• Jan Alensoon (1683-1769) was een Leids jurist en muziekkenner. Jan Alensoon was vermaard om zijn bijzondere stem. Hij kon drie octaven bestrijken zodat hij beschikte over een bas en een hoge falset. Hij is bekend gebleven vanwege zijn verslag van de grand tour die de Leidse regentenzoon tussen 5 september 1723 en 19 september 1724 samen met Marcus Drabbe maakte. De muzikale ontmoetingen uit dit verslag zijn door Helen metzelaar samengebracht in het boek 'Verwondering over mijn gezang'.
Maandag den 28e Februari op de plaats van Sint Marcus de grillen en potsen weesen sien. 's Avonds ben ik bij de Heer Boschetto Boschetti op een bal geweest. Onder andere waaren daar vier Venetiaanse aadelijke dames die seer wel dansten. De eerste heete Luca, dese was seer kostelijk gekleed dog ongemaskerd. De tweede heete van haar selve Giovanelli, deese was seer fraaij en met een oud man getrouwt. De derde heete meede van haar selve Giovanelli, zijnde weduwe van een Heer Valmarana. De vierde, suster van de voorgaande, meede Giovanelli genaamt, weduwe van een Heer Bonvicino, deese was ooverkostelijk en gemaskert. Wandelende 's morgens op de plaats van San Marco wierd sij voor een vreemde princesse aangesien, verseld werdende van ses gemaskerde heeren ieder met een goede stok voorsien. Sij mij op de plaats van St Marcus siende, sprak mij aan, seggende, 'Hoe mijn heer, kent gij mij niet? Voorleede Vrijdag kende gij mij beeter'. Ik kon onmoogelijk bedenken wie sij was, maar soogaauw sij 's avonds hier in dit geselschap in het selve gewaat en met de selve heeren kwam, nam sij haar masqué af, mij vraagende of ik haar nu beeter kende, waar op ik andwoorde 'jaa', maar dat het mij 's morgens onmogelijk was haar te kennen. Ik had haar dikwils gesien aan 't huijs van den Heer Boschetto Boschetti, en vrijdags te vooren bij Signora Rosalba Cariera. Sij was ten eenemaal in het goud-laaken, zijnde de borst van het rijglijf volkoomen met diamanten beset, alsoo was ook de band (of ceinture) om haar middel. Haar hals en armen waren seer met juweelen behangen, haar hoofd met eedele gesteentens en bloemen vercierd, soodat alwat men aan haar sag goud, paerlen en diamanten was. Deese waaren (soo als sij mij seijde) haar eijge juweelen, die sij, een adelijke dame zijnde, volgens de wet maar twee jaaren naa haar trouwen had moogen draagen, en nu bij geleegendhcijd van het Carnaval eens liet lugten. De selve bedroegen verscheijde tonnen gouds, naar mij verzekerd wierd, negen.
Den 29e Februari Dingsdag, 's morgens gesien de masquerades op de plaats van St Marcus. De laatste agt daagen van het Carnaval is alles gemaskerd, heeren en dames, burgers en boeren, knegts en meijden, munniken en abbees, oude en jonge, alle menschen worden als gek, eedele soowel als oneedele, vreemdelingen selfs masqueren sig. Ik heb gesien en met de menschen gesprooken, een grootvaader en grootmoeder met haar kinderen en kindskinderen, jaa selfs de kinderen die op den arm gedraagen wierden, en de meijden die de selve droegen, gemaskert. Ik heb nooijt gemaskert geweest als alleen deesen avond omdat ik ongemaskert zijnde niet souw hebben kunnen sien il Ridotto of i Ridotti, zijnde de plaats daar grof spel gespeelt word. Hier mag niemand koomen als gemaskert en sonder deegen of geweer. Om dit te gaan sien deed ik mijn mantel om, mijn slaapmuts op, daar oover deed ik een bauta (of baouta) [carnavalsmasker] waar oover ik mijn hoed sette, doende een half masqué, suijver wit zijnde, voor. Dit is de gemeenste en gewoonlijkste manier van sig te masqueren. Een half masqué bedekt het booven aangesigt, de neus en de halve wangen, soo dat de mond en de kin blood is, en men aldus gemakkelijk spreeken kan. Een bauta gelijkt wel wat naa een capotkap, die de vrouwen wel draagen wanneer het kout of reegenagtig weeder is, zijnde gemaakt van swarte sijde stof, daar de vrouwen kappen van maaken, nonpareille genaamt, is voor het aangesigt oo-pen, rondom den hals en nek toe, vercierd van onder rondom met een swarte kant. Die hier in de Ridotti de bank houden zijn Venetiaansche eedellieden ongemaskert. Men speelt alle soorten van spellen. Het speelen of uijtscheijden is vrij. De grootste gek brengt er het meeste geld. Hier zijn verscheijde kaamers en groote saaien in welke alle gespeelt word. Daar is eene kaamer daar men eeten en drinken, van wat soort het soude moogen weesen, kan koopen. Ik ben deesen aavond niet in de opera geweest omdat het de laatste maal was en dan gemeenlijk veel geraast word en de musiecq ook soo wel niet geëxecuteert word als anders.
maandag 27 februari 2023
zondag 26 februari 2023
Julien Green • 27 februari 1970
• Julien Green (1900-1998) was een Amerikaans-Franse, religieus ingestelde schrijver. Uit zijn zorgvuldig geformuleerde dagboeknotities komt hij naar voren als een gewetensvolle denker en zoeker. Fragmenten uit zijn dagboeken zijn door Greetje van den Bergh vertaald als Journaal 1946-1976.
27 februari — Het boek van Simone de Beauvoir over de ouderdom is angstaanjagend. De ouderdom komt plotseling, net als de dood. Ik verwacht ze allebei. 'Het einde van je jeugd komt precies even onverwachts,' zei een jonge vriend tegen me. 'Ja,' zei ik. 'Eerst lezen we in de ogen van de voorbijgangers dat we jong en aantrekkelijk zijn, en dan komt er een dag, een moment, waarop we er niets meer in lezen. Je loopt langs hen heen en ze zien je niet eens. Je wordt de onzichtbare.' Ik kwam tot die ontdekking in 1945, en het liet me volmaakt onverschillig. Ik dacht: 'Hé, het is voorbij.' En dat was alles.
Op de televisie een film over Heydrich. Zijn dierlijke gezicht, wreed en sluw. Als hij was blijven leven had hij misschien al zijn inspanningen geconcentreerd op het Franse verzet, dat hij besloten had uit te roeien.
27 februari — Het boek van Simone de Beauvoir over de ouderdom is angstaanjagend. De ouderdom komt plotseling, net als de dood. Ik verwacht ze allebei. 'Het einde van je jeugd komt precies even onverwachts,' zei een jonge vriend tegen me. 'Ja,' zei ik. 'Eerst lezen we in de ogen van de voorbijgangers dat we jong en aantrekkelijk zijn, en dan komt er een dag, een moment, waarop we er niets meer in lezen. Je loopt langs hen heen en ze zien je niet eens. Je wordt de onzichtbare.' Ik kwam tot die ontdekking in 1945, en het liet me volmaakt onverschillig. Ik dacht: 'Hé, het is voorbij.' En dat was alles.
Op de televisie een film over Heydrich. Zijn dierlijke gezicht, wreed en sluw. Als hij was blijven leven had hij misschien al zijn inspanningen geconcentreerd op het Franse verzet, dat hij besloten had uit te roeien.
Jaap Zijlstra • 26 februari 1999
• Jaap Zijlstra (1933-2015) was predikant en dichter. In het tijdschrift Liter zijn fragmenten opgenomen uit zijn Schrijversdagboek.
[24-2]
Een brief van een jongen die op school een spreekbeurt wil houden over mijn gedicht ‘Lichtmatroos’. Of ik zijn uitleg wil ‘checken’. Hij blijkt weinig van het gedicht te hebben begrepen. En ik maar denken dat ik zo eenvoudig en helder schrijf!
In ons mistige land houdt men van mistige poëzie. Behoor ik tot de mistige dichters?
[25-2]
Vandaag een brief met een stapel gedichten. En het bekende verhaal: ik was zelf niet van plan ze te publiceren, maar de omgeving dringt eropaan! Ik dring er niet op aan. Poëzie dient poëzie te zijn. Geen meditatie op rijm. Geen theologie in dichtvorm.
Poëzie is beeldspraak. ‘Schiet je pijl, mijn Jonathan, verder, altijd ligt hij verder dan het voetspoor van een herder, dan een leeftocht reiken kan.’
[27-2]
Bij de kerk is een schapenwei. De koster verzorgt de schapen en lammeren. De opbrengst van wol en schapenkaas is voor de diaconie. De koster zegt: Als je goed bent voor een dier vergeet hij het nooit. Als je slecht bent voor een dier vergeet hij het ook nooit.
[24-2]
Een brief van een jongen die op school een spreekbeurt wil houden over mijn gedicht ‘Lichtmatroos’. Of ik zijn uitleg wil ‘checken’. Hij blijkt weinig van het gedicht te hebben begrepen. En ik maar denken dat ik zo eenvoudig en helder schrijf!
In ons mistige land houdt men van mistige poëzie. Behoor ik tot de mistige dichters?
[25-2]
Ik ben niet zo goed in leven,[26-2]
laat staan in het grote gebod,
de bloemen zijn mooi van liefde,
de bomen zijn handen naar God.
Vandaag een brief met een stapel gedichten. En het bekende verhaal: ik was zelf niet van plan ze te publiceren, maar de omgeving dringt eropaan! Ik dring er niet op aan. Poëzie dient poëzie te zijn. Geen meditatie op rijm. Geen theologie in dichtvorm.
Poëzie is beeldspraak. ‘Schiet je pijl, mijn Jonathan, verder, altijd ligt hij verder dan het voetspoor van een herder, dan een leeftocht reiken kan.’
[27-2]
Ik blijf dichten[28-2]
totdat ik besta.
Bij de kerk is een schapenwei. De koster verzorgt de schapen en lammeren. De opbrengst van wol en schapenkaas is voor de diaconie. De koster zegt: Als je goed bent voor een dier vergeet hij het nooit. Als je slecht bent voor een dier vergeet hij het ook nooit.
Bertolt Brecht • 25 februari 1921
• Bertolt Brecht (1898-1956) was een Duitse schrijver. Uit: Dagboeken 1920-1922 (vertaald door Hans Hom).
Vrijdag, 25
Filmplannen doemen. Nieuwe geldtheorie: gemakkelijke, elegant gesneden wijde grijze broeken, hoog in het middel; slappe gleufhoed, gezicht alert, ietwat scherp; bedaardheid op het roekeloze af — maar respect voor het materiële, dat niets anders is dan zichtbaar gemaakte arbeid; overal geld uitslaan, vergaren, vermenigvuldigen; voor vrienden, ondernemingen van allerlei aard. Maar met de linkerhand; hard goud bijeenschrapen. Ook in doorweekte bodem. Goud wassen. Ophopen, investeren, laten rollen, steeds afzien van het middel (dat goud is), het oog op mensen gericht die moeten kunnen werken, luieren, stommiteiten uithalen. Geen eerzucht: wat iemand kan, moet hij ook doen. Ik hoef niet het beste te geven.
Vaak denk ik aan Marianne, die van een auto gebruik maakt wanneer ze zin heeft. Zich bontjassen cadeau laat doen, ringen, kleren. Voor zich zelf. Moet je haar daar uithalen? Ik kan haar niet bekostigen, en niets voor haar. En wat ben ik? Een klein, brutaal stuk vreten, mijn gezicht is nog niet te zien, een gekrediteerde belofte, en wat kun je concreet wegbranden? Kleren, zeep, zonnige woning, theater, goed eten, muziek, verfijnde gevoelens, ledigheid, respect van de mensen, leven zonder rimpel, reizen, schoonheid, jeugd, gezondheid, kunst, vrijheid? En dat allemaal op de mesthoop gegooid om een fysiologische aandrang te volgen, die, eenmaal bevredigd, aan kracht inboet! Of omdat ik goed lijk te zijn, ik die steeds verander? Je bij mij zonnig woont, theater hebt, met meer smaak eer, muziek voelt, sterk voelt, voor iets mag werken, respect hebt, avonturen hebt, geen reizen hoeft, wel kracht, frisheid, het nieuwe, vertrouwen hebt? Wat allemaal niet zeker is...
En ik kan niet trouwen. Ik moet de ellebogen vrij hebben, kunnen spuwen waar ik wil, alleen kunnen slapen, geen scrupules kunnen hebben.
Van 's avonds 7 tot 's morgens 9 Marianne in de Kraal. Ik lees haar de dodenmaalscène voor uit de Sommersinfonie en ze gelooft dat ze die kan spelen. Ik geloof het ook. Maar 's nachts in bed krijg ik een idee; het stuk eindigt zo: de vrouw geeft zich gewonnen en blijft bij Tauli, de slechte man. Dat wil zeggen ze komt haar instorting te boven, ze overwint haar zwakte door dogmatiek, ze put alle kracht uit haar besluit.
Vrijdag, 25
Filmplannen doemen. Nieuwe geldtheorie: gemakkelijke, elegant gesneden wijde grijze broeken, hoog in het middel; slappe gleufhoed, gezicht alert, ietwat scherp; bedaardheid op het roekeloze af — maar respect voor het materiële, dat niets anders is dan zichtbaar gemaakte arbeid; overal geld uitslaan, vergaren, vermenigvuldigen; voor vrienden, ondernemingen van allerlei aard. Maar met de linkerhand; hard goud bijeenschrapen. Ook in doorweekte bodem. Goud wassen. Ophopen, investeren, laten rollen, steeds afzien van het middel (dat goud is), het oog op mensen gericht die moeten kunnen werken, luieren, stommiteiten uithalen. Geen eerzucht: wat iemand kan, moet hij ook doen. Ik hoef niet het beste te geven.
Vaak denk ik aan Marianne, die van een auto gebruik maakt wanneer ze zin heeft. Zich bontjassen cadeau laat doen, ringen, kleren. Voor zich zelf. Moet je haar daar uithalen? Ik kan haar niet bekostigen, en niets voor haar. En wat ben ik? Een klein, brutaal stuk vreten, mijn gezicht is nog niet te zien, een gekrediteerde belofte, en wat kun je concreet wegbranden? Kleren, zeep, zonnige woning, theater, goed eten, muziek, verfijnde gevoelens, ledigheid, respect van de mensen, leven zonder rimpel, reizen, schoonheid, jeugd, gezondheid, kunst, vrijheid? En dat allemaal op de mesthoop gegooid om een fysiologische aandrang te volgen, die, eenmaal bevredigd, aan kracht inboet! Of omdat ik goed lijk te zijn, ik die steeds verander? Je bij mij zonnig woont, theater hebt, met meer smaak eer, muziek voelt, sterk voelt, voor iets mag werken, respect hebt, avonturen hebt, geen reizen hoeft, wel kracht, frisheid, het nieuwe, vertrouwen hebt? Wat allemaal niet zeker is...
En ik kan niet trouwen. Ik moet de ellebogen vrij hebben, kunnen spuwen waar ik wil, alleen kunnen slapen, geen scrupules kunnen hebben.
Van 's avonds 7 tot 's morgens 9 Marianne in de Kraal. Ik lees haar de dodenmaalscène voor uit de Sommersinfonie en ze gelooft dat ze die kan spelen. Ik geloof het ook. Maar 's nachts in bed krijg ik een idee; het stuk eindigt zo: de vrouw geeft zich gewonnen en blijft bij Tauli, de slechte man. Dat wil zeggen ze komt haar instorting te boven, ze overwint haar zwakte door dogmatiek, ze put alle kracht uit haar besluit.
donderdag 23 februari 2023
Siet Zuyderland • 24 februari 1981
• Kunstenaar Siet Zuyderland (1942) tekende strandvondsten na, en hield daarvan een dagboek bij.
Maandag 23 februari
‘krat V’ afgemaakt, ik ben er wel tevreden over. Het is vermoedelijk het meest een zogenaamde ‘Zuyderland’ geworden, met de doorgewerkte structuur van het raster.
's Middags over het strand gewandeld en wat klein spul meegenomen. Een verroest slot, niet om te tekenen maar als object wel leuk en misschien nog eens te gebruiken in mijn serie kleine schilderijen ‘locks’.
Een witte damessandaal met teervlekken, een grijze herensandaal met een gevlochten randje op het bovenstuk, een schoenzool waarvan het bovenstuk op één randje leer na verdwenen is en een meniekleurig plastic sandaal, waarvan de bovenbanden zijn gebroken (merk Long Life!).
Dinsdag 24 februari
Een redelijke eerste opzet gemaakt van de ‘Long Life’ sandaal.
's Avonds naar Amsterdam.
Vrijdag 27 februari
Maar weinig gewerkt, de gebroken banden afgemaakt en de binnenkant van de zool licht in kleur gezet.
Krat V en sportschoen 2 op het strand teruggegooid en nog een stukje over het strand gewandeld. Voor de rest van de dag het appartement schoongemaakt, vandaag mijn laatste dag in Bergen aan Zee.
Volgende week hoop ik door te werken aan de tekeningen in Amsterdam.
Maandag 9 maart (Bergen, Natteweg 5)
Afgelopen week niet echt veel gedaan aan mijn strandtekeningen, wel de ‘Long Life’ sandaal afgemaakt, over het resultaat ben ik niet tevreden. Geen van de schoenen is boven het anekdotische uitgekomen, ook deze laatste niet, het illustratieve karakter is te dominerend.
Voor mijn tentoonstelling in Rotterdam bij Fenna zal ik ze niet gebruiken, wel zal ik ze laten zien in Bergen. Het uitgangspunt was eerlijk en het is mijn bedoeling om dan het gehele project te tonen, goed en slecht naast elkaar.
Misschien wel jammer om géén selectie toe te passen.
Afgelopen week begonnen met een opzet van krat VI, de onderkant is er door een enorm geweld uitgeslagen. De krat heb ik in Amsterdam laten staan, zodat ik, wanneer ik daar moet zijn de mogelijkheid heb om aan de tekening door te werken.
Vandaag sinds lang weer in mijn oude atelier in Bergen-Binnen en begonnen aan het tweede binnenwerk van een veiligheidshelm.
Dinsdag 10 maart
De tekening van de veiligheidshelm afgemaakt, de spanning van de strips en de bogen is redelijk geslaagd.
De tekening ziet er wat magertjes uit, zo zonder kleur en wat te klein op het blad.
Woensdag 11 maart
Een opzet gemaakt van krat VII. Een krat van de Melkunie, nog geheel gaaf, die kan ik na de tekening af te hebben weer keurig inleveren bij de melkwinkel tegen statiegeld.
Het ding ziet er vreselijk uit, behalve saai ook nog knalgroen, maar ergens heeft het iets technisch. De ronde gaten in de bodem verbonden met strips lijken soms propellers, misschien als ik daar het accent op kan leggen dat het iets kan worden.
Donderdag 12 maart
De gehele dag doorgewerkt aan de opzet; maar weinig opgeschoten, van alles wat gedaan, dus eigenlijk niets.
's Avonds naar Amsterdam.
Zaterdag 14 maart
Op bijna alle tekeningen met schoenen erop ‘teervlekken’ aangebracht, misschien moet ik daar nog verder mee doorgaan, bijvoorbeeld met mijn ogen dicht vlekken en krassen aanbrengen.
Maandag 23 februari
‘krat V’ afgemaakt, ik ben er wel tevreden over. Het is vermoedelijk het meest een zogenaamde ‘Zuyderland’ geworden, met de doorgewerkte structuur van het raster.
's Middags over het strand gewandeld en wat klein spul meegenomen. Een verroest slot, niet om te tekenen maar als object wel leuk en misschien nog eens te gebruiken in mijn serie kleine schilderijen ‘locks’.
Een witte damessandaal met teervlekken, een grijze herensandaal met een gevlochten randje op het bovenstuk, een schoenzool waarvan het bovenstuk op één randje leer na verdwenen is en een meniekleurig plastic sandaal, waarvan de bovenbanden zijn gebroken (merk Long Life!).
Dinsdag 24 februari
Een redelijke eerste opzet gemaakt van de ‘Long Life’ sandaal.
's Avonds naar Amsterdam.
Vrijdag 27 februari
Maar weinig gewerkt, de gebroken banden afgemaakt en de binnenkant van de zool licht in kleur gezet.
Krat V en sportschoen 2 op het strand teruggegooid en nog een stukje over het strand gewandeld. Voor de rest van de dag het appartement schoongemaakt, vandaag mijn laatste dag in Bergen aan Zee.
Volgende week hoop ik door te werken aan de tekeningen in Amsterdam.
Maandag 9 maart (Bergen, Natteweg 5)
Afgelopen week niet echt veel gedaan aan mijn strandtekeningen, wel de ‘Long Life’ sandaal afgemaakt, over het resultaat ben ik niet tevreden. Geen van de schoenen is boven het anekdotische uitgekomen, ook deze laatste niet, het illustratieve karakter is te dominerend.
Voor mijn tentoonstelling in Rotterdam bij Fenna zal ik ze niet gebruiken, wel zal ik ze laten zien in Bergen. Het uitgangspunt was eerlijk en het is mijn bedoeling om dan het gehele project te tonen, goed en slecht naast elkaar.
Misschien wel jammer om géén selectie toe te passen.
Afgelopen week begonnen met een opzet van krat VI, de onderkant is er door een enorm geweld uitgeslagen. De krat heb ik in Amsterdam laten staan, zodat ik, wanneer ik daar moet zijn de mogelijkheid heb om aan de tekening door te werken.
Vandaag sinds lang weer in mijn oude atelier in Bergen-Binnen en begonnen aan het tweede binnenwerk van een veiligheidshelm.
Dinsdag 10 maart
De tekening van de veiligheidshelm afgemaakt, de spanning van de strips en de bogen is redelijk geslaagd.
De tekening ziet er wat magertjes uit, zo zonder kleur en wat te klein op het blad.
Woensdag 11 maart
Een opzet gemaakt van krat VII. Een krat van de Melkunie, nog geheel gaaf, die kan ik na de tekening af te hebben weer keurig inleveren bij de melkwinkel tegen statiegeld.
Het ding ziet er vreselijk uit, behalve saai ook nog knalgroen, maar ergens heeft het iets technisch. De ronde gaten in de bodem verbonden met strips lijken soms propellers, misschien als ik daar het accent op kan leggen dat het iets kan worden.
Donderdag 12 maart
De gehele dag doorgewerkt aan de opzet; maar weinig opgeschoten, van alles wat gedaan, dus eigenlijk niets.
's Avonds naar Amsterdam.
Zaterdag 14 maart
Op bijna alle tekeningen met schoenen erop ‘teervlekken’ aangebracht, misschien moet ik daar nog verder mee doorgaan, bijvoorbeeld met mijn ogen dicht vlekken en krassen aanbrengen.
woensdag 22 februari 2023
Cesare Pavese • 23 februari 1940
• Cesare Pavese (1908-1950) was een Italiaanse schrijver. In 2003 verscheen Leven als ambacht, met daarin dagboeken en brieven (vertaling: Anton Haakman).
23 februari
De onmenselijke grootheid van Shakespeare blijkt nog meer dan uit zijn werk uit het feit dat hij toen hij stierf tweederde van zijn werk niet had laten uitgeven - waaronder Antonius en Cleopatra, Macbeth (?), veel komedies, enz.
Dit is zo ongehoord dat het vermoeden rijst dat aan het begin van de zeventiende eeuw de 'uitgeef'-mentaliteit nog niet erg verbreid was en dat men van mening was dat men het nageslacht een werk had nagelaten wanneer men het simpelweg had geschreven. Maar hoe vallen dan die teksten in manuscriptvorm te verklaren waarvan Shakespeare wist dat hij ze corrupt en corrumpeerbaar naliet? Evenmin kan men zeggen dat hem de tijd en de rust ontbraken om zich daarmee bezig te houden.
Hierin ligt een wijsheid die grenst aan kosmische ironie. Een bovenmenselijk gebaar.
124-2014>
23 februari
De onmenselijke grootheid van Shakespeare blijkt nog meer dan uit zijn werk uit het feit dat hij toen hij stierf tweederde van zijn werk niet had laten uitgeven - waaronder Antonius en Cleopatra, Macbeth (?), veel komedies, enz.
Dit is zo ongehoord dat het vermoeden rijst dat aan het begin van de zeventiende eeuw de 'uitgeef'-mentaliteit nog niet erg verbreid was en dat men van mening was dat men het nageslacht een werk had nagelaten wanneer men het simpelweg had geschreven. Maar hoe vallen dan die teksten in manuscriptvorm te verklaren waarvan Shakespeare wist dat hij ze corrupt en corrumpeerbaar naliet? Evenmin kan men zeggen dat hem de tijd en de rust ontbraken om zich daarmee bezig te houden.
Hierin ligt een wijsheid die grenst aan kosmische ironie. Een bovenmenselijk gebaar.
124-2014>
dinsdag 21 februari 2023
Marcel Jouhandeau • 22 februari 1967
• Marcel Jouhandeau (1888-1979) was een Franse schrijver. Een selectie uit zijn dagboeken is verschenen in de reeks Privé-domein (vertaling: Hepzibah Kousbroek).
* 20 februari 1967
Is dit niet de laatste dag van mijn vrijheid? Morgen komt Marc in mijn leven, ik bedoel, zal ik in zijn dienst staan.
* Met het vallen van de nacht bekruipt me een soort angst. Morgen zal het kind hier zijn. Een nieuw tijdperk gaat aanvangen.
Ik voel dat Elise zenuwachtig is, maar ook nieuwsgierig en blij met de moeilijkheden die ze hoopt te overwinnen.
Men vindt ons onvoorzichtig.
De bedienden zijn al bij voorbaat jaloers op Marc. Het wordt zaak hem tegen ze te beschermen.
[22 februari]
Sinds gisteren is het huis niet meer hetzelfde. Het is een tempel waarin een kind slaapt. Zijn kamer ligt precies onder de mijne. Ik denk aan zijn hartje, dat zal overslaan, wanneer hij in een onbekende omgeving ontwaken zal. Het zingen van de vogels en het park beleeft hij als een sprookje. Zijn kamertje en zijn bed zijn naar de opkomende zon gericht. Zijn ogen zullen zich openen in een gouden licht.
Elise verbijstert me, in zwijm voor Marc, zo'n beetje als de Drie Koningin en de herders. De tederheid die ze uitstraalt herinnert me aan de gevoelens die ze vroeger eens toonde voor een vogel die voor onze deur uit het nest was gevallen.
134-2014>
* 20 februari 1967
Is dit niet de laatste dag van mijn vrijheid? Morgen komt Marc in mijn leven, ik bedoel, zal ik in zijn dienst staan.
* Met het vallen van de nacht bekruipt me een soort angst. Morgen zal het kind hier zijn. Een nieuw tijdperk gaat aanvangen.
Ik voel dat Elise zenuwachtig is, maar ook nieuwsgierig en blij met de moeilijkheden die ze hoopt te overwinnen.
Men vindt ons onvoorzichtig.
De bedienden zijn al bij voorbaat jaloers op Marc. Het wordt zaak hem tegen ze te beschermen.
[22 februari]
Sinds gisteren is het huis niet meer hetzelfde. Het is een tempel waarin een kind slaapt. Zijn kamer ligt precies onder de mijne. Ik denk aan zijn hartje, dat zal overslaan, wanneer hij in een onbekende omgeving ontwaken zal. Het zingen van de vogels en het park beleeft hij als een sprookje. Zijn kamertje en zijn bed zijn naar de opkomende zon gericht. Zijn ogen zullen zich openen in een gouden licht.
Elise verbijstert me, in zwijm voor Marc, zo'n beetje als de Drie Koningin en de herders. De tederheid die ze uitstraalt herinnert me aan de gevoelens die ze vroeger eens toonde voor een vogel die voor onze deur uit het nest was gevallen.
134-2014>
maandag 20 februari 2023
José Saramago • 21 februari 1995
• De Portugese schrijver (en Nobelprijswinnaar) José Saramago (1922-2010) hield vijf jaar lang, van 1993 tot en met 1997, een dagboek bij dat gepubliceerd werd onder de titel Cadernos de Lanzarote. Een keuze daaruit werd (vertaald door Harrie Lemmens) gepubliceerd in Bzzletin.
21 februari 1995
Als de Europese Unie daadwerkelijk was wat ze beweert te zijn, zou geen van de lidstaten bang hoeven te zijn voor overschaduwing door een economisch machtiger buurland, aangezien de communautaire structuren voor een algemeen evenwicht zouden zorgen en lokale spanningen zouden wegnemen. Maar de Europese Unie is, zoals ik reeds eerder heb gezegd, het aloude machtsspel in een modern jasje: de grote landen doen alsof hun hegemonie niet meer bestaat en elk klein land een even belangrijk deel van het geheel is. Het probleem is echter dat geen enkel land, groot of klein, wil toegeven dat het arm en klein is. Daarom vindt er geen toenadering of overleg plaats tussen de achtergebleven landen uit het zuiden, waarvan elk apart droomt van de dag dat het bij de rijken thuis wordt binnengelaten, al was het maar om de deur te openen voor de gasten, die het benijdt, en de cognac te serveren waarvan het later stiekem zal proberen te drinken.
21 februari 1995
Als de Europese Unie daadwerkelijk was wat ze beweert te zijn, zou geen van de lidstaten bang hoeven te zijn voor overschaduwing door een economisch machtiger buurland, aangezien de communautaire structuren voor een algemeen evenwicht zouden zorgen en lokale spanningen zouden wegnemen. Maar de Europese Unie is, zoals ik reeds eerder heb gezegd, het aloude machtsspel in een modern jasje: de grote landen doen alsof hun hegemonie niet meer bestaat en elk klein land een even belangrijk deel van het geheel is. Het probleem is echter dat geen enkel land, groot of klein, wil toegeven dat het arm en klein is. Daarom vindt er geen toenadering of overleg plaats tussen de achtergebleven landen uit het zuiden, waarvan elk apart droomt van de dag dat het bij de rijken thuis wordt binnengelaten, al was het maar om de deur te openen voor de gasten, die het benijdt, en de cognac te serveren waarvan het later stiekem zal proberen te drinken.
zondag 19 februari 2023
Jacob Bicker Raye • 20 februari 1771
• Amsterdammer Jacob Bicker Raye (1707-1777) hield gedurende 40 jaar een stadskroniek van Amsterdam bij.
[20 Februari]
20 Febr. ‘'s Middags tussen half twaalf en half een is het hier een seer terribele swaaren mist geweest; verschyde koetsen, die van het Stadhuys na de Kalverstraat ryden wilden, kwaamen in de Kromelleboogsteeg en op de stoep van den heer van Eyk teregt; de lijfknegts moesten voor de koetse uytgaan om te waarschuwen, 't geen een verbaast geschreeuw door de stadt veroorsaakte. Van een troep eselinnen, die na mense gedreeven wierden, die de melk voor haar gesonthijt gebruyken, liep een eselin door de mist van de wal en viel in een bijt en verdronk. In Haarlem is de mist vroeger gevallen, want eenige waagens met cabbeljaau geladen, die hier na toe gedistineert waren, moesten daar blyven en sijn aldaar verkogt voor een gulden het stuk, die hier wel 5 of 6 gulden souden gegolden hebben, dat groote schaade voor onse vismarkt geweest is’.
[28 Februari]
28 Febr. ‘Is de portier van 't gasthuys, die van een dolle hondt gebeeten was, dat hij egter niet estimeerde, schoon hem andere mensen rieden daar voor die remedie van de Bildt te gebruyken, als een disparaat dol mens gestorven’.
[20 Februari]
20 Febr. ‘'s Middags tussen half twaalf en half een is het hier een seer terribele swaaren mist geweest; verschyde koetsen, die van het Stadhuys na de Kalverstraat ryden wilden, kwaamen in de Kromelleboogsteeg en op de stoep van den heer van Eyk teregt; de lijfknegts moesten voor de koetse uytgaan om te waarschuwen, 't geen een verbaast geschreeuw door de stadt veroorsaakte. Van een troep eselinnen, die na mense gedreeven wierden, die de melk voor haar gesonthijt gebruyken, liep een eselin door de mist van de wal en viel in een bijt en verdronk. In Haarlem is de mist vroeger gevallen, want eenige waagens met cabbeljaau geladen, die hier na toe gedistineert waren, moesten daar blyven en sijn aldaar verkogt voor een gulden het stuk, die hier wel 5 of 6 gulden souden gegolden hebben, dat groote schaade voor onse vismarkt geweest is’.
[28 Februari]
28 Febr. ‘Is de portier van 't gasthuys, die van een dolle hondt gebeeten was, dat hij egter niet estimeerde, schoon hem andere mensen rieden daar voor die remedie van de Bildt te gebruyken, als een disparaat dol mens gestorven’.
Folke Bernadotte • 19 februari 1945
• Folke Bernadotte (1895-1948) was een Zweedse diplomaat en tijdens de Tweede Wereldoorlog vice-voorzitter van het Zweedse Rode Kruis. Over de laatste dagen van de oorlog en zijn rol daarin schreef hij Het einde (vertaling M. Mees).
Ik had niet tevergeefs gehoopt: mijn verzoek om Himmler te ontmoeten werd ingewilligd. Den 19en Februari om vijf uur werd ik per auto afgehaald door Schellenberg en reden wij naar Hohen-Lüchen, een groot ziekenhuis op 120 km ten Noorden van Berlijn. De geneesheer-directeur, prof. Gebhart, die zelf in bed lag met longontsteking, ontving mij in zijn ziekenkamer en gaf mij een aantal gegevens over zijn inrichting. Deze was overvol, zei hij. Onder de vluchtelingen, die opgenomen waren, bevonden zich vele kinderen, en alleen al onder hen had een tachtigtal amputaties plaats moeten hebben ten gevolge van schotwonden en bevriezing. Het was een verschrikkelijk beeld van den toestand, dat prof. Gebhardt mij gaf. Tegen dezen achtergrond was het, dat ik Heinrich Himmler ontmoette, chef van de SS, van de Gestapo en van het geheele Duitsche politiewezen, rijksminister van binnenlandsche zaken en opperbevelhebber van de binnenlandsche troepen, den man, die door zijn terreur-organisatie de politiek gecriminaliseerd had op een tot nog toe ongekende wijze en op het laatst nog het wankelende Derde Rijk bij elkaar hield.
De Amerikaansche radio-verslaggever, William Shirer, die eenige jaren geleden wereldberoemd werd door zijn boek „Berlin Diary", waarin hij zijn ervaringen schildert in Nationaal-Socialistisch Duitschland tot het eind van 1940, karakteriseerde Himmler als een bescheiden mannetje, dat er uitziet als een onschuldig plattelands-schoolmeestertje. Ik kan getuigen, dat dit een zeer treffende karakteristiek is van den Gestapo-chef, uiterlijk bezien. Toen hij daar plotseling voor mij stond met een hoornen bril en in de groene uniform van de Waffen-SS, zonder decoraties, leek bij het meest op den een of anderen onbelangrijken ambtenaar; wanneer men hem op straat tegen gekomen was, zou men nooit acht op hem geslagen hebben. Hij had kleine, fijne, gevoelige handen; het viel mij op, hoe goed gemanicuurd zij waren, niettegenstaande dat verboden was bij de SS. Hij deed zich opvallend en verbluffend beleefd voor, hij gaf blijk van humor met een neiging tot galgenhumor en hij schertste graag om de stemming gemakkelijker te maken. Hij had allerminst iets duivelsch in zijn uiterlijk. Van de koude hardheid in zijn blikken, waar men zeer veel over sprak, merkte ik niets. Heinrich Himmler trad tijdens zijn gesprekken met mij op als een zeer levendig iemand. Hij bleek sentimenteel te zijn in zijn verhouding tot den Führer en hij was ook in staat om een groot enthousiasme te ontwikkelen. Het was een zeer eigenaardige gewaarwording om dezen man, die met toepassing van de schandelijkste middelen millioenen menschen in den dood had gezonden, met geestdrift te hooren spreken over de de 'gentlemanlike' wijze van oorlog voeren tusschen de Engelschen en de Duitschers in Frankrijk tijdens den zomer van 1944, toen de oorlogshandelingen middenin waren afgebroken om beiden partijen gelegenheid te geven voor hun gewonden te zorgen.
Het was ook merkwaardig om zijn reactie gade te slaan, toen ik hem aan het einde van één van onze gesprekken een zeventiende-eeuwsch werk gaf over Zweedsche runeninscripties, nadat één van de Noren, die werkte onder de krijgsgevangenen in Duitschland, mij den wenk had gegeven, dat Himmler bijzonder geïnteresseerd was in het Noordsche runenschrift. Hij werd zichtbaar geroerd en hij zei zelfs, dat hij diepgetroffen was door de vriendelijkheid, die ik hem hiermee bewees, en dat hij er dankbaar voor was, dat ik hem op deze wijze een vreugde had willen bereiden onder de huidige omstandigheden.
Was het angst voor het lot, dat hem wachtte, was het sentimentaliteit, was het belangstelling voor den man, die zonder omwegen zijn meening durfde zeggen, die hem bewoog iets te doen in het belang van professor Seip, rector van de universiteit te Oslo en één van Noorwegens grootste vrijheidsstrijders? Ik weet het niet. Ik weet slechts, dat Himmler een van de meest gecompliceerde naturen is, die ik ooit ontmoet heb. Ik weet ook dat hetgeen professor Seip en bisschop Berggrau, de beide groote Noordsche patriotten, mij over hem vertelden, klopte met mijn eigen waarnemingen en indrukken.
[...]
Ik had niet tevergeefs gehoopt: mijn verzoek om Himmler te ontmoeten werd ingewilligd. Den 19en Februari om vijf uur werd ik per auto afgehaald door Schellenberg en reden wij naar Hohen-Lüchen, een groot ziekenhuis op 120 km ten Noorden van Berlijn. De geneesheer-directeur, prof. Gebhart, die zelf in bed lag met longontsteking, ontving mij in zijn ziekenkamer en gaf mij een aantal gegevens over zijn inrichting. Deze was overvol, zei hij. Onder de vluchtelingen, die opgenomen waren, bevonden zich vele kinderen, en alleen al onder hen had een tachtigtal amputaties plaats moeten hebben ten gevolge van schotwonden en bevriezing. Het was een verschrikkelijk beeld van den toestand, dat prof. Gebhardt mij gaf. Tegen dezen achtergrond was het, dat ik Heinrich Himmler ontmoette, chef van de SS, van de Gestapo en van het geheele Duitsche politiewezen, rijksminister van binnenlandsche zaken en opperbevelhebber van de binnenlandsche troepen, den man, die door zijn terreur-organisatie de politiek gecriminaliseerd had op een tot nog toe ongekende wijze en op het laatst nog het wankelende Derde Rijk bij elkaar hield.
De Amerikaansche radio-verslaggever, William Shirer, die eenige jaren geleden wereldberoemd werd door zijn boek „Berlin Diary", waarin hij zijn ervaringen schildert in Nationaal-Socialistisch Duitschland tot het eind van 1940, karakteriseerde Himmler als een bescheiden mannetje, dat er uitziet als een onschuldig plattelands-schoolmeestertje. Ik kan getuigen, dat dit een zeer treffende karakteristiek is van den Gestapo-chef, uiterlijk bezien. Toen hij daar plotseling voor mij stond met een hoornen bril en in de groene uniform van de Waffen-SS, zonder decoraties, leek bij het meest op den een of anderen onbelangrijken ambtenaar; wanneer men hem op straat tegen gekomen was, zou men nooit acht op hem geslagen hebben. Hij had kleine, fijne, gevoelige handen; het viel mij op, hoe goed gemanicuurd zij waren, niettegenstaande dat verboden was bij de SS. Hij deed zich opvallend en verbluffend beleefd voor, hij gaf blijk van humor met een neiging tot galgenhumor en hij schertste graag om de stemming gemakkelijker te maken. Hij had allerminst iets duivelsch in zijn uiterlijk. Van de koude hardheid in zijn blikken, waar men zeer veel over sprak, merkte ik niets. Heinrich Himmler trad tijdens zijn gesprekken met mij op als een zeer levendig iemand. Hij bleek sentimenteel te zijn in zijn verhouding tot den Führer en hij was ook in staat om een groot enthousiasme te ontwikkelen. Het was een zeer eigenaardige gewaarwording om dezen man, die met toepassing van de schandelijkste middelen millioenen menschen in den dood had gezonden, met geestdrift te hooren spreken over de de 'gentlemanlike' wijze van oorlog voeren tusschen de Engelschen en de Duitschers in Frankrijk tijdens den zomer van 1944, toen de oorlogshandelingen middenin waren afgebroken om beiden partijen gelegenheid te geven voor hun gewonden te zorgen.
Het was ook merkwaardig om zijn reactie gade te slaan, toen ik hem aan het einde van één van onze gesprekken een zeventiende-eeuwsch werk gaf over Zweedsche runeninscripties, nadat één van de Noren, die werkte onder de krijgsgevangenen in Duitschland, mij den wenk had gegeven, dat Himmler bijzonder geïnteresseerd was in het Noordsche runenschrift. Hij werd zichtbaar geroerd en hij zei zelfs, dat hij diepgetroffen was door de vriendelijkheid, die ik hem hiermee bewees, en dat hij er dankbaar voor was, dat ik hem op deze wijze een vreugde had willen bereiden onder de huidige omstandigheden.
Was het angst voor het lot, dat hem wachtte, was het sentimentaliteit, was het belangstelling voor den man, die zonder omwegen zijn meening durfde zeggen, die hem bewoog iets te doen in het belang van professor Seip, rector van de universiteit te Oslo en één van Noorwegens grootste vrijheidsstrijders? Ik weet het niet. Ik weet slechts, dat Himmler een van de meest gecompliceerde naturen is, die ik ooit ontmoet heb. Ik weet ook dat hetgeen professor Seip en bisschop Berggrau, de beide groote Noordsche patriotten, mij over hem vertelden, klopte met mijn eigen waarnemingen en indrukken.
[...]
James Woodforde • 18 februari 1795
• James Woodforde (1740-1803) was dominee in het dorp Weston Longville in het Engelse Norfolk. Hij hield 44 jaar een dagboek bij; gedeeltes daaruit zijn gepubliceerd als The Diary of a Country Parson 1758 – 1802.
18 februari
Zeer strenge kou met straffe oostenwind, een harde vorst zonder rijp. Alle groente is aangetast. Vandaag is het haast net zo koud als de voorgaande winterdagen. Ik voelde het bij het opstaan vanochtend, alles deed pijn. Binnenshuis bleef het de hele dag vriezen. Diner van kliekjes en restjes, maar erg lekker. Heb vannacht weer vuur gemaakt in mijn slaapkamer, hoewel het niet de hele tijd brandde. Bitterkoude nacht.
19 februari
Nog kouder en strenger dan gisteren, met stormachtige oostenwind en af en toe wat lichte sneeuw, maar zo weinig dat je er op de grond haast niets van ziet. Het vroor weer de hele dag in huis. Met mijn jicht gaat het godzijdank de goede kant op, voel me beter. Middagmaal met rundvlees enzovoorts. Meneer Herring schonk afgelopen zaterdag drie guineas voor de armen van Weston. Het zal worden besteed aan brood en steenkool.
20 februari
Kouder dan gisteren en strengere vorst, met zeer krachtige oostenwind en veel sneeuw. Binnenshuis vroor het vannacht dat het kraakte. De wind snijdt dwars door je heen. Vandaag is de ergste dag tot nu toe deze winter. Het sneeuwde de hele dag, maar licht en dwarrelend. We hadden zoveel last van de kou dat alles pijn deed. Zelfs als we bij een flink vuur zaten, leden we kou. Voor het middagmaal een paar konijnen enzovoorts.
22 februari
Thuis ontbeten, geluncht enzovoorts. De koude houdt aan, het blijft vriezen in huis. 's Middags sneeuwde het. Ben bang dat het zo blijft: de nieuwe maan is drie dagen oud en geen teken van verandering. Ik wilde vanmiddag naar de kerk van Weston om mijn plicht te vervullen, maar het weer was nog altijd zo slecht en de sneeuw lag zo hoog, dat het me te gevaarlijk leek in mijn met flanel gevoerde jichtpantoffels de straat op te gaan. Daarom liet ik mijn parochianen weten dat er geen kerkdienst zou zijn. Om drie uur 's middags kwam er een gift ter waarde van vijftig shilling voor brood voor de armen van Weston. Middageten met gebraden lamsschouder, enzovoorts.
113-2014>
18 februari
Zeer strenge kou met straffe oostenwind, een harde vorst zonder rijp. Alle groente is aangetast. Vandaag is het haast net zo koud als de voorgaande winterdagen. Ik voelde het bij het opstaan vanochtend, alles deed pijn. Binnenshuis bleef het de hele dag vriezen. Diner van kliekjes en restjes, maar erg lekker. Heb vannacht weer vuur gemaakt in mijn slaapkamer, hoewel het niet de hele tijd brandde. Bitterkoude nacht.
19 februari
Nog kouder en strenger dan gisteren, met stormachtige oostenwind en af en toe wat lichte sneeuw, maar zo weinig dat je er op de grond haast niets van ziet. Het vroor weer de hele dag in huis. Met mijn jicht gaat het godzijdank de goede kant op, voel me beter. Middagmaal met rundvlees enzovoorts. Meneer Herring schonk afgelopen zaterdag drie guineas voor de armen van Weston. Het zal worden besteed aan brood en steenkool.
20 februari
Kouder dan gisteren en strengere vorst, met zeer krachtige oostenwind en veel sneeuw. Binnenshuis vroor het vannacht dat het kraakte. De wind snijdt dwars door je heen. Vandaag is de ergste dag tot nu toe deze winter. Het sneeuwde de hele dag, maar licht en dwarrelend. We hadden zoveel last van de kou dat alles pijn deed. Zelfs als we bij een flink vuur zaten, leden we kou. Voor het middagmaal een paar konijnen enzovoorts.
22 februari
Thuis ontbeten, geluncht enzovoorts. De koude houdt aan, het blijft vriezen in huis. 's Middags sneeuwde het. Ben bang dat het zo blijft: de nieuwe maan is drie dagen oud en geen teken van verandering. Ik wilde vanmiddag naar de kerk van Weston om mijn plicht te vervullen, maar het weer was nog altijd zo slecht en de sneeuw lag zo hoog, dat het me te gevaarlijk leek in mijn met flanel gevoerde jichtpantoffels de straat op te gaan. Daarom liet ik mijn parochianen weten dat er geen kerkdienst zou zijn. Om drie uur 's middags kwam er een gift ter waarde van vijftig shilling voor brood voor de armen van Weston. Middageten met gebraden lamsschouder, enzovoorts.
113-2014>
donderdag 16 februari 2023
Corneille • 17 februari 1957
• Corneille (Guillaume Corneille van Beverloo, 1922-2010) was een Nederlandse schilder. In 1957 was hij in Ethiopië, en hield toen een reisdagboek bij.
17 februari.
Op de markten en pleinen lijken de Ethiopiërs een zwerm witte duiven; ze dragen nooit bonte stoffen, altijd wit. Hun schilderkunst is niet realistisch: ze geven de kleding van hun figuren uitbundige kleuren.
Homerus kende de Ethiopiërs al en noemde hen: ‘Abessiniërs, zonder blaam, wier offeranden de Goden het welgevalligst zijn’.
Om vier uur hebben we de schilder opgezocht, die ons zeer vriendelijk ontving. Door bemiddeling van een jonge knaap heb ik met deze waardige, oude man kunnen praten over techniek en materialen en een schilderij op hout kunnen kopen, dat hij in een donkere hoek van zijn atelier had staan en dat ik bij toeval ontdekte (hij zou het ons zeker niet hebben laten zien): een Sint George die met zijn lans de draak doorsteekt. Sint George is de schutspatroon van Ethiopië. Voor we vertrekken, poseert de schilder, waardig als steeds, gewillig voor een laatste foto, mijn nieuwe bezit in de hand.
18 februari.
Ze zijn in de Ethiopische kunst bezeten van ogen: hele series ogen, dikwijls op gelijke hoogte, starend uit bleke gezichten, dicht tegen elkaar gedrukt. (Ze zien zichzelf niet als zwarten en schilderen zich ook niet zo.) Altijd die talloze hoofden op hun schilderijen; dikwijls ontdek je aan de uiterste rand van het doek nog een paar ogen. En altijd die zelfde ernstige, vreemd starende blik.
Op straat zie ik overal om mij heen deze obsederende blik onder een opvallend hoog, licht gewelfd voorhoofd.
Met zijn eucalyptussen, die vriendelijke, zilverblanke, sterk geurende bomen, zijn onvergetelijke kerken, door hun vele fresco's vol leven, zijn fascinerende monumenten, zal Axoum voor mij onvergetelijk blijven.
17 februari.
Op de markten en pleinen lijken de Ethiopiërs een zwerm witte duiven; ze dragen nooit bonte stoffen, altijd wit. Hun schilderkunst is niet realistisch: ze geven de kleding van hun figuren uitbundige kleuren.
Homerus kende de Ethiopiërs al en noemde hen: ‘Abessiniërs, zonder blaam, wier offeranden de Goden het welgevalligst zijn’.
Om vier uur hebben we de schilder opgezocht, die ons zeer vriendelijk ontving. Door bemiddeling van een jonge knaap heb ik met deze waardige, oude man kunnen praten over techniek en materialen en een schilderij op hout kunnen kopen, dat hij in een donkere hoek van zijn atelier had staan en dat ik bij toeval ontdekte (hij zou het ons zeker niet hebben laten zien): een Sint George die met zijn lans de draak doorsteekt. Sint George is de schutspatroon van Ethiopië. Voor we vertrekken, poseert de schilder, waardig als steeds, gewillig voor een laatste foto, mijn nieuwe bezit in de hand.
18 februari.
Ze zijn in de Ethiopische kunst bezeten van ogen: hele series ogen, dikwijls op gelijke hoogte, starend uit bleke gezichten, dicht tegen elkaar gedrukt. (Ze zien zichzelf niet als zwarten en schilderen zich ook niet zo.) Altijd die talloze hoofden op hun schilderijen; dikwijls ontdek je aan de uiterste rand van het doek nog een paar ogen. En altijd die zelfde ernstige, vreemd starende blik.
Op straat zie ik overal om mij heen deze obsederende blik onder een opvallend hoog, licht gewelfd voorhoofd.
Met zijn eucalyptussen, die vriendelijke, zilverblanke, sterk geurende bomen, zijn onvergetelijke kerken, door hun vele fresco's vol leven, zijn fascinerende monumenten, zal Axoum voor mij onvergetelijk blijven.
woensdag 15 februari 2023
Clara • 16 februari 1819
• Uit: Bladen uit Clara's dagboek. Fictief dagboek, geschreven door Erna. Clara denkt haar verloofde terug te winnen nadat haar naderende huwelijk door toedoen van ene Lucie ernstig in gevaar is gebracht.
15 Februari.
Ach neen, ik voel mij weer moedeloos, somber gestemd; ik meende de laatste dagen op den goeden weg te zijn, maar nu schijnt alles weer teruggebracht tot den ouden toestand; ik schijn alles weer verloren te hebben, wat ik veroverd had.
Tante gaf vanavond een soireetje ter eere van haar verjaardag, en natuurlijk was de familie Greter ook uitgenoodigd.
Henri en Lucie waren bijna onophoudelijk samen; ik deed mijn best vroolijk te blijven, maar ieder oogenblik had ik een gevoel, alsof ik in tranen uit zou barsten, in heftige onstuimige snikken.
Maar ik heb ze bedwongen met een lach, met vroolijkheid, en nu ik zou mogen schreien, schijnen mijne tranen opgedroogd te zijn, en als een prop mijne keel dicht te sluiten. Zou liefde zóó onmachtig zijn?
Is dan mijne kracht niets?
Neen, neen, ik wil toch den strijd niet opgeven; ik laat zijn geluk, mijn schat, mijn doel mij niet ontrooven; ik wil het bewaken, verdedigen; al wordt ik honderdmaal teruggedreven, honderdmaal voorwaarts dringen totdat ik overwin.
Men vroeg vanavond naar onze trouwplannen. ‘Blijven ze nog bepaald op van den zomer?’
‘Zeker, Mevrouw; wij hebben ze ten minste niet veranderd.’
Met welk gevoel bracht ik er deze woorden uit.
‘Zoo, en hebt jelui al een huis op zicht?’
‘Nog niet; dat van Mevrouw Heuvelinck staat pas leeg, dat konden wij wel eens gaan zien, nietwaar Han?’ Hij antwoordde alleen: ‘Ja misschien,’ en ging toen voort photografieën met Lucie te bekijken.
O! hoe moet zóó het einde worden?
16 Februari.
Han was vandaag weer lief voor mij; als ik over gisteren avond sprak zocht hij een ander onderwerp van gesprek; het moet hem hinderen, dat hij zich weer door haren invloed heeft laten beheerschen. Mijne hoop herleeft.
20 Februari.
Ik win! Goddank, ik win! hij was de laatste dagen weer vroolijk en zoo gewoon, als ik hem in langen tijd niet heb gezien. Vanavond sprak ik er van om naar de Greters te gaan, maar hij zei: ‘Neen, daar heb ik geen lust in; als jij er bijzonder op gesteld bent, wil ik wel gaan, maar laat ons anders maar gezellig hier blijven. Lees mij nog eens wat voor als je zin hebt. Ik deed het, en wij waren bijna weer zoo gelukkig samen als in het oude jaar.
Zou dat alles geheel terug kunnen keeren?
Lucie vertrekt de volgende week; vóór dien tijd moet mijne overwinning zeker zijn. [p. 157]
15 Februari.
Ach neen, ik voel mij weer moedeloos, somber gestemd; ik meende de laatste dagen op den goeden weg te zijn, maar nu schijnt alles weer teruggebracht tot den ouden toestand; ik schijn alles weer verloren te hebben, wat ik veroverd had.
Tante gaf vanavond een soireetje ter eere van haar verjaardag, en natuurlijk was de familie Greter ook uitgenoodigd.
Henri en Lucie waren bijna onophoudelijk samen; ik deed mijn best vroolijk te blijven, maar ieder oogenblik had ik een gevoel, alsof ik in tranen uit zou barsten, in heftige onstuimige snikken.
Maar ik heb ze bedwongen met een lach, met vroolijkheid, en nu ik zou mogen schreien, schijnen mijne tranen opgedroogd te zijn, en als een prop mijne keel dicht te sluiten. Zou liefde zóó onmachtig zijn?
Is dan mijne kracht niets?
Neen, neen, ik wil toch den strijd niet opgeven; ik laat zijn geluk, mijn schat, mijn doel mij niet ontrooven; ik wil het bewaken, verdedigen; al wordt ik honderdmaal teruggedreven, honderdmaal voorwaarts dringen totdat ik overwin.
Men vroeg vanavond naar onze trouwplannen. ‘Blijven ze nog bepaald op van den zomer?’
‘Zeker, Mevrouw; wij hebben ze ten minste niet veranderd.’
Met welk gevoel bracht ik er deze woorden uit.
‘Zoo, en hebt jelui al een huis op zicht?’
‘Nog niet; dat van Mevrouw Heuvelinck staat pas leeg, dat konden wij wel eens gaan zien, nietwaar Han?’ Hij antwoordde alleen: ‘Ja misschien,’ en ging toen voort photografieën met Lucie te bekijken.
O! hoe moet zóó het einde worden?
16 Februari.
Han was vandaag weer lief voor mij; als ik over gisteren avond sprak zocht hij een ander onderwerp van gesprek; het moet hem hinderen, dat hij zich weer door haren invloed heeft laten beheerschen. Mijne hoop herleeft.
20 Februari.
Ik win! Goddank, ik win! hij was de laatste dagen weer vroolijk en zoo gewoon, als ik hem in langen tijd niet heb gezien. Vanavond sprak ik er van om naar de Greters te gaan, maar hij zei: ‘Neen, daar heb ik geen lust in; als jij er bijzonder op gesteld bent, wil ik wel gaan, maar laat ons anders maar gezellig hier blijven. Lees mij nog eens wat voor als je zin hebt. Ik deed het, en wij waren bijna weer zoo gelukkig samen als in het oude jaar.
Zou dat alles geheel terug kunnen keeren?
Lucie vertrekt de volgende week; vóór dien tijd moet mijne overwinning zeker zijn. [p. 157]
dinsdag 14 februari 2023
Julien Green • 15 februari 1970
• Julien Green (1900-1998) was een Amerikaans-Franse, religieus ingestelde schrijver. Uit zijn zorgvuldig geformuleerde dagboeknotities komt hij naar voren als een gewetensvolle denker en zoeker. Fragmenten uit zijn dagboeken zijn door Greetje van den Bergh vertaald als Journaal 1946-1976.
15 februari - De afgelopen nacht een vreemde droom gehad. Ik loop een donkere, heel brede trap op. Ik moet naar de bovenste verdieping, waar zich mijn nieuwe woning bevindt, maar daar staat op het portaal een doodkist van blank hout, nogal druk bewerkt, met zes rechthoekige handvatten eraan zoals je wel bij Louis XVI-kastjes ziet. Door die doodkist kan ik niet naar binnen, en ik wil er ook niet aankomen. Anne is er, in een hemelsblauwe kamerjas. Nu gaat zij de kist wegzetten, samen met een andere vrouw, mijn moeder geloof ik. Ik aarzel of ik ze zal helpen. Toch maar wel, want ze willen het graag. We duwen tegen de kist en met een vaart glijdt hij een grote, hoge, achthoekige kamer binnen die me doet denken aan sommige oude kerken in Rome. Overal lege planken die op mijn boeken wachten. Waar moeten we de schilderijen ophangen, de Jonge Man met de witte das? 'We klemmen ze tussen de planken van de boekenkasten,' stelt een vriend voor. Iemand zegt dat je hiervandaan zo'n mooi uitzicht over de velden hebt, maar ik zie, door een raam dat nu en dan verdwijnt, alleen maar een vaalblauwe, lege lucht. Het verbaast me dat de werkzaamheden nog niet zijn afgelopen. Overal liggen spaanders. Ik zeg iets tegen een werkman en ontdek dat hij een klein kind is, met krullen die overeenkomst vertonen met de spaanders, maar donkerder. Hij zegt: 'We hebben achtenveertig uur gewerkt.' 'Wanneer is het klaar?' Hij wil geen antwoord geven, en glimlacht. Ik blijf aandringen. 'Over zestig uur.' 'Zestig uur! Dat is nog heel lang!' 'Welnee,' zegt hij glimlachend, 'dat is helemaal niet lang, zestig uur...' Ik loop de kamer uit en zie op het portaal het als een mummie in doeken gewikkelde lijk. Het is een slanke man, en ik herken hem. Het is de jonge man die ik eens was.
22 februari - Er zijn tegenwoordig nog maar weinig mensen die geloven in het eeuwigdurend vuur dat de verdoemden wacht. Je denkt aan wat Flaubert over George Sand zei: 'Ze heeft er alle belang bij niet in de hel te geloven.' Een antwoord dat je deze mensen ook zou kunnen geven is het antwoord van de arts aan de dame die verklaarde dat ze niet in bacillen geloofde: 'Denkt u dat ze zich daar iets van aantrekken?' Niet naar de hel gaat hij die God liefheeft, want voor de liefde is er geen plaats in de hel.
15 februari - De afgelopen nacht een vreemde droom gehad. Ik loop een donkere, heel brede trap op. Ik moet naar de bovenste verdieping, waar zich mijn nieuwe woning bevindt, maar daar staat op het portaal een doodkist van blank hout, nogal druk bewerkt, met zes rechthoekige handvatten eraan zoals je wel bij Louis XVI-kastjes ziet. Door die doodkist kan ik niet naar binnen, en ik wil er ook niet aankomen. Anne is er, in een hemelsblauwe kamerjas. Nu gaat zij de kist wegzetten, samen met een andere vrouw, mijn moeder geloof ik. Ik aarzel of ik ze zal helpen. Toch maar wel, want ze willen het graag. We duwen tegen de kist en met een vaart glijdt hij een grote, hoge, achthoekige kamer binnen die me doet denken aan sommige oude kerken in Rome. Overal lege planken die op mijn boeken wachten. Waar moeten we de schilderijen ophangen, de Jonge Man met de witte das? 'We klemmen ze tussen de planken van de boekenkasten,' stelt een vriend voor. Iemand zegt dat je hiervandaan zo'n mooi uitzicht over de velden hebt, maar ik zie, door een raam dat nu en dan verdwijnt, alleen maar een vaalblauwe, lege lucht. Het verbaast me dat de werkzaamheden nog niet zijn afgelopen. Overal liggen spaanders. Ik zeg iets tegen een werkman en ontdek dat hij een klein kind is, met krullen die overeenkomst vertonen met de spaanders, maar donkerder. Hij zegt: 'We hebben achtenveertig uur gewerkt.' 'Wanneer is het klaar?' Hij wil geen antwoord geven, en glimlacht. Ik blijf aandringen. 'Over zestig uur.' 'Zestig uur! Dat is nog heel lang!' 'Welnee,' zegt hij glimlachend, 'dat is helemaal niet lang, zestig uur...' Ik loop de kamer uit en zie op het portaal het als een mummie in doeken gewikkelde lijk. Het is een slanke man, en ik herken hem. Het is de jonge man die ik eens was.
22 februari - Er zijn tegenwoordig nog maar weinig mensen die geloven in het eeuwigdurend vuur dat de verdoemden wacht. Je denkt aan wat Flaubert over George Sand zei: 'Ze heeft er alle belang bij niet in de hel te geloven.' Een antwoord dat je deze mensen ook zou kunnen geven is het antwoord van de arts aan de dame die verklaarde dat ze niet in bacillen geloofde: 'Denkt u dat ze zich daar iets van aantrekken?' Niet naar de hel gaat hij die God liefheeft, want voor de liefde is er geen plaats in de hel.
maandag 13 februari 2023
Albrecht Herport • 14 februari 1660
• Albrecht Herport (1641-1680) was een Zwitserse militair en tekenaar in Nederlandse dienst. Uit: Verhaal van drie voorname reizen naar Oostindien.
IN 't zestienhondertëenënzestigste jaar, de veertiende van Sprokkelmaant [februari], gingen wy, twee hondert mannen sterk, te Taijowan te scheep, en, zuidwaarts aan zeilende, quamen binnen vier dagen gelukkiglijk voor Kardanang, daar wy aan lant gezet wierden, en de gehele nacht in 't velt bleven leggen, terwijl wy onz ander volk, inwoonders zijnde, verwachtten, die te lant trokken, en in groot getal in de zelfde nacht aanquamen. Dit lantschap Kardanang word van een vrou bestiert, die ons rijkelijk van spijs en drank verzorde, en den Hollanders ten hoogsten toegedaan is, de welken haar ook niet anders noemen, als de goede vrou van Kardanang. Zy is daar als Koningin.
In de nacht wierden enige bespieders uitgezonden, om te vernemen of de wegen op 't gebergte open waren, en of men daar ook goede wacht hield. Tegen de dag quamen zy weer tot ons, en brachten tot bescheit, dat de wegen zeer eng, en overäl met grote stenen behangen waren, die men met dun taai riet vast gebonden had, 't welk zy, als 'er volk tot hen opkomen wil, afkappen; en dan rollen deze stenen langs deze enge weg, en vellen alles neder, dat hen voorkoomt. Men stemde dieshalven dat men de berg omtrekken zou, om aan een wildernis, by onze inwoonders wel bekent, gemakkelijk op te komen. Des uchtens begaven wy ons op de weg, en trokken de gehele dag tusschen de bergen deur, tot aan d'avont, en quamen in die tijt aan een lopend water, daar wy onz leger maakten, en in de naaste nacht goede wacht hielden. In de volgende dag begaven wy ons weer op de reis, en quamen op d'avont onder die zijde des bergs, daar zy op d'andere zijde hun woning hadden. Wy hielden in die nacht scherpe wacht, en lagen stil zonder enig vuur te maken. Des uchtens vroeg maakten wy ons vaerdig, en na dat yder zich met een bambus vol water verzorgt had, vingen wy aan de berg op te klimmen, 't welk ons, uit oorzaak van de steilte, onmogelijk geweest zou hebben, zo wy ons niet aan de ruigte, die daar wies, hadden konnen vast houden. Wy hadden ook by ons twee veltstukken, die van d'inwoonders naar de hoogte gedragen wierden, 't welk zy met meer gemak deden, dan wy met ons ledig lijf; vermits zy gewent zijn de bergen op te klimmen. Tegen de middag quamen wy halfweeg op de berg. Maar dewijl, uit oorzaak van de grote hitte der zon, enigen onder ons hun water uitgedronken, en, door gebrek van 't zelfde half versmacht waren, en niet langer voort konden komen, zo was onze Generaal genootzaakt enigen der inwoonders te rug te zenden, om varsch water te halen. Wy trokken ondertusschen al opwaarts aan, en op d'avont, een uur na d'ondergang der zon, quam het voorste vaandel op het hoogste van de berg: maar het duurde echter wel tot aan middernacht, eer de leste man boven kon komen, dewijl wy slechs d'een na d'ander voort konden raken. Deze opklimming veröorzaakte in ons een onuitspreekelijke dorst, schoon wy geen water vonden, daar mee wy ons konden laven: en in deze nacht hielden wy zo goede wacht, dat niemant zich tot slapen darde begeven.
Des uchtens vroeg, na dat onze Krijgsprediker een openbaar gebed met ons gedaan had, begaven wy ons weer op de weg, en trokken noch ruim ander halve uur voort, eer wy hun woningen konden zien. Wy wierden hier op in vier hopen gedeelt; en men beval aan ons van vier plaatsen aan te vallen. Wy trokken dus de berg af op hen aan, die ons in hun huizen verwachtten, de welken van binnen wonderlijk bemuurt waren; en het dorp zelf had rontöm zich een muur van zwarte Tafelsteen. Toen wy naby hen quamen, begonnen zy heftiglijk met pijlen op ons te schieten. Wy schoten dieshalven ook met vier vaandelen te gelijk op hen, terwijl men op de trommel sloeg, en op de trompet blies. Dit maakte onder hen een grote schrik, en bezonderlijk het geschut; dewijl het meeste deel van hen nooit geschut gehoort of gezien had, en zy enigen van hen daar door zagen nedervallen. Zy begonnen hier op zo ysselijk te schreijen, dat wy hun verleegentheit wel haast merkten. Zy verlieten dieshalven terstont hun woningen, sprongen over de muren, en liepen de berg af gelijk katten, schoon zy noch enigen van d'onzen in 't voorby lopen quetsten: gelijk onder anderen een bootsgezel, die, uit oorzaak van grote dorst, achter moest blijven, en met lont en enige hondert maten kruit voor de muskettiers geladen was. Zy doodden deze bootsgezel, scheurden hem aan stukken; en yder van hen nam een stuk vleesch, of een been van hem, dat hy bekomen kon. Zy strooiden daar na het bussekruit op d'aarde, vermits zy meenden dat het wassen zou. Zy quamen ook by de genen, die een veltstuk droegen, de welken, gantsch wereloos zijnde, het stuk lieten vallen, en zich van daar maakten. Zy, by dit stuk geschuts komende, 't welk in een ropaert lag, en geladen was, wisten niet wat zy daar mee zouden doen, en meenden het te verbranden. Zy staken dieshalven 't ropaert aan, 't welk, geteert zijnde, lichtelijk aanging, en bleven in groot getal daar rontöm staan. Maar zo haast de vlam aan de pan, of 't laadgat quam, en het stuk afging, vielen zy alle ter aarden, en lieten het zelfde leggen, zonder het aan te roeren; 't welk wy met een vaandel weder haalden.
[lees verder]
IN 't zestienhondertëenënzestigste jaar, de veertiende van Sprokkelmaant [februari], gingen wy, twee hondert mannen sterk, te Taijowan te scheep, en, zuidwaarts aan zeilende, quamen binnen vier dagen gelukkiglijk voor Kardanang, daar wy aan lant gezet wierden, en de gehele nacht in 't velt bleven leggen, terwijl wy onz ander volk, inwoonders zijnde, verwachtten, die te lant trokken, en in groot getal in de zelfde nacht aanquamen. Dit lantschap Kardanang word van een vrou bestiert, die ons rijkelijk van spijs en drank verzorde, en den Hollanders ten hoogsten toegedaan is, de welken haar ook niet anders noemen, als de goede vrou van Kardanang. Zy is daar als Koningin.
In de nacht wierden enige bespieders uitgezonden, om te vernemen of de wegen op 't gebergte open waren, en of men daar ook goede wacht hield. Tegen de dag quamen zy weer tot ons, en brachten tot bescheit, dat de wegen zeer eng, en overäl met grote stenen behangen waren, die men met dun taai riet vast gebonden had, 't welk zy, als 'er volk tot hen opkomen wil, afkappen; en dan rollen deze stenen langs deze enge weg, en vellen alles neder, dat hen voorkoomt. Men stemde dieshalven dat men de berg omtrekken zou, om aan een wildernis, by onze inwoonders wel bekent, gemakkelijk op te komen. Des uchtens begaven wy ons op de weg, en trokken de gehele dag tusschen de bergen deur, tot aan d'avont, en quamen in die tijt aan een lopend water, daar wy onz leger maakten, en in de naaste nacht goede wacht hielden. In de volgende dag begaven wy ons weer op de reis, en quamen op d'avont onder die zijde des bergs, daar zy op d'andere zijde hun woning hadden. Wy hielden in die nacht scherpe wacht, en lagen stil zonder enig vuur te maken. Des uchtens vroeg maakten wy ons vaerdig, en na dat yder zich met een bambus vol water verzorgt had, vingen wy aan de berg op te klimmen, 't welk ons, uit oorzaak van de steilte, onmogelijk geweest zou hebben, zo wy ons niet aan de ruigte, die daar wies, hadden konnen vast houden. Wy hadden ook by ons twee veltstukken, die van d'inwoonders naar de hoogte gedragen wierden, 't welk zy met meer gemak deden, dan wy met ons ledig lijf; vermits zy gewent zijn de bergen op te klimmen. Tegen de middag quamen wy halfweeg op de berg. Maar dewijl, uit oorzaak van de grote hitte der zon, enigen onder ons hun water uitgedronken, en, door gebrek van 't zelfde half versmacht waren, en niet langer voort konden komen, zo was onze Generaal genootzaakt enigen der inwoonders te rug te zenden, om varsch water te halen. Wy trokken ondertusschen al opwaarts aan, en op d'avont, een uur na d'ondergang der zon, quam het voorste vaandel op het hoogste van de berg: maar het duurde echter wel tot aan middernacht, eer de leste man boven kon komen, dewijl wy slechs d'een na d'ander voort konden raken. Deze opklimming veröorzaakte in ons een onuitspreekelijke dorst, schoon wy geen water vonden, daar mee wy ons konden laven: en in deze nacht hielden wy zo goede wacht, dat niemant zich tot slapen darde begeven.
Des uchtens vroeg, na dat onze Krijgsprediker een openbaar gebed met ons gedaan had, begaven wy ons weer op de weg, en trokken noch ruim ander halve uur voort, eer wy hun woningen konden zien. Wy wierden hier op in vier hopen gedeelt; en men beval aan ons van vier plaatsen aan te vallen. Wy trokken dus de berg af op hen aan, die ons in hun huizen verwachtten, de welken van binnen wonderlijk bemuurt waren; en het dorp zelf had rontöm zich een muur van zwarte Tafelsteen. Toen wy naby hen quamen, begonnen zy heftiglijk met pijlen op ons te schieten. Wy schoten dieshalven ook met vier vaandelen te gelijk op hen, terwijl men op de trommel sloeg, en op de trompet blies. Dit maakte onder hen een grote schrik, en bezonderlijk het geschut; dewijl het meeste deel van hen nooit geschut gehoort of gezien had, en zy enigen van hen daar door zagen nedervallen. Zy begonnen hier op zo ysselijk te schreijen, dat wy hun verleegentheit wel haast merkten. Zy verlieten dieshalven terstont hun woningen, sprongen over de muren, en liepen de berg af gelijk katten, schoon zy noch enigen van d'onzen in 't voorby lopen quetsten: gelijk onder anderen een bootsgezel, die, uit oorzaak van grote dorst, achter moest blijven, en met lont en enige hondert maten kruit voor de muskettiers geladen was. Zy doodden deze bootsgezel, scheurden hem aan stukken; en yder van hen nam een stuk vleesch, of een been van hem, dat hy bekomen kon. Zy strooiden daar na het bussekruit op d'aarde, vermits zy meenden dat het wassen zou. Zy quamen ook by de genen, die een veltstuk droegen, de welken, gantsch wereloos zijnde, het stuk lieten vallen, en zich van daar maakten. Zy, by dit stuk geschuts komende, 't welk in een ropaert lag, en geladen was, wisten niet wat zy daar mee zouden doen, en meenden het te verbranden. Zy staken dieshalven 't ropaert aan, 't welk, geteert zijnde, lichtelijk aanging, en bleven in groot getal daar rontöm staan. Maar zo haast de vlam aan de pan, of 't laadgat quam, en het stuk afging, vielen zy alle ter aarden, en lieten het zelfde leggen, zonder het aan te roeren; 't welk wy met een vaandel weder haalden.
[lees verder]
zaterdag 11 februari 2023
Betsey Wynne • 13 februari 1790
• Elizabeth 'Betsey' Wynne (1778-1857), reisde met haar ouders door Europa en hield vanaf haar tiende jaar een dagboek bij.
[Venetië] 13 februari
De hele dag op pad om stof te kopen voor het gemaskerde feest dat we maandag geven voor de zoons van de Franse ambassadeur.
14 februari
Weinig muziek vanmorgen. Op het San Marco-plein gewandeld met meneer Jaegle.
15 februari
Heb me 's ochtends vroeg verkleed als herderinnetje. Boog heel diep voor onze cavaliers, de zoons van de Franse ambassadeur. Gewandeld op het San Marco-plein. Pappa was als vrouw verkleed. In de opera gingen we de loges af, ze herkenden ons maar dachten dat pappa een vrouw was. Om twaalf uur naar bed.
16 februari
Overdag en 's avonds naar de opera. Er zijn vandaag twee voorstellingen omdat het de laatste dag van het carnaval is.
19 februari
Om vijf uur ging ik met tante op visite bij Lady St. George. Ze heeft een mooie papegaai die ze kocht in Portugal. Ze heeft hem al vijftien jaar.
21 februari
Lang gestudeerd. Bij tante gegeten. Een groot concert voor de ambassadeur, met meer dan vijftig gasten. Ik speelde een concert en een sonate. Mamma was vanavond naar de bijeenkomst van meneer Molsenigo en toen ze thuiskwam is ze gevallen. Ze kwam met haar benen in het water terecht maar heeft zich geen pijn gedaan.
27 februari
Gisteravond gebeurden er drie grote ongelukken. De postbode uit Conegliano zat in een boot in de Lagune. Mannen in een andere boot zochten ruzie en trokken hun mes. De postbode zei dat ze moesten ophouden, anders zou hij nooit in Venetië komen en toen gooiden ze hem in het water. Hij moest wachten tot er een andere boot kwam en ze hem eruit haalden. Dan was er een dief die een winkelruit ingooide en twee gouden snuifdozen en een horloge stal. Het derde ongeval was met een man die een ander een zecchino (Venetiaanse munt, red.) schuldig was. Midden op straat zei hij: wanneer krijg ik mijn zecchino. De ander zei, beledig me niet waar iedereen bij is. Ze kregen ruzie en de andere man doodde hem. Pappa ging vissen bij Murano en mamma ging mee. Heel vroeg naar bed. Pappa heeft minder last van zijn jicht.
105-2014>
[Venetië] 13 februari
De hele dag op pad om stof te kopen voor het gemaskerde feest dat we maandag geven voor de zoons van de Franse ambassadeur.
14 februari
Weinig muziek vanmorgen. Op het San Marco-plein gewandeld met meneer Jaegle.
15 februari
Heb me 's ochtends vroeg verkleed als herderinnetje. Boog heel diep voor onze cavaliers, de zoons van de Franse ambassadeur. Gewandeld op het San Marco-plein. Pappa was als vrouw verkleed. In de opera gingen we de loges af, ze herkenden ons maar dachten dat pappa een vrouw was. Om twaalf uur naar bed.
16 februari
Overdag en 's avonds naar de opera. Er zijn vandaag twee voorstellingen omdat het de laatste dag van het carnaval is.
19 februari
Om vijf uur ging ik met tante op visite bij Lady St. George. Ze heeft een mooie papegaai die ze kocht in Portugal. Ze heeft hem al vijftien jaar.
21 februari
Lang gestudeerd. Bij tante gegeten. Een groot concert voor de ambassadeur, met meer dan vijftig gasten. Ik speelde een concert en een sonate. Mamma was vanavond naar de bijeenkomst van meneer Molsenigo en toen ze thuiskwam is ze gevallen. Ze kwam met haar benen in het water terecht maar heeft zich geen pijn gedaan.
27 februari
Gisteravond gebeurden er drie grote ongelukken. De postbode uit Conegliano zat in een boot in de Lagune. Mannen in een andere boot zochten ruzie en trokken hun mes. De postbode zei dat ze moesten ophouden, anders zou hij nooit in Venetië komen en toen gooiden ze hem in het water. Hij moest wachten tot er een andere boot kwam en ze hem eruit haalden. Dan was er een dief die een winkelruit ingooide en twee gouden snuifdozen en een horloge stal. Het derde ongeval was met een man die een ander een zecchino (Venetiaanse munt, red.) schuldig was. Midden op straat zei hij: wanneer krijg ik mijn zecchino. De ander zei, beledig me niet waar iedereen bij is. Ze kregen ruzie en de andere man doodde hem. Pappa ging vissen bij Murano en mamma ging mee. Heel vroeg naar bed. Pappa heeft minder last van zijn jicht.
105-2014>
Erich Kästner • 12 februari 1945
• Erich Kästner (1899-1974) was een Duitse schrijver. "Anfang 1945 gelang es ihm, mit einem Filmteam zu angeblichen Dreharbeiten nach Mayrhofen in Tirol zu reisen und dort das Kriegsende abzuwarten. Diese Zeit hielt er in einem 1961 unter dem Titel Notabene 45 veröffentlichten Tagebuch fest." Het boek is in het Nederlands vertaald door Jan Bert Kanon.
Onderstaand fragment is afkomstig van de DBNL; het is onduidelijk of het hier om de vertaling van Kanon gaat.
Berlijn, 12 februari 1945.
De gruwelpropaganda, die de laatste dagen wordt opgeschroefd, vergaat het als elke felle propaganda, die men niet mag tegenspreken: ze wordt tegengesproken. Omdat bij vrouwen de behoefte om tegen te spreken toch al levendiger is dan bij ons mannen, komt ze pas goed op dreef bij onderwerpen ‘waarvan wij niets begrijpen’. Daartoe behoren de verhalen over verkrachtingen die hier de ronde doen. De vrouwen betwijfelen helemaal niet dat dergelijke dingen gebeuren en zeer spoedig ook in Berlijn kunnen gebeuren. Maar ze voelen tegelijkertijd dat zulk nieuws gebruikt wordt voor pseudovaderlandslievende propaganda. Dat maakt ze nijdig en daarom ontkennen ze zonder meer, dat die hele kwestie zo belangrijk is, als men wil doen voorkomen. De gedwongen geslachtsdaad is en blijft of het nu oorlog of vrede is, een onderhuidse gebeurtenis en lang niet de ergste. Een bajonet in je lichaam is erger zo ongeveer wordt hier en daar geredeneerd.
De kapster, die mijn secretaresse Lotte onlangs watergolfde, vatte haar opinie over verkrachtingen kort en bondig samen in de woorden: ‘Liever een Rus op mijn buik dan een kapot huis op mijn hoofd!’ En ik zelf hoorde gisteren, hoe twee vrouwen met elkaar praatten over een gruwelnieuwtje, dat een boerin dertig keer verkracht was en daarbij het leven had gelaten. De afschuw van de twee vrouwen over deze wandaad was even groot als hun onvermogen om de dood van het arme slachtoffer te begrijpen. Ze bespraken het geval uitvoerig als twee chirurgen, die de dodelijke afloop van een operatie niet aan de operatie zelf maar aan duistere begeleidende omstandigheden toeschrijven. Hun debat verliep niet minder zakelijk. Weliswaar gebruikten ze absoluut geen medische vaktermen. Ze drukten zich zo Duits uit als het maar kon.
Dat zijn maar twee voorbeelden en andere vrouwen zullen ‘in puncto puncti’ niet zo nuchter kunnen denken. Maar het zijn toch maar twee voorbeelden.
Onderstaand fragment is afkomstig van de DBNL; het is onduidelijk of het hier om de vertaling van Kanon gaat.
Berlijn, 12 februari 1945.
De gruwelpropaganda, die de laatste dagen wordt opgeschroefd, vergaat het als elke felle propaganda, die men niet mag tegenspreken: ze wordt tegengesproken. Omdat bij vrouwen de behoefte om tegen te spreken toch al levendiger is dan bij ons mannen, komt ze pas goed op dreef bij onderwerpen ‘waarvan wij niets begrijpen’. Daartoe behoren de verhalen over verkrachtingen die hier de ronde doen. De vrouwen betwijfelen helemaal niet dat dergelijke dingen gebeuren en zeer spoedig ook in Berlijn kunnen gebeuren. Maar ze voelen tegelijkertijd dat zulk nieuws gebruikt wordt voor pseudovaderlandslievende propaganda. Dat maakt ze nijdig en daarom ontkennen ze zonder meer, dat die hele kwestie zo belangrijk is, als men wil doen voorkomen. De gedwongen geslachtsdaad is en blijft of het nu oorlog of vrede is, een onderhuidse gebeurtenis en lang niet de ergste. Een bajonet in je lichaam is erger zo ongeveer wordt hier en daar geredeneerd.
De kapster, die mijn secretaresse Lotte onlangs watergolfde, vatte haar opinie over verkrachtingen kort en bondig samen in de woorden: ‘Liever een Rus op mijn buik dan een kapot huis op mijn hoofd!’ En ik zelf hoorde gisteren, hoe twee vrouwen met elkaar praatten over een gruwelnieuwtje, dat een boerin dertig keer verkracht was en daarbij het leven had gelaten. De afschuw van de twee vrouwen over deze wandaad was even groot als hun onvermogen om de dood van het arme slachtoffer te begrijpen. Ze bespraken het geval uitvoerig als twee chirurgen, die de dodelijke afloop van een operatie niet aan de operatie zelf maar aan duistere begeleidende omstandigheden toeschrijven. Hun debat verliep niet minder zakelijk. Weliswaar gebruikten ze absoluut geen medische vaktermen. Ze drukten zich zo Duits uit als het maar kon.
Dat zijn maar twee voorbeelden en andere vrouwen zullen ‘in puncto puncti’ niet zo nuchter kunnen denken. Maar het zijn toch maar twee voorbeelden.
Fredrika Bremer • 11 februari 1844
• Uit het fictieve Een dagboek, van Fredrika Bremer (1801-1865), een Zweeds schrijfster en voorvechtster van vrouwenrechten.
11 Februarij.
Er worden weder plannen tot eene sledevaart gemaakt; ditmaal zijn Lennartson en Brenner daarvan de aanleggers. Lennartson zal met Flora rijden, en ik geloof, dat het met dit alles niet alleen zijne bedoeling is om Flora genoegen te doen, maar dat hij ook wenscht hierdoor de gelegenheid te bekomen, om alleen met haar te zijn, en vrij met haar te kunnen spreken. Het is duidelijk, dat hij haar opmerkzaam gadeslaat, en dezer dagen vooral, daar zij weder bijzonder veranderlijk en ongedurig is.
De Zeerob heeft mij zijne slede aangeboden, en ik heb het aangenomen, onder voorwaarde, dat zijn lief, oudste dochtertje Rosine mede zal gaan. Hierin heeft hij toegestemd, maar niet gemakkelijk. Ik wil zoo langen tijd niet «en tête-à-tête» met den Zeerob zijn, maar mij de eerste de beste gelegenheid ten nutte maken, om zijnen aanval, dien hij op mij in den zin heeft, af te slaan; ik wil hem ronduit zeggen, dat ik vast besloten heb onafhankelijk te blijven, en dat ik niet wil, dat liefde, maar wel dat vriendschap mijn hart zal vervullen en het warm doen slaan.
Selma wil niet anders dan met hare moeder rijden, die in hare overdekte slede en met hare eigene paarden wil gaan. Daar is geen veranderen aan!
De trein zal uit meer dan vijftig sleden bestaan. Selma en Flora verheugen zich in het vooruitzigt — als jonge meisjes. De heeren versieren hunne sleden met de vachten van allerlei wilde dieren. Reeds eene geheele week lang wordt van niets anders gesproken. Moge het weder maar gunstig blijven!
Zulk eene sledevaart, bij de zuivere winterlucht, onder den blaauwen hemel, over de met sneeuw bedekte aarde, is toch eene echt Noordsche uitspanning, waarbij men het ware, krachtige Noordsche leven met volle teugen geniet! Hoe vrolijk en ligt vliegen die opene, met bont bedekte sleden voort, met die vurige paarden! Hoe fladderen witte netten om deze heen! Hoe vrolijk klingelen die bellen aan de tuigen! Hoe zoet is het, zoo snel over de aarde te glijden, omgeven door vrolijke gezigten, en gezeten naast een vriend, die elk gevoel, elken indruk met ons deelt.
[lees verder]
11 Februarij.
Er worden weder plannen tot eene sledevaart gemaakt; ditmaal zijn Lennartson en Brenner daarvan de aanleggers. Lennartson zal met Flora rijden, en ik geloof, dat het met dit alles niet alleen zijne bedoeling is om Flora genoegen te doen, maar dat hij ook wenscht hierdoor de gelegenheid te bekomen, om alleen met haar te zijn, en vrij met haar te kunnen spreken. Het is duidelijk, dat hij haar opmerkzaam gadeslaat, en dezer dagen vooral, daar zij weder bijzonder veranderlijk en ongedurig is.
De Zeerob heeft mij zijne slede aangeboden, en ik heb het aangenomen, onder voorwaarde, dat zijn lief, oudste dochtertje Rosine mede zal gaan. Hierin heeft hij toegestemd, maar niet gemakkelijk. Ik wil zoo langen tijd niet «en tête-à-tête» met den Zeerob zijn, maar mij de eerste de beste gelegenheid ten nutte maken, om zijnen aanval, dien hij op mij in den zin heeft, af te slaan; ik wil hem ronduit zeggen, dat ik vast besloten heb onafhankelijk te blijven, en dat ik niet wil, dat liefde, maar wel dat vriendschap mijn hart zal vervullen en het warm doen slaan.
Selma wil niet anders dan met hare moeder rijden, die in hare overdekte slede en met hare eigene paarden wil gaan. Daar is geen veranderen aan!
De trein zal uit meer dan vijftig sleden bestaan. Selma en Flora verheugen zich in het vooruitzigt — als jonge meisjes. De heeren versieren hunne sleden met de vachten van allerlei wilde dieren. Reeds eene geheele week lang wordt van niets anders gesproken. Moge het weder maar gunstig blijven!
Zulk eene sledevaart, bij de zuivere winterlucht, onder den blaauwen hemel, over de met sneeuw bedekte aarde, is toch eene echt Noordsche uitspanning, waarbij men het ware, krachtige Noordsche leven met volle teugen geniet! Hoe vrolijk en ligt vliegen die opene, met bont bedekte sleden voort, met die vurige paarden! Hoe fladderen witte netten om deze heen! Hoe vrolijk klingelen die bellen aan de tuigen! Hoe zoet is het, zoo snel over de aarde te glijden, omgeven door vrolijke gezigten, en gezeten naast een vriend, die elk gevoel, elken indruk met ons deelt.
[lees verder]
donderdag 9 februari 2023
A.B. Goldenveizer • 10 februari 1909
•A.B. Goldenveizer (1875-1961) was een Russische componist. Van zijn gesprekken met schrijver Leo Tolstoi deed hij verslag in Talks with Tolstoi.
Machinevertaling (iets verbeterd) onderaan.
February 10th.
Once in the winter Sophie Andreevna in Tolstoi's presence criticized V. G. Chertkov bitterly, which, as usual, pained him very much. This was in the morning. In the middle of the conversation Tolstoi got up and went into his room.
Some time later he came into the diningroom, stood at the door, and said in an agitated voice: "There is an old nurse in our house. I scarcely know her, but I love her because she loves Sasha, and when there is nothing like that in a house, there is no real love." . . .
After saying this, Tolstoi turned and quietly went to his room.
Tonight Tolstoi said: "When one listens to music, it agitates, excites, elates, but one does not think. But when I play patience in my room, the finest thoughts come to me."
During work, especially if he found some difficulty, Tolstoi used to play patience. This was his habit throughout his life. When he was writing Part III. of Resurrection, Tolstoi was undecided for a long time about the fate of Katyusha Maslov. Now he decided that Nekhlyudov should marry her, now that he should not. At last he decided to play a game of patience: if the patience came out, Nekhlyudov should marry her; if not, then he should not marry her. The patience did not come out.
Once Tolstoi told me that he had found a passage in a book, which he was writing, very difficult. He hesitated for a long time what to do, but made up his mind and wrote it. Then he decided to test it by means of a game of patience; if the patience came out, that meant that what he had written was good; if it did not come out, then it was bad. The patience did not come out, and Tolstoi said to himself: "Never mind, it is good as it is!" and he left it as he had written it.
Eens in de winter bekritiseerde Sophie Andrejevna in Tolstoi's aanwezigheid V. G. Chertkov bitter, wat hem, zoals gewoonlijk, zeer pijn deed. Dit was 's morgens. Midden in het gesprek stond Tolstoi op en ging naar zijn kamer.
Enige tijd later kwam hij in de eetkamer, stond bij de deur en zei met een geagiteerde stem: "Er is een oude verpleegster in ons huis. Ik ken haar nauwelijks, maar ik hou van haar omdat ze van Sasja houdt, en als er niets van dien aard in een huis is, is er geen echte liefde." . . .
Na dit gezegd te hebben, draaide Tolstoi zich om en liep rustig naar zijn kamer.
Vanavond zei Tolstoi: "Wanneer men naar muziek luistert, woelt zij op, prikkelt zij, verheft zij, maar men denkt niet. Maar als ik in mijn kamer patience speel, komen de fijnste gedachten tot mij."
Tijdens het werk, vooral als hij moeilijkheden ondervond, speelde Tolstoi patience. Dit was zijn hele leven lang zijn gewoonte. Toen hij deel III. van de Opstanding schreef, was Tolstoi lang onbeslist over het lot van Katjoesja Maslov. Nu besloot hij dat Nekhlyudov met haar moest trouwen, nu dat hij dat niet moest doen. Uiteindelijk besloot hij een spelletje patience te spelen: als het spel uitkwam, moest Nekhlyudov met haar trouwen; zo niet, dan mocht hij niet met haar trouwen. Het spel kwam niet uit.
Tolstoi vertelde mij eens dat hij een passage in een boek, dat hij aan het schrijven was, erg moeilijk had gevonden. Hij aarzelde lang wat hij moest doen, maar nam een besluit en schreef het. Toen besloot hij de proef op de som te nemen door middel van een spelletje patience; als het spel uitkwam, betekende dat dat wat hij geschreven had goed was; als het niet uitkwam, was het slecht. Het spel kwam niet uit, en Tolstoi zei tegen zichzelf: "Maakt niet uit, het is goed zoals het is!" en hij liet het zoals hij het geschreven had.
Vertaald met www.DeepL.com/Translator (gratis versie) 82-2013>
Machinevertaling (iets verbeterd) onderaan.
February 10th.
Once in the winter Sophie Andreevna in Tolstoi's presence criticized V. G. Chertkov bitterly, which, as usual, pained him very much. This was in the morning. In the middle of the conversation Tolstoi got up and went into his room.
Some time later he came into the diningroom, stood at the door, and said in an agitated voice: "There is an old nurse in our house. I scarcely know her, but I love her because she loves Sasha, and when there is nothing like that in a house, there is no real love." . . .
After saying this, Tolstoi turned and quietly went to his room.
Tonight Tolstoi said: "When one listens to music, it agitates, excites, elates, but one does not think. But when I play patience in my room, the finest thoughts come to me."
During work, especially if he found some difficulty, Tolstoi used to play patience. This was his habit throughout his life. When he was writing Part III. of Resurrection, Tolstoi was undecided for a long time about the fate of Katyusha Maslov. Now he decided that Nekhlyudov should marry her, now that he should not. At last he decided to play a game of patience: if the patience came out, Nekhlyudov should marry her; if not, then he should not marry her. The patience did not come out.
Once Tolstoi told me that he had found a passage in a book, which he was writing, very difficult. He hesitated for a long time what to do, but made up his mind and wrote it. Then he decided to test it by means of a game of patience; if the patience came out, that meant that what he had written was good; if it did not come out, then it was bad. The patience did not come out, and Tolstoi said to himself: "Never mind, it is good as it is!" and he left it as he had written it.
Eens in de winter bekritiseerde Sophie Andrejevna in Tolstoi's aanwezigheid V. G. Chertkov bitter, wat hem, zoals gewoonlijk, zeer pijn deed. Dit was 's morgens. Midden in het gesprek stond Tolstoi op en ging naar zijn kamer.
Enige tijd later kwam hij in de eetkamer, stond bij de deur en zei met een geagiteerde stem: "Er is een oude verpleegster in ons huis. Ik ken haar nauwelijks, maar ik hou van haar omdat ze van Sasja houdt, en als er niets van dien aard in een huis is, is er geen echte liefde." . . .
Na dit gezegd te hebben, draaide Tolstoi zich om en liep rustig naar zijn kamer.
Vanavond zei Tolstoi: "Wanneer men naar muziek luistert, woelt zij op, prikkelt zij, verheft zij, maar men denkt niet. Maar als ik in mijn kamer patience speel, komen de fijnste gedachten tot mij."
Tijdens het werk, vooral als hij moeilijkheden ondervond, speelde Tolstoi patience. Dit was zijn hele leven lang zijn gewoonte. Toen hij deel III. van de Opstanding schreef, was Tolstoi lang onbeslist over het lot van Katjoesja Maslov. Nu besloot hij dat Nekhlyudov met haar moest trouwen, nu dat hij dat niet moest doen. Uiteindelijk besloot hij een spelletje patience te spelen: als het spel uitkwam, moest Nekhlyudov met haar trouwen; zo niet, dan mocht hij niet met haar trouwen. Het spel kwam niet uit.
Tolstoi vertelde mij eens dat hij een passage in een boek, dat hij aan het schrijven was, erg moeilijk had gevonden. Hij aarzelde lang wat hij moest doen, maar nam een besluit en schreef het. Toen besloot hij de proef op de som te nemen door middel van een spelletje patience; als het spel uitkwam, betekende dat dat wat hij geschreven had goed was; als het niet uitkwam, was het slecht. Het spel kwam niet uit, en Tolstoi zei tegen zichzelf: "Maakt niet uit, het is goed zoals het is!" en hij liet het zoals hij het geschreven had.
Vertaald met www.DeepL.com/Translator (gratis versie) 82-2013>
woensdag 8 februari 2023
Anaïs Nin • 9 februari 1933
• Anaïs Nin (1903-1977) was een Franse schrijfster, die vooral bekend is vanwege haar dagboeken.
Februari 1933
Ik wil alleen leven voor extase. Kleine doses, bescheiden liefdes, alle halftinten laten me koud. Ik houd van extravagantie. Brieven die de postbode een stijve rug bezorgen van het torsen, boeken die barsten uit hun omslag, seksualiteit die de thermometers doet springen. Ik ben me ook bewust dat ik bezig ben June te worden.
Allendy vertelt me over het onderzoekwerk dat ik in de Bibliothèque Nationale voor hem kan doen. Hij zei, 'U ziet alles als een dichter.' Was het een verwijt? Hij zei, 'U doet me denken aan Antonin Artaud, alleen is hij woest en kwaad, en ik kan hem niet helpen.'
Februari 1933
Ik wil alleen leven voor extase. Kleine doses, bescheiden liefdes, alle halftinten laten me koud. Ik houd van extravagantie. Brieven die de postbode een stijve rug bezorgen van het torsen, boeken die barsten uit hun omslag, seksualiteit die de thermometers doet springen. Ik ben me ook bewust dat ik bezig ben June te worden.
Allendy vertelt me over het onderzoekwerk dat ik in de Bibliothèque Nationale voor hem kan doen. Hij zei, 'U ziet alles als een dichter.' Was het een verwijt? Hij zei, 'U doet me denken aan Antonin Artaud, alleen is hij woest en kwaad, en ik kan hem niet helpen.'
dinsdag 7 februari 2023
Roald Dahl • 8 februari 1944
• Roald Dahl (1916-1990) schreef zijn hele leven brieven aan zijn moeder. Een selectie is gepubliceerd als Liefs van Boy (vertaald door Auke Leistra).
8 februari 1944 Washington
Lieve Mama,
Ik heb net kou gevat; voor het eerst sinds vele maanden, sinds vorig voorjaar, geloof ik. Het heeft weinig zin u dit te vertellen, want tegen de tijd dat u deze brief ontvangt is het alweer voorbij - althans, dat hoop ik.
Afgelopen week is een vriend van me op de ambassade, Paul Scott Rankin, met verlof gegaan. Hij liet Winston, zijn enorme bruine buldog, aan mijn goede zorgen over. Ik had gezegd dat ik het prima vond; Winston leek me wel oké. Maar Winston is geen gewone hond. Hij is onnozel en liederlijk en weerspannig en hij knort en snuift en kwijlt aan één stuk door. Paul zei: Iaat hem maar bij je op de kamer slapen, dan komt het wel goed. Hij snuift de hele tijd, maar je zult zien dat dat alleen maar prettig is en dat je er heel goed op kunt slapen. Dus de eerste nacht heeft Winston bij mij op de kamer geslapen. Hij snurkte en knorde en maakte de hele nacht een gigantisch kabaal, ik deed bijna geen oog dicht.
De volgende ochtend nam ik hem mee naar de ambassade en mocht hij bij mij in de kamer liggen. Maar hij liet voortdurend en vol vuur de ene scheet na de andere. Eén keer deed hij dat terwijl ik mijn secretaresse een brief dicteerde, en moest ik hem meteen de deur wijzen, anders zou ze denken dat ik het was. Maar hij krabde aan de deur, dus moest ik hem wel weer binnenlaten, en toen heb ik alle ramen maar opengezet. Hij bleef de rest van de dag vrolijk en met regelmaat scheten laten, en intussen had ik het verrekte koud met de ramen open. Eén keer toen ik even mijn kamer uit ging voor een bespreking, trof ik hem bij terugkomst boven op mijn bureau aan, waar hij pontificaal op allerlei stapels geheime papieren en rode dozen met G.R.* in goud op het deksel was gaan zitten. Ik smeet hem eraf, waarop hij weer een scheet liet.
Die avond had ik een diner met kroonprins Olav en Martha op de Noorse ambassade, dus toen liet ik Winston maar in de auto zitten. Na het eten zei ik dat ik er even uit moest om Winston uit te laten. 'Neem hem maar mee naar binnen,' zeiden ze allemaal. 'Hij laat aan één stuk door scheten,' zei ik, 'het is een ondeugende hond zonder enig respect voor leden van welk koninklijk huis dan ook.' 'Neem hem toch maar mee naar binnen,' zeiden ze. Dus dat beest weer met mij mee naar binnen, waar hij de rest van de avond begerig naar de kroonprinses heeft lopen loeren terwijl hij gewoon weer aan één stuk door boeren liet. Hij liet maar één keer een scheet, maar iedereen dacht dat de Noorse ambassadeur die gelaten had, dus dat maakte verder niet uit. De ambassadeur geneerde zich wel.
Die avond heb ik hem in de keuken opgesloten, 's Nachts beukte hij de deur open, nadat hij zijn behoefte op de grond had gedaan, en kwam hij de trap op rennen naar de badkamer, waar hij breeduit en gedecideerd op mijn roze badmat bleef liggen. Ook die nacht heb ik niet veel geslapen.
De volgende dag op de ambassade leek in grote lijnen op de vorige dag. 's Avonds dineerde ik bij Carlos en Maria Martins, de Braziliaanse ambassadeur en zijn vrouw, en ik had Winston bij me. Nou is Carlos Martins een groot con-naisseur van eten en van wijn, maar met Winston languit onder de tafel kon hij noch het boeket van de wijn noch het aroma van het eten opsnuiven: hij rook alleen de stank die dat ellendige beest lag te verspreiden. Na het eten zei Carlos: 'Winston maakt veel erge stank, hè?' Ik zei ja, dat klopt, hij heeft last van constipatie. De volgende ochtend was de maat helemaal vol en heb ik hem naar een deftig en duur hondenpension gebracht met de mededeling dat ze hem daar mochten houden tot Paul terugkwam. Neem nooit een buldog...
Hard werken geblazen hier.
Veel liefs voor allen
Roald
* G.R.: Georgius Rex oftewel koning George. [Vert.]
Lieve Mama,
Ik heb net kou gevat; voor het eerst sinds vele maanden, sinds vorig voorjaar, geloof ik. Het heeft weinig zin u dit te vertellen, want tegen de tijd dat u deze brief ontvangt is het alweer voorbij - althans, dat hoop ik.
Afgelopen week is een vriend van me op de ambassade, Paul Scott Rankin, met verlof gegaan. Hij liet Winston, zijn enorme bruine buldog, aan mijn goede zorgen over. Ik had gezegd dat ik het prima vond; Winston leek me wel oké. Maar Winston is geen gewone hond. Hij is onnozel en liederlijk en weerspannig en hij knort en snuift en kwijlt aan één stuk door. Paul zei: Iaat hem maar bij je op de kamer slapen, dan komt het wel goed. Hij snuift de hele tijd, maar je zult zien dat dat alleen maar prettig is en dat je er heel goed op kunt slapen. Dus de eerste nacht heeft Winston bij mij op de kamer geslapen. Hij snurkte en knorde en maakte de hele nacht een gigantisch kabaal, ik deed bijna geen oog dicht.
De volgende ochtend nam ik hem mee naar de ambassade en mocht hij bij mij in de kamer liggen. Maar hij liet voortdurend en vol vuur de ene scheet na de andere. Eén keer deed hij dat terwijl ik mijn secretaresse een brief dicteerde, en moest ik hem meteen de deur wijzen, anders zou ze denken dat ik het was. Maar hij krabde aan de deur, dus moest ik hem wel weer binnenlaten, en toen heb ik alle ramen maar opengezet. Hij bleef de rest van de dag vrolijk en met regelmaat scheten laten, en intussen had ik het verrekte koud met de ramen open. Eén keer toen ik even mijn kamer uit ging voor een bespreking, trof ik hem bij terugkomst boven op mijn bureau aan, waar hij pontificaal op allerlei stapels geheime papieren en rode dozen met G.R.* in goud op het deksel was gaan zitten. Ik smeet hem eraf, waarop hij weer een scheet liet.
Die avond had ik een diner met kroonprins Olav en Martha op de Noorse ambassade, dus toen liet ik Winston maar in de auto zitten. Na het eten zei ik dat ik er even uit moest om Winston uit te laten. 'Neem hem maar mee naar binnen,' zeiden ze allemaal. 'Hij laat aan één stuk door scheten,' zei ik, 'het is een ondeugende hond zonder enig respect voor leden van welk koninklijk huis dan ook.' 'Neem hem toch maar mee naar binnen,' zeiden ze. Dus dat beest weer met mij mee naar binnen, waar hij de rest van de avond begerig naar de kroonprinses heeft lopen loeren terwijl hij gewoon weer aan één stuk door boeren liet. Hij liet maar één keer een scheet, maar iedereen dacht dat de Noorse ambassadeur die gelaten had, dus dat maakte verder niet uit. De ambassadeur geneerde zich wel.
Die avond heb ik hem in de keuken opgesloten, 's Nachts beukte hij de deur open, nadat hij zijn behoefte op de grond had gedaan, en kwam hij de trap op rennen naar de badkamer, waar hij breeduit en gedecideerd op mijn roze badmat bleef liggen. Ook die nacht heb ik niet veel geslapen.
De volgende dag op de ambassade leek in grote lijnen op de vorige dag. 's Avonds dineerde ik bij Carlos en Maria Martins, de Braziliaanse ambassadeur en zijn vrouw, en ik had Winston bij me. Nou is Carlos Martins een groot con-naisseur van eten en van wijn, maar met Winston languit onder de tafel kon hij noch het boeket van de wijn noch het aroma van het eten opsnuiven: hij rook alleen de stank die dat ellendige beest lag te verspreiden. Na het eten zei Carlos: 'Winston maakt veel erge stank, hè?' Ik zei ja, dat klopt, hij heeft last van constipatie. De volgende ochtend was de maat helemaal vol en heb ik hem naar een deftig en duur hondenpension gebracht met de mededeling dat ze hem daar mochten houden tot Paul terugkwam. Neem nooit een buldog...
Hard werken geblazen hier.
Veel liefs voor allen
Roald
* G.R.: Georgius Rex oftewel koning George. [Vert.]
maandag 6 februari 2023
Sheldon Cholst • 7 februari 1965
• Sheldon Cholst (1924-2004) was een Amerikaanse psychiater en schrijver.
7 februari 1965
Hieraan toevoegend wil ik zeggen, dat er aan de zijde van het grote publiek de vrees bestaat dat dit, of een soortgelijk middel, aanleiding zou geven tot het begaan van gewelddadige of misdadige handelingen. De kwaden zullen kwaad bedrijven, hoe het ook zij. Of ze nu als hun ekskuus hasjisj laten gelden, of geld, macht, een positie in het leger of bij de politie, of het feit dat ze verliefd zijn. Hij die slecht is, is slecht en zal slechte dingen doen wat voor middel of welke baan hij ook neemt. Er zijn lieden die teveel alkohol drinken, achter het stuur van een auto kruipen en ongelukken maken. Dit zouden ze ook kunnen doen als ze onder invloed stonden van hasjisj of alleen maar van psychologische problemen. De man die gearresteerd wordt wegens handel in marihuana is over het algemeen vervelend tegen andere mensen geweest, zodat hij hun aandacht op zich vestigt & zij zich van hem ontdoen — als hij ‘cool’ is wordt hij niet lastig gevallen. Sommige mensen gaan onder bepaalde omstandigheden zo ver in het verkrachten van de welgezindheid van hun omgeving, dat men zich van hen ontdoet. Anderen weten zich te matigen, maar dat stelt hen onder een druk die er niet zou moeten zijn. Zelfs in de liefde zijn er die de ander voortdurend tergen en dwarszitten, op hem vitten of honds behandelen. Er zijn slechte mensen en alles waarmee ze in aanraking komen wordt door hen besmet. Maar dat zal ze niet weerhouden, en sommigen zullen moorden in de naam van de liefde, anderen zullen moorden in de naam van het geld, van regeringen of overheden, van instellingen of godsdiensten. Maar de goede mens zal nooit een moord begaan, hoewel het voorstelbaar is dat zijn daden zonder dat hij zelf bemerkt, in een of andere ekstreme situatie aanleiding kunnen zijn tot moord, of dat hij in een zo uitzonderlijke positie geraakt dat hij een ongeluk veroorzaakt terwijl hij zichzelf verdedigt. Dit komt zo zelden voor, dat ik er nog geen duidelijk voorbeeld van heb kunnen ontdekken, maar de mogelijkheid blijft.
Als de wetten dus konsekwent zijn, dan moeten liefde, autoos, geld alkohol en dergelijke evenzeer verboden worden als hasjisj. Als we het kwaad of de kwaden konden uitroeien, zou het probleem van het kwaad zijn opgelost. Maar als dan tenminste de goeden niet worden aangevallen, kunnen ze sterk genoeg worden om het kwaad de baas te blijven, hetgeen wel zo verkieslijk is.
‘Aangezien ingetoomd kwaad geen kwaad is, en het steunen van het goede goeds voortbrengt’.
2 uur later
De wetten zouden zich moeten richten tegen de slechte daden en niet tegen het middel of de substantie dat daarvoor of gelijktijdig gebruikt wordt, in welke naam dan ook. Er zijn een heleboel slechte dingen gedaan in de naam van God, maar dit maakt God niet slecht. Evenmin moet men hasjisj of de hasjisj-gebruiker slecht noemen; alleen het kwaad moet slecht genoemd worden.
[...]
7 februari 1965
Hieraan toevoegend wil ik zeggen, dat er aan de zijde van het grote publiek de vrees bestaat dat dit, of een soortgelijk middel, aanleiding zou geven tot het begaan van gewelddadige of misdadige handelingen. De kwaden zullen kwaad bedrijven, hoe het ook zij. Of ze nu als hun ekskuus hasjisj laten gelden, of geld, macht, een positie in het leger of bij de politie, of het feit dat ze verliefd zijn. Hij die slecht is, is slecht en zal slechte dingen doen wat voor middel of welke baan hij ook neemt. Er zijn lieden die teveel alkohol drinken, achter het stuur van een auto kruipen en ongelukken maken. Dit zouden ze ook kunnen doen als ze onder invloed stonden van hasjisj of alleen maar van psychologische problemen. De man die gearresteerd wordt wegens handel in marihuana is over het algemeen vervelend tegen andere mensen geweest, zodat hij hun aandacht op zich vestigt & zij zich van hem ontdoen — als hij ‘cool’ is wordt hij niet lastig gevallen. Sommige mensen gaan onder bepaalde omstandigheden zo ver in het verkrachten van de welgezindheid van hun omgeving, dat men zich van hen ontdoet. Anderen weten zich te matigen, maar dat stelt hen onder een druk die er niet zou moeten zijn. Zelfs in de liefde zijn er die de ander voortdurend tergen en dwarszitten, op hem vitten of honds behandelen. Er zijn slechte mensen en alles waarmee ze in aanraking komen wordt door hen besmet. Maar dat zal ze niet weerhouden, en sommigen zullen moorden in de naam van de liefde, anderen zullen moorden in de naam van het geld, van regeringen of overheden, van instellingen of godsdiensten. Maar de goede mens zal nooit een moord begaan, hoewel het voorstelbaar is dat zijn daden zonder dat hij zelf bemerkt, in een of andere ekstreme situatie aanleiding kunnen zijn tot moord, of dat hij in een zo uitzonderlijke positie geraakt dat hij een ongeluk veroorzaakt terwijl hij zichzelf verdedigt. Dit komt zo zelden voor, dat ik er nog geen duidelijk voorbeeld van heb kunnen ontdekken, maar de mogelijkheid blijft.
Als de wetten dus konsekwent zijn, dan moeten liefde, autoos, geld alkohol en dergelijke evenzeer verboden worden als hasjisj. Als we het kwaad of de kwaden konden uitroeien, zou het probleem van het kwaad zijn opgelost. Maar als dan tenminste de goeden niet worden aangevallen, kunnen ze sterk genoeg worden om het kwaad de baas te blijven, hetgeen wel zo verkieslijk is.
‘Aangezien ingetoomd kwaad geen kwaad is, en het steunen van het goede goeds voortbrengt’.
2 uur later
De wetten zouden zich moeten richten tegen de slechte daden en niet tegen het middel of de substantie dat daarvoor of gelijktijdig gebruikt wordt, in welke naam dan ook. Er zijn een heleboel slechte dingen gedaan in de naam van God, maar dit maakt God niet slecht. Evenmin moet men hasjisj of de hasjisj-gebruiker slecht noemen; alleen het kwaad moet slecht genoemd worden.
[...]
zondag 5 februari 2023
Mochtar Lubis • 6 februari 1975
• Mochtar Lubis (1922-2004) was een Indonesische schrijver en journalist. In februari 1975 werd hij vanwege zijn kritische opstelling gearresteerd en twee maanden gevangengezet. Hij schreef in die maanden een dagboek dat is gepubliceerd als Kampdagboek.
Donderdag, 6 februari 1975. Ontbijt: rijst, een stukje gebakken tempé met saus en een stukje omelet. Ik ren het veld rond: 5,5 x 168 meter.
Pak Adji vraagt of ik mee wil doen met badminton. Ik heb het al erg lang niet gedaan en ben snel uitgeput. Ik maak de wc en de badkamer schoon. Als je bedenkt dat ze al negen jaar worden gebruikt zonder goed onderhoud, valt het nog wel mee. Ik wil het toilet weer brandschoon en blinkend hebben. Het paviljoen ziet er zo uit:
De badkamer en de wc zijn eigenlijk te groot. De faciliteiten zijn hier toch veel beter dan in de militaire gevangenis. Het middageten: omelet, tempé, gekookte kool. Het avondeten: rijst, een stukje gebakken tempé en gekookte groenten. Het eten dat ik krijg is anders dan het menu van de Gestapu/PKI-gevangenen. Hun eten is veel slechter en het is niet genoeg. Zelfs mijn eten bevat niet het minimumaantal calorieën.
Soemardjo en Abdul Syukur, de vroegere assistent van generaal Suwarto van de SESKOAD, verhuizen morgen naar het Ikhlas-blok. Men zegt dat in hun paviljoens generaal Rukman en Budisetiyoso, ook een hoge landmachtofficier, zullen komen.
Terug van het naar The Saint kijken op de TV schieten me, als ik lig te lezen, mijn ervaringen te binnen vanaf het moment dat ik uit Parijs in Jakarta terugkwam na het sluiten van de kantoren van de Indonesia Raya [krant]. Een jaar vol spanning, maar ook vol geluk met Hally. Nooit ben ik zo lang achtereen samengeweest met Hally, mijn vrouw en geliefde, sinds ik uit de gevangenis van de Oude Orde werd ontslagen door het regime van de Nieuwe Orde, dat mij nu op haar beurt arresteert. Mijn verlangen naar haar was intens; het werd nog meer aangewakkerd door de onophoudelijke berichten dat ik zou worden gearresteerd. Ik heb het afgelopen jaar met scherpere zintuigen geleefd. Ik snoof de fijne geur van de bloemen dieper in, en de zoete geur van de aarde in Tugu na de regens, ik voelde het gras en de planten in mijn handen. Mijn hart sloeg sneller en ik voelde mijn liefde voor Hally sterker. Het was alsof elke dag mijn laatste zou zijn met Hally en de kinderen, met de bloemen en de hele wereld waar ik van houd, voor ze me zouden meenemen en achter de tralies zouden zetten.
Donderdag, 6 februari 1975. Ontbijt: rijst, een stukje gebakken tempé met saus en een stukje omelet. Ik ren het veld rond: 5,5 x 168 meter.
Pak Adji vraagt of ik mee wil doen met badminton. Ik heb het al erg lang niet gedaan en ben snel uitgeput. Ik maak de wc en de badkamer schoon. Als je bedenkt dat ze al negen jaar worden gebruikt zonder goed onderhoud, valt het nog wel mee. Ik wil het toilet weer brandschoon en blinkend hebben. Het paviljoen ziet er zo uit:
Soemardjo en Abdul Syukur, de vroegere assistent van generaal Suwarto van de SESKOAD, verhuizen morgen naar het Ikhlas-blok. Men zegt dat in hun paviljoens generaal Rukman en Budisetiyoso, ook een hoge landmachtofficier, zullen komen.
Terug van het naar The Saint kijken op de TV schieten me, als ik lig te lezen, mijn ervaringen te binnen vanaf het moment dat ik uit Parijs in Jakarta terugkwam na het sluiten van de kantoren van de Indonesia Raya [krant]. Een jaar vol spanning, maar ook vol geluk met Hally. Nooit ben ik zo lang achtereen samengeweest met Hally, mijn vrouw en geliefde, sinds ik uit de gevangenis van de Oude Orde werd ontslagen door het regime van de Nieuwe Orde, dat mij nu op haar beurt arresteert. Mijn verlangen naar haar was intens; het werd nog meer aangewakkerd door de onophoudelijke berichten dat ik zou worden gearresteerd. Ik heb het afgelopen jaar met scherpere zintuigen geleefd. Ik snoof de fijne geur van de bloemen dieper in, en de zoete geur van de aarde in Tugu na de regens, ik voelde het gras en de planten in mijn handen. Mijn hart sloeg sneller en ik voelde mijn liefde voor Hally sterker. Het was alsof elke dag mijn laatste zou zijn met Hally en de kinderen, met de bloemen en de hele wereld waar ik van houd, voor ze me zouden meenemen en achter de tralies zouden zetten.
Arthur Crew Inman • 5 februari 1948
• Arthur Crew Inman (1895-1963) was een Amerikaanse dichter wiens dagboek een van de omvangrijkste is die er bekend zijn. Machinevertaling onderaan.
February 5 • Brita, homely face, talkative, very pleasant, is vacuum-cleaning in Evelyn's bedroom. She's to have an operation on her breast in a week or so. "No," she replies, 'T'm not the least scart. If I die, I die. I'll get well, I get well. I don't think I mind the pain. It all is yust in a lifetime." She takes the vacuum cleaner arm with the brush on it and playfully runs it down my coat. She likes me. She and Evelyn talk along at a great rate. Brita is forty-one. She came over from Sweden when she was twenty-one. She did general housework. "I had good places. I'll have to say that. I stopped when I got married." She married six or seven years ago. Her husband was a mechanic and repaired barber supply equipment. "I didn't leave him; he left me. He was a good musician. He got to playing in barrooms. That was the end. He got to drinking, you know. Well, that's life. He never comes to see Earnie or me, so I s'pose he's through with us." He pays Brita alimony. Brita is philosophical about what happens to her. She shines silver and talks. She has a large wart on her neck. Her teeth are as small as a child's. She wears glasses and her eyes are pale. She has on the same dress always when she cleans, and it smells of sweat. She's stocky, and her breasts hang down. She moves quickly and purposely. She smiles easily and is always pleasant. I find her helpful to have around. She cleans Evelyn's apartment and does our washing. I hope she's a fixture.
Deep-L-vertaling:
Brita, huiselijk gezicht, spraakzaam, zeer aangenaam, stofzuigt in Evelyns slaapkamer. Ze wordt over een week of zo aan haar borst geopereerd. "Nee," antwoordt ze, "Ik ben niet het minste bang. Als ik sterf, sterf ik. Als ik beter word, word ik beter. Ik denk niet dat ik de pijn erg vind. Het hoort bij een mensenleven." Ze pakt de stofzuigerarm met de borstel erop en strijkt er speels mee over mijn jas. Ze vindt me aardig. Zij en Evelyn praten in hoog tempo met elkaar. Brita is eenenveertig. Ze kwam uit Zweden toen ze eenentwintig was. Ze deed algemeen huishoudelijk werk. "Ik had goede werkplekken. Dat moet ik zeggen. Ik ben gestopt toen ik trouwde." Ze trouwde zes of zeven jaar geleden. Haar man was monteur en repareerde kappersbenodigdheden. "Ik verliet hem niet; hij verliet mij. Hij was een goede muzikant. Hij ging in kroegen spelen. Dat was het einde. Hij ging drinken, weet je. Zo gaat dat. Hij bezoekt Earnie en mij nooit meer, dus ik denk dat hij klaar is met ons." Hij betaalt Brita alimentatie. Brita is filosofisch over wat er met haar gebeurt. Ze poetst zilver en praat. Ze heeft een grote wrat in haar nek. Haar tanden zijn klein als die van een kind. Ze draagt een bril en haar ogen zijn bleek. Ze heeft altijd dezelfde jurk aan als ze schoonmaakt, en die ruikt naar zweet. Ze is gedrongen en haar borsten hangen. Ze beweegt snel en doelbewust. Ze lacht gemakkelijk en is altijd aangenaam. Ik vind haar nuttig om in de buurt te hebben. Ze maakt Evelyns appartement schoon en doet onze was. Ik hoop dat ze blijft.
Vertaald met www.DeepL.com/Translator (gratis versie)
February 5 • Brita, homely face, talkative, very pleasant, is vacuum-cleaning in Evelyn's bedroom. She's to have an operation on her breast in a week or so. "No," she replies, 'T'm not the least scart. If I die, I die. I'll get well, I get well. I don't think I mind the pain. It all is yust in a lifetime." She takes the vacuum cleaner arm with the brush on it and playfully runs it down my coat. She likes me. She and Evelyn talk along at a great rate. Brita is forty-one. She came over from Sweden when she was twenty-one. She did general housework. "I had good places. I'll have to say that. I stopped when I got married." She married six or seven years ago. Her husband was a mechanic and repaired barber supply equipment. "I didn't leave him; he left me. He was a good musician. He got to playing in barrooms. That was the end. He got to drinking, you know. Well, that's life. He never comes to see Earnie or me, so I s'pose he's through with us." He pays Brita alimony. Brita is philosophical about what happens to her. She shines silver and talks. She has a large wart on her neck. Her teeth are as small as a child's. She wears glasses and her eyes are pale. She has on the same dress always when she cleans, and it smells of sweat. She's stocky, and her breasts hang down. She moves quickly and purposely. She smiles easily and is always pleasant. I find her helpful to have around. She cleans Evelyn's apartment and does our washing. I hope she's a fixture.
Deep-L-vertaling:
Brita, huiselijk gezicht, spraakzaam, zeer aangenaam, stofzuigt in Evelyns slaapkamer. Ze wordt over een week of zo aan haar borst geopereerd. "Nee," antwoordt ze, "Ik ben niet het minste bang. Als ik sterf, sterf ik. Als ik beter word, word ik beter. Ik denk niet dat ik de pijn erg vind. Het hoort bij een mensenleven." Ze pakt de stofzuigerarm met de borstel erop en strijkt er speels mee over mijn jas. Ze vindt me aardig. Zij en Evelyn praten in hoog tempo met elkaar. Brita is eenenveertig. Ze kwam uit Zweden toen ze eenentwintig was. Ze deed algemeen huishoudelijk werk. "Ik had goede werkplekken. Dat moet ik zeggen. Ik ben gestopt toen ik trouwde." Ze trouwde zes of zeven jaar geleden. Haar man was monteur en repareerde kappersbenodigdheden. "Ik verliet hem niet; hij verliet mij. Hij was een goede muzikant. Hij ging in kroegen spelen. Dat was het einde. Hij ging drinken, weet je. Zo gaat dat. Hij bezoekt Earnie en mij nooit meer, dus ik denk dat hij klaar is met ons." Hij betaalt Brita alimentatie. Brita is filosofisch over wat er met haar gebeurt. Ze poetst zilver en praat. Ze heeft een grote wrat in haar nek. Haar tanden zijn klein als die van een kind. Ze draagt een bril en haar ogen zijn bleek. Ze heeft altijd dezelfde jurk aan als ze schoonmaakt, en die ruikt naar zweet. Ze is gedrongen en haar borsten hangen. Ze beweegt snel en doelbewust. Ze lacht gemakkelijk en is altijd aangenaam. Ik vind haar nuttig om in de buurt te hebben. Ze maakt Evelyns appartement schoon en doet onze was. Ik hoop dat ze blijft.
Vertaald met www.DeepL.com/Translator (gratis versie)
Jacob Bicker Raye • 4 februari 1771
• Amsterdammer Jacob Bicker Raye (1707-1777) hield gedurende 40 jaar een stadskroniek van Amsterdam bij.
[4 Februari]
Op 4 Februari had de WelEdl. Gestr. Heer Mr. Boreel, die kapitein van een compagnie stadssoldaten was geweest, al ‘sijn volk, in totaal 200 man, met hun vroutjes, susters of goede bekende meysjens, op het Rusland in het logement “'t Waapen van Amsterdam” seer deftig getracteert op vlees in soorten en swaar sesguldensbier van 's middags tot 's avonts half tien, welk volkje sig extra vroolijk met dansen en zingen gemaakt hebben’.
[5 Februari]
Een kruier, die op 5 Februari op het Fransche pad een vrouw had doodgestoken, werd op 23 Maart het hoofd afgeslagen. De operatie gelukte niet al te goed, ‘hij is niet al te wel geexecuteert’; nadat hij één slag gekregen had, moest de beul het hoofd er verder met het zwaard afzagen. Het slachtoffer kreeg een kist. De rechters hadden waarschijnlijk verzachtende omstandigheden aangenomen, want het was gebleken, dat de vermoorde vrouw ‘een alderslegtst beest is geweest, die dagelijks smoordronken was, al het geld, dat hy haar gaf, versoop, in plaats van voor sich en de kinders eten te koopen’ en dat zij den man altijd sarde en tergde, waarop hij ‘in haastighijt’ tot dat ongeluk gekomen was.
[18 Februari]
Een van de vijf ‘manluy’, die op 18 Februari, op het IJ aan het schaatsenrijden waren, had het ongeluk tusschen Nieuwendam en Durgerdam door het ijs te zakken. De anderen trachtten hem met touwen en haken er weer uit te sjorren, maar 't lukte niet, en ‘sy kosten hem niet uyt het waater krygen; waarom hy seyde: ik voel wel seer klaar, dat het mijn tijt is en dat ik hier sterven moet, want de duyvel trekt my by de beenen telkens weeder onder; waarop de anderen seijde, wat goddeloos denkbeelt is dat; bidt Godt liever dat die U kan helpen, en sy haar kragten met trekken verdubbelende, haalden hem op het ijs, maar stonden seer verbaast, dat hij met sijn schaats was vastgeraakt aan een boerin haar rokken, die daar in dat selve gat een paar dagen te vooren verdronken was.’ Het lijk der vrouw werd naar Schellingwoude gebracht, waar de mannen een premie ontvingen.
[4 Februari]
Op 4 Februari had de WelEdl. Gestr. Heer Mr. Boreel, die kapitein van een compagnie stadssoldaten was geweest, al ‘sijn volk, in totaal 200 man, met hun vroutjes, susters of goede bekende meysjens, op het Rusland in het logement “'t Waapen van Amsterdam” seer deftig getracteert op vlees in soorten en swaar sesguldensbier van 's middags tot 's avonts half tien, welk volkje sig extra vroolijk met dansen en zingen gemaakt hebben’.
[5 Februari]
Een kruier, die op 5 Februari op het Fransche pad een vrouw had doodgestoken, werd op 23 Maart het hoofd afgeslagen. De operatie gelukte niet al te goed, ‘hij is niet al te wel geexecuteert’; nadat hij één slag gekregen had, moest de beul het hoofd er verder met het zwaard afzagen. Het slachtoffer kreeg een kist. De rechters hadden waarschijnlijk verzachtende omstandigheden aangenomen, want het was gebleken, dat de vermoorde vrouw ‘een alderslegtst beest is geweest, die dagelijks smoordronken was, al het geld, dat hy haar gaf, versoop, in plaats van voor sich en de kinders eten te koopen’ en dat zij den man altijd sarde en tergde, waarop hij ‘in haastighijt’ tot dat ongeluk gekomen was.
[18 Februari]
Een van de vijf ‘manluy’, die op 18 Februari, op het IJ aan het schaatsenrijden waren, had het ongeluk tusschen Nieuwendam en Durgerdam door het ijs te zakken. De anderen trachtten hem met touwen en haken er weer uit te sjorren, maar 't lukte niet, en ‘sy kosten hem niet uyt het waater krygen; waarom hy seyde: ik voel wel seer klaar, dat het mijn tijt is en dat ik hier sterven moet, want de duyvel trekt my by de beenen telkens weeder onder; waarop de anderen seijde, wat goddeloos denkbeelt is dat; bidt Godt liever dat die U kan helpen, en sy haar kragten met trekken verdubbelende, haalden hem op het ijs, maar stonden seer verbaast, dat hij met sijn schaats was vastgeraakt aan een boerin haar rokken, die daar in dat selve gat een paar dagen te vooren verdronken was.’ Het lijk der vrouw werd naar Schellingwoude gebracht, waar de mannen een premie ontvingen.
donderdag 2 februari 2023
Frans Kellendonk • 3 februari 1979
• Frans Kellendonk (1951-1990) was een Nederlandse schrijver. Een selectie uit zijn dagboeken werd in 2010 gepubliceerd in De Revisor.
3 februari 1979
Gelezen (sinds november):
Nabokov: Bend Sinister
Flaubert: Madame Bovary
William Gass: On Being Blue
Reve: De Avonden (opnieuw)/Oud en Eenzaam
Canaponi: Een Gondel in de Herengracht (goed!)
Robert Nye: Fallstaf
James: The Europeans/The Aspern Papers
Svevo: Bekentenissen van Zeno
Amis: The Green Man
Kierkegaard: Entweder/Oder
Withrow: Tijd
Sillitoe: Loneliness of the Long Distance Runner
Biesheuvel: In de Bovenkooi
't Hart: Een Vlucht Regenwulpen
Komrij: Heremijntijd
Gogol: Dode zielen
Lermontov: Een held van onze tijd
Nicholas Barker: Illustrated History of Oxford U.P.
Begonnen in:
Musil: Mann ohne Eigensch.
Mann: Zauberberg
Schama: Patriots and liberators
Aristoteles: Poetica
Muriel Spark:
The Comforters
The Bachelors
Robinson209-2018>
3 februari 1979
Gelezen (sinds november):
Nabokov: Bend Sinister
Flaubert: Madame Bovary
William Gass: On Being Blue
Reve: De Avonden (opnieuw)/Oud en Eenzaam
Canaponi: Een Gondel in de Herengracht (goed!)
Robert Nye: Fallstaf
James: The Europeans/The Aspern Papers
Svevo: Bekentenissen van Zeno
Amis: The Green Man
Kierkegaard: Entweder/Oder
Withrow: Tijd
Sillitoe: Loneliness of the Long Distance Runner
Biesheuvel: In de Bovenkooi
't Hart: Een Vlucht Regenwulpen
Komrij: Heremijntijd
Gogol: Dode zielen
Lermontov: Een held van onze tijd
Nicholas Barker: Illustrated History of Oxford U.P.
Begonnen in:
Musil: Mann ohne Eigensch.
Mann: Zauberberg
Schama: Patriots and liberators
Aristoteles: Poetica
Muriel Spark:
The Comforters
The Bachelors
Robinson209-2018>
woensdag 1 februari 2023
Anton van Duinkerken • 2 februari 1960
• Anton van Duinkerken (1903-1968) was een Nederlandse hoogleraar, schrijver en dichter.
Terugdenken
Bij westerlicht in Overijse
Met uitzicht over groentenkassen
Had ik staan praten met Bert Leysen.
De zon werd moe boven het gras en
De bomen, die ons vast omringden
Vingen wat avond in hun kruinen.
Een houtduif klepte weg. Er gingen
Geluiden langs ons heen uit tuinen
Rondom het park, als fluisteringen
Van ongeziene zuivere dingen,
Waarop de dood in zomernachten
Méér vat krijgt dan wij mogen weten.
Wij staarden beiden in gedachten
Het stervend licht aan, of vergeten
Van dit gezicht ons was verboden.
Met huiverkilte door de leden
Daalden wij af, in huis genoden. —
Het is dit jaar vier jaar geleden.
2 februari 1960
Abonneren op:
Posts (Atom)