearly pulled to pieces for his temerity. Keeping close in the rear of our luggage we made our own way in safety through the formidable array, to the Astor House caravan, and were by it deposited at the entrance of that celebrated Hotel. Having by no means lost our appetites we ordered dinner as soon as possible and sate [sic] down to it with great goût at 8 o'clock.