dinsdag 31 augustus 2021

Thomas Mann • 1 september 1934

Thomas Mann (1875-1955) was een Duitse schrijver. Hij hield zijn leven lang een dagboek bij. Gedeeltes daaruit zijn in het Nederlands vertaald in Dagboeken 1918-1939. Vertaling: Hans Hom.

Zaterdag 1 september 1934 (Küsnacht
[...] Op de thee dr. Knoche uit München en vrouw. Interessant gesprek over de toestand in Duitsland. Het maakte indruk op mij dat O. Spengler, die stellig niet dom is en contacten heeft met de grootindustrie, de ineenstorting van het regime in loop van deze winter voorzegt. Spengler was enige tijd geleden ad audiendum verbum bij Hitler. Hij was ook bij Mussolini geweest en vergeleek. De Italiaan ontvangt, zegt staande een paar vriendelijke woorden, noodt vervolgens te gaan zitten en zegt: 'Vertelt u eens! U kunt Duits spreken! (Hij is Triëster.) Hitler laat zijn bezoeker, toch nog altijd een man als Spengler, in het geheel niet aan het woord komen, maar praat zelf een uur lang zonder onderbreking voort. Daarbij heeft men het gevoel te moeten zeggen: 'Het is goed, jongeman, maar ga nu maar even je chef halen!' — Spengler vertelt: Hitler oefent over de zijnen voornamelijk macht uit door zelfmoorddreigementen: Ik maak me van kant!' (Bij voorbeeld naar aanleiding van de wet Op het verenigen van de hoogste functies.) Hij krijst en rolt over de grond. Op 30 juni verkeerde hij in een desolate toestand; om hem zo ver op de been te krijgen dat hij naar Wiessee kon, heeft men (in het Braune Haus) in ruime mate alcohol en andere stimulantia te hulp moeten roepen. Kortom, een zwaar hysterisch wijf, zeer geneigd tot de meest subalterne wraakzucht (zie het geval Dorothy Thompson en moord). [...]


maandag 30 augustus 2021

Rienk Prins • 31 augustus 1915

• Rienk Prins (1895-1984) was tijdens de Eerste Wereldoorlog soldaat. Hij hield over die periode een dagboek bij.

Op den 31sten augustus 1915 had bij het baden een vreselijk ongeluk plaats. Daar we gezamenlijk met de hele compie in ’t bad waren, verdween plotseling iemand in een onbekend gat, en daar alle pogingen die we in ’t werk stelden hem te redden mislukten is hij jammerlijk verdronken. Een diepen indruk bracht dit voor een tijd onder de soldaten. Na een half uur in ’t water gelegen te hebben werd het lijk opgehaald door een sergeant van de 2de compie, na geen tien tellen onder water te zijn geweest, weer met de verdronkene onder de arm boven kwam met een vloek, daarna zeggende ’t is ook nog een werkje van niks. De persoon was afkomstig uit De Lemmer en is een paar dagen later naar Frieschland vervoerd om daar begraven te worden.

zondag 29 augustus 2021

Wolfhilde von König • 30 augustus 1939

Wolfhilde von König (1925—1993) was als meisje lid van de Hitler-Jugend en hield in de oorlogsjaren een dagboek bij, dat in het Engels is vertaald als Wolfhilde’s Hitler Youth Diary 1939-1946.

Munich, 28 August 1939
Vati was recruited into the German Army this morning. We are all surprised, because Vati isn't all that young any more. He will first go to Grosskarolinenfeld. Hopefully he can soon return.

Munich, 30 August 1939
I wonder what our Führer will announce on September l in Parliament. Polish acts of terror against their ethnic-Germans take ever stronger forms. Fearful apprehension is visible on the faces of all the people that I see on the streets, in shops, or that I may pass anywhere else. There is anxiety and worry about the future: "War or Peace."

Munich, 1 September 1939
The order is given. The Führer has called his people to arms in order to protect the German country, our Homeland, and to defend it against the enemy. The Führer spoke in military uniform. In his great historic speech he said, "The German youth will perform their assigned duties with happy hearts." These words make us proud and confident about the times to come.

Munich, 3 September 1939
England and France declare war on Germany because we will not withdraw our fighting troops from Poland.

zaterdag 28 augustus 2021

Volker Schlöndorff • 29 augustus 1978

Volker Schlöndorff (1939) is een Duitse regisseur. Zijn film Die Blechtrommel, naar het boek van Günter Grass, was een groot succes. Tijdens de opnames hield Schlöndorff een dagboek bij. (De film staat in zijn geheel online.)

29. August
Strandbad Brösen. Maria erschreckt Oskar mit ihrem schwarzen Dreieck. Oskar riecht daran.
Gleich heute haben wir wegen Regen die von Kathie gefürchtete Badekabine-Szene gedreht. Maria kommt mit Oskar ins Strandbad, in einer Kabine ziehen sie sich aus, und Oskar sieht zum ersten Mal 'Das schwarze Dreieck' einer Frau. Erschrocken stürzt er sich darauf und verbeißt sich darin.
Es ist eine der wenigen Szenen, für die ich jede Einstellung skizziert habe, weil Kathie sich nicht ganz nackt zeigen will. Diese Begrenzung erweist sich schon bei der Auflösung als Stärke, denn in Oskars zuschauendem Blick ist mehr Spannung und Erotik als in der Darstellung von Genitalien. Natürlich muß der Zuschauer den Eindruck haben, beide seien nackt; der Bildausschnitt darf nie gewollt schamhaft sein.
Zu allem Überfluß stürmte und regnete es den ganzen Tag. Mit Heizöfen versuchten wir, die Badekabine zu wärmen, während David und Kathie sich in eine Wolldecke gehüllt aneinander gewöhnten. Richtige Sommerhitze fehlte, aber zwischen den beiden funkte es. Davids aufgerissene Augen, als sie plötzlich nackt vor ihm steht, drücken Entsetzen und Faszination so übertrieben grotesk aus, daß keine Peinlichkeit entsteht.
Spannung gibt es überall reichlich mit der polnische Produktion, und auch bei uns. Mein langer Vortrag gestern wurde ohne eine Reaktion, kein Lachen, kein Räuspern, aufgenommen. Eine Art, prinzipiell und immer unbeteiligt zu sein, die Igor sofort wiedererkannt hat, eine Lebenshaltung, die leider überall im Ostblock so ist - ausgenommen in Jugoslawien.
Vergeblich warten wir auf Aale, um den Pferdekopf zu präparieren. Morgen sollen zehn Kilo oder mehr kommen, doch keiner glaubt es so recht.
Regenwetter zwingt uns, Ersatzszenen zu drehen, was immer alle aus dem Tritt bringt, zumal sich die Organisation noch nicht eingespielt hat.
Mario ist eben angekommen. Seine Kostümprobe - ein Witz. Nur ein Anzug ist da, den soll er immer tragen, von 1922 bis 1945. Wie können wir ihn da altern bzw. zu Anfang verjüngen? Er tragt es mit Fassung. Wir werden im Fundus suchen. Die Freundschaft zu den Darstellern ist so stark, daß mir der Rest oft egal ist. David vor allem verblüfft immer wieder: in seinen Blicken heute lag mehr Erotik als bei vielen Vamps.
Halb zwölf nachts. Die Aale sollen nicht aufzutreiben sein. Der polnischen Produktionsleitung platzt der Kragen: sie sagt, die Aale braucht die polnische Wirtschaft für den Export. Angesichts dieser Unsicherheit beschließen wir auf Eberhards Vorschlag, ob Aale oder nicht, morgen erst einmal in der Badekabine weiterzudrehen. In der Zwischenzeit kann Jaconelli versuchen, falls doch Aale da sind, sie an dem Pferdekopf zu befestigen.
Igor kommt jetzt auch heraus mit seiner Unzufriedenheit: Kathie wirkt in dem engen Kleid einfach zu unsexy. Wir werden es umschneidern und mit Großaufnahmen neu an die Szene herangehen.

Allen Ginsberg • 28 augustus 1962

Allen Ginsberg (1926-1997) was een Amerikaanse dichter en schrijver. In zijn Indian Journals doet hij verslag van zijn verblijf in India in '62/'63.

The Fights 1962
U.S. vs Russia in General / China vs Formosa over Possession / India vs. China over border territory / India vs. Pakistan over possession Kashmir — Religious / India vs. Portugal over possession Goa / India vs. Nagas over Independence / Egypt vs. Israël over possession of territory & Religion / E. Germany vs. W. Germany sovereignty / Cuba vs. U.S.A. — Ideas / N. Korea vs. So. Korea — Sovereignty / Indonesia vs. Holland — Territory / France vs. Algeria — Territory / Negroes vs. whites — U.S. / Katanga vs. Leopoldville / Russian Stalinists vs. Russian Kruschevists / Peru A.P.R.A. vs. Peru Military / Argentine Military vs. Argentine Bourgeois / Navajo Peyotists vs. Navajo Tribal Council — Tribal / W. Irian? / Kurds vs. Iraq / Negro vs. Whites — So. Africa — Race / U.S. Senegal vs. Red Mali — Territory / Ghana vs. Togo — Territory / Ruanda Watusi vs. Ruanda Bahutu — Tribe power / Kenya Kadu vs. Kenya Kana — Tribe power / Somali vs. Aetheopia, Kenya, French Somali / Tibet Lamas vs. Chinese Tibetan Secularists / India vs. E. Pak — Assam Bengal over Border & Tripura / Algeria vs. Morocco over Sahara.

Internal Friction w/bloodshed:
Panama / Venezuela / Peru / Brazil / Argentina / Guatamala / Haiti / Hungary / Poland / E. Germany / Roumania? / Greece? / Algeria / Albania vs. Russia — Ideology / Nepal vs. India — Border Raids.

Aug. 28
To be or not to Be Speech: Hamlet, if you take up action you'Il get killed in it, if not, you'll get killed anyway, surrounded by the hosts of Rheumatism & Cancer and pleuresy & stroke. Either way go into the mouth of Krishna as the armies on the Field of Krushekta (?) — Baghavad Gita. It's a laugh, either way, to be flung into the mouth of life.
 
***

donderdag 26 augustus 2021

Tonko Brem • 27 augustus 1979

Tonko Brem (Antoon Van den Braembussche, 1946) is een Vlaamse dichter. In het tijdschrift Yang zijn dagboekfragmenten van hem te vinden.

27 aug.
S., die hardlopen voor haarzelf als ‘een sprong in de droomwereld’ beschouwt. Terwijl ze loopt staan alle mensen die ze kent langs de weg te kijken, ook personen die haar op de een of andere wijze bezighouden, zoals Cohn-Bendit bijvoorbeeld. Ze ziet deze personen als reële gedaantes, ze spreekt en diskussieert ermee, zoals zij reeds jaren met enkele ‘geesten’ uit de tweede wereldoorlog vertoeft, met wie ze vertrouwelijk omgaat en eindeloze tafelgesprekken voert.

Na het bekijken van een tweehonderd dia's, gemaakt in Indonesië, zat iedereen moe voor zich uit te staren. Er heerste even een hoestbedarende stilte.

woensdag 25 augustus 2021

Gertrude Bell • 26 augustus 1894

Gertrude Bell (1868-1926) was een Britse archeologe en ontdekkingsreizigster. Haar dagboeken en foto's staan hier online.

Sat 25. [25 August 1894] Got up at 5 and swam in the lake. At 6.30 took the boat - Papa and I got out at Pertisau - so did Amy and Frl Sophie who were to catch a boat back to Scholastica [Scholastika]. Mother and the children went on. At Pertisau we found a guide waiting for us. We stopped at an inn to get provisions - the church bell began to ring - out came the Geistlicher wrapping his coat round him, [one word illegible - hole in page] back his curls and stepping down the road with a great air. He made me an elegant bow and I got up and followed him to his little church where I said a prayer for B [Billy Lascelles[?]]. Up the mountain - the Stanzer Joch - reached the top about 11 and lunched. Then came down pretty fast into the Inn Thal [Unter-inn-tal] and reached Schwatz [Schwaz] about 1. Fearfully hot! Home by train and tram to find it was 80° in the shade. I found 4 kinds of gentians - see next page. Hot bath - heavenly! and to sleep for 2 hours. After dinner read Swift's letters to Mother. [Three pressed gentians attached to page.]

Sun. 26. [26 August 1894] Horrid cold - felt rather miserable. Elsa and I did history and I translated Algheyas. Very hot. After tea went down to Innsbrück to see the Bauernfest - rather amusing to see all the old peasant costumes some of them of the time of the 100 Years' War. Ugly people and most of them small. We dined in town and so home in the dusk. The Grosse Berge Beleuchtung was not very lovely. Talked with Mother on the balcony.

dinsdag 24 augustus 2021

Plinius • 25 augustus 79

Plinius de jongere (62-113) was een Romeinse schrijver en politicus. Hij maakte van dichtbij de uitbarsting van de Vesuvius mee, die Pompeï verwoestte. In een brief aan Tacitus beschrijft Plinius wat hem en zijn moeder overkwam gedurende de tweede dag van de ramp. Hieronder een fragment uit de brief (vertaling: M.A. Schwartz). 

De dag brak aan, maar het licht was nog mat en als het ware kwijnend. De omliggende huizen schudden hevig en al zaten wij op een open plek, de plek was nauw en er was stellig groot gevaar om bedolven te worden. Toen besloten we toch maar het stadje te verlaten; de bevolking kwam verbijsterd achter ons aan en verkoos - en dat is bij een paniek een vorm van wijsheid - boven haar eigen beleid dat van een ander. Een lange rij mensen volgde ons op de voet en drong ons voort. Toen wij buiten de huizen waren, bleven wij staan. Daar beleefden wij veel wonderlijke, veel angstige dingen.
Hoewel het terrein volkomen vlak was, rolden de wagens, die wij hadden laten halen, nu eens vooruit, dan weer achteruit en zelfs toen er stenen onder de wielen waren gezet bleven zij niet op hun plaats. Bovendien zagen wij hoe door de aardbevingen de zee als het ware zich zelf verzwolg en werd teruggedrongen. In elk geval was het strand breder geworden en bleven veel zeedieren op het droge zand achter.
Aan de landzijde hing een zwarte en dreigende wolk, gescheurd door kronkelende en sidderende flitsen van vuur en lange vlammende stralen spuwend; het leken bliksemschichten, maar zij waren groter.
Toen werd het die vriend uit Spanje, waarvan ik sprak, te machtig en hij riep met groter nadruk: 'Als uw broer, als je oom nog leeft, dan wenst hij, dat gij gespaard blijft; als hij is omgekomen, dan heeft hij gewenst dat gij hem zoudt overleven. Waarom talmt ge dan om de vlucht te nemen?' Wij gaven ten antwoord dat wij niet zo laf zouden zijn om, zolang wij over zijn behoud in het onzekere waren, voor het onze te zorgen.
Toen aarzelde hij niet langer, maar hij maakte zich uit de voeten en liep zo hard hij kon om aan het gevaar te ontkomen.
Niet veel later daalde die wolk neer over de aarde en bedekte de zee; Capri werd omhuld en aan het oog onttrokken, evenals de landtong van Misenum. Toen smeekte, vermaande, beval mijn moeder mij tot elke prijs de vlucht te nemen; ik, jong als ik was, kon dat; voor haar, door haar lichaam en haar leeftijd bezwaard, zou het een mooie dood zijn, als zij niet de oorzaak werd van de mijne.
Maar ik zeide dat ik alleen gered wilde worden met haar. Ik nam haar bij de arm en dwong haar de pas te versnellen. Zij gaf aarzelend toe en verweet zich dat ze mij vertraagde.
Er viel een asregen, maar nog niet dicht. Ik keek om: een dikke nevel bedreigde ons in de rug en achtervolgde ons als een over de aarde uitgegoten vloed. 'Laten we,' zei ik, 'van de weg af gaan, zolang we nog kunnen zien; anders worden we, als we vallen, door de mensen die achter ons aan komen in het donker onder de voet gelopen.' Nauwelijks zaten we of de nacht kwam, niet als een nevelige nacht zonder maan, maar zo donker als in een gesloten kamer, waar het licht is uitgegaan. Men hoorde het gejammer van vrouwen, het geschrei van kinderen, het geschreeuw van mannen.
Ze zochten elkaar, ze herkenden elkaar alleen door de stem, de een zijn ouders, de ander zijn kinderen, weer een ander zijn vrouw. Sommigen beklaagden hun eigen lot, anderen dat der hunnen. Er waren er, die uit vrees voor de dood om de dood baden. Velen strekten de handen ten hemel; nog meer verklaarden dat er geen goden meer bestonden en dat dit de laatste nacht, een eeuwige nacht voor de wereld was. Ook ontbrak het niet aan mensen die het werkelijke gevaar vergrootten door allerlei schrik aanjagende leugens en verzinsels. Zij kwamen met het bericht dat in Misenum dit huis was ingestort, dat dat in brand stond; valse berichten; maar zij vonden geloof.
Het werd iets lichter; maar wij hielden het niet voor daglicht, maar voor een bewijs van naderend vuur. Het vuur bleef gelukkig op een afstand; maar er kwam opnieuw duisternis en weer as, veel en dicht. Wij moesten telkens opstaan en die afschudden; anders waren wij eronder bedolven en door het gewicht doodgedrukt. Ik zou mij erop kunnen beroemen, dat mij in zo grote gevaren geen zucht ontsnapte, geen enkel woord dat van zwakheid getuigde. Maar ik vond het een grote troost dat ik te gronde ging met alles en alles met mij.
Eindelijk verdunde zich die dichte damp en loste zich op als in rook of nevel; weldra kwam het daglicht en scheen zelfs de zon, maar vaal, als bij een zonsverduistering. Aan onze nog onzekere blikken vertoonde alles zich in veranderde toestand en met een hoge laag as bedekt als met sneeuw. Wij keerden naar Misenum terug en verzorgden ons lichaam zo goed wij konden. Wij brachten een angstige nacht door, zwevend tussen hoop en vrees.
Maar de vrees behield de overhand; want de aardbeving hield aan en velen, door schrikwekkende voorspellingen verbijsterd, liepen rond, spottend met hun eigen ellende en die van anderen. Ook toen dachten wij niet aan heengaan, hoewel we grote gevaren hadden doorstaan en nieuwe verwachtten; wij wilden eerst bericht afwachten over mijn oom.

maandag 23 augustus 2021

Sarah Raymond • 24 augustus 1865

Sarah Raymond (1840-1914) trok met haar familie per huifkar naar het westen als kolonist. Haar dagboek is later gepubliceerd als Days on the road. "The family began their journey on May 1, 1865 in Missouri and arrived at their destination in Virginia City, Montana Territory on September 6. Gedeeltes uit het dagboek staan hier.

Thursday, August 24
We came to a toll bridge over the Blackfoot this morning, where the toll was one dollar per team and fifty cents for horseback riders. There had been an excellent ford [doorwaadbare plaats] just below the bridge. The men collecting the toll had spoiled it by digging ditches on both sides near the bank. The water was clear, and they were plainly visible. Hillhouse [Sarah's brother] mounted Dick [Sarah's horse] to see if we could ford it. One of the men screamed out at him: 'You will mire your horse if you try that.'
'I'll risk it.' And he rode in below where the ditches were dug. The pony's feet were not muddy. Hillhouse found we could easily ford he creek below the ditches, which we did without accident.
It does seem a shame that we should have to pay toll for crossing a stream like that, after fording South Platte, North Platte and Green River.
The Missourians refused to pay the exorbitant price, and offered them fifty cents per wagon. They swore they would not take a cent less than one dollar. But the travelers were too many for them, and they drove over and did not pay a cent. The toll men were fearfully angry, and made great threats, but the men dared them to do their worst and laughed at them.
I do hope we will get ahead of these people to-morrow. They are not the kind of people I like to travel with.

zondag 22 augustus 2021

Anton Webern • 23 augustus 1941

Anton Webern (1883-1945) was een Oostenrijkse componist.

23 augustus 1941
Ik werd echter geheel door mijn werk (Ilde cantate opus 51) in beslag genomen en dat ben ik nog. Het eerste deel van een nieuw koorwerk (met soli en orkest), het zou wel de omvang van een cantate moeten overschrijden - dat is tenminste mijn plan - dit eerste deel is klaar en ook al in partituur gebracht. En ik zou je er meteen wat over willen vertellen: formeel is het iets inleidends, een recitatief! — Maar nu ligt er aan dit werk een constructie ten grondslag zoals misschien geen Nederlander* indertijd heeft bedacht; het was misschien de moeilijkste opgave die ik mij (in dit opzicht) ooit had gesteld!
Het principe ervan is namelijk een vierstemmige canon van het gecompliceerdste soort. Zoals ik die heb uitgewerkt, dat was geloof ik alleen maar mogelijk op basis van het reeksenprincipe, dat hier zeer speciaal op de voorgrond treedt, ja, waarvan de betekenis hier misschien pas zó geheel tot haar recht komt.
Bij Plato heb ik gelezen dat 'nomos' (wet) ook 'wijs' (melodie) betekende. - De wijs die de sopraansolo in mijn werk als inleiding zingt (recitatief), moge de 'wet' zijn voor alles wat nog volgt! In de zin van Goethes 'oerplant': 'Met dit model en de sleutel ertoe kan men vervolgens planten formeren tot in het oneindige... Dezelfde wet zal op al wat er verder leeft van toepassing zijn.' Is dat niet de meest vérstrekkende zin van ons reeksenprincipe?


* De schrijver doelt hier op de componisten der zogenaamde Nederlandse School in de 15de en 16de eeuw, het in de zuidelijke Nederlanden vallende bloeitijdperk der muziek.

Matthew Decker • 22 augustus 1748

Matthew Decker (1679-1749) was een Engelse ondernemer en econoom van Nederlandse afkomst. Het reisverslag dat hij bijhield toen hij in 1748 op 70-jarige leeftijd na 46 jaar terugkwam in Nederland is gepubliceerd onder de titel Het Dagboek Van Sir Matthew Decker: Een Nederlandse Engelsman Over Nederland In 1748 En De Buitens In De 18e Eeuw.

21 augustus vertrokken mijnheer Van der Laan, die de vorige dag gekomen was, en ik in een met vier paarden bespannen koets naar Leiden. We aten bij burgemeester Hoogenhouk. Zijn vrouw heeft als meisjesnaam Van de Blocquery. Ze is een oude kennis van me. Onze verstandhouding was vroeger zo goed, dat iedereen zei dat wanneer ik maar om haar hand had gevraagd zowel Jettie als haar familie zich niet afkerig zouden hebben getoond van een huwelijk. Ik werd door de Hoogenhouks en hun zoon en dochter uiterst voorkomend ontvangen. Voor het eten bracht Hoogenhouk ons in zijn koets naar een kleine tuin, even buiten de stad. De tuin was bewonderenswaardig vanwege de ruime opzet en het mooie uitzicht over de Rijn. We kwamen ook nog mijnheer Spaan tegen. Ik condoleerde hem met het verlies van zijn onvergetelijke vrouw. Na het eten bracht ik een bezoek aan mijnheer Allard de la Court. Hij liet me zijn bijzonder fraaie kabinet met mooie Hollandse schilderijen zien. Zowel hij als zijn vrouw drongen er sterk op aan dat ik een paar dagen zou blijven. We gingen 's avonds om zes uur weg en kwamen om acht uur in Den Haag aan.

22 augustus kwam mijnheer Van Neck mij in zijn koets ophalen. Hij nam mijnheer Van der Laan en mij mee voor een bezoek aan de zaal waar de Staten-Generaal bijeen komen. We bekeken ook nog de Trèves-zaal en enkele andere zalen. Na dit uitstapje nam ik van een aantal mensen afscheid. Ik dineerde bij mijnheer Van Neck in gezelschap van mevrouw Van Neck, schepen Ourik en diens knappe dochter. De schepen is een neef van Van Neck. De Van Ouriks waren er erg op gebrand mij te zien. Hij is een erg voorkomend en verstandig man, zijn dochter doet niet voor hem onder. Tot het gezelschap behoorde ook nog de zoon van mijnheer Van Neck, een jongeman van ongeveer veertien jaar, erg knap en goed opgevoed. Om vijf uur brachten de heren Van Neck en Ourik mijnheer Van der Laan en mij naar Delft. Toevallig ontmoetten we burgemeester Schepers, die met zijn trekjacht op weg was naar Rotterdam. Hij vroeg of wij mee wilden varen, wat we graag deden. We kwamen om acht uur in Rotterdam aan en werden opgewacht door de koetsier van heer Walter Senserf. We werden door heer Walter en zijn vrouw op de gebruikelijke wijze, dus zeer voorkomend ontvangen.

Cissy van Marxveldt • 21 augustus 1908

Cissy van Marxveldt (pseudoniem van Sietske de Haan, 1889–1948), was een Nederlandse schrijfster. In haar jonge jaren werkte ze als nanny in Engeland, en hield toen een dagboek bij.

Vrijdag, 21 Aug. 1908
Nog gauw even een kattebelletje voor het naar bed gaan. Een leuke morgen gehad, Molly [dochter des huizes voor wie ze moest zorgen] was tamelijk beminnelijk. Als gewoonlijk de nursery en de slaapkamer gestoft en onderwijl 10 x Juffrouw Lavermans ansicht over gelezen, die de post me vanmorgen bracht. Na die huiselijke bezigheden de gewone wandeling naar de velden. Thuiskomende lag er een brief van huis en dan is mijn dag altijd goed. Gelukkig was Mevrouw uit, zodat ik zalig de tijd had hem op mijn gemak te lezen. — Na dinner zijn Jack, Molly en ik een heel eind weg geweest naar de Stoney velden. 't Was een hele wandeling en dan bovendien Molly nog te duwen is niet voor de poes. Toen hebben we een hele leuke middag gehad; we hadden melk en brood meegenomen en hebben in de velden geluncht. Om half zeven zowat waren we weer thuis. Ik was doodmoe, maar kon nu niet zoals thuis lekker neervallen in een stoel, nu, ik moest eerst de wasch schiften en toen alles voor Molly's bad in orde brengen. En Molly moest ointment [lotion] op haar hoofd, wat ook een langdurige en vervelende bewerking is. Toen Molly eindelijk in bed lag, maakte ik me klaar voor supper en na supper heb ik kousen gestopt. De kousenbron is onuitputtelijk, dokter voert aldoor maar nieuwe voorraad aan. Een prozaïsch slot nietwaar? Ja, de tijd voor poëzie schiet er ook compleet voor mij niet over, maar ik heb altijd nog tijd om te denken en dat is al veel. Nou nog de brief van Peep overlezen, nog even mijn lievelingsvers, dat Peep in mijn dagboek geschreven heeft, overlezen en dan naar bed!

donderdag 19 augustus 2021

Koningin Victoria • 20 augustus 1855

• Koningin Victoria (1819-1901): More leaves from the journal of a life in the Highlands, from 1862 to 1882.

Een heerlijke ochtend, frisse lucht met een stralende zon en de fonteinen bruisen. Opnieuw goede berichten van de Krim. De Russen hebben meer dan 3000 man verloren.
De keizer (Napoleon III, red.) kwam ons halen voor het ontbijt. Uitstekende koffie en er wordt heel goed en eenvoudig gekookt. We ontbijten en lunchen aan een rond tafeltje, net als thuis. Prachtig Sèvres-porselein, oud tafelzilver uit de tijd van het Empire, waarop fleur de lis zijn aangebracht. Alle bedienden, geruisloos en attent.
Om kwart over tien vertrokken we naar Parijs, met heel ons gevolg. De keizer heeft mooie kalessen, kleiner dan de onze, met bruine paarden die bijna net zo getuigd zijn als de onze, de livrei donkergroen, zwart en goud, met rood-gouden vesten.
We passeerden het Bois de Boulogne, de nieuwe Avenue de l'Empératrice, die met bomen wordt beplant en erg mooi wordt, door de prachtige Are de Triomphe, die werd gebouwd tijdens het koningschap van Louis-Philippe, naar de Exposition des Beaux-Arts. We werden verwelkomd door prins Napoleon ('Plon-Plon' neef van Napoleon I) en de heer Fould, de minister van Staat. We werden binnen haast platgedrukt, want helaas was het publiek binnengelaten, maar daarna bleven de zalen voor hen gesloten.
Het enthousiasme was opvallend groot, zowel hier als in de overvolle straten. De hele tijd hoorde je de aangename toejuichingen Leve de keizer! en Leve de koningin van Engeland! Ik steunde, vanzelfsprekend, op de arm van de keizer. Het was erg warm. Prins Napoleon gedroeg zich weinig hoffelijk.
Hierna reden we naar het Elysée in stadsrijtuigen - het onze was heel elegant, bekleed met wit satijn en goud. Het Elysée is mooi, maar slecht ingericht, op een paar vertrekken na. Er waren kamers voor ons in gereedheid gebracht, vol herinneringen aan Napoleon.
Nadien leidde de keizer ons rond in de kleine, schaduwrijke tuin, we stegen opnieuw in de open rijtuigen in en reden over de magnifieke Place de la Concorde, waar de arme Louis XVI, Marie Antoinette en zovele anderen onder de guillotine stierven, daarna over de mooie Boulevards en de Rue de Rivoli, die pas nieuw is want de keizer heeft talrijke oude straatjes laten slopen en vervangen door de magnifieke lijnen van dit nieuwe stratenplan.


woensdag 18 augustus 2021

François HaverSchmidt • 19 augustus 1881

François HaverSchmidt (1835-1894, beter bekend als Piet Paaltjens) was een Nederlandse schrijver en dominee. Uit: Door Zwitserland tot Interlaken (1881). Bijlage 2 bevat de dagelijkse aantekeningen die HaverSchmidt tijdens de reis door Zwitserland maakte in het door hem in Keulen gekochte ‘Meyers Reisebuch-Schweiz’ (uitg. 1881).

19 Augustus.
5 uur op. Prachtig weer. Ontbeten. 6¾ uur op weg met een gids. Steile afsnijdingen van den weg -pruimen- in een pavillon een cognacgrogje. 10 uur te Col de Forclaz. Spiegelei en wijn (oeufs sur le plat). Steile vallei du Trient en dan verdwaal ik. Steil klimmen. Haast om te bezwijken. Toen in een heel primitief loodsje: absinth gebruikt (tout le monde ivrogne). Kristallen. Dan nog 3 kwartier. Hôtel Suisse. Col de Balme. De Montblanc in al haar heerlijkheid. De Führer wordt dronken, rolt met de bagage ondersteboven en zet het dan op een loopen. Wij hem achterna. Ik geef den kerel een standje. Hij weer op een draf. Wij weer hard achter hem aan tot Aux Tours, en vandaar tot Argentière. Daar gaan Kaay (die wat kou gevat heeft) en ik met 2 Heidelberger studenten in een rijtuig verder, terwijl Kiep en Sand met den Führer afhandelen en te voet den reis vervolgen. Het rijtuig brengt ons langs den Montblanc naar Chamonix. Prachtige zonsondergang die de gletschers en sneeuwkoppen in gloed zet. Het schoonste van de gansche reis. Afgestapt Hôtel Royal. Bagage gevonden. Aan tafel enkel Hollanders, die mij kennen. Vreeselijk bericht van den dood van notaris Broekman uit Vianen met familie den 17-den op den weg over Tête Noire door een bergstroom verzwolgen. Ik slaap dien nacht niet.

maandag 16 augustus 2021

Doeschka Meijsing • 17 augustus 1995

Doeschka Meijsing (1947-2012) was een Nederlandse schrijfster. Dagboekfragmenten augustus 1995.

15 augustus 1995 Het lachen
Gisteren zaten we met een paar mensen op een terras onder de bomen. Het was het eind van de dag. We waren loom. Ik vroeg mijn buurvrouw of ik wat mocht zingen. Dat vond ze goed, het kon haar niks schelen, gesprekstof had geen van ons. Ik neuriede zacht voor me uit wat in me opkwam: ‘Hail, the Angels pom-pom-pom-pom, Glory for the Newborn King.’ Midden in de warmste augustus van de eeuw. Kerstmis, de rampzaligste tijd van het jaar. Ik neem maar aan dat ik uit mijn humeur was.
De tijd gaat te traag, de tijd gaat te snel. Het is niet bij te houden waar je voor moet kiezen. Wil ik vroeger of wil ik later dood?
Op een gegeven moment hield ik op met neuriën. ‘Sorry,’ zei ik, ‘dat was misplaatst.’ ‘Geeft niks,’ zei mijn buurvrouw en samen met de anderen keken we weer zwijgend over het plein. Het was er vrij leeg. Wij zouden ons daarover moeten verheugen. Ik weet niet wie van ons zich verheugde en waarover. ‘Ja,’ wendde mijn buurvrouw zich weer tot mij, ‘dat klonk onaardig, maar je mag best doorgaan. Ik bedoel,’ haastte ze zich, ‘het klonk onaardig wat ik zei, niet hoe je zong.’ Er viel een plechtige stilte van de duur van een seconde tussen ons. En toen begon er op het plein een lachen aan te rollen, als een lawine van zomerse uitbarsting, zeer stil, zeer dreigend. Mijn buurvrouw en ik keken elkaar snel en angstig aan. Toen was het gedaan. Het lachen rolde over ons heen, kromde zich om ons, keerde ons binnenstebuiten. De anderen keken bevreemd naar ons op. We konden niets uitleggen. Er viel niets te verklaren, alles was al gezegd en van alle kanten bekeken. Er was alleen nog maar de uitputtingsslag.
Doodop staken we een klein uur later het plein over, op weg naar huis. Het was het fotografisch kwartiertje. De huizen en bomen staken zwart af tegen de lichtende lucht. ‘L'Empire de la lumière’ van Magritte.
Vanochtend heb ik in zwaar gevecht mijn middelvinger gekneusd.

16 augustus 1995 De oprechtheid
Iedereen hier in huis is naar Terschelling, of naar De Betuwe of aan het fietsen langs de Amstel. Dus ik kan joelen en stampen zoveel ik maar wil. De vraag naar oprechtheid is een zinloze, domme vraag. Niets hier in mijn huis is oprecht: de boeken niet, de schilderijen aan de muur niet, de radio en televisie niet - en ik niet. Hoe kan ik nu oprecht zijn (het woord alleen al) als er zoveel keuzes bestaan, zoveel mogelijkheden, zoveel zich vertakkende wegen?

17 augustus 1995 Het menu van de dag
Vanavond zal ik mosselen eten, gestoomd in ruim olijfolie met veel knoflook en veel peterselie. Er bij een sausje van yoghurt, een theelepel mayonaise en bieslook. Een vinaigrette met bieslook en een scheutje rode wijn. Warm Ciabatta-brood uit de oven. Een gekoelde Tavel in het glas. De maan boven mijn tuin zal half zijn.

zondag 15 augustus 2021

Gevangene 416 Stanford Prison Experiment • 16 augustus 1971

• Vijftig jaar geleden, 15-21 augustus 1971, vond het beruchte, tot de verbeelding sprekende Stanford Prison Experiment plaats, waarbij willekeurig aangewezen bewakers een groep willekeurig gekozen gevangenen moesten bewaken. Het experiment liep dermate uit de hand dat het na 6 dagen beëindigd moest worden. Een en ander trok de aandacht van het grote publiek, met als voornaamste 'conclusie' dat het slechte in ieder mens zonder veel moeite aan de oppervlakte gebracht kan worden — maar achteraf was er zwaarwegende kritiek op de opzet en uitvoering, en werden de nodige kanttekeningen en vraagtekens geplaatst bij de conclusies. Luister eventueel naar deze NRC-podcast. Hier een verslag van het experiment, en hieronder een 'dagboek' van een van de bewakers die zich het meest lieten gaan in hun behandeling van de gevangenen.

Journal of Prisoner 416

Day 1- 4:30 P.M.
Well, this sucks. I got selected as a prisoner. The police came to my house and arrested me in front of all my neighbors and friends. My mother was so freaked out. They took me to the police station and printed me, deloused, and blindfolded me! How dehumanizing is that. I felt like a criminal. Not even that, I felt like an animal. I recognize that the people undergoing these procedures most likely deserve it, but, ugh- It’s awful.
Now, I’m trapped in this cell for two weeks. I haven’t decided if this is worth the 15 bucks yet. This gown is ridiculous. I can’t even wear underwear. And I heard talk that they may be chaining our feet together. Chaining, not cuffing. That’s worse than actual prison.
Oh well, I don’t believe it. The guys playing the guards seem nice enough. I think they’re just here to wait out the two weeks and collect their paychecks. I think the worst part is over.

Day 2 – 9:27 A.M.
After the way we were treated last night during dinner, my cellmates and I, including the guy next door, have decided to barricade our room with our beds. I don’t want those guards coming in and harassing us. I dunno why, but last night they kept waltzing in and searching my cell. I just want to be left alone for two seconds. Some of the guards are starting to take this a little too seriously. I have a right to my privacy, don’t I?

Day 4 – 2:34 A.M.
My god, I am so sorry. I just want to be left out. I didn’t mean to be such a bad prisoner. It’s just they wanted me to eat this sausage that was covered in dirt, and I just can’t. I don’t mind being in the isolation chamber- I’ve been here enough times- I just can’t stand the shouting. I hear the other prisoners shouting outside. I’m not a bad prisoner. I tried my best. I gave up my bed when they asked for it. I’ve done all the push ups required of me. I even sang the alphabet naked when the guards told me too. I just can’t eat that sausage.
But, maybe I should. I mean, then the other prisoners can go to bed and maybe the guards won’t punish me too harshly. I just want to be a good prisoner. Really.
“Prisoner 416 did a very, very bad thing!”
Prisoner 416 did a very, very bad thing!
Prisoner 416 did a very, very bad thing!

Day 6 -8:23 A.M.
I heard the prisoners get to go home. I was released two nights ago. I couldn’t take it. All I remember is breaking. I mean, I think my mind snapped. I was crying and screaming and I just felt so bad that I was forcing punishment on my fellow prisoners.
I dunno, I’m home now. I’m not Prisoner 416 anymore, but I still feel like it. I hope the other prisoners don’t feel the same way.

Bewaker 'John Wayne' Stanford Prison Experiment • 15 augustus 1971

• Vijftig jaar geledden, 15-21 augustus 1971, vond het beruchte, tot de verbeelding sprekende Stanford Prison Experiment plaats, waarbij willekeurig aangewezen bewakers een groep willekeurig gekozen gevangenen moesten bewaken. Het experiment liep dermate uit de hand dat het na 6 dagen beëindigd moest worden. Een en ander trok de aandacht van het grote publiek, met als voornaamste 'conclusie' dat het slechte in ieder mens zonder veel moeite aan de oppervlakte gebracht kan worden — maar achteraf was er zwaarwegende kritiek op de opzet en uitvoering, en werden de nodige kanttekeningen en vraagtekens geplaatst bij de conclusies. Luister eventueel naar deze NRC-podcast. Hier een verslag van het experiment, en hieronder een 'dagboek' van een van de bewakers die zich het meest lieten gaan in hun behandeling van de gevangenen.

Journal of Guard “John Wayne”

Day 1 – 5: 45 P.M.
Well, let me just say I’m glad to have been selected to be a guard. The poor guys who got selected to play the prisoner have to literally stay in a tiny cell all day. They also have to wear these ridiculous gowns with no undergarments. I heard they brought them in blindfolded and had them actually arrested by the police. That’s pretty legit, if you ask me.
I’m not quite sure what I’m supposed to do as a guard. They gave me a very serious uniform which is a little uncomfortable to wear. I mean, not the material so much as the status. I look pretty official; it’s weird. The experimenter (or warden, as is his role) didn’t really say much as to what we would be doing, except to say we could “take any measures needed to keep control of prison, outside of physical violence.” That sounds pretty intense. I doubt we’ll need to do anything. I just want to get paid and move on.

Day 2- 10:36 A.M.
The prisoners have barricaded themselves into their rooms using their beds. I’m not sure what to do. We didn’t really receive any proper training for this sort of thing. I don’t know why they’re barricading their doors, but if they’re going to act like this then I guess I need to put them in their place.
Another guard and I were discussing taking their mattresses once we are able to break in. I’ve also looked into using the isolation chamber. The warden said we were allowed to use it, if we felt it was necessary. I’m thinking it’s necessary. But, I don’t think it will be enough. We’re going to have a brainstorming meeting and see what kinds of punishments we can administer.

Day 4 – 2:21 A.M.
The prisoners have shown more resistance, but we’ve got them under control. We’ve discovered push-ups and stripping them naked has kept some of them submissive. The weakest ones have been pulled out of the prison by the warden. I guess they couldn’t handle the consequences of their actions.
There are still a few insubordinate ones we will have to further punish. Prisoner 416 was being particularly troublesome today, so we locked him in isolation and had the other prisoners stand outside their cells shouting, “Prisoner 416 did a very, very bad thing!” They can’t stop until he gives in. Can’t be too much longer.

Day 6 – 8:45 A.M.
The warden walked in on our “Camel Hump” punishment. He and others were not pleased, although I felt the prisoners were doing what they deserved.
The warden ended the experiment. I don’t know whether I feel relieved or disappointed. This was supposed to continue on for two weeks; it didn’t even last a whole week. I wonder what changed his mind? I thought this was kinda fun.

Sylvia Plath • 14 augustus 1956

Sylvia Plath (1932-1963) was een Amerikaanse dichteres. In juli 1950 begon ze met het bijhouden van een dagboek. Meer hier. In 1956 gingen Ted Hughes en Sylvia Plath op huwelijksreis naar Spanje en brachten toen een paar weken door in Benidorm (dat toen nog veel minder toeristisch was dan nu).

Benidorm: August 14: Tuesday
Woke in cool of morning with that usual dazed feeling, as if crawling out from a spider's web, fought upright, and revived over coffee and bananas with milk and sugar. Ted shopped for fish, bread and wine while I dressed: black linen skirt, white jersey, red belt and polka-dotted scarf to be bright and wifely for Alicante. We walked down the street, threading through fresh horse manure and the delicate peppering of goat droppings; sky blue and clear; mountains purply and cloudy-secret through favorite vista of knife-bladed green palm fronds. Old El Greco madman, thin, cadaverous, in faded red and white striped shirt, sitting as usual by water faucet. Donkey cart loading barrel of fresh water and four jugs full. Warm fresh bread smells from panaderia.

Walked past watermelon shop and wine shop to outskirts of town to begin hitching to Alicante. Bay mild blue, streaked with glassy patches of calm; boats drawn up along shore; sun beginning to heat up. Stood in dust in spotted shade at roadside; no cars for a while; bicycles and motorbikes only; bikes with box of red-crested cocks loaded on back; large hunk of swordfish steak; bundie of green-leaved branches. Crowded cars, then. Finally, two Spaniards, dark, not talking or trying to communicate to us, stopped; man next to driver got out and opened door as if he were chauffering us. Cool, pleasant ride to Villajoyosa through dusty reddish hills; overtaking donkey carts. Got out at their last stop: square of Villajoyosa, dusty, slummy; past tenements, held together by moming glory vines and geranium roots in gaudy pots; houses painted bright blue and red with white borders around windows.

Villajoyosa more industrial; passed lots of garages; business just starting; plasterers casually tossing trowels of cement on wall, turning to stare at couple strolling down road; Ted in fine new khaki cotton shirt and dark pants, face pinked with sun; me tripping in wicked black heeled toeless shoes. Heat blazing now, no shade. Walked far out of town to almond groves thick with ripe nuts: green furry pods split on trees, showing brown pocked shell of nut; group of almond-pickers, their bamboo poles leaning up in trees, sitting in shade over wine-break: dungarees and sombreros; black-clad women; stared curiously too. Beyond them, we shook down a few almonds and Ted cracked them open between two stones. We sat on dusty wall and munched, rising to thumb cars; either too full or snobby; guardia civil in black patent-leather helmet & heavy green uniform biked past; we hid nuts. At last, as heat grew, a bleached blonde French couple with curly black poodle stopped to pick us up, going through Alicante.

We sat in back patting poodle, observing glimpses of blue sea through dusty red hills; reckless French driver, queer, soft, in delicately striped-textured white long-sleeved shirt, colored sunglasses and close-cropped metallic blond curly hair, looking very bleached. Wife, pretty, rounded chic French type, much bleached blonde hair, grown out dark at roots, pulled untidily back with several tortoise shell combs; narrow gold wedding band; browned with sun; arched plucked eyebrows and lively brown eyes; very merry and chichi. Man asked in accented English if we were English, and advised us that we'd have to hitch inland after Alicante, there were no coast roads.

We squealed around danger curves, passing lumbering trucks and two-wheeled donkey carts into the outskirts of Alicante: ancient fortress on hill overlooking city; clothes drying on bushes; then, beach, short, packed with people so thick under gaudy striped umbrellas that you couldn't see water; cheap garages; noisy avenue of palms; shrunk to biteable size after night-mare of first arrival, traumatic night walk along quais, and sleepless blaring room. Got out of French car, they wishing us bon voyage, and turned right on main avenue by white-coated policeman and little yellow streetcars.

[...]

donderdag 12 augustus 2021

J. Thyrwitt Brooks • 13 augustus 1848

• J. Thyrwitt Brooks is een pseudoniem van Henry Vizetelly (1820-1896), een Engelse uitgever. In zijn boek California geeft hij een dagboekverslag van vier maanden goud zoeken in Californië.

August 13th. Our hunters have been very successful these last few days. We have a large stock of elk meat, which we intend drying after the Indian fashion. On Friday, while Don Luis and the trapper were out together, they were surprised by the sight of a huge bear right before them, slowly walking up towards them. As soon as he arrived within about a hundred paces he squatted down upon his haunches for a few moments; but, as they got nearer to him, and just as they were preparing to give him a greeting in the shape of a couple of balls through his head, he rose up and scampered off. They fired, but without success, and the brute plunged into a dense thicket; after which they saw nothing more of him.
Our Indians, after stopping with us a couple of days, during which period we compelled them to encamp at night-time outside the fort, took their departure early on Friday morning, or else during the night of Thursday, unperceived by our sentinels. They, however, took nothing with them belonging to our party, except a couple of blankets we had lent to the two principal men.

woensdag 11 augustus 2021

Marga Klompé • 12 augustus 1948

Marga Klompé (1912-1986) was een Nederlandse politica, en in 1956 de eerste vrouwelijke minister van Nederland. Na haar aantreden als kamerlid in 1948 hield ze een jaar lang een dagboek bij, dat is verschenen onder de titel In liefde en rechtvaardigheid.

Donderdag 12 augustus
Beëdiging in de Tweede Kamer. Dit moment zal mij bij blijven. Hoop dat God mij de kracht geeft; om mijzelf te blijven en in deze sfeer iets uit te dragen van de Liefde en de Rechtvaardigheid. Eerste kennismaking met de fractievergadering. Povertjes. Aardig ingelicht door Romme. Discussie op "detail" peil. Gelogeerd bij Jeanette Geldens. Diner met Maan Sassen [...]. 's Avonds thee gedronken bij François.

Vrijdag 13 augustus
Moeder jarig, 's Morgens fractievergadering en de hele dag Kamerzitting, 's Avonds Toon aan tafel in Arnhem en veel verhalen. De bloemen stromen binnen.

Zaterdag 14 augustus
Cunie van Voorst toegesproken. Kind heeft het moeilijk. Als zij toch maar eens haar kop wilde buigen.
's Middags gewerkt met Meta.
's Avonds Beaufort aan tafel en logeren.

Zondag 15 augustus
's Morgens vroeg mis met Beaufort, daarna naar Utrecht huldiging kardinaal. Teruggereden met Van de Velden. Borrel thuis voor verjaardag.

Maandag 16 augustus
's Morgens Nijmegen bespreking M. Gregoria. Misschien eindexamenklas nog aanhouden. Miep Veltman, nu die eens even gehad. Doorgestuurd naar Jo Hoefnagels. Zal het lukken? 's Avonds bij Toon. Wat een goed gesprek was dat. Een goede verjaardag geweest.

Dinsdag 17 augustus.
Kamerzitting tot 12 uur. 's Avonds 1.
Geslapen bij Jeanette.
Donau conferentie mislukt voor Westelijke Democratieën. Russisch voorstel aangenomen.

dinsdag 10 augustus 2021

Junichiro Tanizaki • 11 augustus 195?

Junichiro Tanizaki (1886-1965) was een Japanse schrijver. In (het fictieve)  Dagboek van een oude dwaas beschrijft hij de seksuele obsessie die grijsaard Utsugi voelt voor zijn schoondochter Satsuko.

11 augustus
Geen acupunctuur. Toch verliep het anders dan onlangs.
In plaats van: 'Ik sluit de deur af!' stak Satsuko haar hoofd om de deur en zei: 'De deur is open!' Haar gezicht stond nu opgewekt en ontspannen. Ik hoorde het water van de douche ruisen.
'Verwacht je hem niet?'
'Nee, kom maar binnen.'
Ik betrad de badkamer. Zij stond reeds verscholen achter de douchegordijnen.
'Vandaag mag u me zoenen.' Ze zette de douche af. Een been verscheen tussen de gordijnen.
'Dat lijkt weer net alsof je bij de dokter bent!'
'Dat moet ook. Alleen onder de knie. Maar ik heb immers de douche voor u afgezet!'
'Als beloning? Is dat niet wat schriel?'
'Ga maar weg als 't u niet bevalt. Ik dwing u niet.' Toen voegde ze eraan toe: 'Vandaag mag u 't ook met uw tong doen.'
Ik boog mij voorover net als op 28 juli, drukte mijn lippen op dezelfde plek op haar kuit en liet langzaam genietend mijn tong over haar huid glijden. Het smaakte als een echte zoen. Mijn mond gleed lager en lager, naar haar hiel toe. Tot mijn verbazing zei ze niets. Zij liet mij mijn gang gaan. Mijn tong bereikte haar wreef, toen het puntje van haar grote teen. Ik liet mij op mijn knieën zakken en propte haar drie eerste tenen in mijn mond. Ik drukte mijn lippen op haar natte voetzool - haar voet kwam mij even verleidelijk voor als haar gezicht.
'Zo is het genoeg.'
Plotseling begon de douche weer te lopen; water stroomde over mijn hoofd, mijn gezicht, die lieftallige voet...
Om vijf uur kwam zuster Sasaki mij waarschuwen dat het tijd was voor het rekbed. 'Hemeltje, uw ogen zijn helemaal rood!' riep zij uit.
De laatste jaren zijn mijn ogen vaak met bloed doorlopen, op z'n best is het oogwit uitgesproken roze getint. Als je nauwkeurig kijkt, zie je een uitzonderlijk groot aantal rode adertjes onder het hoornvlies. Ik heb mijn ogen een keer laten onderzoeken om te zien of er gevaar was voor een bloeding en kreeg te horen dat een dergelijke bloeding niet gevaarlijk was, dat deze toestand normaal was voor mijn leeftijd. Maar als mijn ogen met bloed belopen zijn, is ook mijn pols heel snel en mijn bloeddruk hoog.
Zuster Sasaki voelde onmiddellijk mijn pols. 'Boven de 90!' zei ze. 'Is er iets gebeurd?'
'Nee, niets bijzonders.'
'Ik zal ook uw bloeddruk meten.'
Zij stond erop dat ik ging liggen op de divan in mijn werkkamer. Nadat ik tien minuten had gelegen, bevestigde zij de rubbermanchet om mijn rechterarm. Ik kon de cijfers op de bloeddrukmeter niet zien, maar ze wel zo ongeveer schatten als ik naar haar gezicht keek.
'Voelt u zich wel helemaal goed?'
'Niet anders dan anders. Is-ie hoog?'
'Omstreeks 200.'
Als ze dat zegt, is hij meestal hoger — misschien wel 210 of 220. Toch raak ik hierdoor niet zo verontrust als de dokter, want mijn bloeddruk is meer dan eens zelfs 245 geweest. En ik berust in het feit dat mijn leven ieder ogenblik ten einde kan lopen.
'Vanochtend was uw bloeddruk volkomen normaal, 145 bij 83 — ik vraag me af hoe hij nu zo verschrikkelijk hoog komt. Ik begrijp er niets van. Hebt u zich te erg ingespannen bij de stoelgang?'
'Nee, nee.'
'Is er werkelijk niets gebeurd? Het is heel vreemd.' Zuster Sasaki schudde verwonderd haar hoofd.
Ik zei niets, al kende ik de oorzaak maar al te goed. Ik voelde Satsuko's voetzool nog op mijn lippen, kon er niet van loskomen, al probeerde ik het. Ik denk dat mijn bloeddruk zijn hoogtepunt bereikte toen ik haar tenen in mijn mond propte. Mijn gezicht gloeide en het bloed steeg me naar het hoofd, alsof ik ter plaatse ging sterven aan een beroerte. Sterven! De gedachte aan de dood was mij weliswaar sinds lang vertrouwd, maar het idee van 'sterven' maakte mij bang. Ik zei tegen mezelf dat ik moest bedaren, dat ik mij niet zo mocht opwinden, en toch bleef ik met gesloten ogen zuigen op haar tenen. Ik kon er niet mee ophouden. Nee, hoe meer ik dat probeerde, des te krankzinniger sabbelde ik verder — en ondertussen dacht ik voortdurend dat ik ging sterven. Golven van angst, opwinding, lust deinden in mij; pijnen zo hevig als een hartaanval woedden in mijn borst... Dat moet meer dan twee uur geleden zijn geweest, maar mijn bloeddruk was kennelijk hoog gebleven.
'Het lijkt me beter dat u vandaag het rekbed maar overslaat,' zei zuster Sasaki. 'U kunt beter wat gaan rusten.' Zij bracht mij terug naar de slaapkamer en stond erop dat ik ging liggen...
's Avonds om negen uur kwam zuster Sasaki opnieuw aandragen met de blocddrukmeter.
'Ik wil uw bloeddruk nog eens opnemen.'
Gelukkig was hij nu weer normaal: de systolische 150, de diastolische 87.
'Zo is 't beter!' zei ze. 'Ik ben bepaald opgelucht — hij was 223 en 150!'
'Dat zal nu en dan wel eens voorkomen.'
'Zelfs voor nu en dan is 't verschrikkelijk hoog! Maar 't duurde natuurlijk niet lang.'
Zuster Sasaki was niet de enige die zich ongerust maakte. Heimelijk slaakte ik een diepe zucht van verlichting. Maar tegelijkertijd wist ik dat ik zou doorgaan met dit krankzinnige gedrag. Het is weliswaar geen erotische thriller zoals Satsuko graag ziet in de bioskoop of op de televisie, maar ik kan gewoon niet buiten dit beetje avontuur. Het kan me niets schelen als 't me mijn leven kost.

maandag 9 augustus 2021

Johnny van Doorn • 10 augustus 1987

Johnny van Doorn (1944-1991) was een Nederlandse schrijver-performer. Uit: Door de weken heen: dagboeken.

Vrijdagochtend:
Een vriendin van ons was vijftig geworden. Door een feestcomité werd voor haar een vrolijke avond verzorgd in een Jordaans buurthuis.
De party zat ze dapper uit, al kon je soms zien dat ze er moeite mee had. De helft der mensen die acte de présence gaven, kende ze niet eens. En bescheiden als ze is, kreeg ze 't zichtbaar benauwd bij sommigen, uit een lange rij van redenaars, die haar dusdanig de hemel in prezen dat ze zich op zulke ogenblikken eerder op een premature crematie moet hebben gewaand dan op een feest.
Heel erg was een zanggroepje, de Prettig Gestoorde Vrouwen, dat urenlang op koddige wijze schoolliedjes kweelde. 'In het groene dal' en 'Op de grote stille heide'. Wat men stervelingen al niet kan aandoen die toevallig een rond aantal jaren hebben bereikt.
Ik kan er niet tegen. Hoe meer ik erover nadenk, hoe kwaaier ik word. 'Never,' zei ik tegen Yvon.
'Ik waarschuw je — als ik ooit nog de vijftig dreig te halen, moet je je niet inlaten met ludieke feestcommissies. Zorg dat we dan op vakantie zijn in een ver land! Anders ben je nog niet jarig!'

Vrijdagmiddag:
Het was een trend tegenwoordig, die comités.
Afgelopen jaar waren al drie bekenden van ons op hun vijftigste door een geheime feestbende ontvoerd en naar een knusse lokaliteit gereden, waar ze werden onthaald op tomtomklanken en feestwinkelsketches.
'Maar toch,' zei Yvon, 'vinden veel mensen het prachtig op hun kroonjaar in de watjes te worden gelegd. Ik denk aan artiesten die nooit helemaal aan de bak zijn gekomen. Die vooral snakken ernaar 's een dagje uitvoerig gefêteerd te worden.'
Simon Vink hoorde in ieder geval niet tot die categorie. 'Wordt hij niet volgend jaar zestig?' vroeg ik. Dat klopte. 'Zeg, heb je al iets gehoord van een comité dat hem in 't zonnetje wil zetten? O nee?! Dan moet er potverdrie wat gebeuren! Nota bene Vink, de beroemdste van alle dichterlijke Amsterdammers! Hij verdient een feest dat zich over een heel jaar uitstrekt.'
Ik mijmerde al over een tekst in 'n 'liber amicorum', een vriendenboek... 'Beschermengelen als Artaud, Rimbaud, Ginsberg, Krishnamurti, Appel, Claus, Mokumse scharrelaars, Rotjeknorrers, mooie chicks, het voltallige zootje ongeregeld, dochters en zonen, zullen je, lieve vriend, op je tocht door het kroonjaar nog eens extra opmonteren en tot ontroering brengen...'

Zaterdagochtend:
'Sjonge,' brabbelde ik. 'Het lijkt wel of hij eergisteren 50 werd, en nu wordt-ie al 60!'
Sinds dat feest, toen hij Abraham zag, moet de tijd als een gek aan het razen zijn geweest.
Ik schrok ervan.

Een week verstreek:
Voor het station kwam ik de maestro tegen. Maar wat scheelde hem? Hij bood een kreupele aanblik, Simon. Pasje voor pasje kwam hij aanschuifelen. Een tred als de martelgang van Kromme Lindert.
'Man, wat is jou overkomen?' vroeg ik bezorgd.
'Au,' kreunde hij. 'Johan, ik ben gisteren in de Melkweg te enthousiast van het podium gevallen.'
'Niets gebroken? Lijkt me beter dat je het bed houdt.'
'Ben ik de man niet naar,' zei hij. 'Trouwens, ik moet centjes verdienen. Die ellendige geldnood. Maar ik heb wel een taxi naar het station genomen. Zag je me niet? Ik kroop er met moeite uit.'
Taaiheid kon je hem niet ontzeggen.
Per trein ging hij nou weer naar een optreden in Roosendaal. Hij vertelde me nog dat hij deze ochtend een jubileumboek uit Amerika had ontvangen met prachtige foto's van de skydivingclub 'The flying Dutchmen', waar Vink erelid van was. Zijn vriend, en instructeur in het parachutespringen, Steve Groff had hem in de jaren zestig tot die sport bekeerd en hem zelfs 'vrije vallen' laten maken. En hoe veelzeggend luidde het opdrachtje van zijn vriend, in het jubileumboek: 'Dear Simon, take care. NO HARD LANDINGS.'
'Dat komt dan wel ongelukkig uit,' zei hij. 'Best mogelijk dat ik niet van het podium was gevallen als ik Steve's waarschuwing eerder had gekregen. Maar er stond zo'n lief meisje met een bosje bloemen voor me klaar — en dan weetje het wel. Boem! De zwaartekracht!

Die nacht:
Ik stommelde de wenteltrap op naar mijn huisdeur. Het slot knarste... En heel vreemd - door mijn gedachten aan feestcomités jubilarissen, reünisten, was ik me enigszins als het mannetje gaan voelen uit dat gedicht van Roland Holst... 'Moe en gehuldigd/kwam hij thuis/vermenigvuldigd tot een muis.'

zondag 8 augustus 2021

Jacob van Lennep • 9 augustus 1855

Jacob van Lennep (1802-1868) was een Nederlandse schrijver. Uit: Fragmenten uit het dagboek, gedurende eene reis naar Zwitserland.

9 Augustus. Schafhausen.
Ook de waterval van den Rijn behoort tot die merkwaardigheden van Zwitserland, waarvan meer ophef gemaakt wordt dan wel behoorde. De watermassa, die zich hier van de hoogte nederstort, is zeker aanzienlijk, en de opstijgende wolken schuims doen eene fraaie uitwerking; maar ongelukkig zijn de oevers aan weêrszijden van de plaats, waar de rivier nedervalt, zeer laag, en is er bijna geen achtergrond: zoodat aan de schilderij eene behoorlijke lijst ontbreekt. Eene vergelijking zoekende voor den waterval, kan ik er geene vinden, die, ofschoon zeer prozaïsch, meer juist en waar is, dan die van een monsterbak met zeepsop. Om al, wie eenigen smaak en een greintje gevoel heeft, nog meer te kwellen, ja om aan het op zich zelf altijd belangrijk natuurtooneel alle majesteit te ontnemen, heeft men goedgevonden, boven op eene der twee rotsen, die de kaskade verdeelen, eene gekleurde pop te zetten, Zwitserland voorstellende, die hier op schildwacht staat met helm, harnas en schild, volkomen plat, en in alle opzichten gelijkende op een blikken soldaat uit een doosje Neurenberger speelgoed.
Wie beschreef er ooit de wondren van 't Helvetisch land,
Die niet, zij 't in rijm of onrijm, op verheven trant
Van 't natuurtooneel gewaagde, dat de Rijnstroom biedt,
Waar het helderstroomend water van zijn snellen vliet
Plotsling bij 't aloude Schaapshuis neêrstort van omhoog?
Maar hoe grootsch ook en verruklijk 't schouwspel wezen moog',
'k Hoorde van zoo meen'gen bergstroom reeds het golfgeklots,
Als hij schuimend voorwaarts spoedde tusschen brokklend rots,
'k Zag bij 't kruisen tusschen de Alpen, uit zoo menig dal,
Reeds zoo vaak een schooner, dieper, trotscher waterval,
Dat mij deze Rijnkaskade, nu ik haar aanschouw,
(Daar zij schutdoek mist en zijscherm) nauwlijks treffen zou,
Had niet hier op eens, bij 't staren op dien breeden vloed,
Mij een denkbeeld aangegrepen, zielsverrukkend zoet.
Elke blanke waterdroppel, die in gindsche kolk
Afstort, opspringt en weêr neêrsneeuwt uit die zilvren wolk,
Elke droppel, die hier wegvloeit naar den Oceaan,
Moet, wat zijweg hij zich kieze, moet door Neêrland gaan:
Elke droppel lekt den bodem van 't mij dierbaar strand:
Elke droppel is een heilgroet aan mijn vaderland.

Wies Roosenschoon • 7 augustus 1959

Wies Roosenschoon (1929-2015) was lerares Nederlands met een passie voor literatuur. In Tirade zijn dagboekfragmenten van haar gepubliceerd. 

7 augustus 1959
Wat een naar brutaal handschrift ga ik krijgen, cf. februari/maart van dit jaar. Wat ben ik me aan het inbeelden of wat tracht ik te overschreeuwen? Want een leeg, uitgewoond huis voel ik me, vol spinnewebben waar ik levensgroot zelf inzit. Wrak en vermolmd is het houtwerk, deuren en ramen kunnen niet meer open en overal ruikt het muf. Maar vooral die leegte: al die lege planken als je de kasten opendoet. Vroeger lag het daar vol, met kleine vriendelijkheden en toevallige ontmoetingen, met illusies en vriendschappen. Waar is alles in godsnaam gebleven? Of was het tenslotte toch alleen maar lucht en schuim? Een oud verlaten huis ben ik waar ik de weg niet meer weet en de geur niet meer herken.

donderdag 5 augustus 2021

Loung Ung • 6 augustus 1977

• Loung Ung (1970) is een Cambodjaans-Amerikaanse mensenrechtenactiviste. Haar herinneringen aan haar jonge jaren in Cambodja zijn verschenen als First they killed my father. In augustus 1977 werd de zevenjarige Loung doorgestuurd naar een trainingskamp voor kindsoldaten. Hierdoor werd ze gedwongen haar zus Chou achter te laten.

August 1977
On my first day of field work, after only a few steps in the muddy water, my ankles and toes start to itch. I lift one foot out the water and scream loudly. There are fat black leeches all over my ankles, feet, and between my toes. I have seen leeches before, but never ones so big and fat. These are bigger than my fingers. Black and slimy, they attach themselves to my flesh with suction cups, sucking my blood! Their bodies writhe and vibrate, making my skin itch and tingle. Frantically, I try to peel them off, my fingers grabbing their cold squishy bodies. The leeches stretch with my pull, become longer. They refuse to let go. Finally, I get one head off but the other end stays firm and continues to take more blood. 
A workmate comes over to me and laughs. For a brief second the sound of laughter startles me. “You are so stupid! This is the only way to get them off.” She pulls out a stalk of grass. Her hands hold both ends of the stalk, and she swipes the grass down and around my ankle. The leeches fall off onto the ground, leaving my ankle bleeding. 
“This way both heads come off at once. Next time, put the legs of your pants down, and tie them tight around your ankles so nothing can get in.” I had rolled my pants up so as not to get them wet. I was wondering why everyone wore them down. 
 “What about my feet and toes?” I ask anxiously. The girl shrugs her shoulders. 
 “There’s nothing much we can do. They don’t hurt and they can’t take much blood. I pull them off at the end of the day. Get used to them.” 
 I shudder at the thought and wonder if I can. From afar, Met Bong screams for me to stop being lazy and get back into the water. My heart beats quickly. Laziness is the worst crime against the Angkar. I tie my pants tight around my ankles with long grass and jump back into the rice paddy. In the water, the warm mud oozes itself between my toes and after a few steps, my feet and toes begin to tingle and itch again. “Get used to it!” I mutter to myself. Gritting my teeth with determination, I bend over to plant the rice. The work is back-breaking and boring, and the sun burns my black pajama clothes. As the hours pass, my mind wanders to Keav. This is what she did every day until she died. Sweat drips down my face and chin as my stomach convulses. I have no time to be weak. At the end of the day, I did forget about the leeches clinging to my toes, but I did not forget about my sister.

woensdag 4 augustus 2021

Sarah Raymond • 5 augustus 1865

Sarah Raymond (1840-1914) trok met haar familie per huifkar naar het westen als kolonist. Haar dagboek is later gepubliceerd als Days on the road. "The family began their journey on May 1, 1865 in Missouri and arrived at their destination in Virginia City, Montana Territory on September 6. Gedeeltes uit het dagboek staan hier.

Saturday, August 5 As Sarah rides along with the wagon train she is approached by a friend - Frank - from a portion of the train that had split off to travel on its own. Her friend has news:
'Frasier was shot and killed day before yesterday evening.'
'Oh Frank; how did it happen?'
'Hosstetter did it, but I think he was not much to blame'
Frasier is the man who spoke to Cash, Neelie and I, as we were watching the wagons ferried across the Missouri River, whose son ran away from his mother, and home, to come to his father, and go with him to Montana. Frasier had teams and wagons for freighting and Hosstetter some capital to invest in freight, to take to Montana. Frasier advised the purchase of flour, and he would freight it to Virginia City for fifteen dollars per cwt. He said flour was worth fifty and sixty dollars per hundred in Virginia City. (So it was in the Spring of 1864, and as high as seventy-five and one hundred dollars per one hundred, which was the cause of a bread riot in Virginia City.)
No doubt Frasier was honest in his advice, and would have invested in flour for himself. He charged more freight than was right, for ten and twelve cents is the prevailing price; but then Hosstetter should have found that out himself.
When he found he had been imposed upon and learned that flour is retailing at Virginia City for $15 per hundred, he was angry, dissatisfied, and perhaps quarrelsome. Frasier was no doubt very aggravating. They had quarreled several times, and the evening of the 3d, Frasier was heard to say to Hosstetter in a threatening tone:
'You may consider yourself lucky if you ever see Montana. You need not expect to get any of this flour. It will take it all to pay the freight.'
It was getting dark, and Fraser stood with one hand on a wheel as he talked. He then got into the wagon and out again, with something in his hand, which Hosstetter thought was a revolver in the gathering darkness. He came back to the wheel where he had been standing when he made the threat, and Hosstetter thought he had come to shoot him, and fired twice, as he thought, to save his own life, Frasier fell, shot through the brain, and died instantly.
Then it was found he had a hatchet in his hand and had come to tighten a tire on the wheel, which he had found loose when he laid his hand on it. Frasier's eldest son of fourteen years is here. There are five children and their mother at home. Hossteter has three children and a wife. Eleven innocent persons to suffer, no one knows how intensely, for that rash act.
Frasier's son knelt beside his father's dead body and placing his hand on his breast, he swore a fearful oath that he would have but one purpose in life until his father's death is avenged. Oh, what a shocking ambition for so young a boy."

Later in her diary, Sarah describes the trial of Hosstetter:

"...The men from these four trains elected judge, jury, prosecuting attorney and lawyer for the defense, and have tried Hosstetter for murder. The jury brought in a verdict of 'Not guilty.' He shot in self-defense, as Frasier had threatened to kill him."

Sarah's diary entry a day later notes that a squad of soldiers came and took Hosstetter to a fort near Green River (Wyoming) for an official trial. However, she does not reveal the outcome of that trial.

dinsdag 3 augustus 2021

Hans Christian Andersen • 4 augustus 1875

Hans Christian Andersen (1805-1875) was een Deense (sprookjes)schrijver. Vanaf 19 juni 1875 heeft Andersen zijn dagboeknotities vanaf zijn ziekbed aan Dorothea Melchior (bij wie in huis was) of haar dochters gedicteerd. Vanaf 28 juli heeft Dorothea Melchior het dagboek zelf bijgehouden tot aan Andersens dood op 4 augustus 1875.

Zondag 1 augustus 1875 [Kopenhagen, Rolighed (het huis van de familie Melchior)] Vandaag ziet hij er verschrikkelijk slecht uit. Hij was in hoge mate verbaasd dat we al de eerste augustus schrijven. ‘Wat zult u toch genoeg van me hebben,’ zei hij met zwakke stem. Ik verzekerde hem dat het tegenovergestelde het geval was, dat ik blij ben dat ik voor hem kan zorgen. Godzijdank is hij niet onder vreemden! –

Maandag 2 augustus 1875 [Kopenhagen, Rolighed] [...] Eindelijk sloeg hij zijn ogen op terwijl hij zei: ‘O! wat een zegen, wat heerlijk, goedemorgen allemaal’ en hij stak z’n handen tegelijk naar mij en de bediende uit. ‘Wat is er toch allemaal, ik begrijp niets, ik kan mijn gedachten niet op een rijtje krijgen. Zal ik dan nooit meer opstaan.’ Een paar dagen geleden vroeg hij me of ik hem wilde beloven om zijn polsen door te laten snijden als hij was overleden. ‘Maar als ik nu op reis was.’ ‘Ja, dan kon ik het opschrijven.’ Ik zei schertsend tegen hem dat hij, zoals hij eerder had gedaan, op kon schrijven ‘Ik ben schijndood’ en dit voor zich op tafel kon leggen. – Er verscheen een klein lachje op zijn ingevallen gelaat. Hij heeft de hele dag herhaald: ‘Ik begrijp niets. Ben ik al beter vandaag? Wat is alles toch merkwaardig.’ Hij kon vreemd genoeg uit bed komen en op een stoel blijven zitten terwijl zijn bed werd opgemaakt. [...]

Woensdag 4 augustus 1875 [Kopenhagen, Rolighed] Vanaf gisteravond tien uur heeft A. geslapen, nu om tien uur is hij nog diep in slaap, met ogenschijnlijk hoge koorts. De bediende hoorde hem vannacht een keer hoesten en toen hij later ging kijken, lag hij erbij met een kop watergruwel in de hand, het grootste deel van de inhoud was op de deken gemorst; hij had geen kracht meer gehad om de kop weg te zetten. – Hij zei gisteren nadat dokter Meyer geweest was tegen me: ‘De dokter komt vanavond weer, dat is geen goed teken.’ Ik wees hem erop dat de dokter hem de afgelopen twee weken telkens tweemaal per dag had bezocht, dit kalmeerde hem.Nu is het vuur gedoofd! Wat een gelukkige dood. Om vijf minuten over elf heeft onze lieve vriend zijn laatste adem uitgeblazen.


De Nederlandse dichter J.P. Hasebroek (de twee kenden elkaar) schreef na Andersen's dood het onderstaande gedicht:

Andersen’s droom

Op Rolighed verrijst een sponde:
Daar naakt eens kranken jongste stonde;
Daar strekt de dood haar koude hand
Naar Andersen op ’t ledekant.

De kranke droomt. O! in die droomen,
Wie zegt, wat beelden tot hem komen?
Och of, verkwikt door sluimrings dauw,
De kranke zelf ’t ons zeggen woû!

Maar hoor! hij spreekt: ‘Ik droomde: ’t leven,
Nu zwak, had mij voor goed begeven:
’k Was dood; maar zie! uit al mijn leên
Ontsproten bloemen om mij heen!’

O zoete droom! profetisch tevens!
Belofte eens onvergangbren levens,
Vervuld in volle werklijkheid
In ’t lot, den Dichter toegeleid!

Hij stierf, maar de immergroene zode,
Die de asch dekt van den grooten Doode,
Geurt van ’t gebloemte, dat haar tooit:
Des dichters ‘Sproken’ sterven nooit!


J.P. Hasebroek (1812-1896)
uit: Sneeuwklokjes (1878)

zondag 1 augustus 2021

Pieter Jacob Costerus • 3 augustus 1831

Pieter Jacob Costerus (1806-1862) was een Fries schoolbestuurder en lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Als vrijwilliger bij het Jagercorps der Utrechtse studenten maakte hij de Tiendaagse Oorlog mee. Uit: Brieven en dagboek van den Utrechtschen vrijwilligen jager Pieter Jacob Costerus (1917) 

Turnhout, 3 Aug. 1831. 
Ik zit hier, gelijk gij ziet, in Turnhout, in het huis van, zooals het schijnt, een zeer fatsoendelijk man, waarin wij met ons beide zijn geloopen, en waarin wij ons laten bedienen. Wij hebben een vermoeienden dag gehad, zoodat ik geheel afgemat ben en daarom, bij mijn intrede, een overvloed van karnemelk, bier en wijn, alles natuurlijk voor niet, ofschoon met aanbod van betaling, heb ingezwelgd. Ik zal echter trachten u geregeld, hetgeen ons sedert eergisteren is wedervaren, mede te deelen. Ik kan thans aan geen journaal denken.
Den 1sten Augustus, juist op een oogenblik, dat ik met Metman een borrel zat te drinken, en te spreken over de waarschijnlijkheid van een spoedigen optogt, kwam mevrouw Vander Werken binnen, ons zeer ontsteld verhalende, dat de artillerie bevel had gekregen, om op te trekken. Een oogenblik naderhand kwam voor ons de order, om den 2den Augustus vroegtijdig naar Hilvarenbeek te marcheren, ten einde ons daar onder de bevelen van den Heer Schimmelpenninck, majoor van een bataillon Geldersche schutterij, te plaatsen. Spoedig vernamen wij dat het niet bij Hilvarenbeek zou blijven, maar dat wij tot Poppel, op Brabandsch grondgebied, zouden gaan. Geene tijding voorzeker zou ons aangenamer zijn. Wij hadden ’s middags wezenlijk een genoegelijken maaltijd met den Luit. Huguenin, die uitgelaten was van vreugde, dat wij zouden oprukken. Door een ongelukkig toeval, had hij, bij eene vorige gelegenheid, de Willemsridderorde verloren. Ten half 1 ure ’s nachts rukten we op van Oisterwijk. Wij kwamen ten 4 ure te Hilvarenbeek. Aldaar ontmoette ik den hoogleeraar Van Heusde, die mij benevens zijn vrouw zeer vriendelijk ontving met een glas Madeirawijn. Hij hield, vóór wij over de grenzen gingen, eene voortreffelijke aanspraak, op eene voortreffelijke wijze door mijn vriend De Heer beantwoord.  Door een schrikkelijken stortregen verzeld, marcheerden wij uit Hilvarenbeek. Een luid gejuich ging op, toen wij over de grenzen trokken. Ik heb waarachtig geen tijd meer. Dus vaartwel.