• Fragment uit een brief van de jonge Friedrich Nietszsche (1844-1900) aan ene Malwida von Meysenbug. Uit: Afgemat als een eendagsvlieg bij avond. Een selectie uit de brieven 1858-1879 (vertaald door Hans Driessen).
Bazel, eind februari 1873
Over uw filologisch-pedagogische vraag [of het aanbeveling verdient kinderen tweetalig op te voeden] heb ik vaak nagedacht: een algemene oplossing lijkt mij niet goed mogelijk. Het komt er ten zeerste op aan om welke moedertaal het gaat. Helaas ontbreekt het mij in grote mate aan ervaring, maar ik kan me voorstellen dat het voor een Duits kind een ware zegen zou zijn eerst in een werkelijk strenge cultuurtaal, Frans of Latijn, opgevoed te worden, zodat zich een krachtig stijlgevoel kan ontwikkelen, dat naderhand ook de later geleerde, enigszins barbaarse moedertaal ten goede zou komen. Daarentegen was het bij de Grieken en is het bij de Fransen uiteraard nutteloos een tweede taal, welke dan ook, te leren; zulke volken, die in zo hoge mate een eigen stijlgevoel bezitten, kunnen tevreden zijn met hun eigen taal. Alle andere moeten leren en blijven leren. (Ik heb het hier natuurlijk niet over de waarde die het leren van een vreemde taal voor de kennis van vreemde literaturen en wetenschappen heeft, maar alleen over taal- en stijlgevoel.) Waarom schrijft Schopenhauer zo voortreffelijk? Omdat hij een groot deel van zijn jeugd vrijwel alleen Frans of Engels of Spaans heeft gesproken. Bovendien heeft hij, naar eigen zeggen, met dit doel voor ogen buitengewoon intensief Seneca bestudeerd en geïmiteerd. Maar hoe een Duitser door alleen Duits te lezen, of zelfs door in het Duits te converseren, zich een stijl eigen kan maken, begrijp ik niet.
woensdag 27 februari 2019
dinsdag 26 februari 2019
Pem Sluiter -- 27 februari 2006
• Pem Sluijter (1939-2007) was journaliste en dichteres. Uit: Waadpoots waarnemingen (2008).
27 02 2006
Twee uitspraken bleven mij bij uit het gesprek (21-2) met Afshin Ellian in Het elfde uur, dat Andries Knevel voerde. Het beschaafde Westen moet zijn beschaving niet in de uitverkoop doen door concessies en: Het nihilisme heeft onze westerse cultuur in zijn greep. Ellian ken ik als columnist uit mijn avondkrant. En ik heb hem een keer zien optreden in een klein theatertje, waarin hij summier uitgelicht achter een katheder stond. Het ging toen over een boek van Salman Rushdie. De duivelsverzen, meen ik. Hij had iemand bij zich om voor te lezen uit het boek. En die mevrouw deed dat goed. Wat Ellian naar aanleiding van het boek te zeggen had weet ik niet meer precies. Alleen dat ik dacht hoe vermoeiend het is om de Verlichting opnieuw te moeten doen. Het lijkt of nieuwe landgenoten die aan een onvrij leven zijn ontsnapt de Verlichting als een panacee gebruiken om alle euvelen bij ons en die van de onvrije wereld te bedwingen en in het gareel te krijgen.
27 02 2006
Twee uitspraken bleven mij bij uit het gesprek (21-2) met Afshin Ellian in Het elfde uur, dat Andries Knevel voerde. Het beschaafde Westen moet zijn beschaving niet in de uitverkoop doen door concessies en: Het nihilisme heeft onze westerse cultuur in zijn greep. Ellian ken ik als columnist uit mijn avondkrant. En ik heb hem een keer zien optreden in een klein theatertje, waarin hij summier uitgelicht achter een katheder stond. Het ging toen over een boek van Salman Rushdie. De duivelsverzen, meen ik. Hij had iemand bij zich om voor te lezen uit het boek. En die mevrouw deed dat goed. Wat Ellian naar aanleiding van het boek te zeggen had weet ik niet meer precies. Alleen dat ik dacht hoe vermoeiend het is om de Verlichting opnieuw te moeten doen. Het lijkt of nieuwe landgenoten die aan een onvrij leven zijn ontsnapt de Verlichting als een panacee gebruiken om alle euvelen bij ons en die van de onvrije wereld te bedwingen en in het gareel te krijgen.
maandag 25 februari 2019
Fien, 20 jaar -- 26 februari 1941
• Meisjes in de oorlog bevat oorlogsdagboeken van meisjes, waaronder de 18-jarige Ina. De fragmenten hieronder gaan over de Februari-staking.
Woensdag 26 februari 1941, Rotterdam
Ja hoor, Amsterdam was in staking. Mijnheer Hoekstra die 's morgens naar de zaak kwam was er 's ochtends vandaan gekomen. Kleine bedrijven waren gisterenochtend al begonnen. Om twaalf uur staakten gas, elektriciteit, trams, enfin, alle grote bedrijven. De mensen hadden dus geen gas en water. De oorzaak van de staking was natuurlijk de jodenvervolging. Nee, die moesten gewoonweg beestachtig behandeld zijn. De hele Jodenbuurt in Amsterdam was afgezet met prikkeldraad. Een jood werd gewoonweg van de straat opgepikt en in wagens meegenomen. Soms werden ze zelfs uit de huizen gehaald. Het is toch wat! Geen wonder dat je dan in opstand komt. 's Avonds hebben ze hier nog geschoten maar gelukkig was de nacht rustig.
Fien, 20 jaar
Woensdag 26 februari 1941, Emmen
Men vertelde dat vele Amsterdamse joden in concentratiekampen gezet waren en dat nu de bankwerkers, elektriciteits- en gasmensen, trambestuurders enzovoorts gestaakt hadden. Van verschillende kanten werd dit verteld.
Jeanne, 15 jaar
Woensdag 26 februari 1941, Rotterdam
Ja hoor, Amsterdam was in staking. Mijnheer Hoekstra die 's morgens naar de zaak kwam was er 's ochtends vandaan gekomen. Kleine bedrijven waren gisterenochtend al begonnen. Om twaalf uur staakten gas, elektriciteit, trams, enfin, alle grote bedrijven. De mensen hadden dus geen gas en water. De oorzaak van de staking was natuurlijk de jodenvervolging. Nee, die moesten gewoonweg beestachtig behandeld zijn. De hele Jodenbuurt in Amsterdam was afgezet met prikkeldraad. Een jood werd gewoonweg van de straat opgepikt en in wagens meegenomen. Soms werden ze zelfs uit de huizen gehaald. Het is toch wat! Geen wonder dat je dan in opstand komt. 's Avonds hebben ze hier nog geschoten maar gelukkig was de nacht rustig.
Fien, 20 jaar
Woensdag 26 februari 1941, Emmen
Men vertelde dat vele Amsterdamse joden in concentratiekampen gezet waren en dat nu de bankwerkers, elektriciteits- en gasmensen, trambestuurders enzovoorts gestaakt hadden. Van verschillende kanten werd dit verteld.
Jeanne, 15 jaar
zondag 24 februari 2019
Ina, 18 jaar -- 25 februari 1941
• Meisjes in de oorlog bevat oorlogsdagboeken van meisjes, waaronder de 18-jarige Ina. Het fragment hieronder gaat over de Februari-staking.
Dinsdag 25 februari 1941, Amsterdam
Er is een algemene staking onder het personeel van grote bedrijven. Zoals gas, elektra, tram en spoorweg, scheepsbouw, Fokker, Werkspoor en andere. Om halfelf werd Werkspoor gesloten, 's Middags ben ik de Indische buurt eens in gegaan. Het was overal verschrikkelijk druk. In de Javastraat woont een kastelein die NSB'er is, en daar hebben jongens eerst de ruiten ingegooid en toen klinkers naar binnen gekeild.
In de Wagenaarstraat was ook een NSB'er. Hij had een foto van oom Adolf voor zijn raam hangen. Daar hebben ze ook de ruiten ingegooid en ze hebben dat prachtportret verscheurd.
En overal is het vechten en verzamelen de mensen zich. Op het Dapperplein is een aardappelboer en die wilde niet sluiten. Een stel vrouwen is voor de winkel gaan staan, en ze bleven daar tot hij zijn winkel op slot deed en naar huis ging. Er stonden nog veel mensen, toen er plots een man van de Grüne Polizei op de motor aan kwam rijden. Het hele stelletje ging op de loop, op enkele jongens na. De helden.
Om ongeveer zes uur werd er overal afgekondigd dat we na halfacht niet meer op straat mogen. Erg gezellig hoor.
Ina, 18 jaar
Dinsdag 25 februari 1941, Amsterdam
Er is een algemene staking onder het personeel van grote bedrijven. Zoals gas, elektra, tram en spoorweg, scheepsbouw, Fokker, Werkspoor en andere. Om halfelf werd Werkspoor gesloten, 's Middags ben ik de Indische buurt eens in gegaan. Het was overal verschrikkelijk druk. In de Javastraat woont een kastelein die NSB'er is, en daar hebben jongens eerst de ruiten ingegooid en toen klinkers naar binnen gekeild.
In de Wagenaarstraat was ook een NSB'er. Hij had een foto van oom Adolf voor zijn raam hangen. Daar hebben ze ook de ruiten ingegooid en ze hebben dat prachtportret verscheurd.
En overal is het vechten en verzamelen de mensen zich. Op het Dapperplein is een aardappelboer en die wilde niet sluiten. Een stel vrouwen is voor de winkel gaan staan, en ze bleven daar tot hij zijn winkel op slot deed en naar huis ging. Er stonden nog veel mensen, toen er plots een man van de Grüne Polizei op de motor aan kwam rijden. Het hele stelletje ging op de loop, op enkele jongens na. De helden.
Om ongeveer zes uur werd er overal afgekondigd dat we na halfacht niet meer op straat mogen. Erg gezellig hoor.
Ina, 18 jaar
Piet Hagen -- 24 februari 2003
• Journalist Piet Hagen (1942) schreef een biografie over Pieter Jelles Troelstra, en hield in die tijd een dagboek bij. Gedeelten daaruit zijn hier gepubliceerd.
24 februari 2003
Heerlijke dagen in het Frysk Letterkundich Museum en Dokumintaasjesintrum in Leeuwarden. Het flmd is gehuisvest in het pand aan de Grote Kerkstraat waar ooit Mata Hari woonde. Je krijgt er gratis koffie en thee, mag nog zelf kopiëren en zit tussen de middag aan de lunch met de medewerkers. Doordat ik in mijn jeugd twaalf jaar in Leeuwarden heb gewoond, versta ik gelukkig redelijk Fries.
De uitstapjes naar Friesland zijn elke keer een feest. Meestal combineren mijn vrouw en ik het met iets anders. Bijvoorbeeld met wandelen op het Zevenwoudenpad, dwars door Troelstra's eerste kiesdistrict, Tietjerksteradeel. En in Stiens bezoek ik met Samle Fersen in de hand de plaatsen waar de jonge Pieter Jelles vertoefde.
24 februari 2003
Heerlijke dagen in het Frysk Letterkundich Museum en Dokumintaasjesintrum in Leeuwarden. Het flmd is gehuisvest in het pand aan de Grote Kerkstraat waar ooit Mata Hari woonde. Je krijgt er gratis koffie en thee, mag nog zelf kopiëren en zit tussen de middag aan de lunch met de medewerkers. Doordat ik in mijn jeugd twaalf jaar in Leeuwarden heb gewoond, versta ik gelukkig redelijk Fries.
De uitstapjes naar Friesland zijn elke keer een feest. Meestal combineren mijn vrouw en ik het met iets anders. Bijvoorbeeld met wandelen op het Zevenwoudenpad, dwars door Troelstra's eerste kiesdistrict, Tietjerksteradeel. En in Stiens bezoek ik met Samle Fersen in de hand de plaatsen waar de jonge Pieter Jelles vertoefde.
Helena Morley -- 23 februari 1893
• Helena Morley (pseudoniem van Alice Dayrell Caldeira Brant, 1880-1970) woonde als jong meisje in Brazilië en hield gedurende haar middelbareschooljaren een dagboek bij.
Thursday, February 23rd
Leontino came to invite us to attend the inauguration of the telegraph they are putting in his house, and he said that Aunt Aurelia was waiting for mama and all the family with acarajés [bonencakejes met knoflook en rode peper], biscuits, and chocolates. We all went, Dindinha, too. Half of the people sat in the parlor and the other half in the dining-room at the end of the hallway, which is very long. Those in the parlor sent a telegram to those in the dining-room, and the answer was written in dashes that the pen made on a strip of paper that Sérgio read out loud, and it was perfectly right. Dindinha, mama and my aunts were open-mouthed to see how the messages were correct, the way the telegraph does it. We ate a lot of acarajés. Then there was a nice table with coffee, biscuits and chocolates, and the aunts left talking about how intelligent those children are. Aunt Aurelia does so many nice things, because she knows that everyone admires her children and is jealous of them. Mama herself would give her life to have us like Aunt Aurelia's children, who just live to study. But she's already convinced herself that every-thing Aunt Aurelia's children do better than we do is because their father is a shopkeeper and can keep his eye on them. Since our father lives off at the mine, and mama's always wanting to go there after him, we'11 just have to be the way we are.
Thursday, February 23rd
Leontino came to invite us to attend the inauguration of the telegraph they are putting in his house, and he said that Aunt Aurelia was waiting for mama and all the family with acarajés [bonencakejes met knoflook en rode peper], biscuits, and chocolates. We all went, Dindinha, too. Half of the people sat in the parlor and the other half in the dining-room at the end of the hallway, which is very long. Those in the parlor sent a telegram to those in the dining-room, and the answer was written in dashes that the pen made on a strip of paper that Sérgio read out loud, and it was perfectly right. Dindinha, mama and my aunts were open-mouthed to see how the messages were correct, the way the telegraph does it. We ate a lot of acarajés. Then there was a nice table with coffee, biscuits and chocolates, and the aunts left talking about how intelligent those children are. Aunt Aurelia does so many nice things, because she knows that everyone admires her children and is jealous of them. Mama herself would give her life to have us like Aunt Aurelia's children, who just live to study. But she's already convinced herself that every-thing Aunt Aurelia's children do better than we do is because their father is a shopkeeper and can keep his eye on them. Since our father lives off at the mine, and mama's always wanting to go there after him, we'11 just have to be the way we are.
donderdag 21 februari 2019
August Willemsen -- 22 februari 1967
• Vanaf hun eerste gezamenlijke reizen naar het Zuiden, eind jaren vijftig, bleven vertaler August Willemsen (1936-2007) en beeldend kunstenares Marian Plug (1937) elkaar een halve eeuw lang schrijven, in brieven die verhalen van hun levenslange verliefde vriendschap. Bewaar deze brieven als je eigen tekeningen.
22 februari 1967
Eén pre hebben de Brazilianen, althans in deze stad [São Paulo], dat ze ons geen blik waardig keuren. We lopen hier zo onopgemerkt, dus zo op ons gemak, als in Amsterdam zelve, misschien zelfs nog meer. Brazilianen bestaan niet, 99% van de mensen komt overal vandaan behalve uit Brazilië, ze hebben geen nationaal karakter, laat staan een egocomplex, ook wel trots genaamd, zijn beeldschoon, nooit lastig en doorgaans vriendelijk, meestal oninteressant, dus wat wil je nog meer. Daarbij geen enkel sentimenteel gedoe over het verleden (wat in Portugal zo onuitstaanbaar is), geen enkel respect voor alles wat meer dan tien jaar oud is, en zo te zien geen zorgen over wat er gebeuren moet als al deze wolkenkrabbers bouwvallig worden – wat toch ééns moet gebeuren. De voetganger is een soort kakkerlak die op smalle trottoirs over bulten, kuilen en door middenplassen zijn weg mag zoeken. Afwezigheid van openbare banken en van stoelen: cafés houdt de voetganger in beweging en dus slank. Inderdaad, je moet een auto hebben om dik te worden. Onwezenlijk frêle vrouwtjes, wandelende plantjes, echter met sappige bruine vormen en agressieve borsten lopen ongehinderd op straat, terwijl zéér welgeschapen mannen, bij de aanblik waarvan ik wel eens aan jou moet denken, niet zichtbaar ijdel zijn, waar ik in Sp. en Ptg. vaak zo om moet lachen.
22 februari 1967
Eén pre hebben de Brazilianen, althans in deze stad [São Paulo], dat ze ons geen blik waardig keuren. We lopen hier zo onopgemerkt, dus zo op ons gemak, als in Amsterdam zelve, misschien zelfs nog meer. Brazilianen bestaan niet, 99% van de mensen komt overal vandaan behalve uit Brazilië, ze hebben geen nationaal karakter, laat staan een egocomplex, ook wel trots genaamd, zijn beeldschoon, nooit lastig en doorgaans vriendelijk, meestal oninteressant, dus wat wil je nog meer. Daarbij geen enkel sentimenteel gedoe over het verleden (wat in Portugal zo onuitstaanbaar is), geen enkel respect voor alles wat meer dan tien jaar oud is, en zo te zien geen zorgen over wat er gebeuren moet als al deze wolkenkrabbers bouwvallig worden – wat toch ééns moet gebeuren. De voetganger is een soort kakkerlak die op smalle trottoirs over bulten, kuilen en door middenplassen zijn weg mag zoeken. Afwezigheid van openbare banken en van stoelen: cafés houdt de voetganger in beweging en dus slank. Inderdaad, je moet een auto hebben om dik te worden. Onwezenlijk frêle vrouwtjes, wandelende plantjes, echter met sappige bruine vormen en agressieve borsten lopen ongehinderd op straat, terwijl zéér welgeschapen mannen, bij de aanblik waarvan ik wel eens aan jou moet denken, niet zichtbaar ijdel zijn, waar ik in Sp. en Ptg. vaak zo om moet lachen.
woensdag 20 februari 2019
Julien Piraña -- 21 februari 1975
• Kees Wielemaker (1938) publiceerde in de jaargang 1975/'76 van Maatstaf onder het pseudoniem Julien Piraña een Afrika-dagboek.
21 februari 1975.
't Hindert me dat ik in Afrika niet de eerste Europeaan ben, of meer nog de eerste blanke die er voet aan wal zet. Nog liever zou ik het hebben ontdekt. Ik vrees dat daar weinig aan te doen is. In ieder geval zal ik beginnen met systematisch alles te negeren wat er over geschreven is. En fotoos zijn natuurlijk helemaal taboe. Rinus W. zegt dat ik bij de ?-stam, het voorrecht zal hebben te slapen met de jongste zoon van het stamhoofd, of als die toevallig niet thuis is z'n oudste kleinzoon. Ik zal mooi opgepoetste zilveren guldens meenemen. Eén zal wel voldoende zijn om die jonge prins te bewegen een lief klein zusje te halen. Ik heb nog vierendertig zilveren guldens en negentien rijksdaalders.
De prunusboom, waarin de bloesem hier en daar al zichtbaar is, wordt morgen uitgegraven en opgehaald. 't Is net als na een begrafenis, de beste spullen gaan 't eerst. Van nu af zal de Hoeve langzaam worden ontmanteld.
De vorst is me eindelijk te hulp gekomen. Andere jaren kon de lente niet snel genoeg beginnen. Nu zou ik de krokussen en de sneeuwklokjes 't liefst weer de grond in ranselen. Vandaag is dat niet meer nodig. De weerhaan kijkt al drie dagen naar het Noord-Oosten. 'k Heb z'n linkerzij dit jaar nog nooit gezien.
Inboedels schijnen volstrekt niets waard te zijn. Daarom zetten de mensen hun bankstel naast het vuilnisvat of in 't bos aan 't eind van een doodlopende weg. Hier in de bossen staan er wel drie. Deze zomer heb ik er nog één zien plaatsen. Ze staan er zelden langer dan een jaar. Toen de zuster van Mevr. R. naar een tehuis ging, vroeg ze een opkoper de boel te schatten. 't Was verdeeld over drie verdiepingen, met hier en daar wat antiek. ‘Mevrouw,’ zei ie, ‘ik geef er op de kop af 60 gulden voor.’
21 februari 1975.
't Hindert me dat ik in Afrika niet de eerste Europeaan ben, of meer nog de eerste blanke die er voet aan wal zet. Nog liever zou ik het hebben ontdekt. Ik vrees dat daar weinig aan te doen is. In ieder geval zal ik beginnen met systematisch alles te negeren wat er over geschreven is. En fotoos zijn natuurlijk helemaal taboe. Rinus W. zegt dat ik bij de ?-stam, het voorrecht zal hebben te slapen met de jongste zoon van het stamhoofd, of als die toevallig niet thuis is z'n oudste kleinzoon. Ik zal mooi opgepoetste zilveren guldens meenemen. Eén zal wel voldoende zijn om die jonge prins te bewegen een lief klein zusje te halen. Ik heb nog vierendertig zilveren guldens en negentien rijksdaalders.
De prunusboom, waarin de bloesem hier en daar al zichtbaar is, wordt morgen uitgegraven en opgehaald. 't Is net als na een begrafenis, de beste spullen gaan 't eerst. Van nu af zal de Hoeve langzaam worden ontmanteld.
De vorst is me eindelijk te hulp gekomen. Andere jaren kon de lente niet snel genoeg beginnen. Nu zou ik de krokussen en de sneeuwklokjes 't liefst weer de grond in ranselen. Vandaag is dat niet meer nodig. De weerhaan kijkt al drie dagen naar het Noord-Oosten. 'k Heb z'n linkerzij dit jaar nog nooit gezien.
Inboedels schijnen volstrekt niets waard te zijn. Daarom zetten de mensen hun bankstel naast het vuilnisvat of in 't bos aan 't eind van een doodlopende weg. Hier in de bossen staan er wel drie. Deze zomer heb ik er nog één zien plaatsen. Ze staan er zelden langer dan een jaar. Toen de zuster van Mevr. R. naar een tehuis ging, vroeg ze een opkoper de boel te schatten. 't Was verdeeld over drie verdiepingen, met hier en daar wat antiek. ‘Mevrouw,’ zei ie, ‘ik geef er op de kop af 60 gulden voor.’
dinsdag 19 februari 2019
Mary Huestis Pengilly -- 20 februari 1884
• De Amerikaanse Mary Huestis Pengilly bracht een aantal jaren (8?) van haar leven door in een inrichting voor geesteszieken. Na haar ontslag uit de inrichting publiceerde ze gedeelten uit haar tijdens haar opname bijgehouden dagboek onder de titel Diary Written in the Provincial Lunatic Asylum (1885), om aandacht te vragen voor de misstanden waar ze mee te maken had gehad.
February.—My dear Lewis [zoon] has been to see me today. We chat together as usual; how can he think me crazy? Dr. Steeves [behandelend geneesheer] tells him I am, I suppose, and so he thinks it must be so. He is so happy to see me looking better; he is more loving than ever; he holds my hand in his and tells me he will take me out for a drive when the weather is fine. And I said, "Oh Lewis, my dear boy, I am well enough to go home with you to your hotel now." I so long for some of Mrs. Burns' good dinners; her meals are all nice, and here we have such horrid stuff. Dark-colored, sour bakers' bread, with miserable butter, constitutes our breakfast and tea; there is oatmeal porridge and cheap molasses at breakfast, but I could not eat that, it would be salts and senna for me. At noon we have plenty of meat and vegetables, indifferently cooked, but we don't require food suitable for men working out of doors. We need something to tempt the appetite a little.
No matter what I say, how earnestly I plead, he believes Dr. Steeves in preference to me. If I should die here, he will still believe Dr. Steeves, who looks so well they cannot think he would do so great a wrong. When I first began to realize that I must stay here all winter, I begged the Doctor to take me to his table, or change his baker; "I cannot live on such fare as you give us here." His reply was, "I don't keep a boarding house." Who does keep this boarding house? Is there any justice on earth or under heaven? Will this thing always be allowed to go on? Sometimes I almost sink in despair. One consolation is left me—some day death will unlock those prison doors, and my freed spirit will go forth rejoicing in its liberty.
There is a dear girl here whose presence has helped to pass the time more pleasantly, and yet I am more anxious on her account. How can her mother leave her so long in such care as this? Ah, they cannot know how she is faring; she often says, "I used to have nice cake at home, and could make it, too." She has been teaching school, has over-worked, had a fever, lost her[Pg 7] reason, and came here last June. She is well enough to go home. I fear if they leave her here much longer she will never recover her spirits. She is afraid of Mrs. Mills, and dare not ask for any favor. Mrs. Mills is vexed if she finds her in my room, and does not like to see us talking. I suppose she fears we will compare notes to her disadvantage, or detrimental to the rules of the house. I think it is against the rules of this house that we should be indulged in any of the comforts of life.
February.—My dear Lewis [zoon] has been to see me today. We chat together as usual; how can he think me crazy? Dr. Steeves [behandelend geneesheer] tells him I am, I suppose, and so he thinks it must be so. He is so happy to see me looking better; he is more loving than ever; he holds my hand in his and tells me he will take me out for a drive when the weather is fine. And I said, "Oh Lewis, my dear boy, I am well enough to go home with you to your hotel now." I so long for some of Mrs. Burns' good dinners; her meals are all nice, and here we have such horrid stuff. Dark-colored, sour bakers' bread, with miserable butter, constitutes our breakfast and tea; there is oatmeal porridge and cheap molasses at breakfast, but I could not eat that, it would be salts and senna for me. At noon we have plenty of meat and vegetables, indifferently cooked, but we don't require food suitable for men working out of doors. We need something to tempt the appetite a little.
No matter what I say, how earnestly I plead, he believes Dr. Steeves in preference to me. If I should die here, he will still believe Dr. Steeves, who looks so well they cannot think he would do so great a wrong. When I first began to realize that I must stay here all winter, I begged the Doctor to take me to his table, or change his baker; "I cannot live on such fare as you give us here." His reply was, "I don't keep a boarding house." Who does keep this boarding house? Is there any justice on earth or under heaven? Will this thing always be allowed to go on? Sometimes I almost sink in despair. One consolation is left me—some day death will unlock those prison doors, and my freed spirit will go forth rejoicing in its liberty.
There is a dear girl here whose presence has helped to pass the time more pleasantly, and yet I am more anxious on her account. How can her mother leave her so long in such care as this? Ah, they cannot know how she is faring; she often says, "I used to have nice cake at home, and could make it, too." She has been teaching school, has over-worked, had a fever, lost her[Pg 7] reason, and came here last June. She is well enough to go home. I fear if they leave her here much longer she will never recover her spirits. She is afraid of Mrs. Mills, and dare not ask for any favor. Mrs. Mills is vexed if she finds her in my room, and does not like to see us talking. I suppose she fears we will compare notes to her disadvantage, or detrimental to the rules of the house. I think it is against the rules of this house that we should be indulged in any of the comforts of life.
maandag 18 februari 2019
Randy Newman -- 19 februari 2004
• Randy Newman (1943) is een Amerikaanse liedcomponist en zanger. Hij houdt op incidentele basis een journaal bij wanneer hij op tournee is.
— MARRY POPPINS, 19 February 2004 —
(I thought of that – CK)
Here we are in London. Did you know that England is an island? I knew they were somehow disconnected from the rest of Europe, but, an island? Just like Florida. Tonight everyone will understand everything I say. Uh oh. They speak English here. I’ve been getting away with murder out there.
The shows in Austria and Germany went well. I realize I haven’t told you enough about the nature of the shows, how it feels to be alone up there with just a piano and have thousands (hundreds – CK [CK = Cathy, de echtgenote van Randy Newman]) of foreigners worship you. It’s a scrumptious (supercalifragilisticexpialadocious – CK) feeling and quite humbling (he doesn’t seem humble to me – CK) to think that One by his very presence can unite an entire nation as I did in Belgium is a wonderful thing. As Jackie Wilson once said, “There must be a cloud in my head. Rain keeps falling from my eyes.” The Irish Question, which I’ve been working on secretly for years – ooops – anyway, the Irish Question is too difficult to solve in one visit.
More importantly, a Little Criminal [aanduiding voor een Randy Newman-fan] suggested that I play Rider In The Rain in Munich. It’s always a risk to play that song except in Belgium or Holland. It’s got four chords in it and if people don’t sing along it makes for a difficult minute and a half. Anyway, someone once said, I’m not saying whether or not I agree, that the Germans are the only people in the world who think a naked woman in a trash can is funny. The audience did fine with Rider In The Rain and I’m grateful to the Little Criminal who suggested it, and I’d like to thank the Academy.
They had the Brit Awards here the other night, their big music award show, there was a vicious attack on Justin Timberlake in one of the papers. When Justin and I were having breakfast this morning (he shouldn’t be telling you this – I do my best to hush these things up – last week was fashion week here – CK) I tried to console him about the bad publicity. I think he felt better before he left.
While I’m in London I’m looking for a new Bruno. The one I have at home is too busy Bruno-ing for other people. I hear they have some good Brunos here. My next Bruno will definitely not be a reggae Bruno but will either be a math or massage Bruno. (I’m getting a Bruno too – my Bruno will be a travel Bruno who can go on these trips instead of me – CK)
— MARRY POPPINS, 19 February 2004 —
(I thought of that – CK)
Here we are in London. Did you know that England is an island? I knew they were somehow disconnected from the rest of Europe, but, an island? Just like Florida. Tonight everyone will understand everything I say. Uh oh. They speak English here. I’ve been getting away with murder out there.
The shows in Austria and Germany went well. I realize I haven’t told you enough about the nature of the shows, how it feels to be alone up there with just a piano and have thousands (hundreds – CK [CK = Cathy, de echtgenote van Randy Newman]) of foreigners worship you. It’s a scrumptious (supercalifragilisticexpialadocious – CK) feeling and quite humbling (he doesn’t seem humble to me – CK) to think that One by his very presence can unite an entire nation as I did in Belgium is a wonderful thing. As Jackie Wilson once said, “There must be a cloud in my head. Rain keeps falling from my eyes.” The Irish Question, which I’ve been working on secretly for years – ooops – anyway, the Irish Question is too difficult to solve in one visit.
More importantly, a Little Criminal [aanduiding voor een Randy Newman-fan] suggested that I play Rider In The Rain in Munich. It’s always a risk to play that song except in Belgium or Holland. It’s got four chords in it and if people don’t sing along it makes for a difficult minute and a half. Anyway, someone once said, I’m not saying whether or not I agree, that the Germans are the only people in the world who think a naked woman in a trash can is funny. The audience did fine with Rider In The Rain and I’m grateful to the Little Criminal who suggested it, and I’d like to thank the Academy.
They had the Brit Awards here the other night, their big music award show, there was a vicious attack on Justin Timberlake in one of the papers. When Justin and I were having breakfast this morning (he shouldn’t be telling you this – I do my best to hush these things up – last week was fashion week here – CK) I tried to console him about the bad publicity. I think he felt better before he left.
While I’m in London I’m looking for a new Bruno. The one I have at home is too busy Bruno-ing for other people. I hear they have some good Brunos here. My next Bruno will definitely not be a reggae Bruno but will either be a math or massage Bruno. (I’m getting a Bruno too – my Bruno will be a travel Bruno who can go on these trips instead of me – CK)
zondag 17 februari 2019
Arjen Duinker -- 18 februari 2009
• Meer dan honderd dichters uit de hele wereld kwamen februari 2009 samen in en om Granada (Nicaragua) voor de vijfde editie van het Festival Internacional de Poesía. Dit ‘grootste culturele evenement van Centraal Amerika’ werd voor de vijfde keer georganiseerd, en uit Nederland werden de dichters Salah Hassan en Arjen Duinker (1956) uitgenodigd. Duinker hield een dagboek bij.
Woensdag 18 februari
De hoeveelheid dichters, meer dan honderd, zorgt voor een programma dat ik godsonmogelijk in zijn geheel kan volgen of tot me nemen. Vandaag ben ik voor het eerst zelf aan de beurt. Ontbijten in de gezellige herrie van trompetten, trommels en tuba's. Kletsen met Alberto over de te lezen gedichten, hij leest mijn spul in het Spaans, en met David uit Nieuw-Zeeland en Marko uit Kroatië. Plotseling een stuk of twintig motorrijders, de Steel Angels uit Costa Rica, ze slapen ook in het Alhambra, zijn onderweg naar een Harley-conferentie in Managua. Ik ben moe, geeft niet, hoort erbij. De warmte en de intensiteit en de verrassing. Ik zie dat er veertig dichters zullen lezen op de route van het poëtisch carnaval ‘De begrafenis van het bedrog en de leugen’, verdeeld over elf hoeken, allemachtig. Verzamelen bij La Merced. Brandende zon. Geschetter en gejoel. Hier en daar drommen mensen op de stoepen. De verbaasde koppen van de dichters die plots begrijpen dat ze meelopen in de optocht. Van hoek naar hoek. Dan op de wagen met microfoon. Volgende. Volgende. En de volgende. Dan weer geschetter en getrommel. Dit gaat uren duren. Ik moet pas op hoek negen. Zwaaien naar het publiek, roepen, zingen, dansen. Al die gezichten, al die ogen. ‘Viva la poesía, viva!’ Op de vierde hoek staat een huis iets van de straat af, ruimte voor enkele stoelen, Cardenal zit er ook. Yevgeny Yevtushenko staat op en spreekt. Oreert, schreeuwt. Ron de Amerikaan kruipt achter hem en laat zich door zijn vriendin fotograferen. Ik kijk om me heen, sommigen staan net als ik met grote ogen te blazen. Gekte, even ademhalen. Ik voeg me op hoek acht weer in de optocht, lees op negen. Dan bier, met Arabella en David. Verderop nog een biertje, met Natalie, Indran, Julie, Eduardo. En op naar het avondprogramma bij San Francisco. Maar ik haal het einde niet, ga zwammen en lachen met Salah, ook met Ali, Ahmed, Sofía de Poolse, Jalal, Torgeir, Carmen, Lía uit Paraguay, verhalen, moppen, gekrijs.
Woensdag 18 februari
De hoeveelheid dichters, meer dan honderd, zorgt voor een programma dat ik godsonmogelijk in zijn geheel kan volgen of tot me nemen. Vandaag ben ik voor het eerst zelf aan de beurt. Ontbijten in de gezellige herrie van trompetten, trommels en tuba's. Kletsen met Alberto over de te lezen gedichten, hij leest mijn spul in het Spaans, en met David uit Nieuw-Zeeland en Marko uit Kroatië. Plotseling een stuk of twintig motorrijders, de Steel Angels uit Costa Rica, ze slapen ook in het Alhambra, zijn onderweg naar een Harley-conferentie in Managua. Ik ben moe, geeft niet, hoort erbij. De warmte en de intensiteit en de verrassing. Ik zie dat er veertig dichters zullen lezen op de route van het poëtisch carnaval ‘De begrafenis van het bedrog en de leugen’, verdeeld over elf hoeken, allemachtig. Verzamelen bij La Merced. Brandende zon. Geschetter en gejoel. Hier en daar drommen mensen op de stoepen. De verbaasde koppen van de dichters die plots begrijpen dat ze meelopen in de optocht. Van hoek naar hoek. Dan op de wagen met microfoon. Volgende. Volgende. En de volgende. Dan weer geschetter en getrommel. Dit gaat uren duren. Ik moet pas op hoek negen. Zwaaien naar het publiek, roepen, zingen, dansen. Al die gezichten, al die ogen. ‘Viva la poesía, viva!’ Op de vierde hoek staat een huis iets van de straat af, ruimte voor enkele stoelen, Cardenal zit er ook. Yevgeny Yevtushenko staat op en spreekt. Oreert, schreeuwt. Ron de Amerikaan kruipt achter hem en laat zich door zijn vriendin fotograferen. Ik kijk om me heen, sommigen staan net als ik met grote ogen te blazen. Gekte, even ademhalen. Ik voeg me op hoek acht weer in de optocht, lees op negen. Dan bier, met Arabella en David. Verderop nog een biertje, met Natalie, Indran, Julie, Eduardo. En op naar het avondprogramma bij San Francisco. Maar ik haal het einde niet, ga zwammen en lachen met Salah, ook met Ali, Ahmed, Sofía de Poolse, Jalal, Torgeir, Carmen, Lía uit Paraguay, verhalen, moppen, gekrijs.
Frits Bolkestein -- 17 februari 2000
• Politicus Frits Bolkestein (1933) was eurocommissaris van 1999-2004, en hield in die periode een dagboek bij dat is gepubliceerd als Grensverkenningen.
Donderdag 17 februari
Om 10.00 uur een debat in het EP [Europees Parlement] over UCITS. Mijn speaking note bevatte zulke lange zinnen dat de tolken (ik sprak in het Nederlands) de draad volledig kwijtraakten en de leden mij met glazige ogen aanstaarden. De volgende keer moet ik zinnen zonder bijzinnen krijgen want dit is te gek voor woorden. Gelukkig kon ik met het toestel van 12.20 uur terug naar Brussel. 's Avonds met Femke naar het museum van Elsene voor een tentoonstelling van Die Brücke met prachtige schilderijen van Kirchner, Emil Nolde, Schmidt-Rottluff en Otto Müller. De school van de Duitse expressionisten is in Nederland altijd minder bekend gebleven. Ik vraag mij af waarom.
Donderdag 17 februari
Om 10.00 uur een debat in het EP [Europees Parlement] over UCITS. Mijn speaking note bevatte zulke lange zinnen dat de tolken (ik sprak in het Nederlands) de draad volledig kwijtraakten en de leden mij met glazige ogen aanstaarden. De volgende keer moet ik zinnen zonder bijzinnen krijgen want dit is te gek voor woorden. Gelukkig kon ik met het toestel van 12.20 uur terug naar Brussel. 's Avonds met Femke naar het museum van Elsene voor een tentoonstelling van Die Brücke met prachtige schilderijen van Kirchner, Emil Nolde, Schmidt-Rottluff en Otto Müller. De school van de Duitse expressionisten is in Nederland altijd minder bekend gebleven. Ik vraag mij af waarom.
Friedrich Hölderlin -- 16 februari 1801
• Het geijkte beeld van de Duitse dichter Friedrich Hölderlin (1770-1843) is dat van een tragische, wereldvreemde en geesteszieke dromer. De brieven in Onder een ijzeren hemel (vertaald door Kester Freriks) corrigeren dit beeld ingrijpend. Hölderlin treedt hierin naar voren als een openhartige, strijdvaardige en scherp analyserende correspondent die ook graag de stormen van zijn hart prijsgeeft – zoals hier in een brief aan zijn vriend Christian Landauer.
Hauptwil, [tweede helft] februari 1801]
Dierbare vriend! Ik heb veel te lang teleurstellingen moeten dragen die anderen en mij tot last werden en die een schande waren voor de Heer des Levens en mijn beschermengel. Ik leefde aldoor in de veronderstelling dat ik me moest laten vernederen om in vrede met de wereld te leven en de mensen te beminnen en de heilige natuur met klare oogopslag te aanschouwen, en dat ik mijn eigen vrijheid moest verliezen, wilde ik voor anderen iets betekenen. Nu besef ik eindelijk dat de onuitputtelijke liefde alleen bestaat dank zij onuitputtelijke kracht; het overviel me tijdens de ogenblikken, waarop ik volkomen vrij en zuiver om me heen blikte. Naarmate de mens zekerder is van zichzelf en beheerster in de beste jaren van zijn leven, des te gemakkelijker hij zichzelf terugslingert vanuit een onbeduidende stemming in een wezenlijke, des te scherper en alomvattender schittert zijn oog, en ook zal hij hart hebben voor alles wat hem licht en zwaar en groot en lief is in de wereld.
Hauptwil, [tweede helft] februari 1801]
Dierbare vriend! Ik heb veel te lang teleurstellingen moeten dragen die anderen en mij tot last werden en die een schande waren voor de Heer des Levens en mijn beschermengel. Ik leefde aldoor in de veronderstelling dat ik me moest laten vernederen om in vrede met de wereld te leven en de mensen te beminnen en de heilige natuur met klare oogopslag te aanschouwen, en dat ik mijn eigen vrijheid moest verliezen, wilde ik voor anderen iets betekenen. Nu besef ik eindelijk dat de onuitputtelijke liefde alleen bestaat dank zij onuitputtelijke kracht; het overviel me tijdens de ogenblikken, waarop ik volkomen vrij en zuiver om me heen blikte. Naarmate de mens zekerder is van zichzelf en beheerster in de beste jaren van zijn leven, des te gemakkelijker hij zichzelf terugslingert vanuit een onbeduidende stemming in een wezenlijke, des te scherper en alomvattender schittert zijn oog, en ook zal hij hart hebben voor alles wat hem licht en zwaar en groot en lief is in de wereld.
Matthijs Vermeulen -- 15 februari 1916
• Matthijs Vermeulen (1888-1967) was een Nederlandse componist en muziekcriticus. Zijn gebundelde recensies laten zich lezen als het concertdagboek van een muziekliefhebber.
Willy Hommes (Concertgebouw, kleine zaal) [Liederen van o.a. Moussorgsky en Debussy]
Alweer eene lieve, zachte gestalte voor mijn panopticum. Ik had bijna vergeten dat ze reeds zong in 't begin van September en nu zie ik de lieve, willige, talentvolle gestalte al in een schemerig aureooltje, in de verte van een zolder. Van September tot Februari is te kort om te ontluiken voor een menschelijke bloem en dat de meeste zangeressen honderd jaar vragen om te bloeien, is de schuld van niemand. Zij bedoelen het goed met hare aardige stemmen, die alleen maar een beetje volmaakt moeten worden, wat duidelijker, wat welluidender en gaver. Zij bedoelen het goed: Vier stukjes van Moussorgski, twee van Debussy en verder het heele Duitsche répertoire! Charmant...... Charmant...... Als Willy Hommes eens wist in welken afgrond van melancholie ze een minnaar van Moussorgki's serenade en kinderkamer kan jagen door zóóveel verlangen te wekken naar één klank uit deze andere wereld.
Willem Andriessen speelde piano en hoe meer men van dezen jongen man verwacht, hoe dichter hij het niveau nadert van den goeden piano-onderwijzer - wat misschien geheel aan het ideaal van Hollandsche verwachtingen beantwoordt; wie weet? Hij speelde reeds veel alsof er niets ter wereld bestond dan schoolsche wijsheid. Hoe genoeglijk en kleingeestig wist hij in Moussorgki's dooden-serenade den 6/8 rythmus te laten doorklinken. O, Horatio, er zijn toch meer dingen in muziek dan wat noten!
Willy Hommes (Concertgebouw, kleine zaal) [Liederen van o.a. Moussorgsky en Debussy]
Alweer eene lieve, zachte gestalte voor mijn panopticum. Ik had bijna vergeten dat ze reeds zong in 't begin van September en nu zie ik de lieve, willige, talentvolle gestalte al in een schemerig aureooltje, in de verte van een zolder. Van September tot Februari is te kort om te ontluiken voor een menschelijke bloem en dat de meeste zangeressen honderd jaar vragen om te bloeien, is de schuld van niemand. Zij bedoelen het goed met hare aardige stemmen, die alleen maar een beetje volmaakt moeten worden, wat duidelijker, wat welluidender en gaver. Zij bedoelen het goed: Vier stukjes van Moussorgski, twee van Debussy en verder het heele Duitsche répertoire! Charmant...... Charmant...... Als Willy Hommes eens wist in welken afgrond van melancholie ze een minnaar van Moussorgki's serenade en kinderkamer kan jagen door zóóveel verlangen te wekken naar één klank uit deze andere wereld.
Willem Andriessen speelde piano en hoe meer men van dezen jongen man verwacht, hoe dichter hij het niveau nadert van den goeden piano-onderwijzer - wat misschien geheel aan het ideaal van Hollandsche verwachtingen beantwoordt; wie weet? Hij speelde reeds veel alsof er niets ter wereld bestond dan schoolsche wijsheid. Hoe genoeglijk en kleingeestig wist hij in Moussorgki's dooden-serenade den 6/8 rythmus te laten doorklinken. O, Horatio, er zijn toch meer dingen in muziek dan wat noten!
woensdag 13 februari 2019
Erich Kästner -- 14 februari 1945
• Erich Kästner (1899-1974) was een Duitse schrijver. "Anfang 1945 gelang es ihm, mit einem Filmteam zu angeblichen Dreharbeiten nach Mayrhofen in Tirol zu reisen und dort das Kriegsende abzuwarten. Diese Zeit hielt er in einem 1961 unter dem Titel Notabene 45 veröffentlichten Tagebuch fest." Het boek is in het Nederlands vertaald door Jan Bert Kanon.
Berlijn, 14 februari 1945.
Overal worden militaire papieren gecontroleerd. Overal worden deserteurs gearresteerd. Het lijkt niet erg raadzaam om ze allemaal in de bomen op te knopen. Soldaten zijn schaars. Het zou worden beschouwd als onachtzaam gebruik van legergoederen. Men zal ze, scherp bewaakt, naar het front brengen. Dat is immers niet ver. Ze zullen naast en met de helden sneuvelen, laatstgenoemden op het veld van eer, eerstgenoemden op het veld der schande en het zal hetzelfde veld zijn.
De leider van de soldatenzender, zo vertelde Hans Fritz, had vanuit de frontstad Berlijn ‘echte reportages’ willen uitzenden en hij was zeer verbaasd geweest, toen men hem dat ontried. De interviews op straten, voor winkels en in fabrieken, zo trachtte men hem uit te leggen, zouden wel eens helemaal mis kunnen lopen als het hem tenminste zou lukken een vraaggesprek tot stand te brengen. Zijn verslaggevers moesten eerder rekening houden met de mogelijkheid dat de microfoon hun uit handen zou worden genomen en zijzelf een pak slaag zouden krijgen.
Berlijn, 14 februari 1945.
Overal worden militaire papieren gecontroleerd. Overal worden deserteurs gearresteerd. Het lijkt niet erg raadzaam om ze allemaal in de bomen op te knopen. Soldaten zijn schaars. Het zou worden beschouwd als onachtzaam gebruik van legergoederen. Men zal ze, scherp bewaakt, naar het front brengen. Dat is immers niet ver. Ze zullen naast en met de helden sneuvelen, laatstgenoemden op het veld van eer, eerstgenoemden op het veld der schande en het zal hetzelfde veld zijn.
De leider van de soldatenzender, zo vertelde Hans Fritz, had vanuit de frontstad Berlijn ‘echte reportages’ willen uitzenden en hij was zeer verbaasd geweest, toen men hem dat ontried. De interviews op straten, voor winkels en in fabrieken, zo trachtte men hem uit te leggen, zouden wel eens helemaal mis kunnen lopen als het hem tenminste zou lukken een vraaggesprek tot stand te brengen. Zijn verslaggevers moesten eerder rekening houden met de mogelijkheid dat de microfoon hun uit handen zou worden genomen en zijzelf een pak slaag zouden krijgen.
dinsdag 12 februari 2019
Daniil Charms -- 13 februari 1933
• Daniil Charms (1905-1942) staat tegenwoordig bekend als Ruslands grootste absurdistische schrijver en dichter, maar de weg naar deze roem was moeilijk.
8 februari 1933
Ik kan me niet beheersen en moet Alisa Ivanovna vandaag even zien. Haar nu opzoeken betekent bijna zeker dat ik alles voorgoed bederf. Ik weet hoe stom het is, maar ik kan me niet inhouden. Ik ga en met de hulp van Ksenija komt alles misschien wel in orde.
Daniil
---
Nu zit ik in de kamer van Alisa Ivanovna. Een heel akelig gevoel. Ik zie niets wat erop lijkt dat Alisa Ivanovna me aardig vindt. Haar houding tegenover mij is veranderd. Het zou verstandig zijn gewoon maar op te stappen. Maar het is afschuwelijk om haar op zo'n manier voor altijd te moeten verliezen.
Opnieuw begon ze een gesprek over mijn misse daad. Wat ze daaronder verstaat weet ik niet, maar het houdt in ieder geval niets goeds in.
De Here smeek ik ervoor te zorgen dat Alisa Ivanovna mijn vrouw wordt. Maar klaarblijkelijk vindt God dat niet noodzakelijk. Moge Gods wil alom geschieden!
Ik wil van Alisa Ivanovna houden maar dat wordt op zo'n manier niks. Jammer! Sela.
Ik zou zo gelukkig zijn wanneer Alisa Ivanovna van mij zou houden en als dat dan ook nog Gods wil zou zijn!
Here, ik vraag U alles te richten zoals U goeddunkt. En moge Gods wil geschieden!
In Uw handen, o Here, leg ik mijn lot, richt alles naar Uw wil.
Die lieve Alisa Ivanovna moet mijn vrouw worden, dacht ik steeds, maar nu weet ik niets meer. Sela!
Ik zie hoe Alisa Ivanovna me meer en meer ontglipt.
Heer, o Here, moge alom Uw wil geschieden.
Amen.
13 februari 1933
Daniil Charms
8 februari 1933
Ik kan me niet beheersen en moet Alisa Ivanovna vandaag even zien. Haar nu opzoeken betekent bijna zeker dat ik alles voorgoed bederf. Ik weet hoe stom het is, maar ik kan me niet inhouden. Ik ga en met de hulp van Ksenija komt alles misschien wel in orde.
Daniil
---
Nu zit ik in de kamer van Alisa Ivanovna. Een heel akelig gevoel. Ik zie niets wat erop lijkt dat Alisa Ivanovna me aardig vindt. Haar houding tegenover mij is veranderd. Het zou verstandig zijn gewoon maar op te stappen. Maar het is afschuwelijk om haar op zo'n manier voor altijd te moeten verliezen.
Opnieuw begon ze een gesprek over mijn misse daad. Wat ze daaronder verstaat weet ik niet, maar het houdt in ieder geval niets goeds in.
De Here smeek ik ervoor te zorgen dat Alisa Ivanovna mijn vrouw wordt. Maar klaarblijkelijk vindt God dat niet noodzakelijk. Moge Gods wil alom geschieden!
Ik wil van Alisa Ivanovna houden maar dat wordt op zo'n manier niks. Jammer! Sela.
Ik zou zo gelukkig zijn wanneer Alisa Ivanovna van mij zou houden en als dat dan ook nog Gods wil zou zijn!
Here, ik vraag U alles te richten zoals U goeddunkt. En moge Gods wil geschieden!
In Uw handen, o Here, leg ik mijn lot, richt alles naar Uw wil.
Die lieve Alisa Ivanovna moet mijn vrouw worden, dacht ik steeds, maar nu weet ik niets meer. Sela!
Ik zie hoe Alisa Ivanovna me meer en meer ontglipt.
Heer, o Here, moge alom Uw wil geschieden.
Amen.
13 februari 1933
Daniil Charms
maandag 11 februari 2019
Jaap Zijlstra -- 12 februari 1999
• Jaap Zijlstra (1933-2015) was predikant en dichter. In het tijdschrift Liter zijn fragmenten opgenomen uit zijn Schrijversdagboek.
[12-2]
Na afloop van een kerkdienst kwam een jonge vrouw naar me toe en vroeg om een gesprek. Vandaag is M. geweest. Ze heeft een vriendelijk en vrolijk gezicht, ziet er gezond en levenslustig uit. Maar als ze begint te vertellen, vertrekt haar gezicht en schokt haar lichaam. Incest. Ze is een schippersdochter en vanaf haar dertiende jarenlang misbruikt. Als kind schreef ze verhaaltjes en gedichtjes. Ze laat me de schrijfsels zien. Vanaf haar dertiende schreef ze niets meer. Op school dacht men dat M. achterlijk was want ze zei niets. Doodsbang zich te verspreken. Vader had gezegd: als je praat, vermoord ik je.
Op haar achttiende heeft M., tegen de zin van haar ouders, een baan aan wal gezocht. Ze is nu eenentwintig en bejaardenverzorgster. Ik probeer weer te schrijven, zegt ze. Niet over mijzelf, dat lukt niet. Verhaaltjes voor kinderen.
Ik ben op zoek naar God, zegt M. Ik wil Hem vragen waar Hij was al die gruwelijke jaren. Waarom Hij mij alleen heeft gelaten. Is dat een Vader?
M. belooft volgende maand terug te komen. Ik kan de hele nacht niet slapen en schrijf bladzijden vol razende regels. Niet om het gesprek van mij af te schrijven. Maar om het naar mij toe te schrijven. Om een beetje orde te scheppen in de doolhof van gedachten. Kan ik plaatsvervangend iets voor M. doen? Is dit een begin?
Ik mis het gesprek met mijn moeder. Ik belde haar elke zaterdagavond. Zij is bijna 92 jaar geworden. Een voorrecht, zo'n hoge ouderdom. Een gezegende leeftijd. Jawel, maar je begraaft geen leeftijd, je begraaft je moeder. Ze vroeg altijd: Waar preek je morgen? Als ik het verteld had, voegde ze er soms aan toe: Ik bid voor je als je onderweg bent. Maar denk erom, m'n gebed geldt maar tot honderd kilometer per uur.
[14-2]
Zondagmorgen. Vroeg op. Onderweg naar Zoetermeer het gevoel: ik heb iets vergeten. Ontbeten? Ja. Gas uit? Ja. Rijbewijs bij me? Ja. Ik ga tanken. De pompbediende vraagt: Hebt u vanmorgen vis gegeten? Ik antwoord verbaasd: Nee, alleen maar een boterham met honing en een scharrelei. Hij zegt: Ik dacht het maar, de graten steken door uw kin.
[12-2]
Na afloop van een kerkdienst kwam een jonge vrouw naar me toe en vroeg om een gesprek. Vandaag is M. geweest. Ze heeft een vriendelijk en vrolijk gezicht, ziet er gezond en levenslustig uit. Maar als ze begint te vertellen, vertrekt haar gezicht en schokt haar lichaam. Incest. Ze is een schippersdochter en vanaf haar dertiende jarenlang misbruikt. Als kind schreef ze verhaaltjes en gedichtjes. Ze laat me de schrijfsels zien. Vanaf haar dertiende schreef ze niets meer. Op school dacht men dat M. achterlijk was want ze zei niets. Doodsbang zich te verspreken. Vader had gezegd: als je praat, vermoord ik je.
Op haar achttiende heeft M., tegen de zin van haar ouders, een baan aan wal gezocht. Ze is nu eenentwintig en bejaardenverzorgster. Ik probeer weer te schrijven, zegt ze. Niet over mijzelf, dat lukt niet. Verhaaltjes voor kinderen.
Ik ben op zoek naar God, zegt M. Ik wil Hem vragen waar Hij was al die gruwelijke jaren. Waarom Hij mij alleen heeft gelaten. Is dat een Vader?
M. belooft volgende maand terug te komen. Ik kan de hele nacht niet slapen en schrijf bladzijden vol razende regels. Niet om het gesprek van mij af te schrijven. Maar om het naar mij toe te schrijven. Om een beetje orde te scheppen in de doolhof van gedachten. Kan ik plaatsvervangend iets voor M. doen? Is dit een begin?
Zijn hand kwam nader[13-2]
en heeft mij beschreven,
hij heeft zijn pen
in mijn gedicht gedreven,
van mijn geheimtaal
liet hij niets in leven.
Ik mis het gesprek met mijn moeder. Ik belde haar elke zaterdagavond. Zij is bijna 92 jaar geworden. Een voorrecht, zo'n hoge ouderdom. Een gezegende leeftijd. Jawel, maar je begraaft geen leeftijd, je begraaft je moeder. Ze vroeg altijd: Waar preek je morgen? Als ik het verteld had, voegde ze er soms aan toe: Ik bid voor je als je onderweg bent. Maar denk erom, m'n gebed geldt maar tot honderd kilometer per uur.
[14-2]
Zondagmorgen. Vroeg op. Onderweg naar Zoetermeer het gevoel: ik heb iets vergeten. Ontbeten? Ja. Gas uit? Ja. Rijbewijs bij me? Ja. Ik ga tanken. De pompbediende vraagt: Hebt u vanmorgen vis gegeten? Ik antwoord verbaasd: Nee, alleen maar een boterham met honing en een scharrelei. Hij zegt: Ik dacht het maar, de graten steken door uw kin.
zondag 10 februari 2019
Josep Pla -- 11 februari 1919
• Josep Pla i Casadevall (1897-1981) was een Spaanse schrijver en journalist. Zijn dagboeken over de jaren 1918-1920 zijn in het Nederlands vertaald door Adri Boon, en uitgegeven onder de titel Het grijze schrift.
11 februari. Bibliotheek van het Ateneu tot twee uur 's nachts. Wandeling over de Rambla. Een drukte van belang. De liefdesmarkt op het pla de les Comèdies is imponerend. Een grote overvloed aan meisjes uit het zuiden van Frankrijk, lang, struis, majestueus. Billen wiegen langs, draaiend als mechanisch aangedreven bollen. Er bevindt zich een dichte kosmopolitische mensenmenigte. Gelaatstrekken getekend door hebzucht-door een droevige hardheid of door het veinzen van valse vreugde. Op de Boque- ria staan groentekarren - malse kolen bedekt met kleine waterdruppeltjes, roze broccoli. Hun etenspannetjes meedragend verschijnen in de zijstraten de eerste werkmannen; om hun hals een witte doek.
11 februari. Bibliotheek van het Ateneu tot twee uur 's nachts. Wandeling over de Rambla. Een drukte van belang. De liefdesmarkt op het pla de les Comèdies is imponerend. Een grote overvloed aan meisjes uit het zuiden van Frankrijk, lang, struis, majestueus. Billen wiegen langs, draaiend als mechanisch aangedreven bollen. Er bevindt zich een dichte kosmopolitische mensenmenigte. Gelaatstrekken getekend door hebzucht-door een droevige hardheid of door het veinzen van valse vreugde. Op de Boque- ria staan groentekarren - malse kolen bedekt met kleine waterdruppeltjes, roze broccoli. Hun etenspannetjes meedragend verschijnen in de zijstraten de eerste werkmannen; om hun hals een witte doek.
Rutger Kopland -- 10 februari 1996
• Rutger Kopland (1934-2012) was een Nederlandse dichter en hoogleraar. In 1996 gaf hij na zijn emeritaat colleges over poëzie in enige Oost-Europese landen. Hij hield over die periode een dagboek bij dat is gepubliceerd als Jonge sla in het Oosten. Het onderstaande fragment beschrijft de eesrte dag van zijn verblijf in St. Petersburg en Tartu.
10 februari 1996
Halfzeven sta ik voor een raam in de Jordaan. Het sneeuwt. Over een paar uur ben ik in St. Petersburg. De wereld is nog moeilijk te begrijpen. Ik moet iets doen.
Om kwart voor acht staan wij, mijn vrouw en ik, aan balie tien op Schiphol. Het meisje achter haar computer blijkt al helemaal op ons te hebben gerekend. En bij het instappen in het vliegtuig alweer zo'n lieve vrouw. Ook daar was op ons gerekend. Ik begin weer vertrouwd te raken met de wereld.
Om drie uur landen we in St. Petersburg, een stil vliegveldje, te vergelijken met vliegveld Eelde. Hier en daar staan wat besneeuwde toestellen van Aeroflot in de sneeuw. Door de verlaten aankomsthal vliegen wat vogeltjes, het ruikt naar vreemde sigaretten, overal staan Camelasbakken, knarsend zet zich een bagageband in beweging, door een poort met versleten flappen komt onze koffer, rustig, alsof hij nog slaapt. Door luidsprekers komt pittige Amerikaanse muziek, bij de uitgang worden we verwelkomd door lieve Nederlands sprekende Russinnen, die ons met een roestig volkswagenbusje met zware klappen over het verwoeste wegdek naar ons hotel brengen, waar wij met dollars een kamer betalen met Philips televisie, gedesinfecteerd bad, en uitzicht op de Neva.
Mijn vrouw en ik gaan wandelen, maar het is snerpend koud, min twintig graden Celsius en oostenwind bij heldere hemel. Ook al zijn we gekleed als Michelinmannetjes — nog nooit heb ik in mijn leven zoveel kleren aangehad — we moeten terug, terug naar de kamer van het hotel. Ik zit in een vlekkerige fauteuil, met een glaasje Bokma van Schiphol, te kijken. De verkeersweg voor het hotel langs de Neva: een stroom van geblutste, dikke rookwolken producerende Amerikaanse, Franse, Duitse, Japanse, Italiaanse, Russische auto's, die in Nederland allang gestorven zouden zijn. Alsof een autokerkhof tot leven is gewekt. En daarachter de Neva, vlekkeloos wit gevroren, het oorlogsschip de Aurora, de dageraad van de oktoberrevolutie, de eindeloze, statig bebouwde oevers. Die winterse ansichtkaart uit St. Petersburg.
Op weg naar een maaltijd dwalen we door ons honderden meters lange hotel. Het is zo'n vijfentwintig jaar oud en de architectuur is het produkt van wat de Russen de Repressance stijl noemen. De mens moet zich hier zeer klein voelen omdat de Staat zo groot is. Wat ons betreft lukt dat aardig. De hallen op de begane grond en de eerste verdieping zijn ongeveer zo groot als een voetbalveld, de plafonds zo hoog als die van een bovenmaatse sporthal. De verdiepingen zijn verbonden met het soort trappen vanwaar men parades afneemt. Het gebouw is leeg, schaars verlicht, hier en daar staan gigantische plastic fauteuils waar waarschijnlijk nog nooit iemand in heeft gezeten. Aan het eind van onze tocht belanden we in een duister restaurant, de tafels zijn chique gedekt, maar op één na onbezet. De wanden zijn van spiegelglas, waardoor de leegte zich verdubbelt. Uit luidsprekers komt Russische Amerikaanse muziek. Maar we hebben honger en blijven. Goed gegeten trouwens, met dollars betaald.
10 februari 1996
Halfzeven sta ik voor een raam in de Jordaan. Het sneeuwt. Over een paar uur ben ik in St. Petersburg. De wereld is nog moeilijk te begrijpen. Ik moet iets doen.
Om kwart voor acht staan wij, mijn vrouw en ik, aan balie tien op Schiphol. Het meisje achter haar computer blijkt al helemaal op ons te hebben gerekend. En bij het instappen in het vliegtuig alweer zo'n lieve vrouw. Ook daar was op ons gerekend. Ik begin weer vertrouwd te raken met de wereld.
Om drie uur landen we in St. Petersburg, een stil vliegveldje, te vergelijken met vliegveld Eelde. Hier en daar staan wat besneeuwde toestellen van Aeroflot in de sneeuw. Door de verlaten aankomsthal vliegen wat vogeltjes, het ruikt naar vreemde sigaretten, overal staan Camelasbakken, knarsend zet zich een bagageband in beweging, door een poort met versleten flappen komt onze koffer, rustig, alsof hij nog slaapt. Door luidsprekers komt pittige Amerikaanse muziek, bij de uitgang worden we verwelkomd door lieve Nederlands sprekende Russinnen, die ons met een roestig volkswagenbusje met zware klappen over het verwoeste wegdek naar ons hotel brengen, waar wij met dollars een kamer betalen met Philips televisie, gedesinfecteerd bad, en uitzicht op de Neva.
Mijn vrouw en ik gaan wandelen, maar het is snerpend koud, min twintig graden Celsius en oostenwind bij heldere hemel. Ook al zijn we gekleed als Michelinmannetjes — nog nooit heb ik in mijn leven zoveel kleren aangehad — we moeten terug, terug naar de kamer van het hotel. Ik zit in een vlekkerige fauteuil, met een glaasje Bokma van Schiphol, te kijken. De verkeersweg voor het hotel langs de Neva: een stroom van geblutste, dikke rookwolken producerende Amerikaanse, Franse, Duitse, Japanse, Italiaanse, Russische auto's, die in Nederland allang gestorven zouden zijn. Alsof een autokerkhof tot leven is gewekt. En daarachter de Neva, vlekkeloos wit gevroren, het oorlogsschip de Aurora, de dageraad van de oktoberrevolutie, de eindeloze, statig bebouwde oevers. Die winterse ansichtkaart uit St. Petersburg.
Op weg naar een maaltijd dwalen we door ons honderden meters lange hotel. Het is zo'n vijfentwintig jaar oud en de architectuur is het produkt van wat de Russen de Repressance stijl noemen. De mens moet zich hier zeer klein voelen omdat de Staat zo groot is. Wat ons betreft lukt dat aardig. De hallen op de begane grond en de eerste verdieping zijn ongeveer zo groot als een voetbalveld, de plafonds zo hoog als die van een bovenmaatse sporthal. De verdiepingen zijn verbonden met het soort trappen vanwaar men parades afneemt. Het gebouw is leeg, schaars verlicht, hier en daar staan gigantische plastic fauteuils waar waarschijnlijk nog nooit iemand in heeft gezeten. Aan het eind van onze tocht belanden we in een duister restaurant, de tafels zijn chique gedekt, maar op één na onbezet. De wanden zijn van spiegelglas, waardoor de leegte zich verdubbelt. Uit luidsprekers komt Russische Amerikaanse muziek. Maar we hebben honger en blijven. Goed gegeten trouwens, met dollars betaald.
Philip Mechanicus -- 9 februari 1944
• Philip Mechanicus (1989-1944) was een Nederlandse journalist. Tijdens zijn gevangenschap in Westerbork hield hij een dagboek bij dat is gepubliceerd als In dépôt (1964).
Woensdag 9 februari
Het transport van de zieken van de ziekenbarakken naar de trein gisteren tart elke beschrijving. Om twee uur in de nacht zijn de verplegers reeds begonnen met het aankleden van de voor transport aangewezenen, od-ers, die met paard en open wagen voorreden, hebben de zieken op bedden naast en op elkaar op de wagen geschoven, zoals men lijkkisten in een lijkwagen schuift. Terwijl natte sneeuw uit de donkere hemel droop en alles met een klam, klef wit waas bedekte, in het donker van een wintermorgen. Zo zijn ze ook naar de beestentrein gereden, hobbelend en hotsend, waar zij ook onder de blote hemel stonden, wachtend op hun inlading, zoals men lijken schuift in een lijkwagen. Kinderen met roodvonk en diphterie zijn huilend naar de slang gedragen. Ouderloze kinderen uit het Weeshuis. Misschien wel het beestachtigste transport van alle transporten, die er zijn gegaan. Men raakt door de veelheid, de grofheid, de beestachtigheid het zicht erop kwijt, maar dit transport spande toch wel de kroon wat betreft gebrek aan consideratie voor de zieken. Nog voor het transport vertrokken was, was er reeds een zieke overleden. Een lege wagen gaat met de trein mee, gereserveerd voor hen, die onderweg sneuvelen. Zoals er voordien een vlucht naar het Ziekenhuis viel waar te nemen uit vrees voor transport, zo valt er sedert gisteren een vlucht uit het Ziekenhuis te constateren wegens vrees voor transport. De doktoren geven het parool uit: zo gauw mogelijk er uit! Vandaag verlaten tachtig patienten het ziekenhuis. Barak 81 en barak 82 worden in hun geheel ontruimd. Over blijven nog de ziekenbarakken 1 tot 6. Het ziekenhuispersoneel is plotseling tot een waterhoofd van het ziekenhuis uitgedijd: ruim achthonderd man voor nog geen vijfhonderd patienten. Men verwacht ontslag bij bosjes. Intussen is de liefde voor Zelle en Theresienstadt gestegen. Velen, die hun transport daarheen hadden laten voorbijgaan, zeggen nu: als Zelle weer aan de beurt komt, ga ik mee. Als Theresienstadt weer aan de beurt komt, ga ik mee. Ik neem niet het risico, naar Auschwitz te worden gestuurd, zeker niet in zo'n beestenwagen. Uit vrees voor het grotere kwaad, kiest men het kleinere. Men hoopt nog dat de langverwachte invasie komt en dat die tussenbeide komt. Het gerucht gaat, dat er in Noord- en Zuid-Holland proclamaties zijn aangeplakt, waarin staat wat men te doen heeft met het oog op een aanstaande invasie. Het wordt tegengesproken. Gezegd wordt, dat hier een Lagerorder gereed ligt, die de kampingezetenen meedeelt, dat zij zich op eerste aanzegging binnen twee uur marsvaardig moeten maken. Dit wordt tegengesproken. Men vreest dat men het risico loopt, bij een invasie in Nederland met pak en zak te voet over de grens van Duitsland te worden gevoerd. Zo zwalkt men hier heen en weer, niet wetende wat men wensen moet, niet wetende wat men doen of laten moet. De metaalindustrie heeft er een nieuwe branche bijgekregen: demonteren van wrakstukken van omlaag geschoten vliegmachines, die hierheen worden gebracht, per schuit, via het Oranje-Kanaal. Er zijn vliegtuigen bij van alle nationaliteiten en types: Spitfires, Dorniers, Junkers enzovoort. Op het terrein achter het ziekenhuis liggen de aangevoerde wrakstukken langs het kanaal voor het prikkeldraad. Metaaldeskundigen verklaren, dat het materiaal van de Duitse machines prima is, maar dat van de Engelse en Amerikaanse machines nog beter. Vooral van het laatste verzamelen zij, met goedkeuring van de commandant, stukken, die bruikbaar zijn voor vernieuwing van onderdelen der kamp-automobielen, die te kampen hadden met gebrek aan prima materiaal. Natuurlijk groot bekijks van de kant der kampingezetenen. Clandestien ‘Nieuwe Rotterdamsche Courant’ en ‘Asser Courant’ van de laatste paar dagen gelezen. Verkwikkende lectuur na zo lang te zijn gespeend geweest van kranteberichten en -artikelen. Oorlogsnieuws eerste klasse, Duitsers erkennen de val van Rowno en Luzk, rede van Hitler: grote woorden, angst voor het bolsjewisme.
Gerucht gaat dat 9 februari weer een nieuwe revue in het kamp gaat lopen. In de branche regenmantels maken heerst het sweating-systeem: het werk gaat aan de lopende band. Klachten over te zware arbeid van de meisjes. Het regent pijpestelen. Het kamp is één kluit modder. Ga nog steeds op klompen. Geariseerde vrouw met man en dochter naar Amsterdam gezonden.
Woensdag 9 februari
Het transport van de zieken van de ziekenbarakken naar de trein gisteren tart elke beschrijving. Om twee uur in de nacht zijn de verplegers reeds begonnen met het aankleden van de voor transport aangewezenen, od-ers, die met paard en open wagen voorreden, hebben de zieken op bedden naast en op elkaar op de wagen geschoven, zoals men lijkkisten in een lijkwagen schuift. Terwijl natte sneeuw uit de donkere hemel droop en alles met een klam, klef wit waas bedekte, in het donker van een wintermorgen. Zo zijn ze ook naar de beestentrein gereden, hobbelend en hotsend, waar zij ook onder de blote hemel stonden, wachtend op hun inlading, zoals men lijken schuift in een lijkwagen. Kinderen met roodvonk en diphterie zijn huilend naar de slang gedragen. Ouderloze kinderen uit het Weeshuis. Misschien wel het beestachtigste transport van alle transporten, die er zijn gegaan. Men raakt door de veelheid, de grofheid, de beestachtigheid het zicht erop kwijt, maar dit transport spande toch wel de kroon wat betreft gebrek aan consideratie voor de zieken. Nog voor het transport vertrokken was, was er reeds een zieke overleden. Een lege wagen gaat met de trein mee, gereserveerd voor hen, die onderweg sneuvelen. Zoals er voordien een vlucht naar het Ziekenhuis viel waar te nemen uit vrees voor transport, zo valt er sedert gisteren een vlucht uit het Ziekenhuis te constateren wegens vrees voor transport. De doktoren geven het parool uit: zo gauw mogelijk er uit! Vandaag verlaten tachtig patienten het ziekenhuis. Barak 81 en barak 82 worden in hun geheel ontruimd. Over blijven nog de ziekenbarakken 1 tot 6. Het ziekenhuispersoneel is plotseling tot een waterhoofd van het ziekenhuis uitgedijd: ruim achthonderd man voor nog geen vijfhonderd patienten. Men verwacht ontslag bij bosjes. Intussen is de liefde voor Zelle en Theresienstadt gestegen. Velen, die hun transport daarheen hadden laten voorbijgaan, zeggen nu: als Zelle weer aan de beurt komt, ga ik mee. Als Theresienstadt weer aan de beurt komt, ga ik mee. Ik neem niet het risico, naar Auschwitz te worden gestuurd, zeker niet in zo'n beestenwagen. Uit vrees voor het grotere kwaad, kiest men het kleinere. Men hoopt nog dat de langverwachte invasie komt en dat die tussenbeide komt. Het gerucht gaat, dat er in Noord- en Zuid-Holland proclamaties zijn aangeplakt, waarin staat wat men te doen heeft met het oog op een aanstaande invasie. Het wordt tegengesproken. Gezegd wordt, dat hier een Lagerorder gereed ligt, die de kampingezetenen meedeelt, dat zij zich op eerste aanzegging binnen twee uur marsvaardig moeten maken. Dit wordt tegengesproken. Men vreest dat men het risico loopt, bij een invasie in Nederland met pak en zak te voet over de grens van Duitsland te worden gevoerd. Zo zwalkt men hier heen en weer, niet wetende wat men wensen moet, niet wetende wat men doen of laten moet. De metaalindustrie heeft er een nieuwe branche bijgekregen: demonteren van wrakstukken van omlaag geschoten vliegmachines, die hierheen worden gebracht, per schuit, via het Oranje-Kanaal. Er zijn vliegtuigen bij van alle nationaliteiten en types: Spitfires, Dorniers, Junkers enzovoort. Op het terrein achter het ziekenhuis liggen de aangevoerde wrakstukken langs het kanaal voor het prikkeldraad. Metaaldeskundigen verklaren, dat het materiaal van de Duitse machines prima is, maar dat van de Engelse en Amerikaanse machines nog beter. Vooral van het laatste verzamelen zij, met goedkeuring van de commandant, stukken, die bruikbaar zijn voor vernieuwing van onderdelen der kamp-automobielen, die te kampen hadden met gebrek aan prima materiaal. Natuurlijk groot bekijks van de kant der kampingezetenen. Clandestien ‘Nieuwe Rotterdamsche Courant’ en ‘Asser Courant’ van de laatste paar dagen gelezen. Verkwikkende lectuur na zo lang te zijn gespeend geweest van kranteberichten en -artikelen. Oorlogsnieuws eerste klasse, Duitsers erkennen de val van Rowno en Luzk, rede van Hitler: grote woorden, angst voor het bolsjewisme.
Gerucht gaat dat 9 februari weer een nieuwe revue in het kamp gaat lopen. In de branche regenmantels maken heerst het sweating-systeem: het werk gaat aan de lopende band. Klachten over te zware arbeid van de meisjes. Het regent pijpestelen. Het kamp is één kluit modder. Ga nog steeds op klompen. Geariseerde vrouw met man en dochter naar Amsterdam gezonden.
vrijdag 8 februari 2019
Frederik van Eeden -- 8 februari 1891
• De Nederlandse schrijver en psychiater Frederik van Eeden (1860-1932), hield naast een uitgebreid dagboek ook een dromenboek bij.
7 februari 1891
Droom: een Japansche dame, oud, leelijk, met leelijke mond en tanden. Ik zei een Japansch woord voor‘rijtuig’: ‘janekuri’ - ze sprak mij verachtelijk na, om mijn slechte uitspraak en verbeterde ‘Jáne-ku-ri-’
8 februari 1891
Laat naar bed gegaan. Tegen den morgen veel en prachtig gedroomd. Mooi en grandioos - als op de hoogte van mijn beschreven werk. - Een feest in een stad - Luxemburg of Maastricht. Veel spoorreis om er te komen. Een groote, breede laan door groen bosch. Daar aan 't eind, daar is de kathedraal. Mama loopt bij me. Ik kijk in 't groen en zie vogels, bloemen en dieren. Intens zomer en buitengevoel. De gevel van de kathedraal zal verlicht worden, een groote frontomraming van kleine lichtjes. Het licht valt wit en ver door de groote laan. Tegelijk nacht en dag. Maar er is een feest. Daar gaat het woest toe. Een carneval. Dit is niet goed, het mag niet. Er komt bericht van den koning dat de groote verlichting plotseling niet branden wil. Is er een doode? - neen, het feest is zondig. Ik ga naar buiten - de verlichting is gedoofd. Ik kom feestvierenden tegen. Woest hollende paarden die geheel in vlam staan, of ze met brandend pek overgoten zijn. Voor mij de kathedraal - een ontzachlijk Gotisch gebouw - grooter dan al wat ik ken. Het staat lomp en wat vervormd, als een grof titanisch werk van verschrikkelijke kracht/ een lage, breede lompgebouwde poort onderaan, en daarop getorend, ongeloofelijk hoog, een massa steen met gothische spitsen, die niet recht op gaat maar wat overhelt als van overmatige, omhoogstrevende kracht. Somber, donkergrijs. Ik loop onderlangs in een angstigmakende schaduw. Ik denk: ‘nu kan het gebeuren, dat het instort en mij verplettert. Het kan juist nu gebeuren.’ Ik zing, een plechtig oratoriumgezang. Ik zing luid galmend op, met volle stem en volkomen zuiver, heerlijk mooi. Een heerlijke sensatie. Het is een klacht, met deze woorden: ‘Nun habe ich, Gott, deinen Gnaden verloren.’ Terwijl ik zing hoor ik uit de kathedraal de begeleiding van mijn zang. Ik weet het is de koning die hetzelfde zingt.
Onbeschrijfelijke aandoening van mooi, van gemeenschap in devotie. Dan veel intermezzo's vaag. Het voortdurend gevoel van hoog boven 't gewone leven, in de hooge sfeer van mijn boek. Dan een wandeling 's morgens vroeg, op een zonnige weg bij een veer aan een rivier, waar 't zeer druk is in de buurt van Parijs. Een heerlijke zomerweg langs 't water. Iets als de weg naar Zuilen. In de verte torens van een Hollandsche stad. Het is warm, ik doe mijn demi-saison uit.
Maandag 9 februari 1891
's Nachts gedroomd van Engelsche goudstukken. Kwartjes, sovereigns. Er kwam een postkwitantie voor 2 guinjes die ik aan Tuckey betalen moet [voor Liébault]. Toen ik vanmorgen in Amsterdam kwam was het eerste wat v.R. mij zei: Ik heb Adriaan weggestuurd met de 2 guinjes voor Tuckey{...}; Een droom gehad van heftig sensueel verlangen. Met bevrediging.
7 februari 1891
Droom: een Japansche dame, oud, leelijk, met leelijke mond en tanden. Ik zei een Japansch woord voor‘rijtuig’: ‘janekuri’ - ze sprak mij verachtelijk na, om mijn slechte uitspraak en verbeterde ‘Jáne-ku-ri-’
8 februari 1891
Laat naar bed gegaan. Tegen den morgen veel en prachtig gedroomd. Mooi en grandioos - als op de hoogte van mijn beschreven werk. - Een feest in een stad - Luxemburg of Maastricht. Veel spoorreis om er te komen. Een groote, breede laan door groen bosch. Daar aan 't eind, daar is de kathedraal. Mama loopt bij me. Ik kijk in 't groen en zie vogels, bloemen en dieren. Intens zomer en buitengevoel. De gevel van de kathedraal zal verlicht worden, een groote frontomraming van kleine lichtjes. Het licht valt wit en ver door de groote laan. Tegelijk nacht en dag. Maar er is een feest. Daar gaat het woest toe. Een carneval. Dit is niet goed, het mag niet. Er komt bericht van den koning dat de groote verlichting plotseling niet branden wil. Is er een doode? - neen, het feest is zondig. Ik ga naar buiten - de verlichting is gedoofd. Ik kom feestvierenden tegen. Woest hollende paarden die geheel in vlam staan, of ze met brandend pek overgoten zijn. Voor mij de kathedraal - een ontzachlijk Gotisch gebouw - grooter dan al wat ik ken. Het staat lomp en wat vervormd, als een grof titanisch werk van verschrikkelijke kracht/ een lage, breede lompgebouwde poort onderaan, en daarop getorend, ongeloofelijk hoog, een massa steen met gothische spitsen, die niet recht op gaat maar wat overhelt als van overmatige, omhoogstrevende kracht. Somber, donkergrijs. Ik loop onderlangs in een angstigmakende schaduw. Ik denk: ‘nu kan het gebeuren, dat het instort en mij verplettert. Het kan juist nu gebeuren.’ Ik zing, een plechtig oratoriumgezang. Ik zing luid galmend op, met volle stem en volkomen zuiver, heerlijk mooi. Een heerlijke sensatie. Het is een klacht, met deze woorden: ‘Nun habe ich, Gott, deinen Gnaden verloren.’ Terwijl ik zing hoor ik uit de kathedraal de begeleiding van mijn zang. Ik weet het is de koning die hetzelfde zingt.
Onbeschrijfelijke aandoening van mooi, van gemeenschap in devotie. Dan veel intermezzo's vaag. Het voortdurend gevoel van hoog boven 't gewone leven, in de hooge sfeer van mijn boek. Dan een wandeling 's morgens vroeg, op een zonnige weg bij een veer aan een rivier, waar 't zeer druk is in de buurt van Parijs. Een heerlijke zomerweg langs 't water. Iets als de weg naar Zuilen. In de verte torens van een Hollandsche stad. Het is warm, ik doe mijn demi-saison uit.
Maandag 9 februari 1891
's Nachts gedroomd van Engelsche goudstukken. Kwartjes, sovereigns. Er kwam een postkwitantie voor 2 guinjes die ik aan Tuckey betalen moet [voor Liébault]. Toen ik vanmorgen in Amsterdam kwam was het eerste wat v.R. mij zei: Ik heb Adriaan weggestuurd met de 2 guinjes voor Tuckey{...}; Een droom gehad van heftig sensueel verlangen. Met bevrediging.
woensdag 6 februari 2019
Louis Tas (Loden Vogel) -- 7 februari 1945
• Louis Tas (1920-2011) publiceerde onder het pseudoniem Loden Vogel Dagboek uit een kamp, over zijn ervaringen in Bergen-Belsen. Na de oorlog werd hij een bekende Amsterdamse psychoanalyticus, die veel kunstenaars en acteurs onder zijn clientèle had. Interview.
Woensdag 7 februari
[...] Het vroegere kamp voor Russen, waar nu vrouwen wonen uit Auschwitz en Birkenau, is werkelijk een fascinerende plaats: ik was nog steeds er niet aan gewend en het spijt me dat ik dit kijkje in het hiernamaals niet heb kunnen rekken. Een conclusie: Poolse jodinnen liggen me niet, en Pools-Jiddisch óók niet, de charme van het oostjodendom ligt uitsluitend bij de Russen.
Er zijn daar ook arische Poolsen en Russinnen. Alles is in doorlopende beweging: steeds komen er nieuwe transporten aan; velen hebben dagenlang gelopen. De selectieverhalen uit Auschwitz kende ik al: ik vind vergassen minder wreed dan het uithongeren van hier. (Bij een ‘natuurlijk’ sterfteverval, zoals hier, krijgt men een overwegen van het arbeitsunfähige deel van de bevolking: hier zo sterk, dat de drollen op straat blijven liggen, en de zieken niet verpleegd worden, en de was niet gedaan.)
De corruptie is heel sterk in dat kamp, en van het eten krijgen de vrouwen maar de helft; de andere helft dient om een grote minderheid van ‘Lagerältesten’, ‘Blockowa's’, ‘Stubowa's’, ‘Kapo's’ en andere, met zijden kousen en hoge laarzen uitgeruste vrouwen goed te voeden. Dezen zwaaien met stokken, schreeuwen, trappen en het is alles komedie; iedereen steelt brutaal, niemand vreest klappen, namen noteren zoals hier gebeurt niet. 's Ochtends om 4 uur moest ik de transporten aardappelen koolraapsnippers van schilkeuken naar keuken begeleiden, en kon niet verhinderen dat horden hongerige vrouwen (onderweg attaqueerden, uit het donker komend en er weer in verdwijnend, en) de bakken leegmaakten. Op het laatst sloeg ik er met een bezem op - zonder succes. Later namen 4 Russinnen het van me over, die steeds, voor zover dat in het donker gíng, het terrein vrij ranselden. 's Ochtends om 4 uur zijn ze al op om te stelen, geen wonder dat het broodmagazijn op een nacht is leeggeplunderd. In ons kamp liggen keuken en magazijn buiten het hek, daar zijn het barakken tussen de andere. De Uscha, een heel aardige, met wie het prettig werken was, heeft toch vrouwen uit de gang gegooid, waar ze al onze koolraapvaten (werk van één dag) in 3 minuten hadden leeggemaakt, sloeg ze, trapte ze op de grond liggend halfdood.
[...]
Woensdag 7 februari
[...] Het vroegere kamp voor Russen, waar nu vrouwen wonen uit Auschwitz en Birkenau, is werkelijk een fascinerende plaats: ik was nog steeds er niet aan gewend en het spijt me dat ik dit kijkje in het hiernamaals niet heb kunnen rekken. Een conclusie: Poolse jodinnen liggen me niet, en Pools-Jiddisch óók niet, de charme van het oostjodendom ligt uitsluitend bij de Russen.
Er zijn daar ook arische Poolsen en Russinnen. Alles is in doorlopende beweging: steeds komen er nieuwe transporten aan; velen hebben dagenlang gelopen. De selectieverhalen uit Auschwitz kende ik al: ik vind vergassen minder wreed dan het uithongeren van hier. (Bij een ‘natuurlijk’ sterfteverval, zoals hier, krijgt men een overwegen van het arbeitsunfähige deel van de bevolking: hier zo sterk, dat de drollen op straat blijven liggen, en de zieken niet verpleegd worden, en de was niet gedaan.)
De corruptie is heel sterk in dat kamp, en van het eten krijgen de vrouwen maar de helft; de andere helft dient om een grote minderheid van ‘Lagerältesten’, ‘Blockowa's’, ‘Stubowa's’, ‘Kapo's’ en andere, met zijden kousen en hoge laarzen uitgeruste vrouwen goed te voeden. Dezen zwaaien met stokken, schreeuwen, trappen en het is alles komedie; iedereen steelt brutaal, niemand vreest klappen, namen noteren zoals hier gebeurt niet. 's Ochtends om 4 uur moest ik de transporten aardappelen koolraapsnippers van schilkeuken naar keuken begeleiden, en kon niet verhinderen dat horden hongerige vrouwen (onderweg attaqueerden, uit het donker komend en er weer in verdwijnend, en) de bakken leegmaakten. Op het laatst sloeg ik er met een bezem op - zonder succes. Later namen 4 Russinnen het van me over, die steeds, voor zover dat in het donker gíng, het terrein vrij ranselden. 's Ochtends om 4 uur zijn ze al op om te stelen, geen wonder dat het broodmagazijn op een nacht is leeggeplunderd. In ons kamp liggen keuken en magazijn buiten het hek, daar zijn het barakken tussen de andere. De Uscha, een heel aardige, met wie het prettig werken was, heeft toch vrouwen uit de gang gegooid, waar ze al onze koolraapvaten (werk van één dag) in 3 minuten hadden leeggemaakt, sloeg ze, trapte ze op de grond liggend halfdood.
[...]
dinsdag 5 februari 2019
Søren Kierkegaard -- 6 februari 1836
• Søren Kierkegaard (1813-1855) was een Deense filosoof. Dagboeken (vertaald door Cora Polet).
januari
Bijgeloof is iets merkwaardigs. Je zou verwachten dat iemand die een keer meegemaakt heeft dat zijn ziekelijke gedroom niet in vervulling is gagaan, dit in de toekomst op zou geven; maar het tegendeel geschiedt, het neemt in kracht toe, zoals de speelzucht groter wordt wanneer iemand een keer in de loterij verloren heeft.
februari
De mensen begrijpen me zo weinig dat ze zelfs mijn geklaag, dat ze me niet begrijpen, niet begrijpen.
februari
Het is vreemd dat onze tijd, die zo enthousiast is voor alles wat nuttig is, niet zo ver gaat dat ze de begrafenis en de piëteit voor de doden afschaft en aanbeveelt de lijken te verbranden; daar kan immers patent kunstmest van gemaakt worden.
januari
Bijgeloof is iets merkwaardigs. Je zou verwachten dat iemand die een keer meegemaakt heeft dat zijn ziekelijke gedroom niet in vervulling is gagaan, dit in de toekomst op zou geven; maar het tegendeel geschiedt, het neemt in kracht toe, zoals de speelzucht groter wordt wanneer iemand een keer in de loterij verloren heeft.
februari
De mensen begrijpen me zo weinig dat ze zelfs mijn geklaag, dat ze me niet begrijpen, niet begrijpen.
februari
Het is vreemd dat onze tijd, die zo enthousiast is voor alles wat nuttig is, niet zo ver gaat dat ze de begrafenis en de piëteit voor de doden afschaft en aanbeveelt de lijken te verbranden; daar kan immers patent kunstmest van gemaakt worden.
zondag 3 februari 2019
Annie Romein-Verschoor -- 4 februari 1942
• Annie Romein-Verschoor (1895-1978) was een bekende geschiedkundige, net als haar (nog bekendere) man Jan. In Omzien in verwondering heeft ze haar herinneringen neergeschreven: “halve eeuw sociale en culturele geschiedenis van Nederland, en tegelijk een intellectueel en emotioneel zelfportret”.
4 februari 1942
Het voorjaar van ’42 was uitzonderlijk koud, de sneeuw lag hier en daar meters hoog en werd slecht geruimd. Op mijn verjaardag ging ik met Annelies naar Hoog-Laren om Bart [zoon, opgenomen wegens tbc], die we al een kort berichtje hadden gestuurd over Jans [echtgenoot Jan Romein] arrestatie, verslag te doen. Voor dag en dauw in een bijna stapvoets rijdende lijn 8 met zijn doodse blauwe lichtpitjes door de verduisterde stad naar het station, van Bussum af lopen. Maar lopen was gewoon in de oorlog. Op de rijksweg ter hoogte van de Gooise Boer werd ik eens aangesproken door een keurige mevrouw – ze had zelfs nog een hoedje op en niet het uniform geworden hoofddoekje – die met een gebaar in oostelijke richting vroeg: ‘Is dat de weg naar Zwolle?’ en ik even gewoon terug; ‘Ja zeker, loopt u maar rechtuit.’ [...] De bewoners van het kamp Amersfoort mochten eenmaal per maand een brief schrijven en ontvangen: Jan op een ouderwets gevouwen en roodgelijnd velletje postpapier, ik mocht niet meer dan één kwarto vel vullen. Het waren puzzels, waar je aan weerskanten uren mee bezig was, om op dat éne vel en die tergend wijd getrokken lijntjes alles te zeggen en te suggereren wat je wilde overbrengen. Hetty Tielrooy kwam huilend met Johannes’ eerste brief bij me: hij had alleen maar op de eerste bladzijde geschreven dat hij zo’n kiespijn had. Je werd hard in die dagen. Ik zei: ‘Troost je, hij kan het niet zo slecht hebben als hij over niets anders heeft te klagen.’
4 februari 1942
Het voorjaar van ’42 was uitzonderlijk koud, de sneeuw lag hier en daar meters hoog en werd slecht geruimd. Op mijn verjaardag ging ik met Annelies naar Hoog-Laren om Bart [zoon, opgenomen wegens tbc], die we al een kort berichtje hadden gestuurd over Jans [echtgenoot Jan Romein] arrestatie, verslag te doen. Voor dag en dauw in een bijna stapvoets rijdende lijn 8 met zijn doodse blauwe lichtpitjes door de verduisterde stad naar het station, van Bussum af lopen. Maar lopen was gewoon in de oorlog. Op de rijksweg ter hoogte van de Gooise Boer werd ik eens aangesproken door een keurige mevrouw – ze had zelfs nog een hoedje op en niet het uniform geworden hoofddoekje – die met een gebaar in oostelijke richting vroeg: ‘Is dat de weg naar Zwolle?’ en ik even gewoon terug; ‘Ja zeker, loopt u maar rechtuit.’ [...] De bewoners van het kamp Amersfoort mochten eenmaal per maand een brief schrijven en ontvangen: Jan op een ouderwets gevouwen en roodgelijnd velletje postpapier, ik mocht niet meer dan één kwarto vel vullen. Het waren puzzels, waar je aan weerskanten uren mee bezig was, om op dat éne vel en die tergend wijd getrokken lijntjes alles te zeggen en te suggereren wat je wilde overbrengen. Hetty Tielrooy kwam huilend met Johannes’ eerste brief bij me: hij had alleen maar op de eerste bladzijde geschreven dat hij zo’n kiespijn had. Je werd hard in die dagen. Ik zei: ‘Troost je, hij kan het niet zo slecht hebben als hij over niets anders heeft te klagen.’
Wim Hazeu -- 3 februari 2006
• Wim Hazeu is een Nederlandse schrijver en biograaf. In het tijdschrift Liter publiceerde hij Een jaar voorafgaande aan de Lucebertbiografie
Fragmenten uit een dagboek.
3 februari 2006
- Ik heb de afgelopen dagen, op grond van mijn archief, de levens en werken van Elburg en Schierbeek bestudeerd, met name hun uitspraken. Zij waren per slot van rekening nauw bij het leven van Lucebert betrokken. Zo vul ik de tweede cirkel om Lucebert heen in (de eerste wordt gevormd door zijn familie, onderwijzers, leraren en jeugdvriendjes). Aan de biografie van Elburg werkt Jan van der Vegt, aan die van Schierbeek Ernst Bruinsma. Je zou je kunnen voorstellen dat de drie biografen met elkaar in een schoolgebouw zitten, elk in een lokaal, met een centrale archiefruimte waarin alle materiaal betreffende de Vijftigers is samengebracht. Je kan elkaar dan van informatie voorzien. Maar zo werkt het niet; als het erop aankomt zijn biografen even individualistisch als romanschrijvers.
Morgenavond receptie van De Bezige Bij in De Rode Hoed aan de Keizersgracht te Amsterdam. Ik zal erheen gaan. Misschien kan ik Remco Campert of Rudy Kousbroek inlichten dat ik hen eventueel zal bellen voor een afspraak over Lucebert. Het contract heb ik nog niet getekend. De uitgever vraagt er ook niet naar.
3 februari 2006
- Ik heb de afgelopen dagen, op grond van mijn archief, de levens en werken van Elburg en Schierbeek bestudeerd, met name hun uitspraken. Zij waren per slot van rekening nauw bij het leven van Lucebert betrokken. Zo vul ik de tweede cirkel om Lucebert heen in (de eerste wordt gevormd door zijn familie, onderwijzers, leraren en jeugdvriendjes). Aan de biografie van Elburg werkt Jan van der Vegt, aan die van Schierbeek Ernst Bruinsma. Je zou je kunnen voorstellen dat de drie biografen met elkaar in een schoolgebouw zitten, elk in een lokaal, met een centrale archiefruimte waarin alle materiaal betreffende de Vijftigers is samengebracht. Je kan elkaar dan van informatie voorzien. Maar zo werkt het niet; als het erop aankomt zijn biografen even individualistisch als romanschrijvers.
Morgenavond receptie van De Bezige Bij in De Rode Hoed aan de Keizersgracht te Amsterdam. Ik zal erheen gaan. Misschien kan ik Remco Campert of Rudy Kousbroek inlichten dat ik hen eventueel zal bellen voor een afspraak over Lucebert. Het contract heb ik nog niet getekend. De uitgever vraagt er ook niet naar.
Marguerite Yourcenar -- 2 februari 1968
• Uit een brief van Frans-Belgische Marguerite Yourcenar (1903-1987) aan ene Helen Howe Allen, over de schrijfster May Sarton, die zich volgens Yourcenar te veel als een ‘lavendelvrouwtje’ profileerde. Uit Nauwkeurig, met verbeten hartstocht (vertaald door Jan Versteeg).
Februari 1968
Ik bedoel niet te zeggen dat de man alle deugden bezit: de ineengestorte wereld waarin wij leven bewijst het tegendeel. Maar ik denk dat we het voor een deel aan het armzalige, kleingeestige egoïsme van de zeer fatsoenlijke naar lavendel ruikende en zich op een ‘harmonieus’ leventje trakterende dame te danken hebben dat de chaos voortduurt en groter wordt. Wat mijzelf betreft [...], ik zal me er tot het eind toe ten zeerste over blijven verbazen dat vrouwen die door hun bouw en hun functie iets van de aarde zelf weg zouden moeten hebben, die baren te midden van uitwerpselen en bloed, wier menstruatie verbonden is met de maancyclus en met het mysterie zelf dat deze bloeding vormt, die net als vriendelijke koeien met hun borstklieren een uiterst belangrijk voedingsmiddel kunnen produceren, die koken, dat wil zeggen met dood vlees en nog met aarde bedekte groenten in de weer zijn, kortom die wat hun lichaam, hun gezicht betreft, in hun vertwijfelde strijd tegen het ouder worden, voortdurend geconfronteerd worden met de langzame verwoesting en aftakeling van het uiterlijk, die dag na dag in de rimpels die dieper worden of de haren die grijs worden de dood reeds menen te zien, zo vreselijk onnatuurlijk kunnen zijn. Onnatuurlijk wanneer je te maken hebt met de opgeschilderde pop die wil verleiden op manieren die bij prostitutie horen, wat overigens ook haar sociale status is, en misschien nog onnatuurlijker wanneer het gaat om een fatsoenlijke dame? Men zoekt tevergeefs de vrouw...
Februari 1968
Ik bedoel niet te zeggen dat de man alle deugden bezit: de ineengestorte wereld waarin wij leven bewijst het tegendeel. Maar ik denk dat we het voor een deel aan het armzalige, kleingeestige egoïsme van de zeer fatsoenlijke naar lavendel ruikende en zich op een ‘harmonieus’ leventje trakterende dame te danken hebben dat de chaos voortduurt en groter wordt. Wat mijzelf betreft [...], ik zal me er tot het eind toe ten zeerste over blijven verbazen dat vrouwen die door hun bouw en hun functie iets van de aarde zelf weg zouden moeten hebben, die baren te midden van uitwerpselen en bloed, wier menstruatie verbonden is met de maancyclus en met het mysterie zelf dat deze bloeding vormt, die net als vriendelijke koeien met hun borstklieren een uiterst belangrijk voedingsmiddel kunnen produceren, die koken, dat wil zeggen met dood vlees en nog met aarde bedekte groenten in de weer zijn, kortom die wat hun lichaam, hun gezicht betreft, in hun vertwijfelde strijd tegen het ouder worden, voortdurend geconfronteerd worden met de langzame verwoesting en aftakeling van het uiterlijk, die dag na dag in de rimpels die dieper worden of de haren die grijs worden de dood reeds menen te zien, zo vreselijk onnatuurlijk kunnen zijn. Onnatuurlijk wanneer je te maken hebt met de opgeschilderde pop die wil verleiden op manieren die bij prostitutie horen, wat overigens ook haar sociale status is, en misschien nog onnatuurlijker wanneer het gaat om een fatsoenlijke dame? Men zoekt tevergeefs de vrouw...
Abonneren op:
Posts (Atom)