Aan tafel zei Tante Mien: 'het zou mij nu reuze uitkomen, als we paddestoelen hadden want ik heb voor morgen niets op het brood.' En zo kwam het, dat Bob en ik eropuit zijn getrokken om kwart over zeven 's avonds om canterellen te zoeken. We zijn naar de Q.-bossen gegaan; daar waren wij nog nooit eerder geweest (om paddestoelen tenminste, want we komen er iedere dag door als we melk gaan halen). De oogst was vrij behoorlijk, net genoeg voor een ragoutje bij de lunch. We zijn net thuisgekomen, doodmoe, want canterellen zoeken is een vermoeiend werkje. (Dat zal jij ook ondervinden als we met zijn viertjes hier logeren volgend jaar, blew [bij leven en welzijn]!}
En nu heb ik mijn dagboek, of liever ONS dagboek weer voor mij genomen. Eigenlijk moest ik maar ophouden want ik ben op van moeheid, nerveusiteit en zeer, zeer down. En ik weet niet wanneer jij dit schrift te lezen zult krijgen: als het NA de oorlog is dan geeft het niet als het eens wat down is maar als we nu weer een 'Austausch' van schriften hebben VOOR het afgelopen is en jij leest mijn downe gedachten, dan word jij zelf ook weer beroerd. Ik weet niet hoe het komt: eigenlijk heb ik niet de minste reden om zo pessimistisch te zijn, maar ik ben bang dat ik de dag van onze hereniging niet zal beleven. Ik ben ongerust om jou maar ik heb een hoop, dat jij nu wel veilig bent.
Maar er hangt iets dreigends in de lucht. Ik voel het. Een naderend onheil voor ons viertjes speciaal.
God, laat dat blijken onzin te zijnl Laat mij alstublieft alstublieft weer bij mijn lief jongetje terug komen...
Uiit: De dagboeken van Bernie & Ellis. Het verhaal van een Scheveningse liefde in oorlogstijd.
donderdag 6 september 2012
woensdag 5 september 2012
Michel van der Plas -- 6 september 1972
Om halfnegen zie ik de krantenkoppen. 'Die Geiseln sind alle tot.' Een vreselijke schok. Ongeloof nog. Werktuiglijk koop ik de kranten. Maar lezen kan ik ze niet, ik stop ze achter elkaar in mijn tas. Eten kan ik ook niet, ik stap in de bus naar het Olympisch Stadion. Op de oefenvelden waar ik langs kom trainen atleten, slaan hockeyers elkaar keihard ballen toe, draaien hardlopers, vuisten gebald, hun rondjes. Onwerkelijk, spookachtig haast, maar ik zie het toch?
Boven het Stadion staat de lichtblauwe hemel van de Openingsdag, dezelfde trouwens die tot nu toe boven de Spelen heeft gestaan. Bij de ingang maken een paar collega's cynische opmerkingen over de bewakingspolitiemannen in hun lichtblauwe pakken: 'Nu zijn ze er wel.'
Op de nog bijna lege tribune haal ik de kranten te voorschijn. Lees de afschuwelijke feiten. Ik vouw ze dicht, kijk over het gras heen naar de vlaggen, halfstok, aan de overkant. Die van Israël, nauwelijks te zien, hangt slap, onwillig tegen zijn mast, wil niet uitwaaien. Langzaam worden de paar duizend stoelen gevuld die in blokken voor de eretribune staan. De Zweedse ploeg. Noren. De Nederlanders. Op de eerste rijen in het midden Israëli's, met kleine witte kalotjes op hun hoofd. Om tien over tien begint de rouwplechtigheid. Onwerkelijk, alweer, de eerste woorden van de speaker: 'Spelen van de Twintigste Olympiade'. Mijn keel wordt dichtgeknepen als de Israëlische chef de mission (hij spreekt in het Hebreeuws) de namen uitspreekt van de elf vermoorde atleten: David Berger, Eliezer Halfin, Zeev Friedman, Yosef Gutfreund, Kehat Shorr, Yosef Romano, Amizur Sjapira, Mark Slavin, André Spitzer, Yakov Springer, Mosje Weinberg.
Pas wanneer de Duitse vertaling wordt uitgesproken, blijkt dat de Israëli's ondanks het onmetelijke leed dat hun overkomen is, zelf besloten hebben de Spelen voor de anderen te redden. Althans, zo begrijpt het stadion het, wanneer de chef de mission zegt dat zij in de toekomst zelf mee willen blijven doen. Maar het is Avery Brundage die de knoop definitief doorhakt: 'The games must go on'. Op de een of andere manier is dat nu net niét de goede term. Maar de krachtig uitgesproken zin wordt zo overluid met applaus begroet dat gedachten als deze erin verdrinken.
Michel van der Plas (1927) is een Nederlandse schrijver, dichter en journalist.
Boven het Stadion staat de lichtblauwe hemel van de Openingsdag, dezelfde trouwens die tot nu toe boven de Spelen heeft gestaan. Bij de ingang maken een paar collega's cynische opmerkingen over de bewakingspolitiemannen in hun lichtblauwe pakken: 'Nu zijn ze er wel.'
Op de nog bijna lege tribune haal ik de kranten te voorschijn. Lees de afschuwelijke feiten. Ik vouw ze dicht, kijk over het gras heen naar de vlaggen, halfstok, aan de overkant. Die van Israël, nauwelijks te zien, hangt slap, onwillig tegen zijn mast, wil niet uitwaaien. Langzaam worden de paar duizend stoelen gevuld die in blokken voor de eretribune staan. De Zweedse ploeg. Noren. De Nederlanders. Op de eerste rijen in het midden Israëli's, met kleine witte kalotjes op hun hoofd. Om tien over tien begint de rouwplechtigheid. Onwerkelijk, alweer, de eerste woorden van de speaker: 'Spelen van de Twintigste Olympiade'. Mijn keel wordt dichtgeknepen als de Israëlische chef de mission (hij spreekt in het Hebreeuws) de namen uitspreekt van de elf vermoorde atleten: David Berger, Eliezer Halfin, Zeev Friedman, Yosef Gutfreund, Kehat Shorr, Yosef Romano, Amizur Sjapira, Mark Slavin, André Spitzer, Yakov Springer, Mosje Weinberg.
Pas wanneer de Duitse vertaling wordt uitgesproken, blijkt dat de Israëli's ondanks het onmetelijke leed dat hun overkomen is, zelf besloten hebben de Spelen voor de anderen te redden. Althans, zo begrijpt het stadion het, wanneer de chef de mission zegt dat zij in de toekomst zelf mee willen blijven doen. Maar het is Avery Brundage die de knoop definitief doorhakt: 'The games must go on'. Op de een of andere manier is dat nu net niét de goede term. Maar de krachtig uitgesproken zin wordt zo overluid met applaus begroet dat gedachten als deze erin verdrinken.
Michel van der Plas (1927) is een Nederlandse schrijver, dichter en journalist.
dinsdag 4 september 2012
William Maclay -- 5 september 1789
September 5th. — Worse. Confined mostly to bed. Visited by sundry gentlemen. Scott, Heister, Fitzsimons called in the evening. The Susquehanna, Potomac, and Delaware in every mouth. I find Mr. Wynkoop has revived his hopes of the Delaware. He said, "If we lose the Susquehanna, then it will be fixed at the Delaware." I looked hard at him, and asked if he had seen Mr. Morris. He answered "No," hesitatingly. I find by several hints this day that there is some new scheme on foot.
Mr. Wynkoop urged me so incessantly about a doctor that I unfortunately said yes. He asked who I knew. I said Dr. Treat. He was gone in a moment, and soon after Treat and Rodgers called, very well dressed. The sole point I wished them to attend to was my left knee. I could hardly get them to look at it. They said it was immaterial. Aren't you a good hand at taking medicine? No (faintly). You are all over indisposed; you must undergo a course of physic; you must take a course of antimonials to alter your blood. A vomit, said the other, to clean your stomach. I begged leave to observe that I was well circumstanced in my body, both as to urine and blood; had not a high fever. My knee, gentlemen; my knee. And I showed it to them, flayed as it was with blistering. Here is my great pain. "Poultice it with Indian mush, and we will send you some stuff to put on file poultice; and the antimonial wine, etc.; the drops and the laudanum," etc. They seemed to me like storekeepers, with their country customers; won't you take this, and this? You must take this, and this, etc.
William Maclay (1737-1804) was een Amerikaanse politicus. In de tijd dat hij senator was voor Pennsylvania (1789-1991) hield hij een 'journal' bij.
Mr. Wynkoop urged me so incessantly about a doctor that I unfortunately said yes. He asked who I knew. I said Dr. Treat. He was gone in a moment, and soon after Treat and Rodgers called, very well dressed. The sole point I wished them to attend to was my left knee. I could hardly get them to look at it. They said it was immaterial. Aren't you a good hand at taking medicine? No (faintly). You are all over indisposed; you must undergo a course of physic; you must take a course of antimonials to alter your blood. A vomit, said the other, to clean your stomach. I begged leave to observe that I was well circumstanced in my body, both as to urine and blood; had not a high fever. My knee, gentlemen; my knee. And I showed it to them, flayed as it was with blistering. Here is my great pain. "Poultice it with Indian mush, and we will send you some stuff to put on file poultice; and the antimonial wine, etc.; the drops and the laudanum," etc. They seemed to me like storekeepers, with their country customers; won't you take this, and this? You must take this, and this, etc.
William Maclay (1737-1804) was een Amerikaanse politicus. In de tijd dat hij senator was voor Pennsylvania (1789-1991) hield hij een 'journal' bij.
maandag 3 september 2012
Willem Arondéus -- 4 september 1922
4 September '22. Urk. Maandag-avond.
Ik wandelde in de schemering over de haven, er waren Volendammer botters binnengevallen, en op de plecht zaten de visschers te praten: prachtige mannen met ranke lichamen en open-blonde gezichten. Het deed me bijna physiek pijn hen aan te zien. Ik dacht ook aan mijn werk, en voelde dat altijd, altijd weer de schoonheid van dit leven, de begeerte naar deze schoone menschen, naar de schoonheid van een daadwerkelijk belijden boven alles uitstijgt - ook boven alle arbeid; wanneer ik te staan kom tegenover de groote onbereikbare heerlijkheid der liefde, waar elk dezer eenvoudige visschers in hun ranke bekoring de drager van is.
Ik ben machteloos tot verzet daartegen, al mijn kracht tot arbeid wordt als waardeloos tegenover de lach van een blond gelaat, dat het diepste en wonderlijkste van alle mysterieën is. Ik voel mijn eenzaamheid en armoede dáártegen zoo groot en zoo bitter -
Willem Arondéus (1894-1943) was een Nederlandse kunstenaar. In Het leven van Willem Arondéus 1894-1943. Een documentaire (door Rudi van Dantzig) zijn veel passages uit zijn dagboeken opgenomen.
Ik wandelde in de schemering over de haven, er waren Volendammer botters binnengevallen, en op de plecht zaten de visschers te praten: prachtige mannen met ranke lichamen en open-blonde gezichten. Het deed me bijna physiek pijn hen aan te zien. Ik dacht ook aan mijn werk, en voelde dat altijd, altijd weer de schoonheid van dit leven, de begeerte naar deze schoone menschen, naar de schoonheid van een daadwerkelijk belijden boven alles uitstijgt - ook boven alle arbeid; wanneer ik te staan kom tegenover de groote onbereikbare heerlijkheid der liefde, waar elk dezer eenvoudige visschers in hun ranke bekoring de drager van is.
Ik ben machteloos tot verzet daartegen, al mijn kracht tot arbeid wordt als waardeloos tegenover de lach van een blond gelaat, dat het diepste en wonderlijkste van alle mysterieën is. Ik voel mijn eenzaamheid en armoede dáártegen zoo groot en zoo bitter -
Willem Arondéus (1894-1943) was een Nederlandse kunstenaar. In Het leven van Willem Arondéus 1894-1943. Een documentaire (door Rudi van Dantzig) zijn veel passages uit zijn dagboeken opgenomen.
zondag 2 september 2012
Frida Vogels -- 3 september 1956
3 sept. - Gisteren een uitstapje naar Anzio in gemengd gezelschap. Isabelle, Franse studente, die bij het stereotiepe grapje over haar tasje dat te klein is om er iets in te doen nonchalant zegt 'c'est svmbolique'. Albert, ook Frans, hetzelfde type als Claudio in Milaan, onbetrouwbaar maar zeker niet dom: hij zingt ook, net als Claudio, met een hoge, klankloze stem; Claudio deed her beter. Albert is me grondig antipathiek en ik gedraag me grof tegen hem, wat hij voelt. Carlo daarentegen vind ik aardig: gevraagd naar zijn leeftijd, zegt hij dat hij drieëntwintig is en licht dan trouwhartig toe dat hij eigenlijk de 20e pas jarig is, dus drieëntwintig min achttien dagen. Carlo gaat op alles wat er gezegd wordt ernstig in, behandelt alle onderwerpen uitputtend en zegt nooit iets dat hij niet volop meent. Franco, de advocaat, lijkt op Hellinga: net als Hellinga heeft hij altijd een stoet meisjes om zich heen, die hij allemaal de illusie weet te geven dat hij juist háár boven alle andere verkiest en waartussen hij zich beweegt als een sjeik.
Wanneer heb ik me ooit eerder in dergelijk gezelschap bevonden? - Dat dat nu zo is, is te danken aan mijn dubbele status van fidanzata van E., al is die dan ver weg, en van vriendin van Dea. Je kunt zeggen dat nu ik volwassen ben geworden de wereld voor me wordt ontsloten, maar wat moet ik ermee?
Frida Vogels (1930) is een Nederlandse schrijfster. Haar door kritiek en publiek gewaardeerde dagboeken 1954-1971 zijn gepubliceerd in 8 delen.
Wanneer heb ik me ooit eerder in dergelijk gezelschap bevonden? - Dat dat nu zo is, is te danken aan mijn dubbele status van fidanzata van E., al is die dan ver weg, en van vriendin van Dea. Je kunt zeggen dat nu ik volwassen ben geworden de wereld voor me wordt ontsloten, maar wat moet ik ermee?
Frida Vogels (1930) is een Nederlandse schrijfster. Haar door kritiek en publiek gewaardeerde dagboeken 1954-1971 zijn gepubliceerd in 8 delen.
Franz Grillparzer -- 2 september 1843
2. Sept. Wenig geschlafen ... Muß heute bei Takatsch essen, was mir unangenehm ist. Schon gestern setzte ich die Hausfrau durch meine Diät in Verzweiflung.
Ein paar Dinge besehen, Museum, Akademie, was weiß ich? Fühle mich recht krank. Mittags bei Takatsch. Die Mädchen recht angenehm. Der Vater jovial. Wenig gegessen, aber im Mißmut ein paar Glaser starken Wein hinabgegossen. Abschied, ans Gerührte streifend. Nach Hause, gepackt, geärgert. Im Wirtshause die schlechteste Bedienung, die mir je vorgekommen. Mein englischer Reisegefährte Mr. Smith sucht mich auf, um mir die Arbeiten an der neuen Donaubrücke zu zeigen. Erstaunenswürdig, kolossal. Verstehe nichts davon. Gegen acht Uhr ins ungarische Theater, das ich noch nicht gesehen. Gaben den Barbier von Sevilla. Der erste Akt war eben zu Ende. Die Vorstellung schlecht zu nennen wäre niedrige Schmeichelei. Sie war unter aller Vorstellung. Pantaleoni sang den Almaviva italienisch und ließ alle Recitative, hingesprochene Prosa, aus. Eine Mamsell Eder, vielleicht die von Wien, Rosina. Bei ihr allein kann man den Positiv »Schlecht« brauchen. Die andern, Pantaleoni eingerechnet, gehören schon in die Vergleichungsstaffel. Abends noch im Wirtshause geärgert. Früh zu Bette.
Franz Grillparzer (1791-1872) was een Oostenrijkse schrijver. Hij deed verslag van zijnb reizen in zijn Reisetagebücher.
Ein paar Dinge besehen, Museum, Akademie, was weiß ich? Fühle mich recht krank. Mittags bei Takatsch. Die Mädchen recht angenehm. Der Vater jovial. Wenig gegessen, aber im Mißmut ein paar Glaser starken Wein hinabgegossen. Abschied, ans Gerührte streifend. Nach Hause, gepackt, geärgert. Im Wirtshause die schlechteste Bedienung, die mir je vorgekommen. Mein englischer Reisegefährte Mr. Smith sucht mich auf, um mir die Arbeiten an der neuen Donaubrücke zu zeigen. Erstaunenswürdig, kolossal. Verstehe nichts davon. Gegen acht Uhr ins ungarische Theater, das ich noch nicht gesehen. Gaben den Barbier von Sevilla. Der erste Akt war eben zu Ende. Die Vorstellung schlecht zu nennen wäre niedrige Schmeichelei. Sie war unter aller Vorstellung. Pantaleoni sang den Almaviva italienisch und ließ alle Recitative, hingesprochene Prosa, aus. Eine Mamsell Eder, vielleicht die von Wien, Rosina. Bei ihr allein kann man den Positiv »Schlecht« brauchen. Die andern, Pantaleoni eingerechnet, gehören schon in die Vergleichungsstaffel. Abends noch im Wirtshause geärgert. Früh zu Bette.
Franz Grillparzer (1791-1872) was een Oostenrijkse schrijver. Hij deed verslag van zijnb reizen in zijn Reisetagebücher.
Ernst Heldring -- 1 september 1939
1 September 1939.
Duitschland is de vijandelijkheden tegen Polen begonnen, zeggende, dat Polen geen gevolmachtigde naar Berlijn heeft willen sturen om te ‘onderhandelen’ - à la Schnusschnig en Hacha -. De voorstellen, die overigens, voor zoover men het hier kan beoordeelen, zoo laat overhandigd werden dat voor een ernstige bespreking geen tijd gelaten werd, waren op den grondslag: ‘ik neem wat ik begeer en daarna praten wij verder’. Precies hetzelfde als ten aanzien van de Tjechen.
Hitler's oorlogsrede in den Rijksdag werd klaarblijkelijk in opgewonden toestand uitgesproken. Overwinnen of sterven, was zijn eigen parool. Tevens was zij zijn politiek testament. Opvolging door Göring/Hess. Zoo zou hij niet spreken indien hij alleen het verachte Polen tegenover zich had. In den avond, na een nieuwe Parlementszitting, stelde Engeland dan ook zijn te verwachten ultimatum aan Duitschland.
Ernst Heldring (1871-1954) was een Nederlandse reder, bankier en politicus. Zijn dagboeken publiceerde hij in Herinneringen en dagboek.
Duitschland is de vijandelijkheden tegen Polen begonnen, zeggende, dat Polen geen gevolmachtigde naar Berlijn heeft willen sturen om te ‘onderhandelen’ - à la Schnusschnig en Hacha -. De voorstellen, die overigens, voor zoover men het hier kan beoordeelen, zoo laat overhandigd werden dat voor een ernstige bespreking geen tijd gelaten werd, waren op den grondslag: ‘ik neem wat ik begeer en daarna praten wij verder’. Precies hetzelfde als ten aanzien van de Tjechen.
Hitler's oorlogsrede in den Rijksdag werd klaarblijkelijk in opgewonden toestand uitgesproken. Overwinnen of sterven, was zijn eigen parool. Tevens was zij zijn politiek testament. Opvolging door Göring/Hess. Zoo zou hij niet spreken indien hij alleen het verachte Polen tegenover zich had. In den avond, na een nieuwe Parlementszitting, stelde Engeland dan ook zijn te verwachten ultimatum aan Duitschland.
Ernst Heldring (1871-1954) was een Nederlandse reder, bankier en politicus. Zijn dagboeken publiceerde hij in Herinneringen en dagboek.
Abonneren op:
Reacties (Atom)







