• Louis Sébastien Mercier (1740-1814) was een Franse schrijver, die beroemd is geworden met Tableau de Paris, een beschrijving in 1050 op zichzelf staande hoofdstukken van het dagelijks leven in Parijs, de ‘hoofdstad van de wereld’. Gedeelten eruit zijn in het Nederlands vertaald (door Willem Derks) onder de titel Niemand ontbijt meer met een glas wijn. Tableau van Parijs 1781-1788. Het fragment hieronder gaat over de eerste vlucht met een waterstofballon. De eerste vlucht met een heteluchtballon had kort daarvoor plaatsgevonden, op 15 oktober.
1 december 1783
Gedenkwaardige dag! [Jacques] Charles en [Nicholas-Louis] Robert verhieven zich in de lucht ten overstaan van een immense menigte die de tuin van de Tuilerieën was binnengelopen of binnengeklommen en de poorten had geforceerd. Wie dit heeft gezien, heeft alles gezien op het gebied van een talrijke, deinende en gevarieerde mensenmenigte. Tweehonderdduizend mensen staken hun armen in de lucht met houdingen van verbazing, bewondering en vreugde; sommigen huilden van angst om de dappere fysici, anderen vielen op hun knieën, verstikt van verbazing, schrik of ontroering: alle toeschouwers waren één met de aeronauten, die kalm en rustig het volk groetten met hun vlaggen die hoger dan de torens wapperden. De nieuwheid en de majesteit van die superbe ervaring; een stralende zon, de luchtreizigers nodend die de aarde vaarwel leken te zeggen; de luchtreizigers zelf, die in het luchtruim verdwenen onder de toejuichingen van hun medeburgers die voor hen baden, huilden, beefden; en ten slotte de immense, prachtig ontvouwde ballon, gelijk een ster of de strijdwagen van een godheid die over de elementen heerst: nooit en nergens ter wereld heeft de fysica een buitengewoner ogenblik tot stand gebracht dat zo tot ieders hart sprak, en nooit zal deze unieke dag weerkeren.
Wat de aandachtige waarnemer het meest trof, waren de vrees en het mededogen die aller harten vervulden en die de blijheid van de bewondering iets smartelijks gaven. Ik heb mensen gehoord die, bij al hun emoties over een nieuwe gewaarwording, zichzelf verweten getuige te zijn van een prachtige, maar levensgevaarlijke proefneming en die zich medeschuldig aan de dood van de aeronauten zouden hebben geacht als het mis was gegaan. Er was geen enkele kwaadwillige in die menigte, allen beefden voor hun naasten, allen baden tot de god van de Ruimte om hun behouden terugkeer op aarde. Liefdevolle belangstelling, teder mededogen, hardop geuite emoties, dat waren de deugden die ik om mij heen bewonderde en die op aller gezichten te lezen waren toen de moed, het genie en de onverschrokkenheid zich boven de wolken verhieven. Zou iemand in zijn hele leven niet méér meemaken dan één dag met zo’n veelomvattende, indrukwekkende, diepe, heerlijke ervaring, dan nog zou hij het leven moeten zegenen.
[...]
woensdag 30 november 2016
Samuel Pepys -- 30 november 1661
• Samuel Pepys (1633–1703) was een Britse hoge ambtenaar, die beroemd is geworden vanwege zijn dagboeken.
Saturday 30 November 1661
In the morning to the Temple, Mr. Philips and Dr. Williams about my several law matters, and so to the Wardrobe to dinner, and after dinner stole away, my Lady not dining out of her chamber, and so home and then to the office all the afternoon, and that being done Sir W. Batten and I and Captain Cock got a bottle of sack into the office, and there we sat late and drank and talked, and so home and to bed.
I am this day in very good health, only got a little cold. The Parliament has sat a pretty while. The old condemned judges of the late King have been brought before the Parliament, and like to be hanged. I am deep in Chancery against Tom Trice, God give a good issue; and myself under great trouble for my late great expending of money vainly, which God stop for the future. This is the last day for the old State’s coyne to pass in common payments, but they say it is to pass in publique payments to the King three months still.
Saturday 30 November 1661
In the morning to the Temple, Mr. Philips and Dr. Williams about my several law matters, and so to the Wardrobe to dinner, and after dinner stole away, my Lady not dining out of her chamber, and so home and then to the office all the afternoon, and that being done Sir W. Batten and I and Captain Cock got a bottle of sack into the office, and there we sat late and drank and talked, and so home and to bed.
I am this day in very good health, only got a little cold. The Parliament has sat a pretty while. The old condemned judges of the late King have been brought before the Parliament, and like to be hanged. I am deep in Chancery against Tom Trice, God give a good issue; and myself under great trouble for my late great expending of money vainly, which God stop for the future. This is the last day for the old State’s coyne to pass in common payments, but they say it is to pass in publique payments to the King three months still.
zondag 27 november 2016
Lidija Tsjoekovskaja -- 28 november 1960
• Lidija Tsjoekovskaja (1907-1996) was een Russisch schrijfster en dichteres. Ze was bevriend met de dichters Anna Achmatova. Een dagboek van haar ontmoetingen met Achmatova is verschenen als Ontmoetingen met Anna Achmatova 1938-1962.
28 november 1960
Anna Andrejevna [Achmatova] heeft me vanochtend gebeld: ze verwacht de drukproeven, of ik wilde komen. Ik ben vanavond gegaan toen ik klaar was. Ze is vermoeid, geprikkeld. Ze vertelde me van de nieuwe heldendaden van het Paleis der Wonderen. Verdwenen zijn haar aantekeningen over Poesjkin, haar herinneringen aan Mandelsjtam, haar citaten uit het dagboek van Jakov Zacharovitsj [Tsjernjak].
'Misschien komen ze wel weer boven water,' zei ik. 'Misschien in Leningrad. Moet u trouwens geen koffertje met een sleutel kopen voor uw manuscripten?' 'Ach, houdt u alstublieft op/ onderbrak Anna Andrejevna mij, 'wat voor sleutels? Jc krijgt gewoon zin om alles te verbranden.'
Ze dicteerde me een gedicht op de dood van Pasternak. Vervolgens dronken we met de anderen thee in de eetkamer, maar we bleven niet lang zitten en gingen snel weer terug naar haar kamer. We spraken over mensen en over tijdperken. Anna Andrejevna zei: 'Tolstoj en Dostojevski geloofden dat je de wereld kon verbeteren. Wij kunnen dat al niet meer geloven. Dostojevski wist dat een moordenaar de kunst verliest om te leven. Door de oude vrouw en Liza het leven te benemen, heeft Raskolnikov zichzelf beroofd van de kunst om te leven. Hij leeft niet, hij eet zelfs niet, hij gaat alleen af en toe op bed liggen en slaapt met zijn kleren aan. En onze tijdgenoten? Die hebben naar hartelust gemoord en geleefd. Dat kostte hun geen enkele moeite. Als ze 's ochtends thuiskomen - die nachtdienst is vermoeiend - willen ze hun vrouw in een nieuwe peignoir zien en hun dochtertje met strikken in het haar... Zij verstaan de kunst om te leven!'
28 november 1960
Anna Andrejevna [Achmatova] heeft me vanochtend gebeld: ze verwacht de drukproeven, of ik wilde komen. Ik ben vanavond gegaan toen ik klaar was. Ze is vermoeid, geprikkeld. Ze vertelde me van de nieuwe heldendaden van het Paleis der Wonderen. Verdwenen zijn haar aantekeningen over Poesjkin, haar herinneringen aan Mandelsjtam, haar citaten uit het dagboek van Jakov Zacharovitsj [Tsjernjak].
'Misschien komen ze wel weer boven water,' zei ik. 'Misschien in Leningrad. Moet u trouwens geen koffertje met een sleutel kopen voor uw manuscripten?' 'Ach, houdt u alstublieft op/ onderbrak Anna Andrejevna mij, 'wat voor sleutels? Jc krijgt gewoon zin om alles te verbranden.'
Ze dicteerde me een gedicht op de dood van Pasternak. Vervolgens dronken we met de anderen thee in de eetkamer, maar we bleven niet lang zitten en gingen snel weer terug naar haar kamer. We spraken over mensen en over tijdperken. Anna Andrejevna zei: 'Tolstoj en Dostojevski geloofden dat je de wereld kon verbeteren. Wij kunnen dat al niet meer geloven. Dostojevski wist dat een moordenaar de kunst verliest om te leven. Door de oude vrouw en Liza het leven te benemen, heeft Raskolnikov zichzelf beroofd van de kunst om te leven. Hij leeft niet, hij eet zelfs niet, hij gaat alleen af en toe op bed liggen en slaapt met zijn kleren aan. En onze tijdgenoten? Die hebben naar hartelust gemoord en geleefd. Dat kostte hun geen enkele moeite. Als ze 's ochtends thuiskomen - die nachtdienst is vermoeiend - willen ze hun vrouw in een nieuwe peignoir zien en hun dochtertje met strikken in het haar... Zij verstaan de kunst om te leven!'
Ilya Gerber -- 27 november 1942
• Ilya Gerber (1924-1943?) was een Litouwse Joodse jongen, die tijdens de oorlog in het getto van Kovno een dagboek bijhield. Fragmenten eruit zijn opgenomen in Geborgen bladzijden.
27 november 1942
Ik heb sinds de negentiende niet geschreven omdat er geen heel belangrijk Joods nieuws was, behalve dat brigades [voedsel] de laatste tijd niet in hun zakken meesmokkelen, en niet in kleine pakjes, maar in feite in hele bundels. Soms kom je met succes door de Krisciukaiciopoort en soms niet. Als de gettocommandant bij de poort staat, worden de bundels of pakken geconfisqueerd, en soms voel je zijn zweep. Maar als hij er niet is, kost het je wat ervoor nodig is om de partizaan [Litouwse helper van de Duitsers] of de politieagent om te kopen, en kun je er ongehinderd door. Bij de Varniupoort is het anders: hier komt de commandant niet zo vaak en natuurlijk maken Joden van de gelegenheid gebruik om met honderden kilo's te komen. Brigades komen beladen met pakken uit de stad en maken een omweg en komen het getto binnen via de Varniustraat.
Maar de Varniupoort is heel duur. Als arbeider van de Bostonbrigade weet ik dat. Eerst vroeg de Litouwse politie ongeveer driehonderd roebel [dertig Reichsmark] om je door te laten. Maar de Joodse politie of de mensen van het Arbeitsamt willen ook wat verdienen! Dus bedenken ze een nieuwe betaalmethode: het geld wordt niet rechtstreeks aan de Litouwer gegeven, maar gaat via de Joodse politieagent. Je komt bij de poort en de Joodse bewaker eist: 'Om door de poort te mogen betaal je vierhonderd roebel.' En een paar dagen later: 'Vandaag betaal je zeshonderd roebel.'
Er gaan een paar dagen voorbij en er is een nieuwe eis: 'Je betaalt achthonderd roebel!'
En we betalen. Hebben we een keus? Stel dat ze [ons eten] confisqueren? En hoe vaak is het niet gebeurd dat ze [sowieso] alles hebben geconfisqueerd, die lekkere jongens?
1 december 1942
Het is vandaag de derde dag dat de winter zijn ware bewolkte gezicht en ijskoude aard laat zien. Buiten is het koud, de wind blaast op al zijn blaas- en rietinstrumenten ter begeleiding van de witte sneeuw. Het kost moeite je ogen open te houden, en af en toe wordt je de adem benomen, afgesneden door de snijdende wind. [...]
Vandaag bracht ik de rantsoenen voor mijn werk in Boston mee naar huis. Je krijgt die rantsoenen één keer per maand: 2,8 kilo brood, 300 gram boter, wat suiker en koffie.
De laatste tijd wordt gesproken over de grote overwinningen van het Rode Leger. Ze vallen op alle fronten aan, van de Kaukasus tot de Witte Zee. Bij Terek [aan het Kaukasus-front] zijn ze door de Duitse linies gebroken. Ze ronden de schoonmaak van Stalingrad af, het offensief tussen de Wolga en de Don heeft de Russen goede resultaten opgeleverd, zoals de Duitse krant zelf vermeldt. In het getto doen zelfs al vele geruchten de ronde dat er slag wordt geleverd aan de grens met Estland en dat de bevrijding van de Joden vanuit het noordoosten snel naderbij komt... In Afrika, zegt men, worden de Duitsers neergeslagen.
Zie je wel! Nog een dag, een paar dagen en de bevrijding is nabij. Je moet alleen niet je geduld verliezen, dan komt het allemaal goed... Overmorgen is het Chanoeka!
27 november 1942
Ik heb sinds de negentiende niet geschreven omdat er geen heel belangrijk Joods nieuws was, behalve dat brigades [voedsel] de laatste tijd niet in hun zakken meesmokkelen, en niet in kleine pakjes, maar in feite in hele bundels. Soms kom je met succes door de Krisciukaiciopoort en soms niet. Als de gettocommandant bij de poort staat, worden de bundels of pakken geconfisqueerd, en soms voel je zijn zweep. Maar als hij er niet is, kost het je wat ervoor nodig is om de partizaan [Litouwse helper van de Duitsers] of de politieagent om te kopen, en kun je er ongehinderd door. Bij de Varniupoort is het anders: hier komt de commandant niet zo vaak en natuurlijk maken Joden van de gelegenheid gebruik om met honderden kilo's te komen. Brigades komen beladen met pakken uit de stad en maken een omweg en komen het getto binnen via de Varniustraat.
Maar de Varniupoort is heel duur. Als arbeider van de Bostonbrigade weet ik dat. Eerst vroeg de Litouwse politie ongeveer driehonderd roebel [dertig Reichsmark] om je door te laten. Maar de Joodse politie of de mensen van het Arbeitsamt willen ook wat verdienen! Dus bedenken ze een nieuwe betaalmethode: het geld wordt niet rechtstreeks aan de Litouwer gegeven, maar gaat via de Joodse politieagent. Je komt bij de poort en de Joodse bewaker eist: 'Om door de poort te mogen betaal je vierhonderd roebel.' En een paar dagen later: 'Vandaag betaal je zeshonderd roebel.'
Er gaan een paar dagen voorbij en er is een nieuwe eis: 'Je betaalt achthonderd roebel!'
En we betalen. Hebben we een keus? Stel dat ze [ons eten] confisqueren? En hoe vaak is het niet gebeurd dat ze [sowieso] alles hebben geconfisqueerd, die lekkere jongens?
1 december 1942
Het is vandaag de derde dag dat de winter zijn ware bewolkte gezicht en ijskoude aard laat zien. Buiten is het koud, de wind blaast op al zijn blaas- en rietinstrumenten ter begeleiding van de witte sneeuw. Het kost moeite je ogen open te houden, en af en toe wordt je de adem benomen, afgesneden door de snijdende wind. [...]
Vandaag bracht ik de rantsoenen voor mijn werk in Boston mee naar huis. Je krijgt die rantsoenen één keer per maand: 2,8 kilo brood, 300 gram boter, wat suiker en koffie.
De laatste tijd wordt gesproken over de grote overwinningen van het Rode Leger. Ze vallen op alle fronten aan, van de Kaukasus tot de Witte Zee. Bij Terek [aan het Kaukasus-front] zijn ze door de Duitse linies gebroken. Ze ronden de schoonmaak van Stalingrad af, het offensief tussen de Wolga en de Don heeft de Russen goede resultaten opgeleverd, zoals de Duitse krant zelf vermeldt. In het getto doen zelfs al vele geruchten de ronde dat er slag wordt geleverd aan de grens met Estland en dat de bevrijding van de Joden vanuit het noordoosten snel naderbij komt... In Afrika, zegt men, worden de Duitsers neergeslagen.
Zie je wel! Nog een dag, een paar dagen en de bevrijding is nabij. Je moet alleen niet je geduld verliezen, dan komt het allemaal goed... Overmorgen is het Chanoeka!
donderdag 24 november 2016
Martine Bijl -- 25 november 1983
• Martine Bijl (1948) is een Nederlands zangeres, actrice, schrijfster en cabaretière. In 1983 hield ze voor NRC Handelsblad een 'Hollands Dagboek' bij, naar aanleiding van de première van haar eerste theatershow.
Vrijdag
De dag valt 's ochtends niet meteen aan scherven, maar begint tijdens het ontbijt wel een paar bedenkelijke barstjes te vertonen. We luisteren naar het radio-interview waarin drs. Janmaat de vragen van Max van Weezel en Henk van Hoorn tracht te omzeilen door toonloos, onstuitbaar en zonder één stemverheffing aan het woord te blijven over zaken die de kern van de gestelde vraag nauwelijks raken. Van Hoorn bijt zich schijnbaar emotieloos in het onderwerp vast, maar Janmaat maakt dankbaar gebruik van de machteloze woede van Van Weezel. Ik troost me met de gedachte dat er nu niet, zoals vijfenveertig jaar geleden, een grote Duitse baas is om de kleine doctorandus te helpen zijn Blut und Boden-theorieën in daden om te zetten. Rond het middaguur moet ik even op en neer naar Hilversum. Via de autoradio bespreekt een meneer het verstikkende heteroseksuele klimaat in Nederland. Het begint zachtjes te regenen. De dag wordt verder bepaald door ons optreden in Hulst. We gaan vroeg op pad. Schoon smokinghemd voor Henk mee, en twee banaantjes voor onderweg.
De toneelfaciliteiten in Hulst blijken gering, maar het zaaltje is vol en gezellig en na afloop krijg ik bloemen van de wethouder. Tijdens de rit naar huis maar weer eens de radio aan. Een dame vertelt nu over de steun- en actiegroep 'Bi is Best', die morgen in Amsterdam zal demonstreren. Het blijft tobben met de seksualiteit in Nederland.
Thuis krijgen de katten extra brokken.
Wij gaan verstikkend heteroseksueel naar bed.
Vrijdag
De dag valt 's ochtends niet meteen aan scherven, maar begint tijdens het ontbijt wel een paar bedenkelijke barstjes te vertonen. We luisteren naar het radio-interview waarin drs. Janmaat de vragen van Max van Weezel en Henk van Hoorn tracht te omzeilen door toonloos, onstuitbaar en zonder één stemverheffing aan het woord te blijven over zaken die de kern van de gestelde vraag nauwelijks raken. Van Hoorn bijt zich schijnbaar emotieloos in het onderwerp vast, maar Janmaat maakt dankbaar gebruik van de machteloze woede van Van Weezel. Ik troost me met de gedachte dat er nu niet, zoals vijfenveertig jaar geleden, een grote Duitse baas is om de kleine doctorandus te helpen zijn Blut und Boden-theorieën in daden om te zetten. Rond het middaguur moet ik even op en neer naar Hilversum. Via de autoradio bespreekt een meneer het verstikkende heteroseksuele klimaat in Nederland. Het begint zachtjes te regenen. De dag wordt verder bepaald door ons optreden in Hulst. We gaan vroeg op pad. Schoon smokinghemd voor Henk mee, en twee banaantjes voor onderweg.
De toneelfaciliteiten in Hulst blijken gering, maar het zaaltje is vol en gezellig en na afloop krijg ik bloemen van de wethouder. Tijdens de rit naar huis maar weer eens de radio aan. Een dame vertelt nu over de steun- en actiegroep 'Bi is Best', die morgen in Amsterdam zal demonstreren. Het blijft tobben met de seksualiteit in Nederland.
Thuis krijgen de katten extra brokken.
Wij gaan verstikkend heteroseksueel naar bed.
woensdag 23 november 2016
Matthieu Galey -- 24 november 1979
• Matthieu Galey (1934-1986) was een Franse schrijver. Zijn na zijn dood (hij overleed aan ALS) verschenen Dagboek 1953-1986 (vertaald door Joop van Helmond) wordt als een literair meesterwerk beschouwd. In 1979 werkte hij aan een boek over schrijfster Marguerite Yourcenar. Zij zou in 1981 de eerste vrouw worden die toetrad tot de zeer respectabele Académie française – een orgaan dat zich bezighoudt met enerzijds de woordenschat van het Frans, en anderzijds met de positie van deze taal buiten Frankrijk.
November 1979
Yourcenar (aan telefoon) over die toestand rond de Académie [française]: 'Ik heb niet geschreven, ik heb niets getekend. En ik ben gekozen, dat wordt reclame, zoals die spots voor coca-cola, waarin altijd één zwarte rondloopt op vijftien blanken.
Die toestand rond haar toetreding tot de Académie sticht veel beroering in het wereldje. De heren, die tegen zijn, zijn ziedend omdat ze onder druk zijn gezet – onder wie Mistler – en gooien allerlei spitsvondigheden in de strijd. Peyrefitte heeft Yourcenar gevraagd een fotokopie over te leggen van haar paspoort om aan te tonen dat ze wel degelijk Française is. Hij wilde eveneens dat de consul op kwam draven om de zaak officieel te bevestigen! ('En waarom niet, als we toch bezig zijn, een certificaat van goed zedelijk gedrag?' zegt Marguerite tegen me.) En Druon hels: 'Dat opent de deuren voor calamiteiten. Binnenkort zitten er veertig vrouwen een eind weg te breien tijdens de zittingen voor het woordenboek.
Op de Picasso-tentoonstelling [...] schuiven groepjes leden van de Académie, onder wie Gautier, Or. messon, enz. – zij die Yourcenar steunen – aan wie ik vertel dat Grace [Yourcenars partner] dood is. 'Aha! dat is een goed bericht,’ zeggen ze in koor. Nu kunnen ze pleiten voor vertedering, de arme ziel die alleen achterblijft en getroost moet worden, met tussen de regels de boodschap dat ze zich nu, verlost van dat blok aan het been, gemakkelijker kan verplaatsen om de zittingen bij te wonen...
November 1979
Yourcenar (aan telefoon) over die toestand rond de Académie [française]: 'Ik heb niet geschreven, ik heb niets getekend. En ik ben gekozen, dat wordt reclame, zoals die spots voor coca-cola, waarin altijd één zwarte rondloopt op vijftien blanken.
Die toestand rond haar toetreding tot de Académie sticht veel beroering in het wereldje. De heren, die tegen zijn, zijn ziedend omdat ze onder druk zijn gezet – onder wie Mistler – en gooien allerlei spitsvondigheden in de strijd. Peyrefitte heeft Yourcenar gevraagd een fotokopie over te leggen van haar paspoort om aan te tonen dat ze wel degelijk Française is. Hij wilde eveneens dat de consul op kwam draven om de zaak officieel te bevestigen! ('En waarom niet, als we toch bezig zijn, een certificaat van goed zedelijk gedrag?' zegt Marguerite tegen me.) En Druon hels: 'Dat opent de deuren voor calamiteiten. Binnenkort zitten er veertig vrouwen een eind weg te breien tijdens de zittingen voor het woordenboek.
Op de Picasso-tentoonstelling [...] schuiven groepjes leden van de Académie, onder wie Gautier, Or. messon, enz. – zij die Yourcenar steunen – aan wie ik vertel dat Grace [Yourcenars partner] dood is. 'Aha! dat is een goed bericht,’ zeggen ze in koor. Nu kunnen ze pleiten voor vertedering, de arme ziel die alleen achterblijft en getroost moet worden, met tussen de regels de boodschap dat ze zich nu, verlost van dat blok aan het been, gemakkelijker kan verplaatsen om de zittingen bij te wonen...
dinsdag 22 november 2016
Helene Siegfried -- 23 november 1917
• De Zwitserse Helene Siegfried (1886-1918) was aan het eind van de Eerste Wereldoorlog Rode Kruis-zuster in Duitsland, maar overleed al vrij snel aan de Spaanse griep. Fragmenten uit haar dagboek zijn destijds in het Nederlands vertaald.
23 November.
......‘Er bestaat geen kameraadschap tusschen man en vrouw’ - dit is ook èen van hun lijfspreuken. 't Zou treurig zijn als het waar was.
Waarom zou ook de vrouw geen trouwe kameraad kunnen zijn, met wie men onbevooroordeeld alles overleggen kan? Mij is het in ieder geval heel goed gelukt - en het was niet eens moeilijk. Waarom trekken we niet in gesloten gelederen te velde tegen een opvatting, die de vrouw vernedert tot een speelding, of tot een onaangename concurrent in den strijd voor het dagelijksch brood? Het zou zooveel zonniger op de wereld zijn, wanneer wij haar niet altijd door de zwarte bril van principes en vooroordeelen bekeken. Men heeft zooveel tijd en levenservaring noodig om deze oogkleppen te verwijderen vòor men de menschen weer met open blik kan aanzien. Op school begint het al, en later in het leven grijpt men telkens weer naar het houvast van onwrikbare ‘meeningen’ - en doet anderen daardoor onrecht. Mijn beroep heeft mij daarbij veel geholpen. Ik schuif heden de bonte scherven van vele, vroeger onaantastbare begrippen glimlachend met den voet terzijde. En ik voel me er zeer wel bij. -
Dat we toch nooit bij het oogenblik kunnen leven! We leven in het verleden - meer nog in de toekomst - terwijl ons het tegenwoordige, zonder dat we er erg in hebben, als zand door de vingers glipt. En opeens staan we dan met leege handen. Om goed en zegebrengend te kunnen werken is maar èen ding noodig: alleen het oogenblik te leven - zich uitsluitend te concentreeren op wat dit uur vraagt, het onbekommerd over het gister en het morgen te vervullen en er zich bij neer te leggen ‘dat elke dag zijn eigen zorgen heeft.’
23 November.
......‘Er bestaat geen kameraadschap tusschen man en vrouw’ - dit is ook èen van hun lijfspreuken. 't Zou treurig zijn als het waar was.
Waarom zou ook de vrouw geen trouwe kameraad kunnen zijn, met wie men onbevooroordeeld alles overleggen kan? Mij is het in ieder geval heel goed gelukt - en het was niet eens moeilijk. Waarom trekken we niet in gesloten gelederen te velde tegen een opvatting, die de vrouw vernedert tot een speelding, of tot een onaangename concurrent in den strijd voor het dagelijksch brood? Het zou zooveel zonniger op de wereld zijn, wanneer wij haar niet altijd door de zwarte bril van principes en vooroordeelen bekeken. Men heeft zooveel tijd en levenservaring noodig om deze oogkleppen te verwijderen vòor men de menschen weer met open blik kan aanzien. Op school begint het al, en later in het leven grijpt men telkens weer naar het houvast van onwrikbare ‘meeningen’ - en doet anderen daardoor onrecht. Mijn beroep heeft mij daarbij veel geholpen. Ik schuif heden de bonte scherven van vele, vroeger onaantastbare begrippen glimlachend met den voet terzijde. En ik voel me er zeer wel bij. -
Dat we toch nooit bij het oogenblik kunnen leven! We leven in het verleden - meer nog in de toekomst - terwijl ons het tegenwoordige, zonder dat we er erg in hebben, als zand door de vingers glipt. En opeens staan we dan met leege handen. Om goed en zegebrengend te kunnen werken is maar èen ding noodig: alleen het oogenblik te leven - zich uitsluitend te concentreeren op wat dit uur vraagt, het onbekommerd over het gister en het morgen te vervullen en er zich bij neer te leggen ‘dat elke dag zijn eigen zorgen heeft.’
zondag 20 november 2016
Louise Colet -- 21 november 1851
• De Franse dichteres Louise Colet (1810-1876) had lange tijd een verhouding met schrijver Gustave Flaubert (1821-1880), die haar vele, vele brieven schreef. Het bovenstaande fragment is afkomstig uit Colets dagboek, en is opgenomen in Gustave Flaubert: De kluizenaar en zijn muze. Brieven aan Louise Colet [vertaald door Edu Borger].
21 november 1851
Gruwelijke nacht van zondag op maandag, het idee om hem [Gustave Flaubert] liever te vermoorden dan hem naar een andere vrouw te zien lopen. Tot vier uur 's ochtends de meest lugubere plannen overwogen. Alleen thuis gebleven om hem te ontvangen, 's avonds mijn dochter naar onderwijzeres gestuurd. Gestoken in een fluwelen japon, de dolk. Om negen uur belt hij eindelijk aan. Ik doe mijn gezicht in de plooi, wat heeft: het voor zin? Du Camp heeft gelijk, hij is een apart wezen en misschien een non-wezen; ik had het intuïtief aangevoeld: dat plechtige besluit dat hij zou nemen had alleen maar te maken met de vraag of hij al of niet zou publiceren en of hij naar Parijs zou komen.
Dat laatste heeft hij een jaar uitgesteld. Tot het zo ver is gaat hij werken. Hij was lief en teder voor me, maar zorgzaam en toegewijd, dat zal hij nooit zijn.
21 november 1851
Gruwelijke nacht van zondag op maandag, het idee om hem [Gustave Flaubert] liever te vermoorden dan hem naar een andere vrouw te zien lopen. Tot vier uur 's ochtends de meest lugubere plannen overwogen. Alleen thuis gebleven om hem te ontvangen, 's avonds mijn dochter naar onderwijzeres gestuurd. Gestoken in een fluwelen japon, de dolk. Om negen uur belt hij eindelijk aan. Ik doe mijn gezicht in de plooi, wat heeft: het voor zin? Du Camp heeft gelijk, hij is een apart wezen en misschien een non-wezen; ik had het intuïtief aangevoeld: dat plechtige besluit dat hij zou nemen had alleen maar te maken met de vraag of hij al of niet zou publiceren en of hij naar Parijs zou komen.
Dat laatste heeft hij een jaar uitgesteld. Tot het zo ver is gaat hij werken. Hij was lief en teder voor me, maar zorgzaam en toegewijd, dat zal hij nooit zijn.
vrijdag 18 november 2016
Robert Craft -- 18 november 1968
• Robert Craft (1923) is een Amerikaans dirigent, muziekwetenschapper en schrijver. Hij is vooral bekend geworden door zijn langdurige vriendschap met de componist Igor Stravinsky, die resulteerde in onder meer Igor Strawinsky. De kroniek van een vriendschap.
18 november 1968
Pompano Beach. Het culturele niveau zoals dat geadverteerd wordt langs de geestelijke Hema van Route U.S. IA: uitnodigingen voor kegel- en rolschaatsbanen; voor waarzegsters; om te sjoelbakken, minigolf of jai alai te spelen; om plastic drijfhout, elektronische viszoekers (is dat niet 'onsportief'?), 'Spaanse koloniale meubelen op maat' te kopen; een bezoek te brengen aan 'U-Save Shopping Centers', 'Drive-In Funeral Homes', 'Happy Hour Cocktail Lounges', een 'Jungle Garden Safari' ('100 leeuwen in het wild'), het 'Wigwam Dorp van Tucka-buckaway en zijn stam, (die zuinige Seminolen?), een garage waar 'Personalized Waxing' wordt aangeboden (hoe persoonlijk kan autowas zijn?) en een First Church of Christ Scientists, waar men een preek kan horen: 'Waar zult u de eeuwigheid doorbrengen?'
Ik ga naar het strand ondanks een schroeiende hitte, een dreigende hemel en de verlammende blauwe blazen van waterdieren, die, als je ze met een scherp stokje doorprikt (wat kleine jongens graag doen) ontploffen als een feestballon. De mensen horen tot een soort (gepensioneerde dassenverkopers? ex-knuppelfabrikanten?) dat alleen op dit schiereiland voorkomt, al is het soort er niet geboren. Hun belangstelling blijft beperkt, zo blijkt uit de gesprekken die ik onopzettelijk afluister, tot het weerbericht (de satellietfoto's op de tv hier lijken op röntgenfoto's van tuberculeuze longen), het Dow Jones-gemiddelde en 'bij ons thuis'. Hun dochters - sommige heel begeerlijk in badpakken met een decolleté tot aan hun derrière, maar allemaal ondraaglijk jong - gooien met frisbees, plastic schijven ter grootte van een grammofoonplaat. Zelfs hier wordt de klant nog achtervolgd door reclame à la Route IA, maar dan voortgetrokken door vliegtuigjes vlak boven ons hoofd. 'Minnie Pearl's Chicken: All U care to Eat' staat daar te lezen, nogal dubbelzinnig.
18 november 1968
Pompano Beach. Het culturele niveau zoals dat geadverteerd wordt langs de geestelijke Hema van Route U.S. IA: uitnodigingen voor kegel- en rolschaatsbanen; voor waarzegsters; om te sjoelbakken, minigolf of jai alai te spelen; om plastic drijfhout, elektronische viszoekers (is dat niet 'onsportief'?), 'Spaanse koloniale meubelen op maat' te kopen; een bezoek te brengen aan 'U-Save Shopping Centers', 'Drive-In Funeral Homes', 'Happy Hour Cocktail Lounges', een 'Jungle Garden Safari' ('100 leeuwen in het wild'), het 'Wigwam Dorp van Tucka-buckaway en zijn stam, (die zuinige Seminolen?), een garage waar 'Personalized Waxing' wordt aangeboden (hoe persoonlijk kan autowas zijn?) en een First Church of Christ Scientists, waar men een preek kan horen: 'Waar zult u de eeuwigheid doorbrengen?'
Ik ga naar het strand ondanks een schroeiende hitte, een dreigende hemel en de verlammende blauwe blazen van waterdieren, die, als je ze met een scherp stokje doorprikt (wat kleine jongens graag doen) ontploffen als een feestballon. De mensen horen tot een soort (gepensioneerde dassenverkopers? ex-knuppelfabrikanten?) dat alleen op dit schiereiland voorkomt, al is het soort er niet geboren. Hun belangstelling blijft beperkt, zo blijkt uit de gesprekken die ik onopzettelijk afluister, tot het weerbericht (de satellietfoto's op de tv hier lijken op röntgenfoto's van tuberculeuze longen), het Dow Jones-gemiddelde en 'bij ons thuis'. Hun dochters - sommige heel begeerlijk in badpakken met een decolleté tot aan hun derrière, maar allemaal ondraaglijk jong - gooien met frisbees, plastic schijven ter grootte van een grammofoonplaat. Zelfs hier wordt de klant nog achtervolgd door reclame à la Route IA, maar dan voortgetrokken door vliegtuigjes vlak boven ons hoofd. 'Minnie Pearl's Chicken: All U care to Eat' staat daar te lezen, nogal dubbelzinnig.
woensdag 16 november 2016
Nicolaas Beets -- 17 november 1834
• Nicolaas Beets (1814-1903) was een Nederlandse schrijver. In zijn studententijd hield hij van 1833-1836 een dagboek bij.
Leiden Maandag 17 Nov.
Ik ben tegenwoordig aan de orde van den dag. Heel Leiden, praat van mij en wijst mij na.
Pulcrum est digito monstrari et dicier hic est.**
Dames loopen uit om mij te zien, en willen iets bijzonders aan mij zien. Eene zelfs heeft beweerd dat mijn physionomie den dichter kenteekent! Allerlei valsche geruchten gaan over mij om, gelukkig niet tot mijn schade. Men hoopt mij op publieke plaatsen te zien verschijnen. ‘Of ik lid van 't Concert ben?’ vraagt juffer A. ‘Of ik melancholiek van aard ben’, juffer B. ‘Of ik iets van Byron's karakter heb’, juffer C. ‘Of ik voor de gewone conversatie geschikt ben?’ Mevr. D. ‘Wat kleur van oogen ik heb?’ freule E. ‘Of ik lang of kort ben?’ Juffr. F. En juffr. G.: ‘Of ik tegen zoo veel eer kan, als mij schijnt te wederwaren? Of ik niet aller-ij-se-lijkst pedant ben?’ Moi, je ris.
** Het is schoon met de vinger te worden aangewezen, en dat men van u zegt: deze is het.
Leiden Maandag 17 Nov.
Ik ben tegenwoordig aan de orde van den dag. Heel Leiden, praat van mij en wijst mij na.
Pulcrum est digito monstrari et dicier hic est.**
Dames loopen uit om mij te zien, en willen iets bijzonders aan mij zien. Eene zelfs heeft beweerd dat mijn physionomie den dichter kenteekent! Allerlei valsche geruchten gaan over mij om, gelukkig niet tot mijn schade. Men hoopt mij op publieke plaatsen te zien verschijnen. ‘Of ik lid van 't Concert ben?’ vraagt juffer A. ‘Of ik melancholiek van aard ben’, juffer B. ‘Of ik iets van Byron's karakter heb’, juffer C. ‘Of ik voor de gewone conversatie geschikt ben?’ Mevr. D. ‘Wat kleur van oogen ik heb?’ freule E. ‘Of ik lang of kort ben?’ Juffr. F. En juffr. G.: ‘Of ik tegen zoo veel eer kan, als mij schijnt te wederwaren? Of ik niet aller-ij-se-lijkst pedant ben?’ Moi, je ris.
** Het is schoon met de vinger te worden aangewezen, en dat men van u zegt: deze is het.
Ronald Giphart -- 16 november 2001
• Ronald Giphart (1965) is een Nederlandse schrijver. Het leukste jaar uit de geschiedenis van de mensheid is zijn persoonlijke kroniek van het jaar 2001.
[...] Bij de ingang van het café kreeg Dylan van een postende muziekliefhebber te horen dat hij zijn tanden uit zijn bek geslagen kon krijgen als hij het waagde voor te dringen. Gelukkig ging de deur op een kier, kon Dylan net zijn persoonlijke wachtwoord piepen en werd hij door de eigenaar vriendelijk en samenzweerderig binnen genood. Triomfantelijk draaide Dylan zich vervolgens wenkend naar mij, zijn chauffeur, waarna ik al even triomfantelijk de wachtende menigte passeerde en mij langs de bodyguards bij de ingang naar binnen drukte. [...]
'Wie gaan hier nu eigenlijk optreden?' vroeg ik aan de fotograaf, toen Dylan drank ging halen. De fotograaf dacht eerst dat ik een grapje maakte, maar toen hij doorkreeg dat ik echt niet wist wie er kwamen, antwoordde hij: 'Nou, officieel gaat hier vanavond de crew van de Rolling Stones een mopje jammen, maar officieus weet iedereen dat de Stones zelf komen meespelen. Alleen Charlie Watts komt niet, want die ligt altijd vroeg in bed.' [...]
Van de eigenaar hoorden we dat Mick, Ron en Keith in het Amstelhotel zaten en hun manager hadden gestuurd om te kijken hoe tapageus het strijdveld eruitzag. Hij hoefde alleen maar te bellen. De roadmanager luisterde twee nummers van de R Screwband mee en schudde toen zijn hoofd naar de eigenaar. Om hem heen werd verschrikt gereageerd. Hij schudde zijn hoofd van nee? Overmoedig stapte ik naar de raodmanager toe om uitleg (weet ik wat ik deed in mijn verdriet).
‘No, friend,’ zei de man, ‘too crowdy.’
[...] Bij de ingang van het café kreeg Dylan van een postende muziekliefhebber te horen dat hij zijn tanden uit zijn bek geslagen kon krijgen als hij het waagde voor te dringen. Gelukkig ging de deur op een kier, kon Dylan net zijn persoonlijke wachtwoord piepen en werd hij door de eigenaar vriendelijk en samenzweerderig binnen genood. Triomfantelijk draaide Dylan zich vervolgens wenkend naar mij, zijn chauffeur, waarna ik al even triomfantelijk de wachtende menigte passeerde en mij langs de bodyguards bij de ingang naar binnen drukte. [...]
'Wie gaan hier nu eigenlijk optreden?' vroeg ik aan de fotograaf, toen Dylan drank ging halen. De fotograaf dacht eerst dat ik een grapje maakte, maar toen hij doorkreeg dat ik echt niet wist wie er kwamen, antwoordde hij: 'Nou, officieel gaat hier vanavond de crew van de Rolling Stones een mopje jammen, maar officieus weet iedereen dat de Stones zelf komen meespelen. Alleen Charlie Watts komt niet, want die ligt altijd vroeg in bed.' [...]
Van de eigenaar hoorden we dat Mick, Ron en Keith in het Amstelhotel zaten en hun manager hadden gestuurd om te kijken hoe tapageus het strijdveld eruitzag. Hij hoefde alleen maar te bellen. De roadmanager luisterde twee nummers van de R Screwband mee en schudde toen zijn hoofd naar de eigenaar. Om hem heen werd verschrikt gereageerd. Hij schudde zijn hoofd van nee? Overmoedig stapte ik naar de raodmanager toe om uitleg (weet ik wat ik deed in mijn verdriet).
‘No, friend,’ zei de man, ‘too crowdy.’
maandag 14 november 2016
P.J.M. Aalberse -- 15 november 1918
• Piet Aalberse (1871-1948) was een Nederlandse katholieke politicus. Hij hield van 1891-1947 een dagboek bij.
Vrijdag 15 november 1918. Even half tien was ik in ’t Noordeinde; klokke kwart voor tien werd ik bij H.M. toegelaten. ‘Goede morgen, meneer Aalberse’, zei ze vriendelijk. ‘Neem plaats, alstublieft. Ik heb twee dingen te bespreken. Vooreerst hoorde ik u gisterenmiddag zeggen, dat u deze week velerlei menschen gesproken had, vooral arbeiders en middenstanders, uit verschillende deelen van ’t land. Daar zou ik gaarne nog iets meer van vernemen. En vervolgens, toen u onlangs bij me waart, zijn we blijven steken midden in ons gesprek over uw departement. Ik hoorde toen, wat u voor de volksgezondheid wilde doen; ik zou thans gaarne nog een en ander vernemen over uw plannen ten aanzien van de arbeiderswetgeving en de sociale verzekeringen.’
Beide punten hebben we uitvoerig besproken. De koningin vroeg van allerlei; en zei ook vaak haar eigen meening, op resoluut-frissche wijze. Zij hield mij tot half twaalf! ’t Is onmogelijk het heele relaas op te schrijven. Eén typisch gedeeltetje eruit: we kwamen te spreken over de volkspsyche.
‘Ja, dat is geloof ik de groote fout geweest van mijn ex-collega uit Duitschland, dat hij nooit voeling met het volk zelf had, en daarom ook het volk niet begreep.’
‘Zeker, majesteit, maar ik geloof, dat dit meer de schuld was van zijn omgeving van militairen en jonkers, die geheel buiten het volk staan, en door hún oogen moest hij dus het volk zien.’
‘Dat is wel zoo, maar ’t was toch zijn schuld, dat hij dien kring niet verbrak. Ik heb dat hier ook zoo gevonden. Maar ik voelde mij toen ongelukkig. Ik voelde, dat mij iets ontbrak. Mijn leven bevredigde mij niet. Totdat mij geleidelijk duidelijk werd, dat mijn hofkring me van ’t volk afsloot. Ik heb toen op een dag de ramen wijd opengegooid: ben onder het volk gegaan, zooveel ik maar kon. En heel den ouden pruikenrommel hier heb ik opgeruimd. Ik heb me omringd met jongere lieden, die begrepen wat ik wilde. En ik heb gezegd: wie ’t hier niet bevalt, hij ga gerust heen. Zoo kreeg ik een heel ander leven, en toen voelde ik mij gelukkig.’
Terwijl de koningin dit alles zeide, aarzelde zij zoo nu en dan en zei dan: ‘Ja, dat is eigenlijk heel persoonlijk’ – ‘Ja, dit wil ik u toch ook wel zeggen, ’t is eigenlijk heel persoonlijk.’ Het trof mij zeer, dat zij me dit alles zei.
’s Namiddags hadden we om vijf uur weer ministerraad. Besloten werd, bij de antwoorden in de Kamer geen enkele toezegging te doen, maar daarna een koninklijke proclamatie te doen verschijnen, waarin hervormingen, vooral op sociaal gebied, zouden worden toegezegd. Het agreement te Londen was voorloopig geteekend. We hebben meer bereikt, dan we verwacht hadden.
Vrijdag 15 november 1918. Even half tien was ik in ’t Noordeinde; klokke kwart voor tien werd ik bij H.M. toegelaten. ‘Goede morgen, meneer Aalberse’, zei ze vriendelijk. ‘Neem plaats, alstublieft. Ik heb twee dingen te bespreken. Vooreerst hoorde ik u gisterenmiddag zeggen, dat u deze week velerlei menschen gesproken had, vooral arbeiders en middenstanders, uit verschillende deelen van ’t land. Daar zou ik gaarne nog iets meer van vernemen. En vervolgens, toen u onlangs bij me waart, zijn we blijven steken midden in ons gesprek over uw departement. Ik hoorde toen, wat u voor de volksgezondheid wilde doen; ik zou thans gaarne nog een en ander vernemen over uw plannen ten aanzien van de arbeiderswetgeving en de sociale verzekeringen.’
Beide punten hebben we uitvoerig besproken. De koningin vroeg van allerlei; en zei ook vaak haar eigen meening, op resoluut-frissche wijze. Zij hield mij tot half twaalf! ’t Is onmogelijk het heele relaas op te schrijven. Eén typisch gedeeltetje eruit: we kwamen te spreken over de volkspsyche.
‘Ja, dat is geloof ik de groote fout geweest van mijn ex-collega uit Duitschland, dat hij nooit voeling met het volk zelf had, en daarom ook het volk niet begreep.’
‘Zeker, majesteit, maar ik geloof, dat dit meer de schuld was van zijn omgeving van militairen en jonkers, die geheel buiten het volk staan, en door hún oogen moest hij dus het volk zien.’
‘Dat is wel zoo, maar ’t was toch zijn schuld, dat hij dien kring niet verbrak. Ik heb dat hier ook zoo gevonden. Maar ik voelde mij toen ongelukkig. Ik voelde, dat mij iets ontbrak. Mijn leven bevredigde mij niet. Totdat mij geleidelijk duidelijk werd, dat mijn hofkring me van ’t volk afsloot. Ik heb toen op een dag de ramen wijd opengegooid: ben onder het volk gegaan, zooveel ik maar kon. En heel den ouden pruikenrommel hier heb ik opgeruimd. Ik heb me omringd met jongere lieden, die begrepen wat ik wilde. En ik heb gezegd: wie ’t hier niet bevalt, hij ga gerust heen. Zoo kreeg ik een heel ander leven, en toen voelde ik mij gelukkig.’
Terwijl de koningin dit alles zeide, aarzelde zij zoo nu en dan en zei dan: ‘Ja, dat is eigenlijk heel persoonlijk’ – ‘Ja, dit wil ik u toch ook wel zeggen, ’t is eigenlijk heel persoonlijk.’ Het trof mij zeer, dat zij me dit alles zei.
’s Namiddags hadden we om vijf uur weer ministerraad. Besloten werd, bij de antwoorden in de Kamer geen enkele toezegging te doen, maar daarna een koninklijke proclamatie te doen verschijnen, waarin hervormingen, vooral op sociaal gebied, zouden worden toegezegd. Het agreement te Londen was voorloopig geteekend. We hebben meer bereikt, dan we verwacht hadden.
zondag 13 november 2016
Walter Kempowski u.a. -- 13 november 1989
Na de dood van schrijver Walter Kempowski werd een manuscript voor het boek Whispering. Ein kollektives Tagebuch von 1989* gevonden, waarin dagboekfragmenten van verschillende min of meer bekende Duitsers een beeld moesten gaan schetsen van de bewogen dagen na de val van de Berlijnse muur (9 november 1989). Hieronder een aantal dagboekfragmenten van 13 november.
• Over de auteurs.
Christoph Hein, Ostberlin
Die DDR-Zeitungen, neuerdings ab 7 Uhr morgens überall ausverkauft, drängen auf Interviews, mehrere Verlage verlangen jetzt Manuskripte. In den vergangenen Jahren ließen sie mich in Ruhe arbeiten. Eine kostbare Ruhe ist dahin. Am ersten Wochenende mit geöffneter Grenze waren eine Million DDR-Bürger im Westen. Ein Verkehrschaos überall, die Autos stauten sich den ganzen Tag über auf einer Länge von 30 bis 60 km, nur die Fußgänger kamen voran.
Gertrud Fussenegger
Wer weiß, zu welchen wahnsinnigen Reaktionen ein angeschlagener Machtstaat fähig ist. Noch bleibt bei aller Zuversicht ein mulmiges Gefühl im Hintergrund.
Paul Kersten, Hamburg
Auf der Rückfahrt von der Ostsee über die Autobahn wieder die vielen Trabis und Wartburgs mit den neugierigen Besuchern aus der DDR (seit zwei Tagen sind die Grenzen offen). Ich muß erst mal ein Gefühl von Scham und Verlegenheit überwinden, bis ich den Menschen in den Autos zuwinke. Die müssen sich doch vorkommen wie die Affen im Käfig, die man begafft. Die meisten grüßen zurück. Tränenkloß im Hals.
Peter Rühmkorf, Hamburg
Großes Besucherwochenende, nicht ohne Rührung zu betrachten gewesen, aber die Springer-Blätter berauben einen augenblicklich jedes vaterländischen Mitgefühls. In der Welt Walter Görlitz, daß "der 9. November bisher für Deutsche kein Freudentag war". Dabei primo, daß am 9.11.1918 Willem Zwo abdanken und zum Holzhacken abschieben mußte.
Armin Mueller-Stahl, Baltimore
Irgendein Dichter der DDR, kann man in der New York Times lesen, verkündet, daß er ein Privilegierter im Arbeiter- und Bauernstaat gewesen sei. Diese Mitteilung scheint den Amerikanern wichtig genug, um sie über den Atlantik zu hieven. Ein Privilegierter? Nanu, nanu, nanu! Und nun haben sie dem Dichter die Mauer vor der Nase weggerissen. Berufsschädigend. So schöne Privilegien im Eimer, so schön leicht verdiente Westknete. Es war doch eine Frage der Knete. Die Jubeldichter kriegten Ost-, die Dissidichter Westknete.
Wulf Kirsten, Weimar
das rad der geschichte dreht sich mit einem schwung, der atemberaubend ist. es wirbelt die menschen auf, die sich an stickluft und kirchhofsruhe gewöhnt hatten. es hilft nun gar nichts mehr, immer nur dagegen gewesen zu sein und sich immer fein brav herausgehalten zu haben. eine unsanfte umschichtung nach einem dammbruch oder erdbeben. jeder muß sich bequemen, bewegen, neue positionen beziehen. viele wenden sich einfach um 180° - wie es halt bei einer "wende" geboten scheint. sich wenden und winden heißt das gebot der stunde. in ungarn gibt es 52 parteien, mir sind hier schon 15 bürgerbewegungen zuviel, die sich auf die rangeleien eines wahlkampfes einrichten.
Jürgen Lodemann
An den Monitor-Moderator
Nun bin ich aber neugierig, wie Sie reagieren werden auf die Äußerung des Dr. Kohl, die Sie wohl ebenfalls zunächst nur sprachlos machte, nämlich seine Feststellung, wieviel "Leid wir uns gegenseitig angetan haben". Dafür, daß unser Historiker und Kanzler durchschaut, wie sehr und wie oft uns die Polen gequält, geteilt, vergast etc. haben, dafür verdient der Mann nun wirklich jeden Ehrendoktor (schauen Sie sich's noch mal an, er sagte tatsächlich"gegenseitig"!)
Felix Mitterer, München
Ich glaube, daß sich die Situation in diesen Institutionen in den letzten zehn Jahren etwas gebessert hat. Weil es ja nicht nur die Literatur gibt, die ja recht wenig bewirkt, vielleicht ein Nachdenken am Abend noch, sondern auch andere Leute, die draußen im Leben kämpfen für den Fortschritt, also dafür, daß diese verkrusteten Dinge aufgebrochen werden, überall, ob das jetzt Gefängnis betrifft, Psychiatrie, auch Pflegeheime usw. Da haben in den letzten zehn, fünfzehn Jahren Leute dran gearbeitet, die Zustände zu verbessern, und vor allem haben Betroffene auch daran gearbeitet.
Walter Kempowski, Nartum
Bild: Guten Morgen, Deutschland / Es war ein schönes Wochenende
Neues Deutschland: Politbüro des ZK der SED schlägt außerordentlichen Parteitag vor / Weiteres Telefongespräch Egon Krenz - Helmut Kohl
TV: Eine Apothekenhelferin aus Potsdam hat nur einen einzigen Wunsch: einmal nach Tirol, wo vor jedem Fenster Blümchen sind. /
"Gehen Sie morgen wieder zur Arbeit?" fragt einer dieser bescheuerten Reporter, ich glaub' es war Engert. "Aba klar!" / In Lübeck in der Fußgängerzone protestieren nur die westdeutschen Penner: "Alles von unserm Geld!" / Ein junger Westdeutscher in Hof: Nein, es gefalle ihm nicht, es sei zu voll in der Stadt. Er habe sich schlafen gelegt, ihn interessierten die Zonenleute nicht. / Der Parteivorstand in Rostock ist geschlossen zurückgetreten. Selbst das machen sie "geschlossen". / Ein Ostmann regte sich über "die Diskriminierung der Ostmark" auf, sie hätten doch auch hart gearbeitet. / Auf den Brücken winken die Westdeutschen den Zurückfahrenden nach, Transparente: Auf Wiedersehen. / Kerzen. / Drei Millionen waren über Sonntag im Westen.
Traurige Rückkehr von "Ausreisern", wie die Grünen sie nennen. Sie "bekunden Rückkehrwilligkeit".
Veränderte Lage, Heimweh, enttäuschte Erwartung seien Motive.
Kohl in Polen: Das verfallene Kreisau. Die Polen hatten keine Ahnung von der Bedeutung des Ortes. Nun wollen sie wieder Geld. Daß sie riesige Ländereien, ganze Städte und Dörfer kassiert haben, wird nicht erwähnt. Stettin, Breslau ... nicht erwähnenswert.
"Wohnraumvergabepläne", ein schönes DDR-Wort.
Ein Pastor aus Biestow kam zu Besuch. - Biestow!
---------
* Whispering. Ein kollektives Tagebuch von 1989: Auszügen aus einem unveröffentlichten Manuskript des Schriftstellers Walter Kempowski. Bekannte Persönlichkeiten gewähren Einblicke in ihre Gedankenwelt während der bewegenden November-Tage von 1989.
• Over de auteurs.
Christoph Hein, Ostberlin
Die DDR-Zeitungen, neuerdings ab 7 Uhr morgens überall ausverkauft, drängen auf Interviews, mehrere Verlage verlangen jetzt Manuskripte. In den vergangenen Jahren ließen sie mich in Ruhe arbeiten. Eine kostbare Ruhe ist dahin. Am ersten Wochenende mit geöffneter Grenze waren eine Million DDR-Bürger im Westen. Ein Verkehrschaos überall, die Autos stauten sich den ganzen Tag über auf einer Länge von 30 bis 60 km, nur die Fußgänger kamen voran.
Gertrud Fussenegger
Berliner MauerDieter Wellershoff, Köln
Mit Tränen
überschwemmt
die Mauer,
an der so lange
geschossen wurde und gestorben.
Gestorben nämlich von beiden,
Opfern und Schützen,
von diesen
einen langen Tod.
Wer weiß, zu welchen wahnsinnigen Reaktionen ein angeschlagener Machtstaat fähig ist. Noch bleibt bei aller Zuversicht ein mulmiges Gefühl im Hintergrund.
Paul Kersten, Hamburg
Auf der Rückfahrt von der Ostsee über die Autobahn wieder die vielen Trabis und Wartburgs mit den neugierigen Besuchern aus der DDR (seit zwei Tagen sind die Grenzen offen). Ich muß erst mal ein Gefühl von Scham und Verlegenheit überwinden, bis ich den Menschen in den Autos zuwinke. Die müssen sich doch vorkommen wie die Affen im Käfig, die man begafft. Die meisten grüßen zurück. Tränenkloß im Hals.
Peter Rühmkorf, Hamburg
Großes Besucherwochenende, nicht ohne Rührung zu betrachten gewesen, aber die Springer-Blätter berauben einen augenblicklich jedes vaterländischen Mitgefühls. In der Welt Walter Görlitz, daß "der 9. November bisher für Deutsche kein Freudentag war". Dabei primo, daß am 9.11.1918 Willem Zwo abdanken und zum Holzhacken abschieben mußte.
Armin Mueller-Stahl, Baltimore
Irgendein Dichter der DDR, kann man in der New York Times lesen, verkündet, daß er ein Privilegierter im Arbeiter- und Bauernstaat gewesen sei. Diese Mitteilung scheint den Amerikanern wichtig genug, um sie über den Atlantik zu hieven. Ein Privilegierter? Nanu, nanu, nanu! Und nun haben sie dem Dichter die Mauer vor der Nase weggerissen. Berufsschädigend. So schöne Privilegien im Eimer, so schön leicht verdiente Westknete. Es war doch eine Frage der Knete. Die Jubeldichter kriegten Ost-, die Dissidichter Westknete.
Wulf Kirsten, Weimar
das rad der geschichte dreht sich mit einem schwung, der atemberaubend ist. es wirbelt die menschen auf, die sich an stickluft und kirchhofsruhe gewöhnt hatten. es hilft nun gar nichts mehr, immer nur dagegen gewesen zu sein und sich immer fein brav herausgehalten zu haben. eine unsanfte umschichtung nach einem dammbruch oder erdbeben. jeder muß sich bequemen, bewegen, neue positionen beziehen. viele wenden sich einfach um 180° - wie es halt bei einer "wende" geboten scheint. sich wenden und winden heißt das gebot der stunde. in ungarn gibt es 52 parteien, mir sind hier schon 15 bürgerbewegungen zuviel, die sich auf die rangeleien eines wahlkampfes einrichten.
Jürgen Lodemann
An den Monitor-Moderator
Nun bin ich aber neugierig, wie Sie reagieren werden auf die Äußerung des Dr. Kohl, die Sie wohl ebenfalls zunächst nur sprachlos machte, nämlich seine Feststellung, wieviel "Leid wir uns gegenseitig angetan haben". Dafür, daß unser Historiker und Kanzler durchschaut, wie sehr und wie oft uns die Polen gequält, geteilt, vergast etc. haben, dafür verdient der Mann nun wirklich jeden Ehrendoktor (schauen Sie sich's noch mal an, er sagte tatsächlich"gegenseitig"!)
Felix Mitterer, München
Ich glaube, daß sich die Situation in diesen Institutionen in den letzten zehn Jahren etwas gebessert hat. Weil es ja nicht nur die Literatur gibt, die ja recht wenig bewirkt, vielleicht ein Nachdenken am Abend noch, sondern auch andere Leute, die draußen im Leben kämpfen für den Fortschritt, also dafür, daß diese verkrusteten Dinge aufgebrochen werden, überall, ob das jetzt Gefängnis betrifft, Psychiatrie, auch Pflegeheime usw. Da haben in den letzten zehn, fünfzehn Jahren Leute dran gearbeitet, die Zustände zu verbessern, und vor allem haben Betroffene auch daran gearbeitet.
Walter Kempowski, Nartum
Bild: Guten Morgen, Deutschland / Es war ein schönes Wochenende
Neues Deutschland: Politbüro des ZK der SED schlägt außerordentlichen Parteitag vor / Weiteres Telefongespräch Egon Krenz - Helmut Kohl
TV: Eine Apothekenhelferin aus Potsdam hat nur einen einzigen Wunsch: einmal nach Tirol, wo vor jedem Fenster Blümchen sind. /
"Gehen Sie morgen wieder zur Arbeit?" fragt einer dieser bescheuerten Reporter, ich glaub' es war Engert. "Aba klar!" / In Lübeck in der Fußgängerzone protestieren nur die westdeutschen Penner: "Alles von unserm Geld!" / Ein junger Westdeutscher in Hof: Nein, es gefalle ihm nicht, es sei zu voll in der Stadt. Er habe sich schlafen gelegt, ihn interessierten die Zonenleute nicht. / Der Parteivorstand in Rostock ist geschlossen zurückgetreten. Selbst das machen sie "geschlossen". / Ein Ostmann regte sich über "die Diskriminierung der Ostmark" auf, sie hätten doch auch hart gearbeitet. / Auf den Brücken winken die Westdeutschen den Zurückfahrenden nach, Transparente: Auf Wiedersehen. / Kerzen. / Drei Millionen waren über Sonntag im Westen.
Traurige Rückkehr von "Ausreisern", wie die Grünen sie nennen. Sie "bekunden Rückkehrwilligkeit".
Veränderte Lage, Heimweh, enttäuschte Erwartung seien Motive.
Kohl in Polen: Das verfallene Kreisau. Die Polen hatten keine Ahnung von der Bedeutung des Ortes. Nun wollen sie wieder Geld. Daß sie riesige Ländereien, ganze Städte und Dörfer kassiert haben, wird nicht erwähnt. Stettin, Breslau ... nicht erwähnenswert.
"Wohnraumvergabepläne", ein schönes DDR-Wort.
Ein Pastor aus Biestow kam zu Besuch. - Biestow!
---------
* Whispering. Ein kollektives Tagebuch von 1989: Auszügen aus einem unveröffentlichten Manuskript des Schriftstellers Walter Kempowski. Bekannte Persönlichkeiten gewähren Einblicke in ihre Gedankenwelt während der bewegenden November-Tage von 1989.
donderdag 10 november 2016
Nadine Wedel -- 11 november 1998
• Nadine Wedel was in 1998 zestien jaar en verliefd op Christoph.
Deel 1
Hi! 10.11.98
Bin voll depri. Alles ist doch so scheiße! Warum bekommen alle dummen Mädchen 'nen Freund nur ich nicht?
Ich will'n Chris jetzt sehen, heute ist er wieder nicht rumgefahren. Er hat'n geiles Auto u. sonst war er auch voll nett. Zwar wollt' er mit mir 'ne Nummer schieben ("Kaffee kochen" heißt das jetzt), aber irgendwie ist er süß. Nur wenn ich ihn doch wiedersehen würd'. Na, Glück hab' ich nirgends. Scheiß auf alles! Wahrscheinlich bin zu blöd zu allem !
Hi! 11.11.98
War ganz kurz im Handkuss. Und wer kam? Christoph. Er hat jetzt ganz kurze Haare. Ich find ihn so geil!
Aber als ich ihm sagte, daß ich ihn schon 2x besuchen war und er nie daheim war, meinte er: "Wenn mein Auto nicht da steht bin ich nicht da, außerdem hättest du mich besuchen sollen als meine Eltern weg waren." Ich sagte: "Woher soll ich wissen, daß deine Eltern wieder da sind?" "Hast' recht." antwortete er. Da wußte ich, daß er mich doch nur für 1. Mal durchficken wollt'. Schade, doch ich bleib' an der Sache dran. Nadine hat schon ganz andere Dinge geschafft, oder nicht? Ich will ihn! Ein harter Weg liegt vor mir .
Hi! 15.11.98
Leider kein Chris gesehen. Schade! Ich weiß, daß es sowieso nur für eine Nacht gewesen wär', aber trotzdem. Nächstes Mal nehme ich (bei 'nem geilen Typ) das Angebot an (- Kaffee kochen).
Meine Liste ist schon wieder geschrumpft: 1. C.T. 2. S. F. 3. F.G. 4. A. K.
Bitte nur einen aus der Liste oder jemand denn ich erst kennenlern'! Ich warte! Mit Flugzeugen in meinem Bauch!
Deel 1
Hi! 10.11.98
Bin voll depri. Alles ist doch so scheiße! Warum bekommen alle dummen Mädchen 'nen Freund nur ich nicht?
Ich will'n Chris jetzt sehen, heute ist er wieder nicht rumgefahren. Er hat'n geiles Auto u. sonst war er auch voll nett. Zwar wollt' er mit mir 'ne Nummer schieben ("Kaffee kochen" heißt das jetzt), aber irgendwie ist er süß. Nur wenn ich ihn doch wiedersehen würd'. Na, Glück hab' ich nirgends. Scheiß auf alles! Wahrscheinlich bin zu blöd zu allem !
Hi! 11.11.98
War ganz kurz im Handkuss. Und wer kam? Christoph. Er hat jetzt ganz kurze Haare. Ich find ihn so geil!
Aber als ich ihm sagte, daß ich ihn schon 2x besuchen war und er nie daheim war, meinte er: "Wenn mein Auto nicht da steht bin ich nicht da, außerdem hättest du mich besuchen sollen als meine Eltern weg waren." Ich sagte: "Woher soll ich wissen, daß deine Eltern wieder da sind?" "Hast' recht." antwortete er. Da wußte ich, daß er mich doch nur für 1. Mal durchficken wollt'. Schade, doch ich bleib' an der Sache dran. Nadine hat schon ganz andere Dinge geschafft, oder nicht? Ich will ihn! Ein harter Weg liegt vor mir .
Hi! 15.11.98
Leider kein Chris gesehen. Schade! Ich weiß, daß es sowieso nur für eine Nacht gewesen wär', aber trotzdem. Nächstes Mal nehme ich (bei 'nem geilen Typ) das Angebot an (- Kaffee kochen).
Meine Liste ist schon wieder geschrumpft: 1. C.T. 2. S. F. 3. F.G. 4. A. K.
Bitte nur einen aus der Liste oder jemand denn ich erst kennenlern'! Ich warte! Mit Flugzeugen in meinem Bauch!
woensdag 9 november 2016
Dorothy Wordsworth -- 10 november 1803
• Dorothy Wordsworth (1771–1855) was een Engels dichteres en dagboekschrijfster, en de jongere zus van de dichter William Wordsworth. Haar dagboeken staan hier online.
Saturday, November 10th. — A beautiful morning. When we were at breakfast we heard suddenly the tidings of Lord Nelson's death and the victory of Trafalgar. Went to the inn to make further inquiries. Returned by William's rock and grove, and were so much pleased with the spot that William determined to buy it if possible, therefore we prepared to set off to Parkhouse that William might apply to Thomas Wilkinson to negotiate for him with the owner. We went down that side of the lake opposite to Stybarrow Crag. I dismounted, and we sat some time under the same rock as before, above Blowick. Owing to the brightness of the sunshine the church and other buildings were even more concealed from us than by the mists the other day. It had been a sharp frost in the night, and the grass and trees were yet wet. We observed the lemon-coloured leaves of the birches in the wood below, as the wind turned them to the sun, sparkle, or rather flash, like diamonds. The day continued unclouded to the end.
Monday, November 12th. — The morning being fine, we resolved to go to Lowther.... Crossed the ford at Yanworth. Found Thomas Wilkinson at work in one of his fields; he cheerfully laid down the spade and walked by our side with William. We left our horses at the mill below Brougham, and walked through the woods till we came to the quarry, where the road ends—the very place which has been the boundary of some of the happiest of the walks of my youth. The sun did not shine when we were there, and it was mid-day; therefore, if it had shone, the light could not have been the same; yet so vividly did I call to mind those walks, that, when I was in the wood, I almost seemed to see the same rich light of evening upon the trees which I had seen in those happy hours....
Saturday, November 10th. — A beautiful morning. When we were at breakfast we heard suddenly the tidings of Lord Nelson's death and the victory of Trafalgar. Went to the inn to make further inquiries. Returned by William's rock and grove, and were so much pleased with the spot that William determined to buy it if possible, therefore we prepared to set off to Parkhouse that William might apply to Thomas Wilkinson to negotiate for him with the owner. We went down that side of the lake opposite to Stybarrow Crag. I dismounted, and we sat some time under the same rock as before, above Blowick. Owing to the brightness of the sunshine the church and other buildings were even more concealed from us than by the mists the other day. It had been a sharp frost in the night, and the grass and trees were yet wet. We observed the lemon-coloured leaves of the birches in the wood below, as the wind turned them to the sun, sparkle, or rather flash, like diamonds. The day continued unclouded to the end.
Monday, November 12th. — The morning being fine, we resolved to go to Lowther.... Crossed the ford at Yanworth. Found Thomas Wilkinson at work in one of his fields; he cheerfully laid down the spade and walked by our side with William. We left our horses at the mill below Brougham, and walked through the woods till we came to the quarry, where the road ends—the very place which has been the boundary of some of the happiest of the walks of my youth. The sun did not shine when we were there, and it was mid-day; therefore, if it had shone, the light could not have been the same; yet so vividly did I call to mind those walks, that, when I was in the wood, I almost seemed to see the same rich light of evening upon the trees which I had seen in those happy hours....
maandag 7 november 2016
Nicolaas Beets -- 8 november 1834
• Nicolaas Beets (1814-1903) was een Nederlandse schrijver. In zijn studententijd hield hij van 1833-1836 een dagboek bij.
• Nicolaas Beets over Aarnout Drost.
Haarlem 11 aug.
Bezoek van Bakhuyzen met Drost. Drost heeft een ziekelijk, onbeduidend voorkomen. Hij is lang, mager, ingevallen borst, bruin vel, een bril met groote glazen. Een eenigszins teemende spraak, te onaangenamer omdat de dichter (want dat is de Schrijver van H.v.d.E.) noch de L. noch de R. naar behooren kan uitspreken, wat geen aanbeveling zal zijn voor den proponent, en het mij nu en dan zelfs moeilijk maakt hem te verstaan. Voor 't overige bemerkt men spoedig in hem den man van geest, smaak, lectuur en talent, die hij is. Op aandrang van Bakhuyzen las ik hem een paar secties uit mijn Jose voor.
[...]
Haarlem zondag 31 aug.
Slecht bericht omtrent de gezondheid van Drost . Hij heeft een bloedspuwing gehad. God geve dat hij blijft leven, en onze letterkunde niet van iemand beroofd worde die er zoo veel voor kan en zal zijn.
Leiden 23 Oct.
Bakhuyzen schrijft mij. ‘Tot mijn leedwezen moet ik u melden dat Drost weder koortsiger is. Het zal te bezien staan of dit aan den invloed van het weder toe te schrijven of als een gevolg zijner ziekte aan te merken zij. Ik hoop het eerste. Nimmer zou mijne vriendschap grievender slag geleden hebben’
Leiden 8 Nov.
Droevige morgen. Eerst door een briefje van Spengler, kort daarna door den formeelen rouwbrief van de familie verwittigd van den dood van Drost . Hoezeer de tijding mij niet verrastte heeft zij mij echter sterk aangegrepen, diep getroffen. Ziedaar den tweeden vriend, dien ik verlies, verlies in het bloeiendst der jaren, te midden van de schitterendste vooruitzichten. Hoeveel goeds had ik mij niet beloofd van de vriendschap die tusschen mij en den goeden, den braven, kundigen talentvollen, dichterlijken Drost zoo kort geleden ontstaan was! Hoog waardeerde ik hem, en hoe hoog zou de geheele natie hem eenmaal geschat hebben, indien hij had mogen leven om haar meer en meer te toonen wie hij was! Voortreffelijk mensch. Maar God weet wat best is.
De droevige stemming waarin deze doodstijding mij bracht maakte mij tot alles anders ongeschikt; maar ik nam pen en papier om Heye over ons treurig, ons onherstelbaar verlies te onderhouden. Dit heeft mij getroost. Ik schreef hem een langen uit mijns harten grond opgewelden brief, en verdiepte mij daar zoo geheel in, dat ik hem geëindigd hebbende verwonderd was te zien dat het tijd was mij te kleeden voor het diner bij van der Palm waartoe ik genoodigd was. Ik had er weinig opgewektheid toe, doch het piquante der conversatie, de tegenwoordigheid van den grooten man, het gezelschap der dames, wekte mij weder op, zoodat ik spoedig in de daar vereischte stemming geraakte...
[...]
• Nicolaas Beets over Aarnout Drost.
Haarlem 11 aug.
Bezoek van Bakhuyzen met Drost. Drost heeft een ziekelijk, onbeduidend voorkomen. Hij is lang, mager, ingevallen borst, bruin vel, een bril met groote glazen. Een eenigszins teemende spraak, te onaangenamer omdat de dichter (want dat is de Schrijver van H.v.d.E.) noch de L. noch de R. naar behooren kan uitspreken, wat geen aanbeveling zal zijn voor den proponent, en het mij nu en dan zelfs moeilijk maakt hem te verstaan. Voor 't overige bemerkt men spoedig in hem den man van geest, smaak, lectuur en talent, die hij is. Op aandrang van Bakhuyzen las ik hem een paar secties uit mijn Jose voor.
[...]
Haarlem zondag 31 aug.
Slecht bericht omtrent de gezondheid van Drost . Hij heeft een bloedspuwing gehad. God geve dat hij blijft leven, en onze letterkunde niet van iemand beroofd worde die er zoo veel voor kan en zal zijn.
Leiden 23 Oct.
Bakhuyzen schrijft mij. ‘Tot mijn leedwezen moet ik u melden dat Drost weder koortsiger is. Het zal te bezien staan of dit aan den invloed van het weder toe te schrijven of als een gevolg zijner ziekte aan te merken zij. Ik hoop het eerste. Nimmer zou mijne vriendschap grievender slag geleden hebben’
Leiden 8 Nov.
Droevige morgen. Eerst door een briefje van Spengler, kort daarna door den formeelen rouwbrief van de familie verwittigd van den dood van Drost . Hoezeer de tijding mij niet verrastte heeft zij mij echter sterk aangegrepen, diep getroffen. Ziedaar den tweeden vriend, dien ik verlies, verlies in het bloeiendst der jaren, te midden van de schitterendste vooruitzichten. Hoeveel goeds had ik mij niet beloofd van de vriendschap die tusschen mij en den goeden, den braven, kundigen talentvollen, dichterlijken Drost zoo kort geleden ontstaan was! Hoog waardeerde ik hem, en hoe hoog zou de geheele natie hem eenmaal geschat hebben, indien hij had mogen leven om haar meer en meer te toonen wie hij was! Voortreffelijk mensch. Maar God weet wat best is.
De droevige stemming waarin deze doodstijding mij bracht maakte mij tot alles anders ongeschikt; maar ik nam pen en papier om Heye over ons treurig, ons onherstelbaar verlies te onderhouden. Dit heeft mij getroost. Ik schreef hem een langen uit mijns harten grond opgewelden brief, en verdiepte mij daar zoo geheel in, dat ik hem geëindigd hebbende verwonderd was te zien dat het tijd was mij te kleeden voor het diner bij van der Palm waartoe ik genoodigd was. Ik had er weinig opgewektheid toe, doch het piquante der conversatie, de tegenwoordigheid van den grooten man, het gezelschap der dames, wekte mij weder op, zoodat ik spoedig in de daar vereischte stemming geraakte...
[...]
zondag 6 november 2016
Alfred Kazin -- 6 november 1956
• Alfred Kazin (1915-1998) was een Amerikaanse schrijver en criticus. Delen uit zijn dagboeken zijn gepubliceerd als Alfred Kazin's Journals.
November 6,1956
[...] Look at us now, this week of murder and bloodshed unspeakable in the world — in Hungary and Egypt. We all go on planning things, planning so comfortably and idyllically, thinking about our souls and the progress of our culture and our lives, and all the while these tremendous human forces working in and around us, working us, if not as the Marxists say, completely, still so smashingly that it's both a comedy and a horror to realize for one single moment, when we pick ourselves up dazedly from the floor, that all our thoughts about and from ourselves consistently miss the dynamic, historical element that has put us where we are. [...]
This week of Egypt and Hungary has brought me back to my historical sense, to my sense of life as a process, as action: to the tragedy that we begin to recognize as soon as we see that the will is certainly not absolute.
November 6,1956
[...] Look at us now, this week of murder and bloodshed unspeakable in the world — in Hungary and Egypt. We all go on planning things, planning so comfortably and idyllically, thinking about our souls and the progress of our culture and our lives, and all the while these tremendous human forces working in and around us, working us, if not as the Marxists say, completely, still so smashingly that it's both a comedy and a horror to realize for one single moment, when we pick ourselves up dazedly from the floor, that all our thoughts about and from ourselves consistently miss the dynamic, historical element that has put us where we are. [...]
This week of Egypt and Hungary has brought me back to my historical sense, to my sense of life as a process, as action: to the tragedy that we begin to recognize as soon as we see that the will is certainly not absolute.
Klaus Mann -- 5 november 1948
• Klaus Mann (1906-1949) was een Duitse schrijver. Zijn dagboeken uit de periode 1933-1949 zijn vertaald als Opgejaagd, gedoemd, verloren (vertaald door W. Hansen).
[Amsterdam] 2 november 1948
Voel me tamelijk down ('wegval'). In de ochtend naar dokter B., die 'busy' is. Later naar dokter De G. Inj. 2 n.— en ik voel me goed...
Gewerkt: 'Vulkan' (niet genoeg), corrigeer Mucha's manuscript. F. vanmiddag op bezoek. Met hem hier vanavond gegeten, post van Heinz (Berlijn) en Emmi Oprecht. Gelezen: The Steeper Cliff. Inj. (6 n. in totaal).
[Amsterdam] 3 november 1948
De verrassing met Truman: heel vermakelijk! Telegram verstuurd aan Christopher ('... kom graag...'). Brieven geschreven aan Mielein en Harold. Kantoor. Met F. gegeten. Brief van Paul Schneider-Dunker (!). Gewerkt: 'Der Vulkan' (niet genoeg). De avond met Hubsi doorgebracht, hier gegeten. Later gewandeld (sigaretten gekocht op de zwarte markt) en drinks. Verder niets. Enkele bladzijden Mucha herzien, The Steeper Cliff gelezen.
[Amsterdam] 5 november 1948
Gewerkt: ontevreden met het begin van het hoofdstuk 'Vulkan', nogmaals van voren af aan begonnen. 7 bladzijden... De 'neef van Jaap komt langs: kondigt het bezoek van Jaap aan: hij wil de gestolen pakken terugbrengen, enz. (??). F. op bezoek. Inj. (n., 2 b.). Rens komt niet opdagen. Vanavond thuis. Gewerkt: prospectus Gumpert (voor Qu.). Laat uitgegaan naar het Leidse Plein om een hapje te eten... Nobelprijs voor T.S. Eliot. Goed.
[Amsterdam] 6 november 1948
Behoorlijk intelligente tekst over Eliot gelezen (Herald Tribune), enkele gedichten van hem herlezen (Four Quartets). Gewerkt: 'Vulkan' (5 bladzijden). Bermann en Tutti komen langs (afscheidsbezoek).
20.30 uur: Weintraub en Kohn, uitvoerig gesprek, chez eux. 23.00 uur: Tom Rot ('Kring') en een paar andere typen... Post van Vicko, Horch (artikel 'Lecturing...' door Vogue aangenomen), enz.
[Amsterdam] 7 november 1948
Regenachtige zondag...
Bijna de hele dag met flauwekul verknoeid: Gumpert-prospectus afgemaakt, 'dementi' wegens Van der Pas, brieven geschreven|§ aan Speyer, Nebel en Opi. Apotheek, arts, inj. (4 n.). Half 7: F. en Rini, vanavond gegeten chez eux. Gelezen: gedichten van Peter Viereck, Terror and Decorum, E. W. Eschmann, Erdachte Briefe (nogal merkwaardig, maar 'arty'), The Steeper Cliff.
[Amsterdam] 11 november 1948
Rit naar den Haag (Engels visum) en andere voorbereidingen. Probeer om 8.30 uur 's avonds te vliegen: vlucht afgezegd. De nacht in het Amstel doorgebracht.
Londen, 12 november 1948
Aankomst in Londen in de vroege middag. Hotel Waldorf. 18.00 uur: barones Budberg. De avond met Zarek doorgebracht.
[Amsterdam] 2 november 1948
Voel me tamelijk down ('wegval'). In de ochtend naar dokter B., die 'busy' is. Later naar dokter De G. Inj. 2 n.— en ik voel me goed...
Gewerkt: 'Vulkan' (niet genoeg), corrigeer Mucha's manuscript. F. vanmiddag op bezoek. Met hem hier vanavond gegeten, post van Heinz (Berlijn) en Emmi Oprecht. Gelezen: The Steeper Cliff. Inj. (6 n. in totaal).
[Amsterdam] 3 november 1948
De verrassing met Truman: heel vermakelijk! Telegram verstuurd aan Christopher ('... kom graag...'). Brieven geschreven aan Mielein en Harold. Kantoor. Met F. gegeten. Brief van Paul Schneider-Dunker (!). Gewerkt: 'Der Vulkan' (niet genoeg). De avond met Hubsi doorgebracht, hier gegeten. Later gewandeld (sigaretten gekocht op de zwarte markt) en drinks. Verder niets. Enkele bladzijden Mucha herzien, The Steeper Cliff gelezen.
[Amsterdam] 5 november 1948
Gewerkt: ontevreden met het begin van het hoofdstuk 'Vulkan', nogmaals van voren af aan begonnen. 7 bladzijden... De 'neef van Jaap komt langs: kondigt het bezoek van Jaap aan: hij wil de gestolen pakken terugbrengen, enz. (??). F. op bezoek. Inj. (n., 2 b.). Rens komt niet opdagen. Vanavond thuis. Gewerkt: prospectus Gumpert (voor Qu.). Laat uitgegaan naar het Leidse Plein om een hapje te eten... Nobelprijs voor T.S. Eliot. Goed.
[Amsterdam] 6 november 1948
Behoorlijk intelligente tekst over Eliot gelezen (Herald Tribune), enkele gedichten van hem herlezen (Four Quartets). Gewerkt: 'Vulkan' (5 bladzijden). Bermann en Tutti komen langs (afscheidsbezoek).
20.30 uur: Weintraub en Kohn, uitvoerig gesprek, chez eux. 23.00 uur: Tom Rot ('Kring') en een paar andere typen... Post van Vicko, Horch (artikel 'Lecturing...' door Vogue aangenomen), enz.
[Amsterdam] 7 november 1948
Regenachtige zondag...
Bijna de hele dag met flauwekul verknoeid: Gumpert-prospectus afgemaakt, 'dementi' wegens Van der Pas, brieven geschreven|§ aan Speyer, Nebel en Opi. Apotheek, arts, inj. (4 n.). Half 7: F. en Rini, vanavond gegeten chez eux. Gelezen: gedichten van Peter Viereck, Terror and Decorum, E. W. Eschmann, Erdachte Briefe (nogal merkwaardig, maar 'arty'), The Steeper Cliff.
[Amsterdam] 11 november 1948
Rit naar den Haag (Engels visum) en andere voorbereidingen. Probeer om 8.30 uur 's avonds te vliegen: vlucht afgezegd. De nacht in het Amstel doorgebracht.
Londen, 12 november 1948
Aankomst in Londen in de vroege middag. Hotel Waldorf. 18.00 uur: barones Budberg. De avond met Zarek doorgebracht.
donderdag 3 november 2016
Friedrich Nietzsche -- 4 november 1888
• Friedrich Nietzsche (1844-1900) was een Duitse filosoof. Uit: Uit mijn leven, vertaald door Charles Vergeer.
[Uit het voorlaatste aantekenschrift, november 1888]
Teich [müller]
Scep[tiques] gr[ecs]
Spir
A[ugust] Müller, der Islam.
*
's Avonds naar Cafè Livorno
3 — 5 naar Café Florio
Niet naar Roma
niet naar Löscher
Niet op straat mijn bril opzetten!
Geen boeken kopen!
niet me onder de menigte begeven!
's Avonds door de tuin V[alentino] tot het kasteel, dan weer er in tot het eind van de piazza Vitt[orio Emanuele I] en naar Cafè Livorno
in het theater met Gall[eria] num[erata] proberen!
*
Hfdst. over geloven
Hfdst. over Paulus
de middelen om ziek te maken
de middelen om gek te maken
*
Geen brieven schrijven!
Geen boeken lezen!
naar het Cafè iets om te lezen meenemen!
Notitieboek!
*
Water drinken.
Nooit spiritualia.
af en toe (Rhaba[r]ber)
's Ochtends Eén glas thee! koud laten worden!
's avonds iets warmer!
in het theater Galér[ia] posto numer[ato]
geen bril dragen op straat
niet me onder de menigte begeven!
niet naar Löscher
niet naar Roma!
geen brieven schrijven.
's Avonds warmere kleren dragen!
*
[Uit het voorlaatste aantekenschrift, november 1888]
Teich [müller]
Scep[tiques] gr[ecs]
Spir
A[ugust] Müller, der Islam.
*
's Avonds naar Cafè Livorno
3 — 5 naar Café Florio
Niet naar Roma
niet naar Löscher
Niet op straat mijn bril opzetten!
Geen boeken kopen!
niet me onder de menigte begeven!
's Avonds door de tuin V[alentino] tot het kasteel, dan weer er in tot het eind van de piazza Vitt[orio Emanuele I] en naar Cafè Livorno
in het theater met Gall[eria] num[erata] proberen!
*
Hfdst. over geloven
Hfdst. over Paulus
de middelen om ziek te maken
de middelen om gek te maken
*
Geen brieven schrijven!
Geen boeken lezen!
naar het Cafè iets om te lezen meenemen!
Notitieboek!
*
Water drinken.
Nooit spiritualia.
af en toe (Rhaba[r]ber)
's Ochtends Eén glas thee! koud laten worden!
's avonds iets warmer!
in het theater Galér[ia] posto numer[ato]
geen bril dragen op straat
niet me onder de menigte begeven!
niet naar Löscher
niet naar Roma!
geen brieven schrijven.
's Avonds warmere kleren dragen!
*
woensdag 2 november 2016
Paul Verlaine -- 3 november 1892
• Op uitnodiging van een aantal Nederlandse bewonderaars bracht de Franse dichter Paul Verlaine (1844-1896) van 2 tot 14 november 1892 een bezoek aan Nederland. Hij hield lezingen in Den Haag (waar Henriette van der Schalk haar toekomstige echtgenoot Richard Roland Holst leerde kennen) en in Amsterdam. Toen hij weer terug was in Frankrijk schreef hij Quinze jours en Hollande, een soort van (ongedateerd) dagboek, dat door Karel Jonckheere in het Nederlands is vertaald als Twee weken Holland.
[3 november]
Ik kom niet op de naam van het station, waar de Belgische doeane optreedt. Een kwartier oponthoud voor het nazicht van de bagage. Reizigers, die alleen een koffertje bij zich hebben, zoals in mijn geval, dienen niet uit te stappen. Een oude, geschoren doeanier in donkere uniform komt mijn coupé binnen en vraagt:
-Hebt ge niets nieuws mee?
-?...
Op mijn ietwat laattijdig, ontkennend of liever bevestigend antwoord, krast de waardige man met krijt een van die kabbalistische tekens, wat in dit kortschrift wil zeggen nagezien of doorlaten, of iets in die aard natuurlijk. O geheime, internationale administratie!
En ik profiteer van de tijd die me rest om voor mij in het buffet een klaargemaakt mee te nemen noenmaal te bestellen. Als elk ander buffet ook dit, met als enige oorspronkelijke noot een zeer hoog geplaatst borstbeeld van koning Leopold III, lange, trieste en voorname paardekop, die oprijst uit de kraag van een goudgeborduurde uniformjas, tussen epauletten van divisiegeneraal,-en gemaakt uit iets dat evengoed chocolade zou kunnen zijn als te hard gebakken aarde, en als het ware gefruit.
Bij de vele gesproken onderhandelingen, die me opgedrongen worden met het oog op het bestellen en betalen van mijn mee te dragen noenmaal, evenals dat met de gladgeschoren doeanier, hoor ik na zeventien jaar opnieuw het Belgisch, ik bedoel daarmee het in België gesproken vreemdsoortig Frans, door ons, Parijzenaars, alleen onder de Fransen, veel te veel bespot, onder ons gezegd.
Waar komen, heren taalkundigen, legt ons dit eens uit, bijvoorbeeld al die gekke ellipsen vandaan, zoals viens tu avec, die stopwoorden als in pour une fois, sais-tu? Die sprongen in persoon bij de werkwoorden, Tournez-vous un peu, mon capitaine, que je te brosse dans le dos, waarvandaan al die wendingen, waarmee ik me wel wacht te lachen? Want zoals (Waals België) in mijn ogen slechts een groep departementen is, ons ontnomen door een noodlottig verdrag, misschien onvermijdelijk voor Europa's evenwicht - wat voor evenwicht, zeg eens? - sedert dat rampzalig jaar 1870 en later, zou de Belg, alweer in mijn ogen, die, meen ik, hier volslagen gelijk hebben, niet simpelweg een streek-Fransman zijn, niet zonder partikuliere smaak en wendingen, die zeer dikwijls, om niet méér te zeggen, lieflijk naïef of aardig leep zijn?
Word ik echter niet alweer op heterdaad betrapt op nog meer afwijkingen? Ach, gij verontschuldigt me wel, niet waar?
Gaat het nu eenmaal niet om een ongedwongen, per losse missieven geschreven, al dan niet beter of slechter reisverhaal, wat het eigenlijk zou kunnen zijn, - anders is er geen samenspraak -, wat ik zoëven al magistraal liet opmerken, evenmin is het een droog brok uit een of andere Baedeker, tenzij de duivel er zich mee ging moeien. Welnu, waarde vriend, mocht gij, maar het zal niet gebeuren durf ik wedden, verwensen telkens af te wijken, waar de gelegenheid me dit zou gebieden, of zich zo maar voordoet: uitweiden is tenslotte de anjer in het knoopsgat, de ring aan de vinger, mede en misschien nog meer de vlag, de wimpel die de lading dekt.
Hier zit ik dan in mijn speciale wagen (in spoorwegtermen heet dat een toilet-wagen, charmant woord, nietwaar? Men zou het Belgisch kunnen noemen, en goed Belgisch) en precies als de plateform-bel luidt en, als van een herder, het signaal van de stationschef schuifelt, brengt een buffetjongen me een langwerpige rosse tenen korf, afgesloten door een open hangslot met de sleutel erop, waarin mijn noenmaal, werkelijk ‘verdraagbaar’, zoals ge ziet. Amper de tijd voor een fooi en... vooruit!
Ik klap de mahoniehouten tablet voor me op, hecht ze vast aan twee standers, die ik uit het benedenpaneel loswerk, en op dit zaktafeltje, om het zo te zeggen, zet ik twee schotels vlees, die zich in een soort van reusachtige schaal schijnen te koesteren, twee schotels met groenten, verspreid over andere uitzonderlijke schalen, een taart, een halve-fles macon en een kwart-fles champagne! Alles voor vier frank, vijftig centime.
De naam van de leverende maatschappij herinner ik me niet meer.
Gedaan met eten, laten we een beetje België aanschouwen. Ik ken ze, deze arme bijnaeenzaamheden van het Henegouwse, hoe dikwijls heb ik ze doorlopen en opnieuw doorzworven. Enkele dorpen, pannen en kalk, voorlopers van de Vlaamse landouwen even na Brussel. Maar de trein ijlt, ijlt maar, door steeds zwarter wordende partijen. Niet van zo ver, we lopen er langs dit keer, ziet ge de Mijn, de wegen worden donker van slakken, het moet nu ongeveer na enen zijn.
Mons! Bergen!
Mons! Een stad, waar ik lang heb gewoond en niet eens ken, zeg. Toch, in mijn prille jeugd heb ik er eens in een hotel geslapen. Daarentegen heb ik meer dan een dag en een nacht doorgebracht, elders dan in een hotel, toen ik wat minder jong was, en, ook niet ziek, helemaal niet, evenmin in het hospitaal. En nochtans ken ik Mons niet. Zoek maar uit!
Het is dus voor de eerste maal dat ik werkelijk de hoofdstad bekijk van deze provincie Henegouwen. Ze ziet er me eerder rood uit, met een zeer hoge toren, overvloedig versierd zo van ver gezien, de toren eerder in blauwachtige steen, met belfort en klokketoren, die ik voor het binnenrijden in het station opvang, met aan de linkerkant enorme, bijna fantastische hopen koolgruis. Men zou zeggen zwarte bergen, heuvels liever, waar aardmannetjes en berggeesten verblijven, het soort dat te lachen of te grijnzen zit in schouwroosters, of met gesloten vuistje te snurken ligt in winterse kachelpijpen.
De kondukteur van de Franse trein verlaat ons in zijn matzwarte uniform, met kentekens, kraag, strepen, paarse galons. In zijn plaats treedt een mooie blonde jongen op, eveneens in zwarte uniformjas geprangd, maar met platte koperen glanzender knopen in plaats van die trieste ronde in Frans zilver, gekapt met een stijve pet en roodkoperen boord aan de klep, klaar om ons lot in handen te nemen. Werkelijk charmant deze jonge kerel, die mijn konfidenties beantwoordt in verband met enige onzekerheden, eens over de grens met België richting Holland, gebied waar geen Frans meer bloeit.
-Maak u maar geen zorgen, meneer, ik zal u aanbevelen bij de treingeleider ginds.
Voorzien van deze waarborg, kruip ik opnieuw in mijn eenzame wagen, en, des te beter, het duurt geen uur bij de lichte verveling naar het kijken van min of meer banale, maar lieflijker wordende uitzichten, (na al die kolen!) of we zijn in Brussel-Zuid, voor een paar minuten, waarna we bijna de komplete toer van de plezante Brabantse hoofdstad maken om Brussel-Noord te bereiken.
Hieraan dank ik trouwens de gelegenheid om Brussel in vogelvlucht te overzien, want in zijn geheel ligt de stad trouwens in een delling, Brussel, waar ik destijds duchtig, zij het luttel maanden, maar welke dan!, heb geleefd. Welnu, Brussel ligt lief in zijn omrit.
Pannen, pleister en kalk voor de voorsteden; Spaanse en ietwat gotische fragmenten, verloren in nieuwigheden - meer dan één ouder wonder, het stadhuis met zijn oneindig hoog belfort, beklommen door een Sint Michiel, die als een zwaard een dikke bundel donderschermen heft (in België is het de gewoonte donderschermen als zwaarden te bundelen), rechtover het stadhuis, op een uiterst mooie marktplaats, louter sierlijk bewerkte en vergulde puntgevel, het prachtige Broodhuis of Maison du Roy, (niet te verwarren met het koninklijk paleis, lelijk bouwsel), momenteel aan een intelligente restauratie toe. Men deed er wel aan van voor dit prachtstuk het bronzen standbeeld van Egmont en Hoorn, die het belemmerde, te verplaatsen naar de Zavel; Sinter Goedele, kollegiale kerk van zuivere gotiek, een beetje log weliswaar, maar indrukwekkend al was het maar daardoor... Wat de moderne gebouwen betreft, sta me toe er niet op in te gaan. Ze zijn wat ze als al hun soortgenoten overal waard zijn, maar onbehouwen en als het ware verstoken van kunst. Ik maak een uitzondering voor het Justitiepaleis, dat ik enkele weken later bij een tocht door België zou terugzien, een Babels monument, eveneens op een hoogte, en waarvan de volgens mij te kleine en niet genoeg vergulde koepel de hele stad beheerst en de ganse omgeving, een gek maar geniaal gewrocht, rara avis in deze dagen van algemene mediokratie.
Jawel, Brussel is een bekoorlijke stad, zelfs zo bekeken, kursief als het ware, en ik begrijp dat de dichter van Isaac Laquedem zijn held er liet verwijlen, zich onderhouden met ‘tamelijk lamme burgers’ en in dit goed gezelschap een of meer pinten faro drinken: het moet hem een oase geweest zijn van te korte verpozing in de duizelingwekkende woestijn van zijn vervloekte zwerven.
En we vlieden naar Antwerpen, - velden, grote vlakten, bijna of allemaal weiden, vol koeien en schapen, bezet met heldere dorpen en zwierige ‘kastelen’, weliswaar ietwat grillig van trant maar toch aangenaam om te bekijken. Dan verandert het landschap en het wordt de Kempen: soberheid in halve onvruchtbaarheid, die bijna maritiem aandoet, maar dicht bij Antwerpen herpakt zich het groen, dat ik geneigd ben militair te noemen, want daar krijgen we, bijna gelijk met de grond, de forten met hun Belgische stenen leeuwen bij de ingang. We scheren langs de stad, waarvan we, met haar hoge toren en de oud-Russische koepel van de ‘katedraal’, dit tussen haakjes, want hiërarchisch gesproken is ze geen katedraal, niets zien dan wiegende masten, met ra's of zeilen, op de Schelde achter de huizen.
Dit keer, nadat de trein wat snelheid heeft gehaald, wordt het ernstig met Holland, en iets meer dan een uur later komt de Hollandse doeane in hoogsteigen persoon op de proppen. Zacht en mild is ze. Spijtig dat ze geen mond Frans spreekt.
De trein zet zich opnieuw in beweging en voorgoed rijden we het rijk binnen van Hare jonge Majesteit koningin Wilhelmina, eerste van die naam.
[3 november]
Ik kom niet op de naam van het station, waar de Belgische doeane optreedt. Een kwartier oponthoud voor het nazicht van de bagage. Reizigers, die alleen een koffertje bij zich hebben, zoals in mijn geval, dienen niet uit te stappen. Een oude, geschoren doeanier in donkere uniform komt mijn coupé binnen en vraagt:
-Hebt ge niets nieuws mee?
-?...
Op mijn ietwat laattijdig, ontkennend of liever bevestigend antwoord, krast de waardige man met krijt een van die kabbalistische tekens, wat in dit kortschrift wil zeggen nagezien of doorlaten, of iets in die aard natuurlijk. O geheime, internationale administratie!
En ik profiteer van de tijd die me rest om voor mij in het buffet een klaargemaakt mee te nemen noenmaal te bestellen. Als elk ander buffet ook dit, met als enige oorspronkelijke noot een zeer hoog geplaatst borstbeeld van koning Leopold III, lange, trieste en voorname paardekop, die oprijst uit de kraag van een goudgeborduurde uniformjas, tussen epauletten van divisiegeneraal,-en gemaakt uit iets dat evengoed chocolade zou kunnen zijn als te hard gebakken aarde, en als het ware gefruit.
Bij de vele gesproken onderhandelingen, die me opgedrongen worden met het oog op het bestellen en betalen van mijn mee te dragen noenmaal, evenals dat met de gladgeschoren doeanier, hoor ik na zeventien jaar opnieuw het Belgisch, ik bedoel daarmee het in België gesproken vreemdsoortig Frans, door ons, Parijzenaars, alleen onder de Fransen, veel te veel bespot, onder ons gezegd.
Waar komen, heren taalkundigen, legt ons dit eens uit, bijvoorbeeld al die gekke ellipsen vandaan, zoals viens tu avec, die stopwoorden als in pour une fois, sais-tu? Die sprongen in persoon bij de werkwoorden, Tournez-vous un peu, mon capitaine, que je te brosse dans le dos, waarvandaan al die wendingen, waarmee ik me wel wacht te lachen? Want zoals (Waals België) in mijn ogen slechts een groep departementen is, ons ontnomen door een noodlottig verdrag, misschien onvermijdelijk voor Europa's evenwicht - wat voor evenwicht, zeg eens? - sedert dat rampzalig jaar 1870 en later, zou de Belg, alweer in mijn ogen, die, meen ik, hier volslagen gelijk hebben, niet simpelweg een streek-Fransman zijn, niet zonder partikuliere smaak en wendingen, die zeer dikwijls, om niet méér te zeggen, lieflijk naïef of aardig leep zijn?
Word ik echter niet alweer op heterdaad betrapt op nog meer afwijkingen? Ach, gij verontschuldigt me wel, niet waar?
Gaat het nu eenmaal niet om een ongedwongen, per losse missieven geschreven, al dan niet beter of slechter reisverhaal, wat het eigenlijk zou kunnen zijn, - anders is er geen samenspraak -, wat ik zoëven al magistraal liet opmerken, evenmin is het een droog brok uit een of andere Baedeker, tenzij de duivel er zich mee ging moeien. Welnu, waarde vriend, mocht gij, maar het zal niet gebeuren durf ik wedden, verwensen telkens af te wijken, waar de gelegenheid me dit zou gebieden, of zich zo maar voordoet: uitweiden is tenslotte de anjer in het knoopsgat, de ring aan de vinger, mede en misschien nog meer de vlag, de wimpel die de lading dekt.
Hier zit ik dan in mijn speciale wagen (in spoorwegtermen heet dat een toilet-wagen, charmant woord, nietwaar? Men zou het Belgisch kunnen noemen, en goed Belgisch) en precies als de plateform-bel luidt en, als van een herder, het signaal van de stationschef schuifelt, brengt een buffetjongen me een langwerpige rosse tenen korf, afgesloten door een open hangslot met de sleutel erop, waarin mijn noenmaal, werkelijk ‘verdraagbaar’, zoals ge ziet. Amper de tijd voor een fooi en... vooruit!
Ik klap de mahoniehouten tablet voor me op, hecht ze vast aan twee standers, die ik uit het benedenpaneel loswerk, en op dit zaktafeltje, om het zo te zeggen, zet ik twee schotels vlees, die zich in een soort van reusachtige schaal schijnen te koesteren, twee schotels met groenten, verspreid over andere uitzonderlijke schalen, een taart, een halve-fles macon en een kwart-fles champagne! Alles voor vier frank, vijftig centime.
De naam van de leverende maatschappij herinner ik me niet meer.
Gedaan met eten, laten we een beetje België aanschouwen. Ik ken ze, deze arme bijnaeenzaamheden van het Henegouwse, hoe dikwijls heb ik ze doorlopen en opnieuw doorzworven. Enkele dorpen, pannen en kalk, voorlopers van de Vlaamse landouwen even na Brussel. Maar de trein ijlt, ijlt maar, door steeds zwarter wordende partijen. Niet van zo ver, we lopen er langs dit keer, ziet ge de Mijn, de wegen worden donker van slakken, het moet nu ongeveer na enen zijn.
Mons! Bergen!
Mons! Een stad, waar ik lang heb gewoond en niet eens ken, zeg. Toch, in mijn prille jeugd heb ik er eens in een hotel geslapen. Daarentegen heb ik meer dan een dag en een nacht doorgebracht, elders dan in een hotel, toen ik wat minder jong was, en, ook niet ziek, helemaal niet, evenmin in het hospitaal. En nochtans ken ik Mons niet. Zoek maar uit!
Het is dus voor de eerste maal dat ik werkelijk de hoofdstad bekijk van deze provincie Henegouwen. Ze ziet er me eerder rood uit, met een zeer hoge toren, overvloedig versierd zo van ver gezien, de toren eerder in blauwachtige steen, met belfort en klokketoren, die ik voor het binnenrijden in het station opvang, met aan de linkerkant enorme, bijna fantastische hopen koolgruis. Men zou zeggen zwarte bergen, heuvels liever, waar aardmannetjes en berggeesten verblijven, het soort dat te lachen of te grijnzen zit in schouwroosters, of met gesloten vuistje te snurken ligt in winterse kachelpijpen.
De kondukteur van de Franse trein verlaat ons in zijn matzwarte uniform, met kentekens, kraag, strepen, paarse galons. In zijn plaats treedt een mooie blonde jongen op, eveneens in zwarte uniformjas geprangd, maar met platte koperen glanzender knopen in plaats van die trieste ronde in Frans zilver, gekapt met een stijve pet en roodkoperen boord aan de klep, klaar om ons lot in handen te nemen. Werkelijk charmant deze jonge kerel, die mijn konfidenties beantwoordt in verband met enige onzekerheden, eens over de grens met België richting Holland, gebied waar geen Frans meer bloeit.
-Maak u maar geen zorgen, meneer, ik zal u aanbevelen bij de treingeleider ginds.
Voorzien van deze waarborg, kruip ik opnieuw in mijn eenzame wagen, en, des te beter, het duurt geen uur bij de lichte verveling naar het kijken van min of meer banale, maar lieflijker wordende uitzichten, (na al die kolen!) of we zijn in Brussel-Zuid, voor een paar minuten, waarna we bijna de komplete toer van de plezante Brabantse hoofdstad maken om Brussel-Noord te bereiken.
Hieraan dank ik trouwens de gelegenheid om Brussel in vogelvlucht te overzien, want in zijn geheel ligt de stad trouwens in een delling, Brussel, waar ik destijds duchtig, zij het luttel maanden, maar welke dan!, heb geleefd. Welnu, Brussel ligt lief in zijn omrit.
Pannen, pleister en kalk voor de voorsteden; Spaanse en ietwat gotische fragmenten, verloren in nieuwigheden - meer dan één ouder wonder, het stadhuis met zijn oneindig hoog belfort, beklommen door een Sint Michiel, die als een zwaard een dikke bundel donderschermen heft (in België is het de gewoonte donderschermen als zwaarden te bundelen), rechtover het stadhuis, op een uiterst mooie marktplaats, louter sierlijk bewerkte en vergulde puntgevel, het prachtige Broodhuis of Maison du Roy, (niet te verwarren met het koninklijk paleis, lelijk bouwsel), momenteel aan een intelligente restauratie toe. Men deed er wel aan van voor dit prachtstuk het bronzen standbeeld van Egmont en Hoorn, die het belemmerde, te verplaatsen naar de Zavel; Sinter Goedele, kollegiale kerk van zuivere gotiek, een beetje log weliswaar, maar indrukwekkend al was het maar daardoor... Wat de moderne gebouwen betreft, sta me toe er niet op in te gaan. Ze zijn wat ze als al hun soortgenoten overal waard zijn, maar onbehouwen en als het ware verstoken van kunst. Ik maak een uitzondering voor het Justitiepaleis, dat ik enkele weken later bij een tocht door België zou terugzien, een Babels monument, eveneens op een hoogte, en waarvan de volgens mij te kleine en niet genoeg vergulde koepel de hele stad beheerst en de ganse omgeving, een gek maar geniaal gewrocht, rara avis in deze dagen van algemene mediokratie.
Jawel, Brussel is een bekoorlijke stad, zelfs zo bekeken, kursief als het ware, en ik begrijp dat de dichter van Isaac Laquedem zijn held er liet verwijlen, zich onderhouden met ‘tamelijk lamme burgers’ en in dit goed gezelschap een of meer pinten faro drinken: het moet hem een oase geweest zijn van te korte verpozing in de duizelingwekkende woestijn van zijn vervloekte zwerven.
En we vlieden naar Antwerpen, - velden, grote vlakten, bijna of allemaal weiden, vol koeien en schapen, bezet met heldere dorpen en zwierige ‘kastelen’, weliswaar ietwat grillig van trant maar toch aangenaam om te bekijken. Dan verandert het landschap en het wordt de Kempen: soberheid in halve onvruchtbaarheid, die bijna maritiem aandoet, maar dicht bij Antwerpen herpakt zich het groen, dat ik geneigd ben militair te noemen, want daar krijgen we, bijna gelijk met de grond, de forten met hun Belgische stenen leeuwen bij de ingang. We scheren langs de stad, waarvan we, met haar hoge toren en de oud-Russische koepel van de ‘katedraal’, dit tussen haakjes, want hiërarchisch gesproken is ze geen katedraal, niets zien dan wiegende masten, met ra's of zeilen, op de Schelde achter de huizen.
Dit keer, nadat de trein wat snelheid heeft gehaald, wordt het ernstig met Holland, en iets meer dan een uur later komt de Hollandse doeane in hoogsteigen persoon op de proppen. Zacht en mild is ze. Spijtig dat ze geen mond Frans spreekt.
De trein zet zich opnieuw in beweging en voorgoed rijden we het rijk binnen van Hare jonge Majesteit koningin Wilhelmina, eerste van die naam.
Abonneren op:
Posts (Atom)